RAADSINFORMATIEBRIEF Onderwerp: Wijziging uitvoering bestuurlijke boete SZW Registratienummer: 00534621 Datum: 13 januari 2015 Portefeuillehouder: M.M. Schlösser Steller: N Bellakhal Nummer: RIB-MS-1503 Geachte heer, mevrouw, Tijdens de commissievergadering Samenleving d.d. 17-12-2014 heb ik u de toezegging gedaan u nader in te lichten over de ontwikkelingen in het kader van de Fraudewet en de gevolgen daarvan voor Deurne. Niet nakomen van de inlichtingenplicht Tot voor kort was het uitgangspunt dat er bij het niet nakomen van de inlichtingenplicht in het kader van de sociale zekerheidswetgeving een boete werd opgelegd gelijk aan het benadelingsbedrag (dus een boete van 100%) ongeacht of er sprake is van opzet dan wel (grove) schuld. Uitspraak Centrale Raad van Beroep Sinds kort (24-11-2014) is er een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hoogste rechterlijke instantie), waarin wordt gesteld dat de boete niet wettelijk is vastgesteld in het boetebesluit, aldus de CRvB. Dit volgt zowel uit de wet (uitspraak had betrekking op de WW, maar kan ook analoog worden doorgetrokken naar de WWB) als uit het boetebesluit (art. 2a). Uit de bedoeling van de wetgever blijkt ook niet dat men af wilde stappen van het systeem dat de boete wordt vastgesteld op basis van de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en omstandigheden van de belanghebbende. Deze moeten alle worden meegewogen om tot een boete te komen die passend en geboden is (art. 5:46 lid 2 Awb). Het gevolg is, volgens de CRvB, dat de gemeente zich bij de vaststelling van de hoogte van de boete niet meer kan baseren op het boetebesluit sociale zekerheidswetten. Er zal een individuele afweging moeten worden gemaakt. De betreffende uitspraak van de CRvB is als bijlage toegevoegd. Nationale Ombudsman Daarnaast heeft de Nationale Ombudsman zich uitgesproken over de Fraudewet, waarbij hij aangeeft dat uitkeringsinstanties o.a. vaak onterecht boetes oplegt aan mensen die zich van geen kwaad bewust zijn (de meeste voorbeelden gaan weliswaar over de WW, maar er is ook een enkel voorbeeld over de WWB), maar wel bijvoorbeeld de informatie te laat aanleveren (dat op zich is momenteel al een reden om een boete op te leggen van 100%). Aanpassing uitvoering per onmiddellijke ingang Op basis van vorenstaande heeft de minister van SZW besloten dat per direct het opleggen van een bestuurlijke boete dient plaats te vinden conform de uitspraak van de CRvB. Dit betekent dat bij het opleggen en bepalen van de hoogte van een bestuurlijke boete de volgende criteria in acht dienen te worden genomen: 1
De fraudewet is eigenlijk geschreven voor de echte fraudeur, d.w.z. degene die opzettelijk, door het verzwijgen van relevante informatie, een (hogere) uitkering probeert te krijgen. Zijn doel is dus duidelijk om er beter van te worden. In zo n geval is de boete 100% van het benadelingsbedrag. Opzet moet worden bewezen door de gemeente. Indien er geen sprake is van opzet maar van grove schuld wordt de boete 75% van het benadelingsbedrag. Van grove schuld is sprake bij een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Grove schuld moet overigens ook worden bewezen door de gemeente. Schuld. Boetebedrag wordt 50%. Van schuld is sprake wanner a en b niet van toepassing zijn en betrokkene de gedraging kan worden verweten. Stommiteiten, slordige nalatigheid (bijv. niet melden dat er een nieuwe medebewoner is terwijl betrokkene wel weet dat dit van invloed is op de normhoogte). Indien er andere redenen zijn die leiden tot verminderde verwijtbaarheid wordt de boete 25%. Bijv. indien een van de gronden van art 2a van het boetebesluit zich voordoet. M.i. ook wanneer het mede aan de gemeente te wijten is dat de schade te hoog is opgelopen (niet tijdig reageren op signalen dat er sprake is van inlichtingenverzuim). Het beoordelen van de verschillende gradaties (bijvoorbeeld wanneer is er sprake van opzet dan wel grove schuld) zal zich in de toekomst door onder andere jurisprudentie moeten uitkristalliseren. Een ander uitvloeisel is dat er sprake is van maximum boetebedragen, zoals die in artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht zijn vastgelegd. Dit artikel houdt in dat de maximale boete van het met opzet schenden van de inlichtingenplicht 81.000 bedraagt. In de praktijk zal de op te leggen boete nooit meer bedragen dan 50.000. Immers fraude met een benadelingsbedrag van 50.000 of meer, dient volgens de vervolgingsrichtlijnen strafrechtelijk te worden afgedaan. Bij alle andere schendingen mag de boete nooit hoger zijn dan 8.100. Hiermee is aansluiting gezocht met de maximale boetes zoals die in het strafrecht gelden. Behandeling schendingen inlichtingenplicht periode vanaf uitspraak CRvB (24-11-2014) De onderzoeken naar schendingen van de inlichtingenplicht in de periode vanaf de uitspraak van de CRvB (24-11-2014) tot aan de brief van de minister van SZW (16-12- 2014) zijn in het kader van de zorgvuldigheid "on hold" gezet in afwachting van een reactie van de minister. Met ingang van 16 december 2014 zijn deze zaken weer opgepakt, waarbij wordt gewerkt conform de hiervoor genoemde aanpassingen van de minister. De onderzoeken naar schendingen van de inlichtingenplicht vanaf de brief van de minister van SZW (16-12-2014) worden behandeld conform de hiervoor genoemde aanpassingen van de minister. Daar waar er sprake is van een conform het oude systeem opgelegde bestuurlijke boete van 100% en er nog bezwaar wordt ingediend tegen de opgelegde boete, zal de bestuurlijke boete nogmaals worden beoordeeld op grond van bovenstaande aanpassingen van de minister. Dat kan ertoe leiden dat een reeds eerder genomen besluit dient te worden herzien. 2
De minister heeft toegezegd dat er op basis van de uitspraak van de CRvB aanpassingen zullen volgen van de Fraude en dat deze aanpassingen voor 01 juni 2015 naar de Tweede Kamer zullen gaan. Zodra de aanpassingen door de Tweede Kamer zijn goedgekeurd, zullen werkprocessen en beleidsregels binnen de gemeente (daar waar nodig) worden aangepast. Wethouder M.M. Schlösser 3
ECLI:NL:CRVB:2014:3754 Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 24-11-2014 Datum publicatie 24-11-2014 Zaaknummer 14-1949 WW Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Overgangsrecht Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-regelgeving-uitgangspunten bij indringender beoordeling evenredigheid van de bestuurlijke boete. 1. Het handelen of nalaten in strijd met de inlichtingenverplichting voor en na 1 januari 2013 kan - los van elkaar - bestraft worden met een boete naar het dan geldende sanctieregime. Het toepassen van het zwaardere sanctiestelsel zoals dat geldt na 1 januari 2013 op handelen of nalaten verricht voor 1 januari 2013 is in strijd met artikel 7, eerste lid, tweede zin, van het EVRM en artikel 15, eerste lid, tweede zin, van het IVBPR. 2. Er is geen toereikende basis om te oordelen dat sprake is van een wettelijk vastgestelde boete. Ook onder de werking van de Wet aanscherping op te leggen moeten boetes op het terrein van de sociale zekerheid volledig worden getoetst met inachtneming van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. Dat in de nota van toelichting bij het Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-regelgeving te lezen is dat de bestuurlijke boete in beginsel op de hoogte van het benadelingsbedrag wordt vastgesteld, dat de ernst van de overtreding hierbij aan dat bedrag is gerelateerd, en dat artikel 5:46, tweede lid, van de Awb niet van toepassing is, leidt niet tot een ander oordeel. Die interpretatie van de lagere wetgever is niet te rijmen met de in de wetsgeschiedenis van de Wet aanscherping weergegeven toelichting. Die wetgever heeft klaarblijkelijk willen bepalen dat het aspect ernst van de overtreding van de inlichtingenverplichting voortaan een boete van 100% van het benadelingsbedrag en, bij recidive, 150% van dat bedrag rechtvaardigt. Door echter met artikel 27, achtste lid, van de WW in combinatie met artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten bestuursorganen wel beleidsvrijheid te laten om het aspect verwijtbaarheid nader in beleidsregels te regelen, kan hier niet worden gezegd dat de wet voor een overtreding van de inlichtingenverplichting exact voorschrijft hoe hoog de bestuurlijke boete moet zijn. 3. Redengevend voor de Wet aanscherping is geweest dat het destijds bestaande sanctiestelsel onvoldoende ontmoedigende werking heeft op de categorie doelbewuste en calculerende fraudeurs. Volgens de wetgever moet echter ook worden voorkomen dat de aanscherping van bestuurlijke boeten leidt tot een onbalans tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke afdoening. 4. Het vanaf 1 januari 2013 in het sociale zekerheidsrecht gecreëerde boeteregime vraagt om een indringender toets aan het evenredigheidsbeginsel, omdat de voor de hoogte van de boete aan het 4
benadelingsbedrag te relateren percentages sterk zijn verhoogd en per die datum het tot dan toe geldende maximumboetebedrag van 2.269,- is vervallen. 5. Voor strafrechtelijke beboeting van fraude met socialezekerheidsuitkeringen en -toeslagen op grond van artikel 227a of artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht is het kunnen aantonen van opzet essentieel. Het opzettelijk niet naar waarheid gegevens verstrekken of het opzettelijk nalaten tijdig gegevens te verstrekken wordt als misdrijf gekwalificeerd en met veel zwaardere straffen bedreigd dan wanneer het gaat om overtredingen die strafbaar zijn gesteld in artikel 447c of artikel 447d van het Wetboek van Strafrecht (verstrekken van onware gegevens voor uitkering of nalaten tijdig gegevens te verstrekken). Daarvoor geldt het vereiste van opzet niet. Voor de genoemde opzetdelicten is bestraffing mogelijk met een geldboete van de vijfde categorie en voor de andere delicten is dat een geldboete van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Bij bestuursrechtelijke beboeting van fraude met toeslagen in het kader van inkomensafhankelijke regelingen wordt onderscheid gemaakt tussen verzuimen en vergrijpen. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt inlichtingenverzuim bestraft tot een in die wet genoemd maximumbedrag. Bij opzet of grove schuld wordt het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens of inlichtingen bestraft met een boete van ten hoogste 100 procent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband met dat verzuim is of zou zijn teruggevorderd, mits de Belastingdienst/Toeslagen de aanwezigheid van opzet of grove schuld stelt en bewijst. Bij recidive is dat 150 procent van het daar bedoelde bedrag. 6. Gelet op 3, 4 en 5 ligt het in de rede om alleen ten aanzien van overtreders, aan wie vanaf 1 januari 2013 opzettelijk handelen of opzettelijk nalaten in strijd met de inlichtingenverplichting kan worden verweten, 100% van het benadelingsbedrag in artikel 2 van Boetebesluit socialezekerheidswetten als uitgangspunt te nemen bij de afstemming op het aspect van de verwijtbaarheid. Alleen indien opzet kan worden aangetoond is er sprake van een zo zware verwijtbaarheid, dat deze in het kader van de evenredigheidstoets het opleggen van het maximumbedrag in beginsel zou kunnen rechtvaardigen. Is er geen sprake van opzet maar wel van grove schuld bij overtreders, dan is de verwijtbaarheid minder groot en is 75% van dat bedrag een passend uitgangspunt. Is er geen sprake van opzet en ook niet van grove schuld, dan is 50% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt bij de afstemming op het aspect verwijtbaarheid van overtreders. In geval van recidive is nuancering op het aspect van de verwijtbaarheid evenzeer noodzakelijk. De dan verweten gedragingen zullen dan weer opnieuw op de aanwezigheid van opzet of grove schuld bij de overtreder moeten worden beoordeeld. Bij de afstemming op het aspect van verwijtbaarheid zal ten slotte moeten worden bezien of, en zo ja, op grond van een van de criteria genoemd in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten of om een andere reden sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Dan is de mate van verwijtbaarheid beperkt en 25% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt bij de afstemming op het aspect verwijtbaarheid. 7. Van de onder 6 genoemde uitgangspunten moet worden afgeweken, indien de omstandigheden van het geval dit nodig maken. Als in plaats van strafvervolging een bestuurlijke boete wordt opgelegd, kan het Uwv geen hogere boete opleggen dan de maximale geldboete die de strafrechter op grond van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht zou hebben kunnen opleggen. 8. Voor de vraag of een boete in verband met de draagkracht van de overtreder moet worden gematigd wordt verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2014 en naar een bestendige gedragslijn van het Uwv over verlaging van de boete wegens financiële omstandigheden. 9. Volle toetsing van de hoogte van de boete leidt in dit geval tot een verlaging van de oorspronkelijk op 14.658,01 vastgestelde boete tot 2.000,-. 5
6