Inspectie Verkeer en Waterstaat Divisie Vervoer BrochureI ANDR B1 04/02 1 e druk en voor binnenvaarttankers In deze brochure wordt uiteengezet welke vlamkerende inrichtingen aanwezig moeten zijn in binnenvaarttankers. De regelgeving hiervoor is opgesteld in het ADNR. De laatste wijziging in de regelgeving dateert van 1999. Sinds die wijziging zijn er verschillende inrichtingen mogelijk, afhankelijk van het type tankschip. In deze brochure komen deze mogelijkheden aan bod. Geschiedenis In 1976 is in het ADNR de bepaling opgenomen dat een gesloten tankschip voorzien moet zijn van een leiding, die tijdens het laden de gassen vanuit de ladingtank naar de wal kan afgeven. Tevens moesten de ladingtanks voorzien worden van een over- en onderdrukventiel om drukken, die de ladingtank zouden kunnen beschadigen, te voorkomen. Het overdrukventiel moest uitgevoerd zijn als snelafblaasventiel. Over bescherming tegen vlaminslag werd niets vermeld. Indien de bovengenoemde leiding meerdere ladingtanks, in ADNR 1976 meer dan twee ladingtanks, met elkaar verbond moest bij de ingang in de ladingtank een detonatiebeveiliging zijn aangebracht. Dit alles moest per 1 april 1981 op alle schepen een feit zijn. Door allerlei problemen in de periode tot 1981 (opgeblazen schepen door te kleine gasafvoerleidingen, dicht zittende vlamkerende roosters enz.) is men er in 1981 in Straatsburg mee akkoord gegaan dat de schepen niet behoefden te voldoen aan de verplichting tot het hebben van een detonatiebeveiliging per ladingtank. Mits het overdrukventiel was uitgevoerd als snelafblaasventiel, bestand tegen een duurbrand en het onderdrukventiel voorzien was van een vlamkerend rooster. Tevens moest deze afwijking worden opgetekend in het certificaat van Goedkeuring. Deze situatie is tot het jaar 1999 zo blijven bestaan omdat een wijziging in deze zin nimmer in de CCR werd geaccepteerd. De meningen over wat veilig of onveilig was bleven verdeeld. In 1999 is een wijziging van het ADNR na lange discussies aangenomen. Deze wijziging heeft betrekking op de uitvoering van de ladingtanks in verbinding met de gasverzamelleiding en de bescherming tegen vlaminslag regelt. De tekst is nu zodanig dat er vele mogelijkheden zijn, afhankelijk van het type tankschip. Tevens is de verwarming van de inrichting geregeld, waardoor nog meer mogelijkheden worden gecreëerd. Uit de ADNR In de ADNR is over dit onderwerp de volgende tekst opgenomen: Randnummer 321 222/331 222 (4) a) Iedere ladingtank of iedere groep van ladingtanks, die door middel van een gasverzamelleiding met elkaar zijn verbonden, moet voorzien zijn van: - veiligheidsinrichtingen die een ontoelaatbare over- en onderdruk verhinderen, waarbij, indien volgens de Stoffenlijst (Aanhangsel 4) explosiebescherming is vereist, het onderdrukventiel is voorzien van een vlamkerende inrichting die een deflagratie kan weerstaan en het overdrukventiel als snelafblaasventiel is uitgevoerd, dat een duurbrand kan weerstaan. De gassen moeten naar boven worden afgevoerd. De openingsdruk van het snelafblaasventiel en het onderdrukventiel moet op het ventiel onuitwisbaar zijn aangebracht; - een aansluiting ten behoeve van een veilige teruggave van de bij het laden ontsnappende gassen aan de walinstallatie; - een inrichting om de ladingtanks op veilige wijze drukloos te maken, die ten minste uit een vlamkerend rooster, dat een duurbrand kan weerstaan en een afsluiter bestaat. Aan de stand van de afsluiter moet duidelijk herkenbaar zijn of hij open of gesloten is. b) Openingen van snelafblaasventielen moeten ten minste 2,00 m boven dek zijn aangebracht en ten minste 6,00 m van de woningen evenals 6,00 m van buiten de ladingzone gelegen dienstruimten zijn verwijderd. Deze hoogte kan worden verminderd, indien direct om de uitstroom opening van het overdrukventiel in een gebied met een straal van 1,00 m geen bedieningsapparatuur aanwezig is en dit gebied als gevaarszone is aangeduid. en moeten zo zijn ingesteld dat zij zich tijdens de reis pas bij het bereiken van de hoogst toelaatbare werkdruk van de ladingtanks openen. IVW Divisie Vervoer: Postbus 10700, 2501 HS Den Haag. Vervoerinformatiecentrum loket van de Divisie Vervoer voor alle informatie over vervoerswetgeving tel: (070) 305 24 44, fax: (070) 305 24 24, e-mail: vervoerinfo@ivw.nl, Internet: http://www.ivw.nl.
(De tekst van randnummer 331 222 (4) a) is niet opgenomen, maar deze is voor de gesloten schepen inhoudelijk gelijk aan die van randnummer 321 222 (4) a).) (5) a) Een gasverzamelleiding, die twee of meer ladingtanks met elkaar verbindt, moet, indien conform de Stoffenlijst (Aanhangsel 4) explosiebescherming is vereist, aan iedere inlaatopening in de ladingtank voorzien zijn van een vlamkerende inrichting die een detonatie kan weerstaan, met een vast of veerbelast vlamkerend rooster. De uitvoering kan zijn: i) de vlamkerende inrichting is voorzien van een vast vlamkerend rooster, waarbij iedere ladingtank is voorzien van een onderdrukventiel dat een deflagratie kan weerstaan en een snelafblaasventiel dat een duurbrand kan weerstaan; ii) de vlamkerende inrichting is voorzien van een veerbelast vlamkerend rooster, waarbij iedere ladingtank is voorzien van een onderdrukventiel dat een deflagratie kan weerstaan; iii) iv) de vlamkerende inrichting is voorzien van een vast of een veerbelast vlamkerend rooster; de vlamkerende inrichting is voorzien van een vast vlamkerend rooster. De inrichting voor het meten van de druk moet voorzien zijn van een alarminrichting als bedoeld in randnummer 321 221 (7). v) de vlamkerende inrichting is voorzien van een veerbelast vlamkerend rooster. De inrichting voor het meten van de druk moet voorzien zijn van een alarminrichting als bedoeld in randnummer 321 221 (7). Indien in de ladingzone aan dek een vast ingebouwde brandblusinrichting aanwezig is, kan worden afgezien van een vlamkerende inrichting in de afzonderlijke ladingtanks. (uitsluitend type C-tankschepen) In aan een gemeenschappelijke gasverzamelleiding aangesloten ladingtanks, mogen tegelijkertijd slechts stoffen worden vervoerd, die zich onder elkaar niet vermengen en niet gevaarlijk met elkaar reageren. of, b) Een gasverzamelleiding, die twee of meer ladingtanks met elkaar verbindt, moet, indien conform de Stoffenlijst (Aanhangsel 4) explosiebescherming is vereist, aan iedere inlaatopening in de ladingtank voorzien zijn van een vlamkerend (detonatie-/deflagratie veilig) over/onderdrukventiel, waarbij de uitgestoten gassen in de gasverzamelleiding worden afgevoerd. In aan een gemeenschappelijke gasverzamelleiding aangesloten ladingtanks, mogen tegelijkertijd slechts stoffen worden vervoerd, die in de gasfase niet gevaarlijk met elkaar reageren. of, c) Iedere ladingtank heeft een eigen gasafvoerleiding die, indien conform de Stoffenlijst (Aanhangsel 4) explosiebescherming is vereist, voorzien is van een onderdrukventiel dat een deflagratie kan weerstaan en een snelafblaasventiel dat een duurbrand kan weerstaan. Er mogen tegelijkertijd meerdere verschillende stoffen worden vervoerd. of, d) Een gasverzamelleiding, die twee of meer ladingtanks met elkaar verbindt, moet, indien conform de Stoffenlijst (Aanhangsel 4) explosiebescherming is vereist, aan iedere inlaatopening in de ladingtank voorzien zijn van een afsluiter die een detonatie kan weerstaan, waarbij iedere ladingtank is voorzien van een onderdrukventiel dat een deflagratie kan weerstaan en een snelafblaasventiel dat een duurbrand kan weerstaan. In aan een gemeenschappelijke gasverzamelleiding aangesloten ladingtanks, mogen tegelijkertijd slechts stoffen worden vervoerd, die zich onder elkaar niet vermengen en niet gevaarlijk met elkaar reageren. Over- en onderdrukventiel Zoals uit lid (4) blijkt is de uitvoering van het over- en onderdrukventiel nu afhankelijk van de stof welke vervoerd wordt. Natuurlijk is het niet de bedoeling bij iedere andere stof de ventielen te wisselen, maar men kan ervoor kiezen bijvoorbeeld uitsluitend stoffen te vervoeren die volgens kolom 16 van de Stoffenlijst geen explosiebescherming behoeven. In dat geval kan de uitvoering van het over- en onderdrukventiel eenvoudig zijn. De eis dat het onderdrukventiel een deflagratie en het overdrukventiel een duurbrand kan weerstaan is dan niet vereist. Wel moet het overdrukventiel te allen tijde als snelafblaasventiel zijn uitgevoerd en moet het ten minste 2,00 m boven dek afblazen. Van deze 2,00 m kan worden afgeweken indien direct om de plaats van het ventiel een gebied met een straal van 1,00 m is gekenmerkt en er in dit gebied geen bedieningsapparatuur aanwezig is. Het kenmerken moet bijvoorbeeld door middel van strepen op dek worden uitgevoerd. Onder bedieningsapparatuur wordt onder andere verstaan afsluiters en monstername-openingen, niet de tankdeksels en zijn afsluitmiddelen.
en gasafvoerleiding Werd er tot 1999 alleen maar gesproken over de gasverzamelleiding, met de bovenstaande wijziging zijn er meerdere uitvoeringen mogelijk en daardoor is ook de benaming aangepast. De titel gasverzamelleiding is nu uitsluitend weggelegd voor die leiding welke twee of meer ladingtanks met elkaar verbindt. Is iedere ladingtank van een eigen leiding voorzien dan wordt deze leiding gasafvoerleiding genoemd. In lid (5) zijn nu alle mogelijke uitvoeringen opgenomen. In totaal zijn er acht uitvoeringen mogelijk. Afhankelijk van de uitvoering, maar ook afhankelijk van de mate waarin de leidingen en de ventielen worden verwarmd zijn er echter nog meer variaties mogelijk. Explosiebescherming In alle situaties onder lid (5) a) zijn de ladingtanks aangesloten aan een gemeenschappelijke gasverzamelleiding. Nu zijn er diverse mogelijkheden, afhankelijk van de te vervoeren stof. Indien stoffen vervoerd worden die volgens kolom 16 van de Stoffenlijst explosiebescherming behoeven, moet de vlamkerende inrichting bij de aansluiting van de ladingtank aan de gasverzamelleiding een detonatie kunnen weerstaan. Het onderdrukventiel moet een deflagratie en het overdrukventiel een duurbrand kunnen weerstaan. Hiertoe moet een verklaring van de leverancier worden overlegd. Indien stoffen vervoerd worden die volgens kolom 16 van de Stoffenlijst geen explosiebescherming behoeven is vereist is het aanbrengen van een vlamkerende inrichting niet noodzakelijk. Ook de eisen ten aanzien van deflagratie en duurbrand voor onderdruk- en overdrukventiel zijn dan niet meer van toepassing. Het overdrukventiel moet wel te allen tijde als snelafblaasventiel zijn uitgevoerd. De diverse mogelijkheden worden hier ieder apart uitgelicht. SITUATIESCHETS 1 - Lid (5) a) i) De vlamkerende inrichting is voorzien van een vast vlamkerend rooster, waarbij iedere ladingtank is voorzien van een onderdrukventiel dat een deflagratie kan weerstaan en een snelafblaasventiel dat een duurbrand kan weerstaan; een vlamkerende inrichting aanwezig en iedere ladingtank is voorzien van een over- en een onderdrukventiel. Indien stoffen vervoerd worden die volgens kolom 16 van de Stoffenlijst explosiebescherming behoeven, moet de vlamkerende inrichting bij de aansluiting van de ladingtank aan de gasverzamelleiding een detonatie kunnen weerstaan. Het onderdrukventiel moet een deflagratie en het overdrukventiel een duurbrand kunnen weerstaan. Hiertoe moet een verklaring van de leverancier worden overlegd. Situatieschets 1 Geschikt voor vervoer van alle stoffen Vast vlamkerend rooster Deze uitvoering is geschikt voor het vervoer van alle stoffen. Bij het vervoer van kristalliserende stoffen moet het over- en onderdrukventiel verwarmd kunnen worden. Alle delen die kunnen worden verwarmd moeten tevens van een isolatie zijn voorzien. Het verwarmen van de gasverzamelleiding en het vlamkerende rooster is niet noodzakelijk omdat tijdens het laden de kans op kristallisatie nauwelijks aanwezig is. Het isoleren van deze leiding is echter aan te bevelen. Een goed onderhoud van het rooster is noodzakelijk. SITUATIESCHETS 2 - Lid (5) a) ii) De vlamkerende inrichting is voorzien van een veerbelast vlamkerend rooster, waarbij iedere ladingtank is voorzien van een onderdrukventiel dat een deflagratie kan weerstaan; een vlamkerende inrichting aanwezig. Iedere ladingtank is voorzien van een onderdrukventiel en de gasverzamelleiding is voorzien van een overdrukventiel. Indien stoffen vervoerd worden die volgens kolom 16 van de Stoffenlijst explosiebescherming behoeven, moet de vlamkerende inrichting bij de aansluiting van de ladingtank aan de gasverzamelleiding een detonatie kunnen weerstaan. Het onderdrukventiel moet een deflagratie en het overdrukventiel een duurbrand kunnen weerstaan. Hiertoe moet een verklaring van de leverancier worden overlegd.
De uitvoering is geschikt voor het vervoer van alle stoffen. Tijdens het vervoer van kristalliserende stoffen moet het onderdrukventiel, de behuizing van het vlamkerend rooster, de gasverzamelleiding tot het snelafblaasventiel en het snelafblaasventiel zelf verwarmd kunnen worden. Alle delen die kunnen worden verwarmd moeten tevens van een isolatie zijn voorzien. Het verwarmen van de gasverzamelleiding na het overdrukventiel tot de walaansluiting is niet noodzakelijk omdat tijdens het laden de kans op kristallisatie nauwelijks aanwezig is. Echter in deze situatie is het aan te bevelen dit wel te doen of de leiding minimaal te isoleren. Een goed onderhoud van het vlamkerend rooster is echter noodzakelijk. Situatieschets 2 Geschikt voor het vervoer van alle stoffen Veerbelast vlamkerend rooster SITUATIESCHETSEN 3 EN 4 - Lid (5) a) iii) De vlamkerende inrichting is voorzien van een vast of een veerbelast vlamkerend rooster; een vlamkerende inrichting aanwezig en de gasverzamelleiding is voorzien van een overdruk- en een onderdrukventiel. Indien stoffen vervoerd worden die volgens kolom 16 van de Stoffenlijst explosiebescherming behoeven, moet de vlamkerende inrichting bij de aansluiting van de ladingtank aan de gasverzamelleiding een detonatie kunnen weerstaan. Het onderdrukventiel moet een deflagratie en het overdrukventiel een duurbrand kunnen weerstaan. Hiertoe moet een verklaring van de leverancier worden overlegd. Situatieschets 3 Niet geschikt voor het vervoer van polymeriserende stoffen Vast vlamkerend rooster Situatieschets 4 Ook geschikt voor het vervoer van polymeriserende stoffen
Veerbelast vlamkerend rooster De uitvoering met het vaste vlamkerend rooster (3) is niet geschikt voor het vervoer van polymeriserende stoffen. Dit is wel het geval bij het veerbelaste rooster (4). Bij het vervoer van kristalliserende stoffen moet in de situatie met het vaste vlamkerende rooster het rooster zelf, de behuizing ervan, de gasverzamelleiding tot het over- en onderdrukventiel en het over- en onderdrukventiel zelf verwarmd kunnen worden. Alle delen die kunnen worden verwarmd moeten tevens van een isolatie zijn voorzien. Het verwarmen van de gasverzamelleiding na het over- en onderdrukventiel tot de walaansluiting is niet noodzakelijk omdat tijdens het laden de kans op kristallisatie nauwelijks aanwezig is. Echter in deze situatie is het aan te bevelen dit wel te doen of de leiding minimaal te isoleren. Een goed onderhoud van het vlamkerend rooster is noodzakelijk. SITUATIESCHETS 5 - Lid (5) a) iv) De vlamkerende inrichting is voorzien van een vast vlamkerend rooster. De inrichting voor het meten van de druk moet voorzien zijn van een alarminrichting als bedoeld in randnummer 321 221 (7). een vlamkerende inrichting aanwezig en de gasverzamelleiding is voorzien van een overdruk- en een onderdrukventiel. Tevens is de ladingtank voorzien van een alarminrichting als bedoeld in randnummer 321/331 221 (7). Indien stoffen vervoerd worden die volgens kolom 16 van de Stoffenlijst explosiebescherming behoeven, moet de vlamkerende inrichting bij de aansluiting van de ladingtank aan de gasverzamelleiding een detonatie kunnen weerstaan. Het onderdrukventiel moet een deflagratie en het overdrukventiel een duurbrand kunnen weerstaan. Hiertoe moet een verklaring van de leverancier worden overlegd. Situatieschets 5 Geschikt voor het vervoer van alle stoffen, m.u.v. polymeriserende stoffen Vast vlamkerend rooster Dukmeting Deze uitvoering is geschikt voor het vervoer van alle stoffen, m.u.v. polymeriserende stoffen. Bij het vervoer van kristalliserende stoffen moet het vlamkerende rooster, de behuizing ervan, de gasverzamelleiding tot het over- en onderdrukventiel en het over- en onderdrukventiel zelf verwarmd kunnen worden. Alle delen die kunnen worden verwarmd moeten tevens van een isolatie zijn voorzien. Het verwarmen van de gasverzamelleiding na het over- en onderdrukventiel tot de walaansluiting is niet noodzakelijk omdat tijdens het laden de kans op kristallisatie nauwelijks aanwezig is. Echter in deze situatie is het aan te bevelen dit wel te doen of de leiding minimaal te isoleren. Een goed onderhoud van het vlamkerend rooster is echter noodzakelijk. SITUATIESCHETS 6 - Lid (5) a) v) De vlamkerende inrichting is voorzien van een veerbelast vlamkerend rooster. De inrichting voor het meten van de druk moet voorzien zijn van een alarminrichting als bedoeld in randnummer 321 221 (7).
een vlamkerende inrichting aanwezig en de gasverzamelleiding is voorzien van een overdruk- en een onderdrukventiel. Tevens is de ladingtank voorzien van een alarminrichting als bedoeld in randnummer 321/331 221 (7). Indien stoffen vervoerd worden die volgens kolom 16 van de Stoffenlijst explosiebescherming behoeven, moet de vlamkerende inrichting bij de aansluiting van de ladingtank aan de gasverzamelleiding een detonatie kunnen weerstaan. Het onderdrukventiel moet een deflagratie en het overdrukventiel een duurbrand kunnen weerstaan. Hiertoe moet een verklaring van de leverancier worden overlegd. Deze uitvoering is geschikt voor het vervoer van alle stoffen. Bij het vervoer van kristalliserende stoffen moet de behuizing van het vlamkerende rooster, de gasverzamelleiding tot het over- en onderdrukventiel en het over- en onderdrukventiel zelf verwarmd kunnen worden. Alle delen die kunnen worden verwarmd moeten tevens van een isolatie zijn voorzien. Het verwarmen van de gasverzamelleiding na het over- en onderdrukventiel tot de walaansluiting is niet noodzakelijk omdat tijdens het laden de kans op kristallisatie nauwelijks aanwezig is. Echter in deze situatie is het aan te bevelen dit wel te doen of de leiding minimaal te isoleren. Een goed onderhoud van het vlamkerend rooster is noodzakelijk. Situatieschets 6 Geschikt voor het vervoer van alle stoffen Veerbelast vlamkerend rooster Dukmeting SITUATIESCHETS 7 - Lid (5) a) (uitsluitend type C-tankschepen) Indien in de ladingzone aan dek een vast ingebouwde brandblusinrichting aanwezig is, kan worden afgezien van een vlamkerende inrichting in de afzonderlijke ladingtanks. Situatieschets 7 Geschikt voor het vervoer van alle stoffen Brandblusinrichting De ladingtanks zijn aangesloten aan een gemeenschappelijke gasverzamelleiding. De gasverzamelleiding is voorzien van een overdruk- en een onderdrukventiel. Indien stoffen vervoerd worden die volgens kolom 16 van de Stoffenlijst explosiebescherming behoeven, moet het onderdrukventiel een deflagratie en het overdrukventiel een duurbrand kunnen weerstaan. Hiertoe moet een verklaring van de leverancier worden overlegd. Deze uitvoering is geschikt voor het vervoer van alle stoffen. Bij het vervoer van kristalliserende stoffen moet de gasverzamelleiding tot het over- en onderdrukventiel en het over- en onderdrukventiel zelf verwarmd kunnen worden. Alle delen die kunnen worden verwarmd moeten tevens van een isolatie zijn voorzien.
Het verwarmen van de gasverzamelleiding na het over- en onderdrukventiel tot de walaansluiting is niet noodzakelijk omdat tijdens het laden de kans op kristallisatie nauwelijks aanwezig is. Echter in deze situatie is het aan te bevelen dit wel te doen of de leiding minimaal te isoleren. Een goed onderhoud van het vlamkerend rooster is noodzakelijk. SITUATIESCHETS 8 - Lid (5) b) Een gasverzamelleiding, die twee of meer ladingtanks met elkaar verbindt, moet, indien conform de Stoffenlijst (Aanhangsel 4) explosiebescherming is vereist, aan iedere inlaatopening in de ladingtank voorzien zijn van een vlamkerend (detonatie-/deflagratie veilig) over/onderdrukventiel, waarbij de uitgestoten gassen in de gasverzamelleiding worden afgevoerd. In aan een gemeenschappelijke gasverzamelleiding aangesloten ladingtanks, mogen tegelijkertijd slechts stoffen worden vervoerd, die in de gasfase niet gevaarlijk met elkaar reageren. een vlamkerend over- en onderdrukventiel aanwezig en de gasverzamelleiding is voorzien van een overdrukventiel. Indien stoffen vervoerd worden die volgens kolom 16 van de Stoffenlijst explosiebescherming behoeven, moet het vlamkerend over-/onderdrukventiel een detonatie en een deflagratie en het overdrukventiel een duurbrand kunnen weerstaan. Hiertoe moet een verklaring van de leverancier worden overlegd. Situatieschets 8 Geschikt voor het vervoer van alle stoffen Over- en onderdrukventiel Deze uitvoering is geschikt voor het vervoer van alle stoffen. Bij het vervoer van kristalliserende stoffen moet het overdruk- en onderdrukventiel, de gasverzamelleiding tot het snelafblaasventiel en het snelafblaasventiel zelf verwarmd kunnen worden. Alle delen die kunnen worden verwarmd moeten tevens van een isolatie zijn voorzien. Het verwarmen van de gasverzamelleiding na het snelafblaasventiel tot de walaansluiting is niet noodzakelijk omdat tijdens het laden de kans op kristallisatie nauwelijks aanwezig is. Echter in deze situatie is het aan te bevelen dit wel te doen of de leiding minimaal te isoleren. SITUATIESCHETS 9 - Lid (5) c) Iedere ladingtank heeft een eigen gasafvoerleiding die, indien conform de Stoffenlijst (Aanhangsel 4) explosiebescherming is vereist, voorzien is van een onderdrukventiel dat een deflagratie kan weerstaan en een snelafblaasventiel dat een duurbrand kan weerstaan. Er mogen tegelijkertijd meerdere verschillende stoffen worden vervoerd. Situatieschets 9 Geschikt voor het vervoer van alle stoffen. Er mogen tegelijkertijd meerdere verschillende stoffen worden vervoerd.
Over- en onderdrukventiel Iedere ladingtank heeft een eigen gasafvoerleiding. De gasverzamelleiding is voorzien van een over- en onderdrukventiel. Indien stoffen vervoerd worden die volgens kolom 16 van de Stoffenlijst explosiebescherming behoeven, moet het onderdrukventiel een deflagratie en het overdrukventiel een duurbrand kunnen weerstaan. Hiertoe moet een verklaring van de leverancier worden overlegd. Deze uitvoering is geschikt voor het vervoer van alle stoffen. Bij het vervoer van kristalliserende stoffen moet de gasafvoerleiding tot het over- en onderdrukventiel en het over- en onderdrukventiel zelf verwarmd kunnen worden. Alle delen die kunnen worden verwarmd moeten tevens van een isolatie zijn voorzien. Het verwarmen van de gasafvoerleiding na het over- en onderdrukventiel tot de walaansluiting is niet noodzakelijk omdat tijdens het laden de kans op kristallisatie nauwelijks aanwezig is. Echter in deze situatie is het aan te bevelen dit wel te doen of de leiding minimaal te isoleren. SITUATIESCHETS 10 - Lid (5) d) Een gasverzamelleiding, die twee of meer ladingtanks met elkaar verbindt, moet, indien conform de Stoffenlijst (Aanhangsel 4) explosiebescherming is vereist, aan iedere inlaatopening in de ladingtank voorzien zijn van een afsluiter die een detonatie kan weerstaan, waarbij iedere ladingtank is voorzien van een onderdrukventiel dat een deflagratie kan weerstaan en een snelafblaasventiel dat een duurbrand kan weerstaan. In, aan een gemeenschappelijke gasverzamelleiding aangesloten ladingtanks, mogen tegelijkertijd slechts stoffen worden vervoerd, die zich onder elkaar niet vermengen en niet gevaarlijk met elkaar reageren. een afsluiter aanwezig en iedere ladingtank is voorzien van een over- en een onderdrukventiel. Indien stoffen vervoerd worden welke volgens kolom 16 van de Stoffenlijst explosiebescherming behoeven, moet de afsluiter bij de aansluiting van de ladingtank aan de gasverzamelleiding een detonatie kunnen weerstaan. Het onderdrukventiel moet een deflagratie en het overdrukventiel een duurbrand kunnen weerstaan. Hiertoe moet een verklaring van de leverancier worden overlegd. Situatieschets 10 Geschikt voor vervoer van alle stoffen, maar er mogen tegelijkertijd slechts stoffen worden vervoerd, die zich onder elkaar niet vermengen en niet gevaarlijk met elkaar reageren. Afsluiter Deze uitvoering is geschikt voor het vervoer van alle stoffen. Bij het vervoer van kristalliserende stoffen moet het over- en onderdrukventiel verwarmd kunnen worden. Alle delen die kunnen worden verwarmd moeten tevens van een isolatie zijn voorzien. Het verwarmen van de gasverzamelleiding is niet noodzakelijk omdat tijdens het laden de kans op kristallisatie nauwelijks aanwezig is. Het isoleren van deze leiding is echter aan te bevelen. Tevens moet er een goede instructie aan boord aanwezig zijn waarin de wijze van handelen tijdens het laden en het vervoer staan omschreven.
Aan deze tekst kunnen geen rechten worden ontleend.