Het puntenpaspoort Auteur: VNL Datum: Oktober 2016
Inleiding De samenleving wordt reeds lange tijd geconfronteerd met enorme criminaliteitscijfers van (niet-westerse) allochtonen. Deze categorie is drie keer vaker verdachte van een delict. De oververtegenwoordiging van met name Antillianen, Marokkanen en Turken is zeer verontrustend. De Jaarrapporten Integratie (SCP en CBS) schetsen een somber beeld. De afgelopen jaren sprak het SCP zelfs van "schrikbarende" cijfers. Een kwalificatie die recht doet aan het gegeven dat van de Marokkaanse jongens liefst twee derde (!) in aanraking komt met de politie. Maar ook dat bijvoorbeeld Turken meer dan 8x vaker verdachte zijn van vermogensdelicten met geweld dan autochtonen. Marokkanen en Antillianen worden zelfs respectievelijk 22 en 24 keer vaker verdacht van een vermogensdelict met geweld. Denk hierbij aan straatroven en overvallen waarbij het slachtoffer (ernstig) mishandeld wordt. Ook de recente, barbaarse moordgolf in Amsterdam, door de Marokkaanse maffia, kan niet onvermeld blijven als het gaat over deze problematiek. De immigrantenachtergrond van een zeer omvangrijke groep criminelen verbindt het integratievraagstuk met dat van de openbare orde en veiligheid. Te meer omdat crimineel gedrag kan worden gezien als een indicator voor een gebrekkige culturele integratie. De basisgedachte hierbij is dat culturele integratie samengaat met het zich conformeren aan gedragsnormen. Deze komen tot uitdrukking in de alledaagse ongeschreven regels en in de wet- en regelgeving van de ontvangende samenleving. De relatie die een individu heeft met de samenleving bepaalt de mate waarin hij de regels en normen respecteert (Junger-Tas, 2001). Mede vanwege de geschetste problematiek op het gebied van criminaliteit wordt inmiddels breed gesteld dat het multiculturele ideaal, zoals ooit geschetst door progressief Nederland, schromelijk is mislukt. Sterker nog, zoals de befaamde socioloog Putnam stelt, kan culturele diversiteit in een maatschappij - waarbij heldere gemeenschappelijke kaders én sancties ontbreken - zelfs ontwrichtend en vervreemdend werken.
Doel Om de sociale rust en maatschappelijke leefbaarheid op lange termijn te waarborgen is de introductie van passende, gerichte en concrete maatregelen noodzakelijk. Behalve de inzet op steviger politieoptreden, zwaardere straffen en zero-tolerence-beleid moet de mogelijkheid bestaan om de samenleving, waar mogelijk, permanent te ontdoen van individuen die (structureel) zwaar crimineel gedrag vertonen. Dé aangewezen manier om dit te realiseren is de introductie van het zogenaamde 'puntenpaspoort'. Het betreft hier een aanvullende (administratieve) maatregel. Het gaat dus om een principe naast de reeds opgelegde straf.
Werking Zij die in het bezit zijn van een meervoudige nationaliteit zullen na (een onherroepelijke) veroordeling voor een misdrijf, waar tenminste 4,5 jaar gevangenisstraf op staat, automatisch punten achter de naam geplaatst krijgen. Het minimum aantal punten dat een veroordeelde kan krijgen is vier. Het maximum aantal punten dat een veroordeelde kan krijgen is tien. Bij tien punten volgt automatisch denaturalisatie, ofwel het verlies van de Nederlandse nationaliteit. Eens behaalde punten blijven staan en worden opgeteld bij eventueel later behaalde punten. Er is dus sprake van een cumulatief concept. Puntenoverzicht -Tien punten volgen op een misdrijf waar 30 jaar tot levenslang op staat. -Vanaf 15 jaar (doodslag): 9 punten. -Vanaf 12 jaar (verkrachting, openlijk geweld met dood tot gevolg): 8 punten -Vanaf 10 jaar (zware mishandeling, met dood tot gevolg): 7 punten -Vanaf 9 jaar (diefstal met geweld): 6 punten -Vanaf 8 jaar (zware mishandeling): 5 punten -Vanaf 4,5 jaar (openlijk geweld): 4 punten Aansluiting bestaande wetgeving We sluiten met dit idee aan bij bestaande wetgeving en blijven dus binnen de kaders van de Grondwet. In de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt in artikel 14, hoofdstuk 5 (zie bijlage), geregeld wanneer men de Nederlandse nationaliteit verliest. Dat kan automatisch of door intrekking. Men verliest het Nederlanderschap automatisch door onder andere: -het vrijwillig aannemen van een andere nationaliteit -het afleggen van een verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit -het vrijwillig dienen bij een krijgsmacht die vecht tegen Nederland of haar bondgenoten -met een dubbele nationaliteit meer dan 10 jaar achtereen wonen buiten het Koninkrijk Men kan het Nederlanderschap ook verliezen door intrekking. Dit gebeurt onder meer in de onderstaande gevallen:
-fraude bij het proces van naturalisatie/optie -bij veroordeling voor een misdrijf tegen de veiligheid van het Koninkrijk (o.a. een oorlogsmisdrijf of terroristisch misdrijf) -lidmaatschap van een terroristische organisatie Momenteel is het dus reeds mogelijk om Nederlandse staatsburgers, met een meervoudige nationaliteit, het Nederlanderschap te ontnemen in geval van een veroordeling voor onder meer een terroristisch misdrijf. De introductie van het puntenpaspoort is een voortzetting en een verbreding van dit principe (wetstechnisch zal lid 2 van artikel 14 worden uitgebreid met de bij het 'puntenoverzicht' genoemde gronden). Criminelen met een meervoudige nationaliteit zullen hiermee ook (zij het in sommige gevallen gefaseerd) het Nederlanderschap kunnen verliezen (en daarmee tevens de verblijfsstatus) bij andere misdrijven dan van terroristische aard. Registratie denaturalisatie De registratie van het vervallen van de Nederlandse nationaliteit gebeurt zoals omschreven in artikel 22 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Dit houdt in dat de minister een register bijhoudt.
Bijlage Artikel 14 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (H.5 over verlies van het Nederlanderschap) 1 Onze Minister kan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. De intrekking is niet mogelijk indien sedert de verkrijging of verlening een periode van twaalf jaar is verstreken. De derde volzin is niet van toepassing indien de betrokken persoon is veroordeeld voor een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 6, 7 en 8 van het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof (Trb. 2000, 120). 2 Onze Minister kan het Nederlanderschap intrekken van de persoon die onherroepelijk is veroordeeld wegens: a. een misdrijf omschreven in de titels I tot en met IV van het Tweede Boek van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld; b. een misdrijf als bedoeld in de artikelen 83, 134a of 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht; c. een misdrijf dat soortgelijk is aan de misdrijven bedoeld onder a waarop naar de wettelijke omschrijving in de strafwet van een van de landen van het Koninkrijk een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, danwel een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving in de strafwet van een van de landen van het Koninkrijk soortgelijk is aan de misdrijven bedoeld onder b; d. een misdrijf omschreven in de artikelen 6, 7 en 8 van het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof (Trb. 2000, 120). 3 De persoon die de Nederlandse nationaliteit heeft verloren op grond van het tweede lid kan de Nederlandse nationaliteit niet herkrijgen. Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken, indien ten minste vijf jaren zijn verstreken sedert het verlies van de Nederlandse nationaliteit. 4 Het Nederlanderschap wordt door een minderjarige verloren door het vervallen van de familierechtelijke betrekking waaraan het wordt ontleend ingevolge artikel 3, 4, 5, 5a, 5b, 5c, of 6, eerste lid, aanhef en onder c, alsmede ingevolge artikel 4 zoals dit luidde tot de inwerkingtreding van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap van 21 december 2000, Stb. 618 en ingevolge artikel 5 zoals dat luidde tot de inwerkingtreding van de Rijkswet van 3 juli 2003 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met de totstandkoming van de Wet conflictenrecht adoptie (Stb. 284). Het verlies bedoeld in de eerste zin treedt niet in indien de andere ouder op het tijdstip van het vervallen van die betrekking Nederlander is of dat was ten tijde van zijn overlijden. Het verlies treedt evenmin in indien het Nederlanderschap ook kan worden ontleend aan artikel 3, derde lid, of aan
artikel 2, onder a, van de Wet van 12 december 1892 op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb. 268). 5 Het Nederlanderschap wordt niet verloren dan krachtens een van de bepalingen van dit hoofdstuk. 6 Met uitzondering van het geval, bedoeld in het eerste lid, heeft geen verlies van het Nederlanderschap plaats indien staatloosheid daarvan het gevolg zou zijn.