UvA-DARE (Digital Academic Repository) Pregnancy smoking, child health and nutrition Koshy, G. Link to publication Citation for published version (APA): Koshy, G. (2012). Pregnancy smoking, child health and nutrition Amsterdam: Rozenberg General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: http://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl) Download date: 25 Jan 2017
Samenvatting Maternaal roken tijdens de zwangerschap vormt een ernstig probleem voor de volksgezondheid en is een belangrijke oorzaak van maternale morbiditeit, kindersterfte en gezondheidsproblemen bij opgroeiende kinderen. Liverpool Merseyside kent een hoge prevalentie van maternaal en paternaal roken tijdens de zwangerschap. Onderzoek naar moeders die roken tijdens de zwangerschap in relatie tot geboorte en de gevolgen voor de jeugdgezondheid is van groot belang om de omvang van de gezondheidsschade als gevolg van het roken tijdens de zwangerschap vast te stellen. Aangezien veel zwangere vrouwen in Merseyside roken, richt dit onderzoek zich op het bepalen van de schadelijke gevolgen van dit ernstige volksgezondheidsprobleem voor de jeugdgezondheid. Hoofdstuk 1 Algemene inleiding en onderzoeksinstellingen Het probleem van roken tijdens de zwangerschap als ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de mate waarin dit voorkomt in het Verenigd Koninkrijk worden gepresenteerd. Vervolgens worden de beweegreden voor het houden van dit onderzoek in Liverpool en de doelstellingen van het onderzoek weergegeven. Hoofdstuk 2 Astma bij kinderen in relatie tot vroeggeboorte en foetale groeivertraging Een aantal opeenvolgende onderzoeken werd uitgevoerd om de effecten te bepalen van astma bij ouders op het risico van vroeggeboorte (PTB) en intra-uteriene groeivertraging alsmede de samenhang met jeugdastma. In 1993(n=3746), 1998(n=1964) en 2006(n=1074) werd crosssectioneel onderzoek verricht op dezelfde 15 scholen in Merseyside. Voor deze onderzoeken vulden de ouders dezelfde vragenlijst in met betrekking tot onderwerpen op het gebied van respiratoire gezondheid. Tussen 1993 en 2006 varieerde het percentage vroeggeboorten van 12,4% tot 15,2% en van 2,1% tot 4,6% ten aanzien van te klein geboren kinderen (SGA). Het prevalentiepercentage met betrekking tot maternale astma varieerde van 8,1% tot 13,4%. Uit de gecombineerde onderzoeken bleek dat moeders met astma een hoger risico liepen op vroeggeboorte dan niet-astmatische moeders (OR 1,39, 95% CI 1,10-1.95, p<0,001), en dat in 2006 de kans op een te klein geboren kind hoger lag. Maternaal roken speelde geen rol bij respiratoire morbiditeit bij oudere kinderen. Bij 40,9% van premature baby s van astmatische moeders werd door artsen astma gediagnosticeerd in vergelijking met 34,3% ten aanzien van op tijd geboren baby s. (aangepaste OR 1,65, 1.34-2.04, p<0,001). De overeenkomstige schattingen voor het drietal symptomen hoesten, fluiten en kortademigheid bedroegen 19,4% en 17,6 % (aangepaste OR 1,78, 0,79-3,98). Daarentegen liepen te vroeg geboren baby s minder kans op door artsen gediagnosticeerde astma (aangepaste OR 0,49, 0,27-0,90, p<0,021), of de eerdergenoemde trias (aangepaste OR 0,22, 0,05-0,97, p<0,043), ongeacht of de moeder astmatisch was. Maternale astma vormt een onafhankelijke risicofactor voor vroeggeboorte resulterend in aanleg voor jeugdastma. Intra-uteriene groeivertraging werd in verband gebracht met bescherming tegen jeugdastma. 135
Hoofdstuk 3 dosis-responsrelatie met blootstelling aan sigarettenrook tijdens de zwangerschap, lengte gedurende kinderjaren, overgewicht en obesitas De gecombineerde dosis-response effecten van blootstelling aan sigarettenrook tijdens de zwangerschap op overgewicht, obesitas en klein postuur tijdens de kinderjaren werden niet vermeld. Maatschappelijk gerelateerd cross-sectioneel onderzoek werd verricht naar 3.038 kinderen tussen 5 en 11 jaar oud afkomstig van 15 basisscholen in Merseyside. Door ouders ingevulde vragenlijsten werden gebruikt voor familiekenmerken, sociaaleconomische status en ouderlijk rookgedrag. De lengte en het gewicht van de kinderen werden gemeten en antropometrische z-scores werden berekend voor verschillende categorieën rokende ouders. Van de 689 (34,0%) moeders die hadden gerookt tijdens de zwangerschap rookte 50,5% tien of meer sigaretten per dag (zgn. zware rokers). Bij kinderen van wie de moeder niet rookte, bedroegen de geschatte prevalentiepercentages betreffende overgewicht, obesitas en klein postuur lengte respectievelijk 25%, 9,6% en 3,2%. Deze schattingen lager hoger bij kinderen waarvan de moeder zwaar had gerookt tijdens de zwangerschap, d.w.z. 31,5% (p = 0,001), 15,6% (p < 0.001) en 5,5% (p = 0.001). De z-scores wat betreft geringe leeftijdslengte waren lager bij zowel moeders die zwaar rookten (p < 0,001) als ouders die zwaar rookten (p < 0,01) in vergelijking met niet-rokers. Overgewicht, obesitas of klein postuur gedurende de kinderjaren stonden allen in verband met moeders die zwaar hadden gerookt tijdens de zwangerschap (allen p < 0,001). De gemiddelde BMI z-scores waren hoger bij jongens van moeders die hadden gerookt (p = 0,043). De aangepaste odds ratio (OR) ten aanzien van klein postuur bij kinderen van zwaar rokende moeders was 2,76 (95% CI 1,21 6,33) en 4,28 (1,37 13,37) wanneer beide ouders zware rokers waren. De aangepaste OR voor obesitas bij kinderen van rokende moeders was 1,61(1,19 2,18). Het aan de populatie toe te rekenen risico van klein postuur was 8,8% (1,1 22,7) met betrekking tot moeders die zwaar roken. Een dosis-responsrelatie met blootstelling aan roken tijdens de zwangerschap, klein postuur en obesitas werd waargenomen. Hoofdstuk 4 Jeugdobesitas en ouderlijk rookgedrag als risicofactoren voor ADHD bij kinderen uit Liverpool De stijging van ADHD prevalentie loopt parallel aan de stijgende prevalentie van roken tijdens de zwangerschap en jeugdobesitas. Het doel was om het epidemiologisch verband te bepalen tussen roken en zwaarlijvige kinderen met ADHD. In 2006 werd cross-sectioneel onderzoek verricht met gebruik van een door de ouders in te vullen vragenlijst. Het onderzoek betrof in totaal 1.074 schoolkinderen van 5 tot 11 jaar afkomstig van 15 basisscholen uit een laag sociaaleconomisch gebied in Merseyside. ADHD werd gedefinieerd middels de vraag heeft uw kind Attention Deficit Hyperactivity Disorder, (ADHD) volgens een diagnose van een arts? De prevalentieschattingen met betrekking tot jeugdobesitas, moeders die hadden gerookt tijdens de zwangerschap en ADHD bij kinderen bedroegen respectievelijk 14,9% (116/777), 28,0% (269/955) en 3,4% (32/945). ADHD prevalentie vertoonde een vijfvoudige stijging bij kinderen met obesitas (RR, 4,80, 95% CI 2,2 10,4, p<0,001) en steeg tweevoudig bij kinderen van moeders die hadden gerookt tijdens de zwangerschap (RR, 2,44, 95% CI 1,2 4,9, p= 0,02). Aanpassing op basis van regressieanalyse ten aanzien van obesitas, overgewicht, moeders die hadden gerookt tijdens de zwangerschap, zwaar rokende moeders, gezinsleden die hadden gerookt tijdens de zwangerschap, door artsen vastgestelde astma, vroeggeboorte en laag geboortegewicht lieten aanzienlijke onafhankelijke relaties zien tussen ADHD prevalentie en obesitas (AOR, 4,66, 95% CI 1,57 13,89, p = 0,006) en roken tijdens de zwangerschap (AOR, 3,19, 95% CI 1,08 9,49, p = 0,04). Er was sprake van een positieve dosis-responsrelatie van ADHD met het aantal sigaretten dat moeders hadden gerookt tijdens de zwangerschap. Maatregelen gericht op het terugdringen van het roken door zwangere vrouwen en jeugdobesitas kunnen leiden tot verlaging van de ADHD prevalentie bij kinderen. 136
Hoofdstuk 5 Ouders die roken en verhoogde kans op geboorte van een meisje Een recente daling in de geslachtsratio M/V houdt mogelijk verband met blootstelling aan sigarettenrook tijdens de zwangerschap. Het doel van de analyse was om trends te identificeren en de dosis-response effecten van blootstelling aan sigaretten op de geslachtsratio te bepalen. Een retrospectieve analyse werd uitgevoerd van de bevallingen die plaatsvonden in het Vrouwenziekenhuis in Liverpool tussen 1998 en 2003 en van bevallingen die werden gemeld in maatschappelijke studies uitgevoerd in hetzelfde gebied in 1998 en 2006. Ten aanzien van de ziekenhuissteekproef was de geslachtsratio M/V 1,14 wanneer geen van de ouders rookte, en 0,77 wanneer beide ouders rookten tijdens de zwangerschap van de moeder (p < 0,001). Moeders die zwaar rookten (>10 sigaretten per dag) liepen een hogere kans om te bevallen van een meisje dan lichte rokers (p < 0,001). Roken werd in verband gebracht met verhoogde waarschijnlijkheid van female birth controlling ten aanzien van geboortejaar, sociaaleconomische status, blootstelling aan alcohol, maternaal hemoglobine en body mass index (aangepaste OR: 1,41, 95% CI 1,12 1,92, p <0,001). In de maatschappelijke steekproefcontrole ten aanzien van sociaaleconomische status bedroegen de ratio's 1,13 (95% CI 1,03 1,24, p =0,015) in 1998 en 1,31 (95% CI 1,16 1,48, p < 0,001) in 2006. Seculiere ontwikkelingen laten dalende ratio's zien in steekproeven gehouden in ziekenhuizen en de gemeenschap voor zowel rokers en niet-rokers. Het roken van sigaretten tijdens de zwangerschap resulteerde in een stijging van het aantal geboren meisjes waarbij bewijs werd aangetroffen voor een dosis-responsrelatie. Hoofdstuk 6 Ontwikkelingen in de prevalentie van astma bij kinderen en ouders in Merseyside 1991-2006 Om veranderingen te bepalen in de prevalentie van astma bij kinderen en ouders in Merseyside tussen 1991 en 2006 werden vier gestandaardiseerde cross-sectionele respiratoire studies verricht in 1991 (n = 1171), 1993 (n = 2368) 1998 (n = 1964) en in 2006 (n = 1074) naar basisschoolleerlingen die naar dezelfde school gingen in lagere sociaaleconomische gebieden in Merseyside. De voornaamste resultaatmetingen betroffen prevalentie van door artsen gediagnosticeerde astma (DDA) en de trias hoesten, fluiten en kortademigheid (C+W+B+). Resultaten van studies verricht tussen 1991 en 1998 toonden een stijging aan van DDA prevalentie (p< 0.001), maar in 2006 daalde dit van 29,8 naar 19,4% (p< 0,001). Prevalentie van C+W+B+ steeg van 7,8 naar 8,0% tot aan 1998, om vervolgens te dalen naar 6,7% in 2006 (p = 0,39). Tussen 1998 en 2006 vond een daling plaats van het aantal ziekenhuisopnames van kinderen met respiratoire aandoeningen van 11,3 naar 9,7% (p = 0,23). Gedurende deze periode steeg de prevalentie van astma bij ouders van 8,6 naar 10,7% (p = 0.001) en astma bij moeders van 11,2 naar 13,4% (p = 0,09). Voor 1998 vond een stijging plaats in de prevalentie van DDA en astmatische respiratoire symptomen bij kinderen, maar tegen 2006 was dit weer gedaald. In dezelfde periode steeg de prevalentie van astma bij ouders en daalde de prevalentie van parentaal roken. 137
Hoofdstuk 7 Bereidheid tot deelname van ouders een opkomend probleem bij maatschappelijk onderzoek De bereidheid tot deelname aan de kant van ouders is een belangrijke kwestie wat betreft epidemiologische studies in scholen en het is in toenemende mate lastig om ten aanzien van maatschappelijke onderzoeken te bereiken dat ouders in voldoende mate hun medewerking verlenen. Het doel van de analyse was om de ontwikkelingen in de bereidheid tot medewerking aan de zijde van de ouders vast te stellen ten aanzien van vier onderzoeken naar respiratoire gezondheid van leerlingen van de basisscholen in Merseyside uitgevoerd van 1991 tot 2006 met gebruik van dezelfde vragenlijst betreffende de respiratoire gezondheid. Vier cross-sectionele respiratoire gezondheidsonderzoeken werden uitgevoerd in 1991 (n=1872), 1993 (n=3746), 1998 (n=1964) en 2006 (n=1074) onder leerlingen van de basisschool (5-11 jaar) die naar de zelfde 10 scholen gingen in Bootle en dezelfde 5 scholen in Wallasey, Merseyside. Dezelfde vragenlijst werd toegepast en de kernvragen waren dezelfde in alle onderzoeken. Het percentage ouders dat medewerking verleende aan de vier studies was 92% (1872/2035) in 1991, 87,4% (3746/4288) in 1993, 78,1% (1964/2514) in 1998 and 30,3% (1074/3540) in 2006. De gemiddelde Townsend Score als beoordeling van de sociaaleconomische status was vergelijkbaar in alle vier studies: 5,50 in 1991 en 5,26 in 2006. Uitmigratie in de voorafgaande drie jaren is niet veranderd tussen 1991 en 2006 (p=0,256). Het is zeer onwaarschijnlijk dat methodologische verschillen in de onderzoeken een verklaring gaven voor de verschillen in medewerking tussen de onderzoeken aangezien dezelfde onderzoeksinstrumenten, dezelfde methodologie en dezelfde scholen werden gebruikt voor alle opeenvolgende studies. De daling van de medewerking aan de zijde van de ouders kan verband houden met de stijging in het aantal vragenlijsten dat op de scholen de ronde doen met betrekking tot de diverse controle-, monitoring- en evaluatieactiviteiten, het gebrek aan tijd van ouders met een baan, de lengte van de vragenlijsten, verandering in demografische kenmerken van de onderzoekspopulatie en de veranderde houding van de respondenten ten aanzien van vragen met een gevoelig karakter. Veranderende responsepercentages onder respondenten met betrekking tot dezelfde vraag werden nader bestudeerd teneinde inzicht te verkrijgen in de bereidheid tot medewerking bij het invullen van de vragenlijsten. Bereidheid tot medewerking aan de zijde van ouders is een opkomend ernstig probleem met betrekking tot cross-sectioneel maatschappelijk onderzoek op het gebied van jeugdgezondheid waarmee rekening dient te worden gehouden bij het ontwerp van een onderzoek wanneer daarbij gebruik wordt gemaakt van maatschappelijke onderzoeksmethodologieën. Hoofdstuk 8 Algemene Bespreking De voornaamste bevindingen van het onderzoek en de daaruit resulterende gevolgen voor de gezondheid worden besproken. De relevantie van deze bevindingen ten aanzien van stoppenmet-roken programma s worden nader onderzocht en prioriteiten voor de toekomstig onderzoek worden uiteengezet. 138