Een vreemde eend in de bijt

Vergelijkbare documenten
Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/04458 Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1277, Gevolgd

2 Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ECLI:NL:HR:2016:554. Uitspraak

ECLI:NL:RBZUT:2012:BV2125

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:GHARL:2014:3064

Wetboek van Strafrecht

2 Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak

ECLI:NL:RBGEL:2013:4039

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Hoge Raad, 08/03895 Print uitspraak

ECLI:NL:HR:2016:2521. Uitspraak

EUROPEES PARLEMENT. ONTWERPVERSLAG - Klamt (PE ) over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad inzake de bestrijding van mensenhandel

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002

Mensenhandel in de prostitutiebranche. Hoe zal de strafbaarstelling van een klant naar Nederlands recht vormgegeven kunnen worden?

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

Mensenhandel/ kinderhandel

Na overleg met de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

ECLI:NL:HR:1999:AB9475: Vrouwenhandel, 6 juli artikel 250ter Sr,

Verkorte inhoudsopgave

Voorstel van wet van de leden Segers, Rebel en Kooiman tot ADVIES AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE EN REACTIE VAN DE INITIATIEFNEMERS

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 2

ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7215

ECLI:NL:RBOVE:2016:5140

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2. Beoordeling van het eerste middel. Uitspraak. 8 oktober Strafkamer. nr.

Advies initiatiefwetgeving strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel

Is artikel 273f Sr nog steeds zo ingewikkeld?

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

11 Jurisprudentie inzake uitbuiting in de seksindustrie

ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ4976

Mensenhandel. Datum gegenereerd: :32:14

ECLI:NL:PHR:2011:BQ6691

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Minderjarige slachtoffers in mensenhandelzaken: Ze wilde het zelf. Toch? 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De toepassing en effectiviteit van de huidige strafrechtelijke aanpak van arbeidsuitbuiting

ECLI:NL:RBOVE:2015:3340

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

ECLI:NL:GHARL:2014:9415

Van aardbeien en telefoonabonnementen

Rechten van slachtoffers. Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel

ECLI:NL:GHARL:2015:2577

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-gravenhage van 17 februari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:

Het hoger beroep De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I

ECLI:NL:GHARN:2006:AX3957

Geheimhoudingsverklaring ambtenaren Stichtse Vecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Mensenhandel: het begrip uitbuiting in art. 273a Sr*2

ECLI:NL:GHDHA:2014:3838

binnen een vrij Onderzoek Amsterdamse prostitutiebranche

Inleiding. 1 Strafrecht

ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3976

12 years [and] a slave!!

ECLI:NL:GHAMS:2016:4450

ECLI:NL:PHR:2015:481 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 13/05830

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

Artikel I. De Rijkswet op het Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd:

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO0437

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:GHAMS:2016:5236

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

Korte beschouwingen op de voorgestelde Richtlijn Terrorismebestrijding

Directoraat-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Advies IS - Irak. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law. Postbus BA Amsterdam T

Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie

Het ten laste gelegde artikel 250 ter Wetboek van Strafrecht (oud)

ECLI:NL:RBALK:2010:BN9788

Tweede Kamer der Staten-Generaal

14279/10 mak/ngs/rb 1 DG H 2B

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba S T R A F V O N N I S

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Dispuut in de praktijk: leidt belastingfraude altijd tot (een vervolging voor) witwassen?

ECLI:NL:RBZUT:2011:BT8884

Publicatieblad van de Europese Unie

Aan de gemeenteraad, Met deze voordracht stellen wij u voor het volgende besluit te nemen:

pn,~ ~ Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Uitspraak ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9608

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

ECLI:NL:RBZLY:2010:BO9656

ECLI:NL:GHARL:2016:3906. Uitspraak. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBLIM:2014:10626

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek

De Minister van Veiligheid en Justitie mr. I.W. Opstelten Postbus EH Den Haag.

ECLI:NL:GHDHA:2016:3990

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0417. Uitspraak. Instantie: Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:GHARL:2014:9416

Benelux Verdrag 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom

Transcriptie:

Een vreemde eend in de bijt Een onderzoek naar de problematiek omtrent artikel 273f lid 1 sub 3 Wetboek van Strafrecht. Auteur: A.L. Koster Studentnummer: 1159011 Opleiding: Rechtsgeleerdheid, Master Straf- en Strafprocesrecht Onderwijsinstelling: Universiteit Leiden Datum: 23 juni 2016 Begeleider: mr. dr. F.P. Ölcer Een vreemde eend in de bijt 1

Een vreemde eend in de bijt 2

Een woord vooraf Voor u ligt de scriptie Een vreemde eend in de bijt : een onderzoek naar de problematiek omtrent artikel 273f lid 1 sub 3 Sr. Van november 2015 tot en met juni 2016 ben ik bezig geweest met dit onderzoek en het schrijven hiervan. Sinds enige tijd werk ik als juridisch begeleider bij Stichting Zonder Pardon op Straat. Deze stichting zet zich in voor meisjes en vrouwen die slachtoffer zijn geworden van mensenhandel. Ik heb besloten om me bij deze stichting aan te sluiten, zodat ik naast het opdoen van relevante juridische ervaring, ook mijn steentje kan bijdragen als vrijwilliger. De doelgroep spreekt me aan, omdat ik het idee heb dat slachtoffers vaak weinig mensen om hen heen hebben om op terug te vallen. Ik heb het erg naar mijn zin bij deze stichting en ik leer op juridisch gebied ontzettend veel. Dit werk heeft mijn interesse gewekt in het delict mensenhandel. Toen ik vorig jaar april hoorde dat er een stageplek vrijkwam bij de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld Tegen Kinderen, heb ik dan ook direct gesolliciteerd. Op mijn eerste stagedag legde mijn stagebegeleider, Floor Hol, mij kort uit hoe het artikel mensenhandel (artikel 273f Sr) in elkaar steekt. Artikel 273f Sr is een ontzettend groot artikel en niet het meest eenvoudige artikel van het Wetboek van Strafrecht. Mijn stagebegeleider noemde het derde sublid een vreemde eend in de bijt. Toen begreep ik dat nog niet meteen, inmiddels wel. Naarmate ik meer uitspraken las, leerde ik steeds meer over artikel 273f Sr. Ik heb tijdens mijn stage onder andere jurisprudentieonderzoek verricht. Hoe meer ik ermee bezig was, hoe meer ik met eigen ogen zag hoeveel inconsistentie er bestaat in uitspraken betreffende mensenhandel. Met Floor Hol sprak ik over het schrijven van een masterscriptie en zij bracht mij op het idee om mijn scriptie aan art. 273f lid 1 sub 3 Sr te wijden. Bij dezen wil ik haar dan ook hiervoor bedanken. Voorts wil ik mevrouw Ölcer bedanken voor de begeleiding en ondersteuning tijdens de scriptieperiode. Zij heeft mij onder meer geholpen met het concreter maken van mijn onderzoeksplan en heeft mij voorzien van goede feedback op de inhoud. Ik wens u veel leesplezier toe. Anouk Koster Leiden, 23 juni 2016. Een vreemde eend in de bijt 3

Inhoudsopgave 2.3 Bestanddelen van art. 273f lid 1 sub 3 Sr... 25 2.3.1 Aanwerven, medenemen of ontvoeren... 25 Een woord vooraf... 3 1. Inleiding... 6 1.1 Introductie... 6 1.2 Aanleiding... 12 1.3 Probleemstelling... 12 1.3.1 Problematiek in de rechtspraak...13 1.3.2 Problemen ten gevolge van interpretaties contra legem en inconsistente rechtspraak... 15 1.3.3 Achterliggende problematiek aangaande art. 273f lid 1 sub 3 Sr... 16 1.4 Doel- en vraagstelling... 18 1.5 Opbouw en wijze van toetsing... 19 1.6 Methodologie...20 2. De bedoeling van de wetgever bij het strafbaar stellen van art. 273f lid 1 sub 3 Sr... 22 2.1 Inleiding... 22 2.2 Strekking van art. 273f lid 1 sub 3 Sr... 22 2.3.2 Het oogmerk van verdachte en ertoe brengen... 26 2.4 Conclusie... 27 3. Problemen in de rechtspraak ten aanzien van art. 273f lid 1 sub 3 Sr 29 3.1 Inleiding... 29 3.2. Interpretaties contra legem... 30 3.3. Overwegingen die impliciet leiden tot een contra legem interpretatie... 35 3.4 Straffen... 36 3.5 Inconsistentie omtrent art. 273f lid 1 sub 3 Sr... 38 3.6 Conclusie... 39 4. Achterliggende problematiek art. 273f lid 1 sub 3 Sr... 41 4.1 Inleiding... 41 4.2 Het prostitutiebeleid in Nederland... 42 4.3 Het vrije verkeer binnen de Europese Unie... 45 4.3.1 Vallen prostitutiewerkzaamheden onder het Gemeenschapsrecht?... 45 Een vreemde eend in de bijt 4

4.3.2 Art. 273f lid 1 sub 3 Sr getoetst aan het vrije verkeer... 46 4.4. Overinclusive?... 48 4.4.1 Het schadebeginsel... 50 4.4.2 Het tolerantiebeginsel... 51 4.4.3 Het subsidiariteitsbeginsel... 52 4.4.4 Het proportionaliteitsbeginsel... 52 4.4.5 Het legaliteitsbeginsel... 53 4.4.6 Het beginsel van praktische hanteerbaarheid en effectiviteit... 53 6.3 Parlementaire stukken... 64 6.4 Overig... 64 6.5 Geanalyseerde uitspraken ten behoeve van het jurisprudentieonderzoek m.b.t. art. 273f lid 1 sub 3 Sr... 64 6.5.1 Hoge Raad... 64 6.5.2 Parket bij de Hoge Raad... 65 6.5.3 Gerechtshoven... 65 6.5.4 Rechtbanken... 66 4.5 Conclusie... 54 5. Conclusie... 56 6. Geraadpleegde bronnen... 59 6.1 Geraadpleegde literatuur... 59 6.2 Jurisprudentielijst... 61 6.2.1 Hof van Justitie van de Europese Unie... 61 6.2.2 Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens...62 6.2.3 Hoge Raad...62 6.2.4 Parket bij de Hoge Raad...62 6.2.5 Gerechtshoven...62 6.2.6 Rechtbanken... 63 Een vreemde eend in de bijt 5

1. Inleiding 1.1 Introductie Mensenhandel is een moderne vorm van slavernij waarbij uitbuiting een centraal begrip vormt. 1 Mensenhandel wordt strafbaar gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (Sr). In dit artikel zijn veel gedragingen van uiteenlopende aard strafbaar gesteld. 2 Deze scriptie behelst een onderzoek naar de problematiek rondom art. 273f lid 1 sub 3 Sr. Art. 273f Sr is complex en vormt het langste artikel van het Wetboek van Strafrecht. In deze introductie zal allereerst worden getracht het eerste lid van art. 273f Sr kort nader toe te lichten, zodat de plaats van het derde sublid binnen het gehele artikel duidelijk wordt. Zo zal de mogelijke problematiek rondom art. 273f lid 1 sub 3 Sr die later in deze inleiding aan bod komt helderder worden. Na deze introductie zal achtereenvolgens de aanleiding, de probleemstelling, de doelstelling, de vraagstelling, de opbouw, de wijze van toetsing en de onderzoeksmethodologie van de scriptie aan bod komen. Wegens de complexiteit van art. 273f Sr zal dit artikel hieronder in zijn geheel worden uitgeschreven. De wettekst van art. 273f Sr luidt: 1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft: 1 Boot-Matthijssen 2008, p. 668. 2 Nationaal Rapporteur 2012, p. 19. 1. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen; 2. degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt; 3. degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling; 4. degene die een ander met een van de onder 1 genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1 genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt Een vreemde eend in de bijt 6

waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt; 5. degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt; 6. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander; 7. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de verwijdering van organen van een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat diens organen onder de onder 1 bedoelde omstandigheden zijn verwijderd; 8. degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling of de verwijdering van diens organen tegen betaling, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt; 9. degene die een ander met een van de onder 1 genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen. 2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten. 3. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien: 1. de feiten, omschreven in het eerste lid, worden gepleegd door twee of meer verenigde personen; 2. degene ten aanzien van wie de in het eerste lid omschreven feiten worden gepleegd een persoon is die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt dan wel een ander persoon is bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt; 3. de feiten, omschreven in het eerste lid, zijn voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld. 4. Indien een van de in het eerste lid omschreven feiten zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, wordt gevangenisstraf van ten hoogste achttien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Een vreemde eend in de bijt 7

5. Indien een van de in het eerste lid omschreven feiten de dood ten gevolge heeft, wordt levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. 6. Onder kwetsbare positie wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. 7. Artikel 251 is van overeenkomstige toepassing. Mensenhandel is gericht op uitbuiting van mensen in arbeids- en dienstverlening. Ook het verwijderen van organen kan een gedraging zijn die valt onder het delict mensenhandel. Mensenhandel is een ernstige schending van mensenrechten en maakt een inbreuk op de 3 vrijheid van mensen. Art. 273f Sr staat dan ook onder de titel Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. De wetgever heeft het delict mensenhandel in zijn memorie van toelichting als volgt omschreven: Mensenhandel is kort gezegd het dwingen in ruime zin van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen. ( ) Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht 3 Nationaal Rapporteur 2012, p.19. op die integriteit en vrijheid. 4 Uitbuiting omvat volgens het tweede lid van art. 273f Sr ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met in begrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare feiten. De wetgever heeft deze definitie als volgt toegelicht: "Uitbuiting bestaat ten minste uit een aantal met name genoemde vormen van uitbuiting; de uitbuiting van een ander in de prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken. 5 In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland verkeert. 6 Bij gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie en bij de gedwongen verwijdering van organen is per definitie sprake van uitbuiting. De lichamelijke integriteit is dan altijd in het geding. 7 In overige uitbuitingssituaties (uitbuiting buiten de seksindustrie) heeft de 4 Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p.2. 5 Kamerstukken II, 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 18. 6 HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235. 7 Nationaal Rapporteur 2012, p. 27. Een vreemde eend in de bijt 8

Hoge Raad beslist dat de feitelijke situatie die is ontstaan getoetst moet worden aan een aantal criteria. Of en wanneer sprake is van uitbuiting is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en de duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. 8 Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is. 9 Ook uit de definities van mensenhandel die in de internationale gemeenschap worden gebezigd, valt op te maken dat uitbuiting centraal staat bij het delict mensenhandel. Daarnaast komen in elke omschrijving van mensenhandel dwangmiddelen voor. In het Palermo Protocol van de VN inzake mensenhandel van 2000 is bijvoorbeeld een definitie van mensenhandel neergelegd in artikel 3. Deze luidt als volgt: mensenhandel": het werven, vervoeren, overbrengen van en het bieden van onderdak aan of het opnemen van personen, door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voordelen teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap heeft over een andere persoon, ten behoeve van uitbuiting. Uitbuiting omvat mede: ten minste de uitbuiting van prostitutie van anderen of andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of diensten, slavernij of praktijken die vergelijkbaar zijn met slavernij, onderworpenheid of de verwijdering van organen. 10 Deze definitie is later in andere verdragen overgenomen. Zo wordt in het Verdrag van Warschau, tot stand gekomen in 2005, een soortgelijke omschrijving gebezigd. 11 In 2002 is door de Raad van de Europese Unie het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel tot stand gekomen. 12 Dit kaderbesluit is inmiddels vervangen door de Europese richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers. Deze richtlijn is 8 HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7097, r.o. 2.6.1.; HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, r.o. 2.6.1. Volgens de annotatie van Y. Buruma bij ECLI:NL:HR:2009:BI7099 dienen bij de weging ook maatstaven te worden betrokken die gelden in het land waar het feit is gepleegd. Buruma acht de in Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader niet correct bij mensenhandel. Echter, dat dit referentiekader toegepast dient te worden wordt wederom bevestigd door de Hoge Raad in HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, r.o. 2.4.4. 9 HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, r.o. 4.4.2. 10 Zie artikel 3a van het Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, 15 november 2000, Trb. 2001, 69 (Trb. 2004, 35). 11 Zie artikel 4a van het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel, Warchau, 16 mei 2005, Trb. 2006, 99 (rectificatie in Trb. 2015, 42). 12 Zie Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel. Een vreemde eend in de bijt 9

vandaag de dag het leidende instrument binnen de Europese Unie op het gebied van mensenhandel. De omschrijving van mensenhandel die in deze richtlijn neergelegd is, is bijna identiek aan de omschrijving die in het Palermo Protocol gebezigd wordt. 13 Art. 273f Sr maakt onderscheid tussen de aard van verschillende soorten werk of dienstverlening en tussen meerderjarige en minderjarige slachtoffers. 14 Zo omvat mensenhandel niet alleen uitbuiting binnen de seksindustrie, maar ook uitbuiting op het terrein van andere arbeid en diensten en de gedwongen verwijdering van organen. 15 Het eerste lid van artikel 273f Sr bestaat uit negen subleden. In deze subleden worden gedragingen beschreven die gekwalificeerd worden als mensenhandel. Hoewel in de omschrijvingen van het delict mensenhandel steeds dwangmiddelen zijn neergelegd en uitbuiting centraal staat, zien we dat in de wettekst van art. 273f Sr niet in elk sublid dwangmiddelen, een uitbuitingssituatie of een oogmerk van uitbuiting als delictsbestanddelen zijn opgenomen. 13 Zie art. 2 van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad. 14 Nationaal Rapporteur 2012, p. 19. 15 Nationaal Rapporteur 2012, p. 20. Dwang wordt geëffectueerd door de aanwending van middelen. 16 De dwangmiddelen zijn in art. 273f lid 1 sub 1 Sr opgesomd: dwang, geweld of een andere feitelijkheid, dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie, en het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft. Dwangmiddelen vormen een delictsbestanddeel in de subleden één, vier en negen. In het eerste sublid is strafbaar gesteld degene die met behulp van een dwangmiddel een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen. In het vierde sublid is strafbaar gesteld degene die een ander met behulp van een dwangmiddel dwingt of beweegt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen danwel degene die met behulp van een dwangmiddel enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt. In het negende sublid is strafbaar gesteld degene die een ander met behulp van een dwangmiddel dwingt of beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens prostitutie of van de 16 NRM7, p. 439. Een vreemde eend in de bijt 10

verwijdering van diens organen. De dwangmiddelen moeten ruim worden uitgelegd, gezien de bedoeling van de internationale instrumenten waarop deze bepalingen zijn gebaseerd, en niet strikt volgens delictsomschrijvingen zoals dwang in artikel 284 Sr of afpersing in de zin van artikel 317 Sr. Het gebruikte dwangmiddel moet ertoe leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt of dat iemand ervan wordt weerhouden om zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken. Niet vereist is dat het middel tegen het slachtoffer zelf wordt aangewend. Een middel kan ook tegen een derde worden gebruikt om een ander over te halen of een ander te doen toegeven aan de wil van de dader. 17 Het tweede en het vijfde sublid hebben betrekking op minderjarigen. Minderjarigen vormen een kwetsbare groep en de wetgever heeft hen een grotere bescherming willen bieden door dwangmiddelen niet als bestanddeel op te nemen in deze subleden. Ook zonder gebruik van enig dwangmiddel is bijvoorbeeld het vervoeren van een minderjarige met het oogmerk van uitbuiting strafbaar als mensenhandel. 18 Kinderen moeten beschermd worden, ook tegen zichzelf. De wetgever heeft tot uitdrukking willen brengen dat aan de wil van een minderjarige, en daarmee de instemming, geen betekenis toekomt. 19 Daarmee hangt samen dat op grond van art. 248b Sr betaalde seks met minderjarigen 17 Nationaal Rapporteur 2012, p. 26. 18 Nationaal Rapporteur 2012, p. 26. 19 Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 5, p. 4, inzake wijziging van de art. 250bis en 250ter (oud) Sr. van zestien en zeventien jaar strafbaar is, alsmede dat seks met kinderen jonger dan zestien jaar op grond van art. 244 jo. art. 245 Sr strafbaar is (ook zonder betaling). 20 De bescherming van de minderjarige staat voorop. 21 De subleden zes tot en met acht van art. 273f lid 1 Sr zien op het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander, uit de verwijdering van organen en uit de seksuele handelingen van een minderjarige. 22 Art. 273f lid 1 sub 3 Sr, waar dit onderzoek om draait, stelt strafbaar het aanwerven, medenemen of ontvoeren van iemand met het oogmerk diegene in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Dwangmiddelen zijn in het derde sublid niet als bestanddeel opgenomen, terwijl dit sublid ook meerderjarigen betreft. Het bestanddeel ontvoeren impliceert uiteraard wel een vorm van dwang, maar de bestanddelen aanwerven en medenemen impliceren dit niet. 23 Indien alleen het aanwerven en/of medenemen ten laste wordt gelegd, hoeft voor een bewezenverklaring van art. 273f lid 1 sub 3 Sr dus geen dwang bewezen te worden. Voor een bewezenverklaring van dit sublid 20 Nationaal Rapporteur 2015, p. 18. 21 Nationaal Rapporteur 2015, p. 12. 22 Nationaal Rapporteur 2012, p. 30. 23 Nationaal Rapporteur 2012, p. 26. Een vreemde eend in de bijt 11

hoeft eveneens geen sprake te zijn van een oogmerk van uitbuiting en/of een uitbuitingssituatie. 24 De strafbaarheid van het aanwerven en medenemen van een persoon met het oogmerk diegene in een ander land ertoe te brengen zich te prostitueren hangt volgens de wetgever niet af van het ontbreken van dwang of ongeoorloofde beïnvloeding. 25 In de overige subleden zijn met betrekking tot meerderjarigen wel dwangmiddelen als delictsbestanddeel opgenomen (afgezien van de subleden die betrekking hebben op het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander en uit de verwijdering van organen) en gaat het steeds om het uitbuiten van mensen. Daarnaast wordt het delict mensenhandel in zijn algemeenheid omschreven als het dwingen (met behulp van enig dwangmiddel) van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen, waarbij uitbuiting centraal staat. 26 Het derde sublid kan ook wel worden gezien als een vreemde eend in de bijt. 1.2 Aanleiding Als stagiaire heb ik gedurende drie maanden bij het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld Tegen Kinderen gewerkt. Tijdens het verrichten van een jurisprudentieonderzoek naar mensenhandel las ik een arrest van het Hof s-hertogenbosch van 17 24 Van den Brink 2013, par. 3. 25 Kamerstukken II 1988 /89, 21 027, nr. 3 26 Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p.2. oktober 2014 27 waarin een overweging wordt gemaakt met betrekking tot art. 273f lid 1 sub 3 Sr die niet lijkt te stroken met de bedoeling van de wetgever. In de probleemstelling zal nader worden ingegaan op de inhoud van dit arrest. Ik heb vervolgens meerdere uitspraken gelezen betreffende art. 273f lid 1 sub 3 Sr en het lijkt zo te zijn dat dit sublid niet consequent wordt uitgelegd in de praktijk. Ook hierop zal nader worden ingegaan in de probleemstelling. Gedurende mijn stageperiode heb ik mij vaak afgevraagd waarom rechters moeite lijken te hebben met de interpretatie van art. 273f lid 1 sub 3 Sr en daarom heb ik besloten mijn scriptie te wijden aan dit sublid. 1.3 Probleemstelling In deze probleemstelling worden de problemen besproken die zich lijken voor te doen aangaande art. 273f lid 1 sub 3 Sr. Of deze problemen zich daadwerkelijk voordoen, zal uit dit onderzoek moeten blijken. Allereerst worden de problemen besproken die zich lijken voor te doen in de rechtspraak; art. 273f lid 1 sub 3 Sr lijkt contra legem geïnterpreteerd te worden en het sublid lijkt niet consequent te worden uitgelegd in de praktijk. Daarna zullen de problemen besproken worden die gevolg kunnen zijn van interpretaties contra legem en inconsistentie in uitspraken. Zo leidt inconsistentie binnen de rechtspraak tot een schending van het gelijkheidsbeginsel. Contra legem interpretaties en inconsistentie binnen de rechtspraak kunnen bovendien leiden tot 27 Hof s-hertogenbosch 17 oktober 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4705. Een vreemde eend in de bijt 12

spanningen met het legaliteitsbeginsel en de rechtszekerheid. Tot slot zal de achterliggende problematiek die als oorzaak kan gelden voor interpretaties contra legem en inconsistente rechtspraak met betrekking tot art. 273f lid 1 sub 3 Sr aan de orde komen. 1.3.1 Problematiek in de rechtspraak 1.3.1.1 Interpretaties contra legem In het arrest van het Hof s-hertogenbosch van 17 oktober 2014 werd verdachte ten laste gelegd dat hij een vrouw vanuit Duitsland naar Nederland had medegenomen met het oogmerk haar ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. Verdachte had de meerderjarige vrouw opgehaald in Duitsland en vervoerd naar locaties zowel in Duitsland als in Nederland, op welke locaties de vrouw seksuele diensten verrichtte. De verdachte ontving een beperkte vergoeding voor zijn diensten en was in de veronderstelling niet strafbaar te zijn. Uit de verklaring van de vrouw bleek dat zij haar diensten vrijwillig aanbood en door niemand daartoe werd gedwongen. Tevens werd zij niet op andere wijze in haar vrijheid beperkt. Uit het feit dat zij haar prostitutiewerkzaamheden vrijwillig heeft beëindigd, bleek voorts dat het haar vrij stond dit te doen. De rechter overweegt: Weliswaar dient het ertoe brengen zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen ruim te worden geïnterpreteerd, maar naar het oordeel van het hof moet voor een bewezenverklaring, zoals hierboven overwogen, te allen tijde sprake zijn van enige verwijtbare bijdrage aan een beknotting van de vrijheid van de prostituee. 28 De rechter leest in art. 273f lid 1 sub 3 Sr in dat er een beknotting van de vrijheid moet zijn zijdens de prostituee. Deze overweging lijkt contra legem te zijn, aangezien het in onderhavige zaak ging om het medenemen van iemand om diegene in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen voor prostitutie. 29 In de delictsomschrijving is geen bestanddeel te vinden dat vereist dat er een beknotting van de vrijheid moet zijn. Het bestanddeel ontvoeren impliceert dit uiteraard wel, maar dit was niet ten laste gelegd in onderhavig geval. Het is op zijn minst opvallend te noemen dat het hof eerst constateert dat het ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen ruim geïnterpreteerd moet worden, maar vervolgens toch een beperking aanbrengt. In navolging van het hof s-hertogenbosch interpreteert de rechtbank Limburg het bestanddeel ertoe brengen op dezelfde wijze. Zo werd in ECLI:NL:RBLIM:2015:1269 een Duitse eigenares van een escortbedrijf ten laste gelegd dat zij drie vrouwen had medegenomen vanuit Duitsland naar Nederland met het oogmerk hen ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. De rechtbank overwoog: Voor een bewezenverklaring moet te allen tijde sprake zijn van enige verwijtbare bijdrage aan een beknotting van de vrijheid van de persoon die zich prostitueert. Uit de feiten, zoals deze uit de verklaringen van betrokkenen 28 Hof s-hertogenbosch 17 oktober 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4705. 29 Nationaal Rapporteur 2012, p. 67. Een vreemde eend in de bijt 13

naar voren komen, volgt geen enkele aanwijzing dat door de bemiddelende en faciliterende rol van de verdachte, enige verwijtbare bijdrage aan de beknotting van de vrijheid van de prostituees is geleverd. 30 De vrouw werd vrijgesproken. De overwegingen in bovengenoemde uitspraken lijken niet te stroken met de bedoeling van de wetgever. In art. 273f lid 1 sub 3 Sr zijn de grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid buitengewoon ruim getrokken. De bedoeling van de wetgever is om het slachtoffer van handelingen als strafbaar gesteld in dit sublid een brede bescherming te geven. 31 Zo vallen ook vrij neutrale gedragingen onder het bereik van het sublid. Iemand die een ander uit het ene land helpt (als in medeneemt of aanwerft) om zich te prostitueren in het andere land is strafbaar onder art. 273f lid 1 sub 3 Sr, ook al zou dat zich prostitueren geheel vrijwillig geschieden. 32 Dit volgt uit het Verdrag van Genève van 11 oktober 1933 nopens de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen. 33 Dit verdrag bevat een verplichting om straf te bedreigen tegen eenieder die ter voldoening van een anders lusten een meerderjarige vrouw of meisje, zelfs met haar goedvinden, met het oog 30 Rb. Limburg 3 februari 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:1269. Zie bijv. ook: Rb. Limburg 22 mei 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:4267; Rb. Limburg 22 mei 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:4264; Rb. Limburg 22 mei 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:4275. 31 NRM7, p. 458. 32 Van den Brink 2013, par. 3. 33 Zie het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen, Genève 11 oktober 1933, Stb. 8 oktober 1935, 598. op het plegen van ontucht in een ander land heeft aangeworven, medegenomen, of ontvoerd. Art. 273f lid 1 sub 3 Sr implementeert dit verdrag. 34 1.3.1.2 Inconsistente rechtspraak Art. 273f lid 1 sub 3 Sr lijkt bovendien niet consequent te worden uitgelegd in de praktijk. Zo kwam het hof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2014 tot een bewezenverklaring van art. 273f lid 1 sub 3 Sr. Zowel verdachte als het slachtoffer hadden verklaard dat verdachte het slachtoffer naar Antwerpen had gebracht, terwijl hij wist dat zij daar in de prostitutie zou gaan werken. Volgens het hof is het enkel vervoeren van een persoon vanuit het buitenland naar Nederland of andersom, terwijl de vervoerder weet dat de ander in dat andere land in de prostitutie gaat werken reeds voldoende voor een bewezenverklaring van art. 273f lid 1 sub 3 Sr. Volgens het hof is het niet relevant wie het initiatief tot het werken in de prostitutie heeft genomen. Niet behoeft te worden vastgesteld dat de keuzevrijheid van de ander is beperkt of beïnvloed terwijl ook niet vereist is dat sprake is van dwangmiddelen, een uitbuitingssituatie dan wel het oogmerk van uitbuiting. 35 Indien deze uitspraak naast de uitspraken uit de voorgaande paragraaf wordt gelegd, dan lijkt sprake te zijn van inconsistentie. In deze uitspraak wordt verdachte veroordeeld ter zake van art. 273f lid 1 sub 3 Sr 34 Ter uitvoering van dit verdrag betrof dit oorspronkelijk artikel 250a lid 1 sub 2 (oud) Sr. 35 Hof Arnhem-Leeuwarden 4 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2644 Een vreemde eend in de bijt 14

en in de uitspraken uit de voorgaande paragraaf wordt tot vrijspraken gekomen, terwijl de feitelijke gedragingen bijna met elkaar overeenkomen. Ook de algemene overwegingen over het derde sublid lijken in de uitspraken niet met elkaar overeen te komen en lijken zelfs tegenstrijdig. Zo is volgens het hof s-hertogenbosch enige verwijtbare bijdrage aan een beknotting van de vrijheid van de prostituee vereist om tot een bewezenverklaring van sublid 3 te komen en is volgens het hof Arnhem-Leeuwarden het enkel vervoeren van een persoon vanuit het buitenland naar Nederland of andersom, terwijl de vervoerder weet dat de ander in dat andere land in de prostitutie gaat werken reeds voldoende voor een bewezenverklaring van art. 273f lid 1 sub 3 Sr. De problemen van interpretaties contra legem en inconsistente rechtspraak zijn op zichzelf losstaand, maar houden wel verband met elkaar. Zo zou er inconsistentie kunnen bestaan in de interpretatie van bepaalde delictsbestanddelen. In hoeverre inconsistentie bestaat aangaande art. 273f lid 1 sub 3 Sr zal nader uit dit onderzoek moeten blijken, maar als een aantal rechters het sublid contra legem interpreteert en een aantal rechters het sublid wel naar de bedoeling van de wetgever interpreteert, ontstaat hoe dan ook inconsistentie. 1.3.2 Problemen ten gevolge van interpretaties contra legem en inconsistente rechtspraak 1.3.2.1 Het gelijkheidsbeginsel Inconsistente rechtspraak kan leiden tot een schending van het gelijkheidsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel verwijst immers naar de eis van gelijke behandeling van vergelijkbare gevallen. 36 Indien er vrijspraak volgt wegens een interpretatie contra legem (zoals in ECLI:NL:GHSHE:2014:4705 het geval lijkt te zijn) en iemand bij een andere rechtbank of ander hof wél wordt veroordeeld voor mensenhandel, omdat er níét getoetst wordt aan het zogenaamde bestanddeel beknotting van de vrijheid, wordt ongelijk behandeld. 1.3.2.2 Het legaliteitsbeginsel en de rechtszekerheid Bovendien zijn interpretaties contra legem en inconsistente rechtspraak schadelijk voor het legaliteitsbeginsel en de rechtszekerheid. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling luidt art. 1 lid 1 Sr. In deze rechtsregel wordt het legaliteitsbeginsel verwoord. Het legaliteitsbeginsel is op verschillende plekken verankerd. In art. 16 Grondwet wordt letterlijk hetzelfde bepaald als in art. 1 Sr. Ook in mensenrechtenverdragen is het beginsel stevig verankerd. 37 Niemand mag worden bestraft indien hij niet wist of kon weten dat zijn gedrag verboden was. Men moet kunnen voorzien of de 36 Corstens & Borgers 2014, p. 56. 37 Zie art. 7 jo. art. 15 lid 2 EVRM, art. 15 jo. art. 4 lid 2 IVBPR, art. 11 lid 2 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en art. 49 EU-Handvest. Een vreemde eend in de bijt 15

overheid in strafrechtelijke zin op zijn mogelijk gedrag zal reageren en welke reacties daarbij denkbaar zijn. Het gaat om de rechtszekerheid van de verdachte. 38 Indien de rechter contra legem en/of inconsistent interpreteert, weet de burger niet meer waar hij aan toe is. De burger heeft geen zekerheid over wat strafbaar is en wat niet. Dit geldt zowel wanneer de rechter een bepaling extensief interpreteert als wanneer hij een bepaling restrictief interpreteert. 1.3.3 Achterliggende problematiek aangaande art. 273f lid 1 sub 3 Sr Het hof s-hertogenbosch neemt in ECLI:NL:GHSHE:2014:4705 bij de beoordeling of sprake is van een gedraging strafbaar gesteld in art. 273f lid 1 sub 3 Sr in aanmerking dat prostitutie in Nederland op zichzelf beschouwd niet strafbaar is en dat binnen de Europese Gemeenschap het vrije verkeer van personen, diensten en goederen dient te zijn gewaarborgd. 39 De rechtbank Limburg neemt de interpretatie van het derde sublid van het hof s-hertogenbosch in navolgende vonnissen over en ook de redenen daarachter. Zo overweegt de rechtbank Limburg in ECLI:NL:RBLIM:2015:4264 dat voor de rechtbank een rol speelt dat in de provincie Limburg optima forma gestalte wordt gegeven aan het vrije verkeer van personen en diensten met de omringende landen. Indien aan prostituees gunstige, goedkopere vervoersmogelijkheden worden ontzegd, omdat de vervoerder al snel van strafbaar kan zijn onder art. 273f lid 1 sub 3 Sr, zouden zij ten opzichte van andere dienstverleners op discriminatoire wijze worden belemmerd om hun inkomsten te verwerven. Zij worden immers op kosten gejaagd, nu hun werktijden doorgaans niet matchen met de dienstregelingen van het openbaar vervoer en ook de locatie van seksbedrijven nog al eens minder gunstig is. 40 Uit de overwegingen van het hof s-hertogenbosch en de rechtbank Limburg volgt expliciet dat het prostitutiebeleid in Nederland en het vrije verkeer binnen de Europese Unie redenen zijn om art. 273f lid 1 sub 3 Sr te interpreteren zoals zij doen. Bovendien kan het zo zijn dat art. 273f lid 1 sub 3 Sr een onwennige bepaling is, omdat deze bepaling overinclusive lijkt te zijn. Dit zou de achterliggende problematiek kunnen zijn die als oorzaak kan gelden voor interpretaties contra legem en/of inconsistente rechtspraak. In de volgende subparagrafen zal deze problematiek besproken worden. 1.3.3.1 Het prostitutiebeleid in Nederland Het exploiteren van seksinrichtingen was tot het jaar 2000 verboden in Nederland, maar prostitutie zelf was dat niet. In de loop van de twintigste eeuw ontstond een gedoogbeleid ten aanzien van de seksinrichtingen. Op 1 oktober 2000 werd uiteindelijk het bordeelverbod opgeheven. 41 Dit werd vervangen door een vergunningsstelsel met als doelen de regulering van de vrijwillige prostitutie, onvrijwillige 38 De Hullu 2012, p. 81. 39 Hof s -Hertogenbosch 17 oktober 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4705. 40 Rb. Limburg 22 mei 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:4264. 41 Kamerstukken II 1996/97, 25437, nr. 3; zie ook: Segers & Pot 2013, par. 1. Een vreemde eend in de bijt 16

prostitutie tegen te gaan en misstanden te bestrijden. De kern van de wetswijziging was dat vormen dan exploitatie van prostitutie waarin meerderjarige prostituees vrijwillig werkzaam zijn onder bepaalde voorwaarden niet langer verboden zouden zijn. 42 Prostitutie wordt sinds de opheffing van het algemeen bordeelverbod door de wet opgevat als een (bijzondere) vorm van arbeid en is gelegaliseerd. 43 Art. 273f lid 1 sub 3 Sr verbiedt het aanwerven, medenemen of ontvoeren van een ander met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Vrij neutrale gedragingen lijken ook onder de strafbaarheid van art. 273f lid 1 sub 3 Sr te vallen. Zo zou iemand die een ander desgevraagd vervoert naar een ander land om in de prostitutie te werken strafbaar zijn voor mensenhandel. Het prostitutiebeleid in Nederland is echter zo ingericht dat vrijwillige prostitutie niet strafbaar is. Indien het helpen (als in medenemen of aanwerven) van iemand om in een ander land te gaan werken als prostitué(e) strafbaar is, dan lijkt dit niet in lijn te zijn met het prostitutiebeleid. 1.3.3.2 Vrije verkeer van personen en diensten binnen de EU Art. 273f lid 1 sub 3 Sr zou daarnaast in strijd kunnen zijn met het vrije verkeer van personen en diensten dat binnen de Europese Unie van kracht is. 44 Bewoners van de EU mogen zonder restricties reizen binnen de EU. Personen die economische activiteiten verrichten genieten binnen de EU een bijzondere bescherming. Zo bestaat het vrije verkeer van werknemers (art. 45 VWEU), het recht op vestiging (art. 49 VWEU) en het recht een dienst uit te oefenen of te ontvangen (art. 56 VWEU). Het vrije verkeer van diensten houdt in dat iedere EU-burger mag werken waar hij of zij wil. Dienstverlener en klant mogen uit verschillende landen afkomstig zijn. Een dienstverlener mag vanuit de ene lidstaat naar de andere reizen om daar te werken. 45 Art. 273f lid 1 sub 3 Sr vormt wellicht een beperking die verboden is op grond van het VWEU. Indien iemand immers in een ander land binnen de EU in de prostitutie wil werken en diegene laat iemand anders hem of haar vervoeren, dan kan de vervoerder op grond van art. 273f lid 1 sub 3 Sr strafbaar zijn voor mensenhandel. Als de persoon in kwestie niet over de middelen beschikt om zichzelf te vervoeren, dan wordt hij/zij in feite belemmerd om over de grens in de prostitutie te werken. Daarnaast is de werving voor vrijwillige prostitutie binnen Nederland legaal, maar over de grens verboden. Dit lijkt niet verenigbaar met het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit (art. 18 jo. art. 45 lid 2 VWEU). 42 Daalder 2007, p. 9. 43 Daalder 2007, p. 5. 44 Zie titel IV van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. 45 Vrij verkeer van diensten, Europa Nu, Europa-nu.nl (zoek op vrij verkeer van diensten). Een vreemde eend in de bijt 17

1.3.3.3 Overinclusiveness Art. 273f lid 1 sub 3 Sr lijkt tot slot overinclusive te zijn en dit kan een reden zijn voor de rechter om de bepaling contra legem te interpreteren 46 en dit kan ook de oorzaak zijn voor inconsistentie in de rechtspraak omtrent art. 273f lid 1 sub 3 Sr. Op onderdelen zou de strafbaarstelling als overinclusive kunnen worden aangemerkt: the reach of the rule is broader than the reach of its background justification. 47 Bij algemene strafbaarstellingen is er altijd een risico dat de strafbaarstelling in een aantal bijzondere situaties niet opgaat. 48 De bepaling zou te ruim kunnen zijn indien vrijwilligheid aan de kant van de prostitué(e) bestaat en hij of zij in een ander land wordt aangeworven om in de prostitutie te 46 Een vergelijking kan hier gemaakt worden met de onder de rechtsgeleerden meer bekende problematiek ten aanzien van het delict witwassen. Zo lijkt het probleem van contra legem interpretatie ook bij het delict witwassen te bestaan vanwege de overinclusiveness van het delict. Niet in elke situatie is het gerechtvaardigd om iemand te veroordelen voor witwassen. Sommige gedragingen die onder een van de delictsomschrijvingen van witwassen vallen zijn simpelweg niet wederrechtelijk. De Hoge Raad heeft in verschillende arresten de reikwijdte van de strafbaarstellingen van witwassen ingeperkt door kwalificatieuitsluitingsgronden te aanvaarden. Zie: HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6712, HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578, HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4605, HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6909, HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4449, HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4585. In een aantal arresten vindt de Hoge Raad nauwelijks specifieke en eenduidige aanknopingspunten voor de beperkingen die hij aanbrengt in de reikwijdte van het witwasmisdrijf. De kwalificatieuitsluitingsgrond ten aanzien van het enkele voorhanden hebben van een voorwerp afkomstig uit eigen misdrijf heeft de wetgever hoe dan ook niet voor ogen gehad. Dit blijkt onder meer uit het wetsvoorstel dat is ingediend op 1 oktober 2015 ter aanpassing van de witwaswetgeving (Kamerstukken II 2015/16, 34294, nr. 3, 4). Zie voor een nadere toelichting op de witwasproblematiek de artikelen: Van Leeuwen 2011; Borgers 2013; Kooijmans 2014; Keulen 2016. 47 Schauer 2009, p. 27. 48 Schauer 2009, p. 26. werken of hulp krijgt van een ander bij het vervoer om in een ander land in de prostitutie te werken. Die ander kan dan strafbaar zijn voor mensenhandel indien hij/zij de persoon in kwestie aanwerft en/of vervoert. Men kan zich afvragen in hoeverre zo n gedraging voldoende strafwaardig is. Een delictsomschrijving behoort precies te snijden op de grens van strafbaar gedrag en niet-strafbaar gedrag. De vraag kan opkomen hoe de rechter moet omgaan met gevallen die naar de letter wel onder een delictsomschrijving vallen, maar waarin de concrete strafwaardigheid afwezig lijkt te zijn. 49 Interpretatie mag niet tot een wezensvreemde toepassing van het delict leiden. Het Straatsburgse Hof spreekt in dit verband over een consistent with the essence of the offence 50. Het wezen van het delict is echter een begrip met weinig harde ijkpunten. Wanneer de wetgever het delict ook daadwerkelijk ruim bedoeld heeft en niet van een beperking wilde weten, is het doorgaans voor de rechter moeilijk om een grond voor restrictieve interpretatie te formuleren en te rechtvaardigen. 51 1.4 Doel- en vraagstelling Dit scriptieonderzoek heeft tot doel de problematiek ten aanzien van art. 273f lid 1 sub 3 Sr aan te kaarten en in beeld te brengen. Vanuit de probleem- en doelstelling kan een vraagstelling geformuleerd worden. In deze scriptie wil ik onderzoeken waarom de rechter art. 273f lid 1 sub 3 49 De Hullu 2012, p. 96. 50 EHRM 22 november 1995, NJ 1997, 1 m. nt. Knigge (C.R./Verenigd Koninkrijk). 51 De Hullu 2012, p. 97. Een vreemde eend in de bijt 18

Sr (naar het lijkt) contra legem en/of inconsistent interpreteert. Allereerst moet worden onderzocht of art. 273f lid 1 sub 3 Sr daadwerkelijk contra legem geïnterpreteerd wordt en of inconsistentie bestaat binnen de rechtspraak met betrekking tot dit sublid. Indien dit het geval is, wordt naar de achterliggende problemen gekeken die de oorzaak kunnen zijn van interpretaties contra legem en/of inconsistente rechtspraak. De onderzoeksvraag waarop deze scriptie een antwoord probeert te vinden, luidt: Waarom lijkt art. 273f lid 1 sub 3 Sr contra legem geïnterpreteerd te worden en waarom lijkt er inconsistentie in de rechtspraak te bestaan aangaande deze bepaling? Deze onderzoeksvraag zal beantwoord worden aan de hand van een aantal deelvragen. De deelvragen luiden: 1. Wat was/is de bedoeling van de wetgever met het strafbaar stellen van de gedragingen neergelegd in art. 273f lid 1 sub 3 Sr? 2. Hoe wordt in de rechtspraak omgegaan met art. 273f lid 1 sub 3 Sr? 3. Wordt art. 273f lid 1 sub 3 Sr door de rechter contra legem geïnterpreteerd en in hoeverre bestaat er inconsistentie in de rechtspraak aangaande deze bepaling? 4. Welke problematiek kan worden gesignaleerd ten aanzien van art. 273f lid 1 sub 3 Sr die als oorza(a)k(en) kan/kunnen gelden voor mogelijke interpretaties contra legem en/of inconsistente rechtspraak? 1.5 Opbouw en wijze van toetsing De eerste deelvraag zal beantwoord worden in hoofdstuk twee. In hoofdstuk twee zal worden ingegaan op de wetsgeschiedenis van artikel 273f Sr. Doel hiervan is om vast te stellen wat de bedoeling van de wetgever is geweest bij het strafbaar stellen van art. 273f lid 1 sub 3 Sr. De bestanddelen uit de delictsomschrijving van art. 273f lid 1 sub 3 Sr zullen in dit hoofdstuk uitgelegd worden aan de hand van de bedoeling van de wetgever. Zo wordt duidelijk wat de strekking van art. 273f lid 1 sub 3 Sr is. Vervolgens zal in hoofdstuk drie de gevonden rechtspraak die betrekking heeft op art. 273f lid 1 sub 3 Sr geanalyseerd worden, zodat kan worden vastgesteld hoe de rechter op dit moment omgaat met het sublid. De interpretaties van art. 273f lid 1 sub 3 Sr worden getoetst aan de bepaling zelf en de bedoeling van de wetgever. Hoofdstuk drie geeft daarmee antwoord op de tweede en derde deelvraag. Indien uit de hoofdstukken twee en drie blijkt dat art. 273f lid 1 sub 3 Sr in een aantal gevallen daadwerkelijk contra legem geïnterpreteerd wordt en indien blijkt dat het sublid niet eenduidig wordt uitgelegd in de praktijk, zal in hoofdstuk vier worden ingegaan op de achterliggende problemen die de oorzaak zouden kunnen zijn van deze problemen in de rechtspraak. Een vreemde eend in de bijt 19

Daarmee wordt een antwoord gegeven op de vierde deelvraag. Zoals in de probleemstelling aan bod is gekomen, zou de strafbaarstelling neergelegd in art. 273f lid 1 sub 3 Sr in strijd kunnen zijn met het prostitutiebeleid in Nederland en met het vrije verkeer van personen en diensten dat in de gehele EU van kracht is. Ook is de bepaling wellicht te ruim opgezet. In dit hoofdstuk wordt art. 273f lid 1 sub 3 Sr allereerst getoetst aan het Nederlandse prostitutiebeleid. Daarbij zal een korte schets gemaakt worden van het prostitutiebeleid van Nederland door de jaren heen. Het is belangrijk om te weten welke visie Nederland heeft op het beroep van prostitutie en of deze in de afgelopen jaren is veranderd, omdat de grens tussen legale prostitutie en mensenhandel wellicht niet scherp is bij de strafbaarstelling neergelegd in art. 273f lid 1 sub 3 Sr. De delictsomschrijving dient precies te snijden op de grens van legale prostitutie en mensenhandel en in dit hoofdstuk wordt nader onderzocht of dit het geval is. Vervolgens wordt de bepaling getoetst aan het EU-recht. Ten slotte zal de bepaling getoetst worden aan de criteria voor strafbaarstelling. Om vast te stellen of de bepaling te ruim is opgezet en als overinclusive aangemerkt kan worden, wordt gemeten aan criteria voor strafbaarstelling. Zo kan worden nagegaan of ook gedragingen onder de delictsomschrijving van art. 273f lid 1 sub 3 Sr kunnen vallen die niet of onvoldoende strafwaardig zijn. Wellicht zouden deze onvoldoende strafwaardige gedragingen niet als mensenhandel gekwalificeerd moeten worden. In hoofdstuk vijf wordt vervolgens een conclusie getrokken en wordt een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. 1.6 Methodologie Deze masterscriptie behelst een kwalitatief onderzoek en is gebaseerd op literatuur- en jurisprudentieonderzoek. De functies van het onderzoek zijn beschrijvend en verklarend. In hoofdstuk drie wordt geanalyseerd hoe de rechter op dit moment omgaat met art. 273f lid 1 sub 3 Sr. Dit wordt gedaan door middel van een jurisprudentieonderzoek. In dit jurisprudentieonderzoek zijn alle via www.rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraken betrokken die betrekking hebben op art. 273f lid 1 sub 3 Sr tot en met 31 december 2015. Ten eerste zijn de zoektermen mensenhandel en in een ander land ertoe te brengen in combinatie gebruikt. Het zoekresultaat betrof 302 uitspraken, waarvan 233 uitspraken daadwerkelijk betrekking hebben op het derde sublid. Ten tweede zijn de zoektermen mensenhandel en in een ander land in combinatie gebruikt. Het zoekresultaat betrof deze keer 605 uitspraken, waarvan (minus de uitspraken die al gevonden waren door het eerste zoekresultaat) 78 uitspraken betreffende het derde sublid. In totaal worden er 311 uitspraken gelezen en geanalyseerd. In hoofdstuk vier wordt, zoals in de vorige paragraaf besproken, art. 273f lid 1 sub 3 Sr getoetst aan criteria voor strafbaarstelling. De positieve criteria die door De Roos zijn uitgewerkt zullen hierbij als toetsingskader fungeren, aangezien deze het meeste gewicht binnen de rechtswetenschap hebben Een vreemde eend in de bijt 20