ARREST VAN HET HOF (Negende kamer) 12 maart 2015 (*)

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 30/12/2013

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 *

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 november 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 7 juli 2005 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 7 september 2006 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 17 januari 2013 (*)

De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 18 december 1997 *

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 28 mei 1998 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 8 maart 2001»

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 2 mei 1996 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 juni 1987*

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 14 juni 2007 *

ZVK. ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 23 november 2006*

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 20 juni 2013 (*)

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 oktober 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 19 december 2013 (*)

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 21 februari 2013 (*)

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Safjan, M. Ilešič, E. Levits en J.-J. Kasel (rapporteur), rechters,

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 7 maart 1991 *

Arrest van het Hof (Zesde Kamer) 13 november 1990 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 16 januari 2014 (*)

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 12 februari 1998 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 9 februari 2006 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 december 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer) 11 september 2014 (*)

(verzoek van het VAT and Duties Tribunal, Manchester, om een prejudiciële beslissing)

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 3 maart 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 26 april 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 27 september 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF 14 mei 2002 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 10 september 2002 *

ARREST VAN ZAAK C-215/94. ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 februari 1996 *

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 7 september 2017 *

ARREST VAN HET HOF. 29 juni 1999 (1)

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 10 november 2011 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 8 juni 2006 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 16 september 1997 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 juli 1999 *

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer) 18 januari 2018 (*)

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer) 22 juni 2016 (*) Prejudiciële verwijzing Belasting over de toegevoegde waarde Voorbelasting Aftrek

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 juni 1988*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 oktober 1993 *

ARREST VAN HET HOF 29 juni 1999 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 6 februari 1997*

ARREST VAN HET HOF 4 februari 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 26 september 1996 *

ARKEST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

Samenvatting van het arrest

ARREST VAN HET HOF 26 maart 1987 *

( Richtlijnen van de Raad 77/388, artikel 13, B, sub d, punt 1, en 78/583, artikel 1 )

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 17 oktober 2013 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 28 november 2013 (*)

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV,

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 5 mei 1994 *

Date de réception : 01/12/2011

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 6 oktober 2005 * betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 14 mei 2003,

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

Datum van inontvangstneming : 29/12/2016

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 7 november 2013 (*)

Datum van inontvangstneming : 11/09/2012

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 21 januari 2016 (*)

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 25 januari 2007 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 mei 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 juli 2000 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 20 juni 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 17 november 2016 (*)

Jurisprudentie. BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer) 14 juni 2017 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 17 februari 2005 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 maart 1997 *

62000J0141. Trefwoorden. Downloaded via the EU tax law app / web

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 april 2010 *

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 20 juni 2002 *

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 18 juli 2007 *

pagina 2 van 9 Arrest 1 Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 20 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 21 september 2017 (*)

Datum van inontvangstneming : 02/06/2015

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 oktober 1987*

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 16 oktober 2008 (*)

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 8 mei 2003 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 juni 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

ARREST VAN HET HOF 19 september 1995 *'

MAIERHOFER. ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 16 januari 2003 *

Transcriptie:

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer) 12 maart 2015 (*) Prejudiciële verwijzing Btw Richtlijn 2006/112/EG Artikel 132, lid 1, onder g) Vrijstelling voor diensten welke nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid Begrip,organisaties die [...] als instellingen van sociale aard worden erkend Uitzendbureau Terbeschikkingstelling van gekwalificeerd zorgpersoneel Uitsluiting van de vrijstelling In zaak C-594/13, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) bij beslissing van 21 augustus 2013, ingekomen bij het Hof op 21 november 2013, in de procedure go fair Zeitarbeit OHG tegen Finanzamt Hamburg-Altona, wijst HET HOF (Negende kamer), samengesteld als volgt: K. Jürimäe (rapporteur), kamerpresident, J. Malenovský en M. Safjan, rechters, advocaat-generaal: P. Mengozzi, griffier: M. Aleksejev, administrateur, gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 oktober 2014, gelet op de opmerkingen van: go fair Zeitarbeit OHG, vertegenwoordigd door L. Gause, Rechtsanwalt, de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en K. Petersen als gemachtigden, Ierland, vertegenwoordigd door E. Creedon, G. Hodge, M. Heneghan en N. J. Travers als gemachtigden, de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Cordewener, C. Soulay en B.-R. Killmann als gemachtigden, gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten, het navolgende Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 132, lid 1, onder g), en artikel 134, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1, en rectificatie PB 2007, L 335, blz. 60). 2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroep in Revision tussen go fair Zeitarbeit OHG (hierna: go fair ) en het Finanzamt Hamburg-Altona (belastingdienst) over de heffing van omzetbelasting over door verzoekster verrichte diensten met betrekking tot belastingjaar 2000. Toepasselijke bepalingen Richtlijn 2006/112 3 Artikel 9, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2006/112 bepaalt: Als,belastingplichtige wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. 4 Artikel 10 van deze richtlijn luidt: De in artikel 9, lid 1, bedoelde voorwaarde dat de economische activiteit zelfstandig moet worden verricht, sluit loontrekkenden en andere personen van de belastingheffing uit, voor zover zij met hun werkgever een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan of enige andere juridische band hebben waaruit een verhouding van ondergeschiktheid ontstaat ten aanzien van de arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden en de verantwoordelijkheid van de werkgever. 5 Hoofdstuk 2 van titel IX van deze richtlijn heeft als opschrift Vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang. Dat hoofdstuk omvat de artikelen 132 tot en met 134. 6 Ingevolge artikel 132, lid 1, onder g), van deze richtlijn verlenen de lidstaten vrijstelling voor de volgende handelingen: diensten en goederenleveringen welke nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid, waaronder begrepen die welke worden verricht door bejaardentehuizen, door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de betrokken lidstaat als instellingen van sociale aard worden erkend. 7 Artikel 134 van deze richtlijn luidt: Goederenleveringen en diensten zijn in de volgende gevallen van de in artikel 132, lid 1, punten b), g), h), i), l), m) en n), bedoelde vrijstellingen uitgesloten: a) wanneer zij niet onontbeerlijk zijn voor het verrichten van de vrijgestelde handelingen; b) zij in hoofdzaak ertoe strekken aan de instelling extra opbrengsten te verschaffen door de uitvoering van handelingen die verricht worden in rechtstreekse mededinging met aan de [belasting over de toegevoegde waarde; hierna:,btw ] onderworpen handelingen van commerciële ondernemingen. Duits recht 8 Ingevolge 4, punt 16, van het Umsatzsteuergesetz (btw-wet), zoals gewijzigd bij de wet van 19 december 2008 (BGBl. 2008 I, blz. 2794; hierna: UStG ), zijn van btw vrijgesteld: diensten die nauw samenhangen met de exploitatie van zorg- en verpleeginstellingen voor lichamelijk, geestelijk of psychisch hulpbehoevenden en die worden verstrekt door

[...] k) instellingen waarvan in het voorgaande kalenderjaar de zorg- en verpleegkosten in minstens 40 % van de gevallen geheel of grotendeels zijn vergoed door de wettelijke instellingen voor sociale verzekering of sociale bijstand. De in de eerste volzin bedoelde diensten die zijn verricht door instellingen bedoeld onder b) tot en met k), zijn vrijgesteld voor zover het gaat om diensten waarop, wegens hun aard, de sociaalrechtelijke erkenning, overeenkomst of convenant of de vergoeding betrekking heeft. 9 12, lid 1, van het Gesetz zur Regelung der Arbeitnehmerüberlassung (wet tot regeling van de uitzendarbeid; BGBl. 1995 I, blz. 157), zoals gewijzigd bij de wet van 23 december 2003 (BGBl. 2003 I, blz. 4607), bepaalt: De overeenkomst tussen het uitzendbureau en de gebruiker moet schriftelijk worden aangegaan. In het document moet het uitzendbureau vermelden of het over de in 1 bedoelde vergunning beschikt. De gebruiker moet in het document de bijzondere kenmerken vermelden van de door de uitzendkracht te verrichten arbeid, de daarvoor vereiste beroepskwalificaties alsmede de belangrijkste arbeidsvoorwaarden, waaronder het loon, die binnen de onderneming van de gebruiker gelden voor een vergelijkbare werknemer van de gebruiker [...]. Hoofdgeding en prejudiciële vragen 10 go fair is een vennootschap onder firma naar Duits recht (offene Handelsgesellschaft OHG) die werknemers ter beschikking stelt overeenkomstig de wet tot regeling van de uitzendarbeid. 11 Als uitzendbureau heeft go fair in 2010 door haar tewerkgesteld zorgpersoneel, namelijk geriatrisch verpleegkundigen en zorgverleners, ter beschikking gesteld van klinische of ambulante zorginstellingen in de zin van 4, punt 16, UStG. De werknemers van go fair behoorden organisatorisch tot de betrokken zorginstellingen. In opdracht van deze zorginstellingen verrichtten zij zorgdiensten, zodat tussen deze werknemers en de zorginstellingen een verhouding van ondergeschiktheid bestond. Deze zorginstellingen waren tevens verantwoordelijk voor het hiërarchisch en technisch toezicht op de activiteiten van de uitzendkrachten. 12 Bij beslissing van 18 oktober 2010 betreffende de berekening van de vooruit te betalen btw voor september 2010 heeft het Finanzgericht Hamburg-Altona het normale btw-tarief toegepast op de inkomsten uit de door go fair verrichte diensten. Het beroep dat go fair tegen deze beslissing had ingesteld, is verworpen door het Finanzgericht Hamburg. 13 Daarop heeft go fair beroep in Revision ingesteld bij het Bundesfinanzhof, dat heeft vastgesteld dat deze vennootschap niet voldeed aan de voorwaarden van 4, punt 16, onder k), UStG doordat zij geen zorginstelling voor lichamelijk, geestelijk of psychisch hulpbehoevenden exploiteert, doch uitzendkrachten voor bepaalde duur ter beschikking stelt. Haar inkomsten zijn dus niet op grond van deze bepaling van de omzetbelasting vrijgesteld. 14 Toch was deze rechterlijke instantie van oordeel dat go fair diensten heeft verricht welke nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid in de zin van artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 en dat niet valt uit te sluiten dat deze vennootschap zich rechtstreeks op deze bepaling kan beroepen om in aanmerking te komen voor de daarin voorziene vrijstelling. 15 Daarom heeft het Bundesfinanzhof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen: 1) Betreffende de uitlegging van artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112:

a) Kan een lidstaat de beoordelingsmarge waarover hij beschikt bij de erkenning van een organisatie als instelling van sociale aard, aldus uitoefenen dat hij weliswaar personen erkent die hun diensten ten behoeve van sociale zekerheids- en verzorgingsfondsen verrichten, maar niet gediplomeerde zorgverleners die hun diensten rechtstreeks ten behoeve van hulpbehoevenden verrichten? b) Indien gediplomeerde zorgverleners als instelling van sociale aard moeten worden erkend, volgt de erkenning van een uitzendbureau dat gediplomeerde zorgverleners ter beschikking stelt van erkende zorginstellingen (de gebruikers) dan uit de erkenning van het ter beschikking gestelde personeel? 2) Betreffende de uitlegging van artikel 134, onder a), van richtlijn 2006/112: Is de terbeschikkingstelling van gediplomeerde zorgverleners als handeling welke nauw samenhangt met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid, onontbeerlijk voor de dienstverlening door de zorginstelling (de gebruiker) wanneer deze zorginstelling niet zonder dat personeel kan functioneren? Beantwoording van de prejudiciële vragen Eerste vraag 16 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat gediplomeerd zorgpersoneel dat zijn diensten rechtstreeks ten behoeve van hulpbehoevenden verricht, en/of een uitzendbureau dat dergelijk personeel ter beschikking stelt van instellingen die zijn erkend als van sociale aard, onder het begrip organisaties die [...] als instellingen van sociale aard worden erkend in de zin van deze bepaling vallen. 17 Van meet af aan zij eraan herinnerd dat de bewoordingen waarin de in artikel 132 van richtlijn 2006/112 bedoelde vrijstellingen zijn omschreven, strikt moeten worden uitgelegd aangezien zij afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht. De uitlegging van die bewoordingen moet echter in overeenstemming zijn met de door deze vrijstellingen nagestreefde doeleinden en dient te stroken met de eisen van het beginsel van fiscale neutraliteit dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel. Dit beginsel van strikte uitlegging betekent dus niet dat de bewoordingen die ter omschrijving van de vrijstellingen van dat artikel 132 zijn gebruikt, aldus moeten worden uitgelegd dat zij geen effect meer sorteren (zie arresten Horizon College, C-434/05, EU:C:2007:343, punt 16; Commissie/Nederland, C-79/09, EU:C:2010:171, punt 49; Zimmermann, C-174/11, EU:C:2012:716, punt 22, en Klinikum Dortmund, C-366/12, EU:C:2014:143, punten 26 en 27). 18 Volgens de bewoordingen van artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 geldt de daarin voorziene vrijstelling voor diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid, enerzijds, en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de betrokken lidstaat als instellingen van sociale aard worden erkend, anderzijds (zie arresten Kingscrest Associates en Montecello, C-498/03, EU:C:2005:322, punt 34, en Zimmermann, C-174/11, EU:C:2012:716, punt 21). 19 Aangaande inzonderheid deze laatste voorwaarde, waarover het gaat in de eerste prejudiciële vraag, is het in beginsel zaak van het nationale recht van elke lidstaat om te bepalen volgens welke regels dergelijke organisaties kunnen worden erkend. De lidstaten beschikken daarbij over een beoordelingsbevoegdheid (zie arrest Zimmermann, C-174/11, EU:C:2012:716, punt 26). 20 Uit vaste rechtspraak blijkt evenwel dat de nationale autoriteiten overeenkomstig het Unierecht en onder het toezicht van de nationale rechterlijke instanties verschillende elementen in

aanmerking moeten nemen bij de vaststelling van de organisaties die als instellingen van sociale aard in de zin van artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 moeten worden erkend. Hierbij kan worden gedacht aan het bestaan van specifieke bepalingen, ongeacht of het gaat om nationale of regionale bepalingen, om wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of om fiscale voorschriften dan wel om voorschriften op het gebied van de sociale zekerheid, aan het algemeen belang van de activiteiten van de betrokken belastingplichtige, aan het feit dat andere belastingplichtigen die dezelfde activiteiten uitoefenen reeds een soortgelijke erkenning hebben verkregen, alsook aan het feit dat de kosten van de betrokken prestaties mogelijkerwijs grotendeels worden gedragen door ziekenfondsen of andere sociale zekerheidsinstellingen (zie in die zin arresten Kügler, C-141/00, EU:C:2002:473, punten 57 en 58; Kingscrest Associates en Montecello, C-498/03, EU:C:2005:322, punt 53, en Zimmermann, C-174/11, EU:C:2012:716, punt 31). 21 Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft de Duitse wetgever uitzendbureaus zoals go fair die personeel ter beschikking stellen van zorginstellingen, niet erkend als instellingen van sociale aard in de zin van artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112. 22 In deze context wenst de verwijzende rechter in eerste instantie te vernemen of de erkenning van een organisatie door een lidstaat als instelling van sociale aard, die ingevolge artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 vereist is om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van deze bepaling, ook ziet op het gediplomeerde zorgpersoneel dat zijn diensten rechtstreeks ten behoeve van hulpbehoevenden verstrekt, zonder dat de kosten worden gedragen door sociale zekerheidsinstellingen, en of de nationaalrechtelijke beperking dus onverenigbaar is met het Unierecht. 23 Dienaangaande behoeft slechts eraan te worden herinnerd dat overeenkomstig artikel 9 van deze richtlijn als belastingplichtige wordt beschouwd eenieder die zelfstandig een economische activiteit verricht. Ingevolge artikel 10 van deze richtlijn zijn op grond van deze voorwaarde loontrekkenden en andere personen derhalve van de belastingheffing uitgesloten, voor zover zij met hun werkgever een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan of enige andere juridische band hebben waaruit een verhouding van ondergeschiktheid ontstaat ten aanzien van de arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden en de verantwoordelijkheid van de werkgever. 24 Bijgevolg kan de in artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 voorziene vrijstelling niet rechtstreeks gelden voor het personeel van een uitzendbureau als go fair. 25 Zoals de Europese Commissie terecht opmerkt, zijn de enige diensten die in de omstandigheden van het hoofdgeding relevant zijn, in geen geval de diensten die de werknemers van go fair binnen een verhouding van ondergeschiktheid met de zorginstellingen verrichten ten behoeve van hulp- of zorgbehoevenden, maar de diensten die dat uitzendbureau verricht, zijnde de terbeschikkingstelling van deze werknemers. 26 Hoewel laatstbedoelde vennootschap krachtens de Duitse wetgeving niet is erkend als instelling van sociale aard, wenst de verwijzende rechter niettemin in tweede instantie te vernemen of een dergelijke vennootschap zich, gelet op haar activiteit van terbeschikkingstelling van gekwalificeerde zorgverleners, kan beroepen op artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 teneinde op grond daarvan een recht op erkenning als instelling van sociale aard te doen gelden. 27 Aangaande ten eerste het begrip instelling dat in deze bepaling wordt gebruikt, blijkt uit de rechtspraak dat dit begrip voldoende ruim is om particuliere entiteiten met winstoogmerk te omvatten (zie arrest Kingscrest Associates en Montecello, C-198/03, EU:C:2005:322, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Derhalve kan een vennootschap onder firma, zoals go fair, als een instelling in de zin van deze bepaling worden beschouwd. 28 Aangaande ten tweede de uitdrukking van sociale aard dient evenwel te worden vastgesteld dat de terbeschikkingstelling van werknemers als zodanig geen dienst van algemeen belang in de sociale sector vormt. In dit opzicht is van geen belang dat het betrokken

personeel zorgpersoneel is en evenmin dat dit personeel ter beschikking wordt gesteld van erkende zorginstellingen. 29 Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat noch gediplomeerd zorgpersoneel dat zijn diensten rechtstreeks ten behoeve van hulpbehoevenden verstrekt, noch een uitzendbureau dat dergelijk personeel ter beschikking stelt van instellingen die zijn erkend als van sociale aard, onder het begrip organisaties die [...] als instellingen van sociale aard worden erkend in de zin van deze bepaling valt. Tweede vraag 30 Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord. Kosten 31 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht: Artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat noch gediplomeerd zorgpersoneel dat zijn diensten rechtstreeks ten behoeve van hulpbehoevenden verstrekt, noch een uitzendbureau dat dergelijk personeel ter beschikking stelt van instellingen die zijn erkend als van sociale aard, onder het begrip organisaties die [...] als instellingen van sociale aard worden erkend in de zin van deze bepaling valt. ondertekeningen * Procestaal: Duits.