De effecten van overstroming. van de uiterwaarden op de

Vergelijkbare documenten
Enkele voorlopige resultaten van het ecotoxicologisch onderzoek aan de Steenuil Athene noctua in de Gelderse Poort en de Achterhoek in 1999.

De prooiaanvoer van de steenuil in de Gelderse Poort. 1 Inleiding

Actuele verspreiding, trends en broedsucces van Steenuilen in Nederland

Broedseizoen 1999 in Achterhoek en Liemers

Effecten van verontreinigingen op vogels. in rivierecosysytemen

Wat schaft de pot? 10 jaar tellen en analyseren van prooidierresten van de steenuil (in steenuilnesten)

Nieuwsbrief. SteenuilenOverleg Nederland

Reproductie en broedbiologie

Aantal gevonden legsels in 2008

Veenweiden steeds belangrijker voor Zwarte sterns in Zuid-Holland. Verslag van monitoring van aantallen en broedsucces in 2013

Natuurontwikkeling op verontreinigde grond in het rivierengebied Vuistregels voor het beperken van doorvergiftiging

KERKUILEN WERKGROEP TWENTE

Steenuilenbescherming verslag Steenuilenwerkgroep Echt-Susteren Geco Visscher Fred van Geneijgen

Werkbundel de steenuil Iedere Limburgse gemeente adopteerde

Afgaande op het gedrag vermoeden we dat te maken hadden met hetzelfde mannetje als in 2011, maar omdat het niet geringd is, weten we dat niet zeker.

Monitoring van Steenuilen in : een succes!

Kerkuil Tyto alba. Voorkomen in de broedtijd. Voorkomen: vrij schaarse broedvogel; standvogel. Huidig voorkomen

Na het karteren is het zoeken van het

Symposium Op reis op de Boschplaat, 30 mei 2017 Over (broed)vogels in veranderende landschappen

De Steenuil in 2000 Broedbiologische data aan de hand van de nestkaarten uit 2000

HAK-AL 2009 nr. 5: IJsvogels tussen Lek en Linge in 2008 door Marcel Kok

Meer over de steenuilen. Even voorstellen. Hier wonen ze

Terreingebruik en voedselkeus van broedende Steenuilen in de Achterhoek

De Steenuil is de kleinste in ons land

Verslag over de roofvogelstand in de. Amsterdamse Waterleidingduinen dagen later begonnen met het leggen. ongunstig en

Steenuilenwerkgroep Noord-Holland

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen

Prooiaanvoer steenuilen Beleef de Lente, broedperiode 2010.

Functioneren kunstmatige eilanden voor visdieven in de Inlaag Oesterput op Noord-Beveland en in de Inlaag Neeltje Jans: Broedseizoen 2016

2013 wordt het jaar van de Patrijs.

13.3 Meerkoet (Fulica atra)

Positieve en negatieve ervaringen in de Betuwe en het land van Maas en Waal (Frans Jacobs)

Mystery Bird. F.H. van de Weijer. Weijer, F.H. van de, 2002, Mysterybird, De Korhaan 36 (2):37-41

Steenuilen in de Midden-Betuwe

Uilenpresentatie E L S J O N K E R S G R O O T

Populatie-onderzoek aan Steenuilen met broedbiologische gegevens in het kerngebied Stad en Ambt Doesborgh in 2012 Vooraf

8.4 Kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus)

Introductieles. Vogels in de klas. groep 7/8. Leerkracht. Inhoud in het kort. Kerndoelen. Lesdoelen

Op Europees niveau is de soort in de periode met 52% afgenomen, en ten opzichte van 1990 met 6%.

Fig. 4.3a. Dichtheden weidevogels in het reservaatsgebied Giethoorn-Wanneperveen (229 ha)

De steenuil Een bijzonder tuingast die angstvallig wordt beschermd.

(uilenbescherming) De kerkuil. K. van Limpt. De Blauwe Klauwier jaargang 34 - nr.3 oktober 2008

Introductieles. Vogels in de klas. groep 5/6. Leerkracht. Inhoud in het kort. Kerndoelen. Lesdoelen

Terreingebruik van Steenuil bij Neede in 2007

WEIDEVOGELS LOPIKERWAARD

Resultaten. Toelichting abundatiekaart en aantalsschatting Zwarte Specht Veluwe. Henk Sierdsema, Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Neonicotinoïden: opnieuw een dode lente op het boerenland? Frank Berendse Wageningen University

Nieuwe aantalschatting van de Steenuil in Nederland

Functioneren kunstmatig eiland voor sterns in de Inlaag Oesterput en op eilanden in de Inlaag s Gravenhoek, Noord-Beveland: Broedseizoen 2017

Vestiging en recente toename van Raven als broedvogel in Noord Brabant

Projectplan steenuil. Fabrieksterrein Beckers, Meijel

Monitoring steenuil in 2012

BROEDGEVALLEN VAN DE RAAF IN DE PROVINCIE UTRECHT IN 2009 EN 2010

2. Biotoop ( habitat = de natuurlijke woonomgeving ) is ideaal met de volgende kenmerken:

8.5 Zilvermeeuw (Larus argentatus)

Het broedsucces van de Huismus in Leek en Lettelbert

De Boomvalk (Baumfalke) in Midden-Limburg

De Kraanvogel. Kansen voor kraanvogels in Limburg en Brabant

Vogels van soortbeschermingsplannen

De functie van het Balgzand als hoogwatervluchtplaats voor wadvogels II. aantallen vogels en hun verspreiding tijdens hoogwater

Kansen voor de kievit?

Notitie: Compenserende maatregelen voor steenuilen in de Waalsprong: Stand van zaken eind 2010.

De Bosuil bij Beleef De Lente 2015

Aanvullende informatie mitigatie Steenuil en Huismus IJsseldelta-Zuid, FF/75C/2012/0341

INHOUDSOPGAVE. Gierzwaluwbescherming Nederland 1

12.1 Ekster (Pica pica)

Typische diersoorten van de Habitatrichtlijn,

Eindrapport HUISMUSSEN TER PLAATSE VAN EN DIRECT ROND JACOBA VAN BEIERENWEG TE VOORHOUT

Rapportage natuurbeheer. Weidevogels. Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude (SAS) Melkveebedrijf de Ettingen Zoogkoeienbedrijf de Koningshoeve

Voorkomen van Bruine Kiekendief (Circus aeruginosus) in Het Verdronken Land Van Saeftinghe Walter Van Kerkhoven

Vogels van weide/boerenland en plas-dras

Historische Boerenzwaluwgegevens ondergebracht in het Meetnet Nestkaarten

Broedvogels van de begraafplaats Soerenseweg in Apeldoorn 2015

Succesvol 7-legsel in 2008

Organochloorbestrijdingsmiddelen en lood en cadmium in wild

Ooibossen zijn bossen die op natuurlijke wijze zijn ontstaan en langs rivieren groeien.

werkdocument U : TTT-.J 170' r rijksdienst voor de.jsselmeerpolders Roofvogel- en uilen broedgegevens van 1977 tot en met 1982 in de

Compenserende maatregelen in 2009 voor steenuilen in de Waalsprong bij Nijmegen

overvliegende vogels gezien, wat wijst op aankomst van vogels van elders. Het hoogste aantal bedroeg 5 ex >zw op 30 oktober.

Situatie steenuilen in Zeeland vóór 1940

ffi SrnTEN '?",iffhorrand ETf,E Lid Gedeputeerde Staten 2,0 MEI 1016 Nulmeting Aan Provinciale Staten

STEENUILEN ROND WIJK BIJ DUURSTEDE

Vogels in Berkelland

/ /TheBo. Onderbouwing noodzaak ontheffingsaanvraag steenuil voor de realisatie van Zetten-Zuid, gemeente Overbetuwe

4.5 Riviervis. Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO

10 jaar broedvogelonderzoek Grote Geul te Kieldrecht.

Weidevogels. Algemeen. Wat zijn weidevogels? Nestvlieders

Welke uilen en roofvogels zijn dat?

Aanvullend natuuronderzoek Azelerbeek Addendum

Bezoekeffecten en nestbescherming bij weidevogels. Paul Goedhart Wolf Teunissen Hans Schekkerman Maja Roodbergen

1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 Depots Scherpekamp

Introductieles. Vogels in de klas. groep 5/6. Handleiding leerkracht. Inhoud in het kort. Kerndoelen. Lesdoelen

Steenuilen Noordoost-Twente 2012

2018 is door Sovon Vogelonderzoek en Vogelbescherming Nederland uitgeroepen tot het Jaar van de Huiszwaluw!

Verslag 2017 Uilenwerkgroep de Oelenwappers

Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) BV. Rapport Nummer: C052/05

Onderzoek naar het voorkomen van de waterspitsmuis in een herinrichtingsgebied in Polder de Peizer- en Eeldermaden in 2009

Er zijn drie tellingen waaraan u mee kunt doen. Deze tellingen staan los van elkaar dus u kunt zelf bepalen aan welke tellingen u mee wilt doen.

Weidevogels en predatie: een literatuuroverzicht

Tegast in een vervreemd landschap? Eddy Wymenga, A&W

Transcriptie:

143 Niko Groen, Theo Boudewijn & Jolande de Jonge Juveniele Steenuilen, uiterwaarden Gelderse Poort, juni 1998 (foto; N. Groen). De effecten van overstroming van de uiterwaarden op de Steenuil In het rivierengebied vindt op grote schaal natuurontwikkeling plaats. De winst van natuurontwikkeling moet vooral worden gezocht in de terugkeer van typische riviersoorten en verbetering van de habitat voor riviergebonden organismen. Niet alle soorten zullen echter profiteren van natuurontwikkeling en/of dynamiek verhogende maatregelen. In dit artikel wordt als voorbeeld ingegaan op de situatie voor de Steenuil {Athene noctud). De laatste decennia is er veel aandacht voor een meer natuurlijke inrichting van de grote rivieren (o.a. de Bruin et al., 1987; Hendriksen, 1999). Door enkele extreem hoge waterstanden in de jaren 1993, 1995 en 1997 werd de noodzaak van vergroting van de afvoercapaciteit van de rivieren nog eens onderstreept. Door verruiming van het winterbed, kan zowel de maatgevende afvoer worden verhoogd als het natuurlijk karakter van de rivier worden versterkt. Deze verruiming wordt niet zozeer gezocht in een verhoging van de winterdijken, maar door maaiveld verlaging, het slechten van zomerkaden en het graven van nevengeulen, waardoor de dynamiek in de uiterwaarden toe zal nemen. Met referentiebeelden van meer natuurlijke rivieren als de Elbe in Duitsland en de Loire in Frankrijk voor ogen (de Bruin et al., 1987) zijn plannen gemaakt voor natuurlijk herstel van de Nederlandse rivieren via het meer toelaten van natuurlijk dynamische processen als overstromingen van de uiterwaarden. Hierdoor zal de invloed van de rivier op de uiterwaarden versterkt worden. Kleine waterstandsschommelingen op de rivier zullen in tegenstelling tot vroeger, toen de zomerdijken nog aanwezig waren, een regelmatige overstroming van de uiterwaarden tot gevolg hebben. Door een toename van de overstromingsfrequentie zal ook de afzetting van zwevend slib uit het rivierwater in de uiterwaarden toenemen. Hoewel de waterkwaliteit van de grote rivieren de laatste jaren sterk is verbeterd, worden er bij hoog water nog steeds aanzienlijke hoeveelheden verontreinigingen in de uiterwaarden afgezet (Hendriks et al., 1997). Door frequentere overstroming neemt ook de afeetting van aan het slib gehechte microverontreinigingen als cadmium, zink en PCB's in de uiterwaarden toe (de Vries, 1995). Dit verhoogt het risico op negatieve effecten als gevolg van opname via het voedsel van deze verontreinigingen voor in de uiterwaarden levende diersoorten (Groen, 1997; Ma et al., 1997). In 1997 is op basis van literatuuronderzoek nagegaan welke vogelsoorten op grond van voedselsamenstelling en verblijftijd in de uiterwaarden ecotoxicologische risico's lopen (Groen, 1997). Eén van de soorten die mogelijk risico loopt is de Steenuil. Effecten als gevolg van verontreinigingen kunnen worden verwacht op de broedbiologie en de populatiedynamica. In 1998 is een driejarige veldstudie aan de Steenuil gestart in de Gelderse Poort en de Achterhoek om na te gaan of mogelijke ecotoxicologische effecten ook daadwerkelijk in het veld aantoonbaar zijn (Boudewijn & Groen, 1998). Het onderzoek is opgezet als een ecotoxicologisch onderzoek, maar ongewild werd het onderzoek in 1999 een experiment, waarbij de effecten van overstroming van de uiterwaarden op de broedbiologie van de Steenuil konden worden onderzocht.

vëtcmiils wormen gras 1^ W steenuil spttsmuis verontreinigde uiterwaarden kwers springstaarten De Bizonbaai langs de Waal bij Ooij tijdens hoog water in november 1998 (foto: N. Groen). Fig. 1. Vereenvoudigde voedselketen voor de Steenuil. Bioaccumulatiefactoren (in cirkel) in \iq cadmium per dag voor de betreffende route geven de orde van grootte aan, waarin cadmium in de voedselketen wordt doorgegeven. Veldmuizen, het stapelvoedsel van Steenuilen, voedselvoorraad uit nest in mei 1998 (foto: N. Groen). Voedsel en status van de Steenuil in Nederland Steenuilen zijn in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Kerkuil (Tyto alba) geen echte voedselspecialisten, maar benutten een breed voedselspectrum dat bestaat uit: wormen, loopkevers, nachtvlinders, kleine zoogdieren, kikkers en vogels (fig. 1). Het stapelvoedsel van de Steenuil in het rivierengebied bestaat uit muizen, waarvan de Veldmuis {Microtus arvalis) de belangrijkste prooisoort is. In muizenarme jaren bestaat een groter aandeel van het menu uit regenwormen, kikkers, salamanders en mollen. Steenuilen zijn sterk aan een (voedsel) territorium gebonden en het zijn standvogels die het gehele jaar hetzelfde territorium bezetten. Het rivierengebied vormde de afgelopen halve eeuw een van de belangrijkste broedgebieden van de Steenuil in Nederland (van den Bergh et al., 1979; Erhart & Bekhuis, 1996; Teixeira, 1979). In dit oude cultuurlandschap waren er voldoende overhoekjes en ruigtes voor muizen en loopkevers en er was voldoende nestgelegenheid voor Steenuilen door het grote aantal knotbomen in de uiterwaarden en in de binnendijks gelegen hoogstamfruitbomen en oude schuurtjes. Door schaalvergroting en intensivering in de landbouw en het rooien van hoogstamfruitbomen is zowel het voedselaanbod als de nestgelegenheid voor Steenuilen in het binnendijks rivierengebied sterk afgenomen. Toch vormen de dijken en uiterwaarden nog belangrijke foerageer en broedplaatsen voor steenuilen in het rivierengebied (Erhart & Bekhuis, 1996). "'^«ifcal^

145 Fig. 2. De relatie tussen de legstart en het broedsucces van Steenuilen uit de Achterhoek (, dikke lijn) en de Gelderse Poort (A, dunne lijn) in 1999. Legstart in dagen na 1 januari. 90 100 110 legstart 120 130 Door dijkverzwaring en natuurontwikkeling verdwijnen echter nog steeds knotbomen en daarmee nestgelegenheid voor Steenuilen en andere holenbroeders. Door intensivering in de landbouw en het omzetten van grasland in bouwland is de Steenuil niet alleen in Nederland maar in heel Europa sterk in aantal achteruit gegaan (Bauer & Berthold, 1996). De schattingen van de populatie in Nederland lopen sterk uiteen. In 1979 werd de populatie geschat op 60008000 paar (Teixeira, 1979). In 1987 werd het aantal geschat op 800012000 broedparen (SOVON, 1987). De marge van 50% in het aantal broedparen van 1987 wijst op de problemen om tot een nauwkeurige schatting te komen. In de meest recente schatting wordt een aantal van 900012000 broedparen genoemd (Plantinga, 1999). Ongeveer 30 % van de Nederlandse populatie broedt in het rivierengebied (Osieck & Hustings, 1994). Tabel 1. Broedsucces: broedblologische gegevens uit 1998 en 1999. Gemiddelde waarden met standaard deviaties zijn weergegeven. Ter vergelijking zijn voor 1999 broedgegevens uit de IJsseluiterwaarden bij Doesburg opgenomen. Voor 1998 zijn er geen gegevens uit Doesburg beschikbaar (). Achterhoek Gelderse Poort Doesburg eerste!?fw:' eileg 111 112 " ' " Hoewel de populatieschattingen een toename suggereren, geven zowel SOVON (1987) als Plantinga (1999) aan dat de Steenuil sterk afneemt. Onderzoeksopzet In 1998 is het onderzoek in de Rijnuiterwaarden in het gebied 'de Gelderse Poort' gestart, waarbij een gebied in de Achterhoek als een schoon referentiegebied diende (Boudewijn & Groen, 1998). Daarnaast zijn aanvullende gegevens verzameld in de uiterwaarden van de Lek bij Culemborg en zijn gegevens beschikbaar gesteld uit de IJsseluiterwaarden bij Doesburg. In 1998 lag de nadruk op het verzamelen van broedblologische gegevens: legselstart, legselgrootte, eivolume, eischaaldikte, afname eigewicht, broedduur, uitkomstsucces, ontwikkeling jongen en uitvliegsucces. In 1999 is het onderzoek in de Gelderse Poort uitgebreid tot een geïntegreerd voedselecologisch en broedbiologisch onderzoek. De voedselbeschikbaarheid in de steenuilterritoria, in de vorm van belangrijke prooisoorten als muizen, loopkevers en wormen is bepaald met behulp van respectievelijk inloopvallen, potvallen en 7,9 12,3 1998 legsel grootte 4,1 4,5 0,47 0,54 broed succes 2,12 2,21 1,22 1,51 n 15 6 eerste eileg 106 115 115 het uitpluizen van plaggen. De prooikeuze is vastgesteld door veldwaarnemingen (telescoop) en met behulp van een infrarood camera, die gemonteerd is aan een nestkast en gericht is op de invliegopening. Overstroming van de uiterwaarden Als de afvoer van de Rijn bij Lobith groter wordt dan 6500 m3/s overstromen de uiterwaarden in de Gelderse Poort (med. K. Douben, RIZAWSR). Afhankelijk van het reliëf in de uiterwaard blijven er hoogwatervrije plaatsen. Dit zijn vaak terreinen waarop steenfabrieken, boerderijen of andere bebouwing staan. In 1998 zijn de uiterwaarden niet of nauwelijks overstroomd. Voorafgaand aan het broedseizoen van 1999 overstroomden de uiterwaarden drie keer: begin november 1998, eind februari tot begin maart 1999 en van half tot eind mei 1999. De eerste twee keer liepen de uiterwaarden volledig onder en de derde keer waren dit alleen de lager gelegen delen. De laatste overstroming viel in de broedtijd van de Steenuil. 3,5 5,8 13,5 1999 legsel grootte 4,4 3,0 3,4 1,1 0,88 1,6 broed succes 2,3 1,5 0,9 1,5 1,3 0 Ï n 1 13 9 ' i

te Levende Natuur Het voedselaanbod in 1999 Bij overstroming van de uiterwaarden worden kleine zoogdieren door het stijgende water verdreven naar hoogwatervrije plaatsen of ze komen om (Bekhuis, 1999). Muizen kunnen tijdelijk hun toevlucht zoeken in bomen, stronken en drijfhout of op hogere delen in de uiterwaard. Veel predatoren maken hier gebruik van door muizen rond de hoogwaterlijn te vangen. Monitoring van muizen in drie territoria in de uiterwaard in mei en juli 1999 leverden in 10 vangnachten (40 vallen per territorium) slechts 7 Bosspitsmuizen {Sorex araneus), 5 Huisspitsmuizen (Crocidura rusuia), 5 Huismuizen {Mus musculus) en 2 Mollen (Talpa europaea) op. Er werd in 1999 geen Veldmuis in de uiterwaard gevangen. Het gemiddeld aantal wormen in de drie uiterwaard territoria was 49,5 m2 (range 21,5 78,1 m2) en het berekende gewicht van de wormen was 11,8 g m2(range 4,9 18,7 g m2). De meeste wormen vallen in de gewichtsklasse van 0,10,3 g (lengte 2045 mm). De dichtheid aan regenwormen in de uiterwaarden is zeer laag in vergelijking tot dichtheden elders. Zo vonden de GrootVeenbaas & Eijsackers (1981) minima van 150200 wormen m2 en maxima tot 750 wormen m2. Het aantal loopkevers dat met potvallen is gevangen was zeer laag. Het gemiddeld aantal kevers per potval per nacht bedroeg 0,52 (range 0,1 1,13 kevers per val). Ook op een andere wijze kan een indruk van de voedselbeschikbaarheid worden verkregen. Enkele dagen voor de uitkomst van de eieren wordt er door het mannetje een voedselvoorraad aangelegd voor de jongen. De voedselvoorraad in het nest is een indicatie van de voedselbeschikbaarheid in het territorium. In 1998 bedroeg het gemiddelde totaalgewicht van prooien in nesten met een voedselvoorraad 96,1 gram (n = 8). In 1999 was dit 20,4 gram (n = 11). f%j^^^'., Fig. 3. De gewichtstoename van jonge Steenuilen uit de Achterhoek (, dikke lijn) en de Gelderse Poort (A, dunne lijn) in 1999. 30 40 leeftijd (dagen)

147 Oude knotwilg, belangrijke nestgelegenheid voor holenbroeders in de uiterwaarden (foto: N. Groen). Nestinhoud van de Steenuil, 3 kuikens en 15 Veldmuizen, mei 1998 (foto: N.Groen). Effecten van overstroming op de broedbiologie van de Steenuil In tabel 1 is het broedresultaat weergegeven in 1998 en 1999. In 1998 was het een goed muizenjaar in zowel de Achterhoek als de Gelderse Poort, hetgeen weerspiegeld wordt in het geringe verschil in de legselstart tussen beide gebieden. In 1999 was de legselstart (p < 0.05, MannWhitney Utest) en de legselgrootte (p < 0,01, ttest) in de Gelderse Poort significant afwijkend van de situatie in de Achterhoek. Figuur 2 laat zien dat in beide gebieden het broedsucces bij een latere legselstart daalt. Enerzijds wordt dit veroorzaakt door een kleinere legselgrootte van late starters en anderzijds komt van late legsels een kleiner deel van de eieren uit. Een verschuiving van de legselstart levert dan ook onherroepelijk een verlaagd broedsucces. In de Gelderse Poort bleek in 1999 bovendien de groei van jonge steenuilen ten opzichte van 1998 vanaf een leefi:ijd van 10 dagen vertraagd te zijn (fig. 3). Hoge waterstanden De hoge waterstanden vóór en in het broedseizoen 1999 resulteerden in een duidelijk verlaagd broedsucces van de Steenuil in de Gelderse Poort ten opzichte van 1998. Belangrijkste oorzaken voor de verlaging zijn: een latere legselstart, een kleiner legsel, een kleiner aantal jongen per legsel (tabel 1) en een kleiner aantal uitgevlogen jongen per legsel. Het uitvlieggewicht van deze jongen was lager dan in 1998; hierdoor nam de kans op sterfte in het eerste jaar aanzienlijk toe. In de IJsseluiterwaarden bij Doesburg, waar in 1999 zeven paar Steenuilen in de uiterwaarden broedden, werd een vergelijkbaar patroon vastgesteld; een late start (dag 115), een kleine legselgrootte (3,4) en een broedsucces van slechts 0,9 jongen per paar. De overstromingen van de uiterwaarden resulteerden in het vrijwel volledig verdwijnen van muizen uit de uiterwaard. Steenuilen zijn territoriaal en zullen over het algemeen in hun territorium blijven. Soms wijken ze uit, zoals bij Culemborg en de Gelderse Poort is vastgesteld. Het ontbreken van het stapelvoedsel (Veldmuis) dwingt de Steenuilen over te schakelen op andere prooien als wormen. Wormen nemen verontreinigingen uit de bodem op en kunnen deze verontreinigingen in hun lichaam accumuleren. In wormen uit de uiterwaarden van de Gelderse Poort zijn gehaltes gevonden van 18,7 mg cadmium per kg drooggewicht worm tegen 3,62 mg per kg drooggewicht worm in wormen uit de Achterhoek. Ook zware metalen als kwik, koper, lood en zink komen in de uiterwaarden van de Gelderse Poort in hogere concentraties voor dan in de Achterhoek. Niet alleen door het eten van wormen staan Steenuilen bloot aan hoge concentraties verontreinigingen: via doorgifte van verontreinigingen door spitsmuizen, die vooral wormen en insekten eten, kan ook een aanzienlijke belasting plaatsvinden (fig. 1). Binnendijk» gebied Het broedsucces van 1,5 en 0,9 jongen per paar van Steenuilen in de uiterwaarden van respectievelijk de Gelderse Poort en IJsseluiterwaarden in 1999 laat zien dat de soort zeer gevoelig is voor overstroming van de uiterwaarden. Op grond van de hier gepresenteerde gegevens zijn effecten van hoge waterstanden en mogelijke ecotoxicologische effecten door een hogere consumptie van wormen niet te scheiden. In ieder geval heeft het al dan niet gecombineerde effect een duidelijk lager broedsucces tot gevolg. Uit de literatuur blijkt dat het broedsucces tenminste 2,3 jongen per paar moet zijn voor een stabiele populatie (Schönn et al., 1991). Dit betekent dat bij regelmatige overstroming van de uiterwaard de Steenuil zich daar niet zal kunnen handhaven, tenzij Steenuilen uit binnendijkse gebieden zich in de uiterwaarden vestigen. De binnendijkse gebieden fijngeren dan als 'source' en de uiterwaarden als sink'. Dit geeft de kwetsbaarheid van Steenuilen in de uiterwaarden aan: wanneer de Steenuil ook binnendijks niet tot broeden kan komen, zullen de Steenuilen in de uiterwaarden binnen enkele jaren kunnen verdwijnen. Ecotoxicologische effecten De plannen om het waterbergend vermogen van de uiterwaarden te vergroten, zouden wel eens ongunstig voor de Steenuil kunnen uitpakken. Het verwijderen van de zomerkades en het verlagen van het maaiveld zullen tot gevolg hebben dat kleine verhogingen in de waterstand gelijk merkbaar worden in de uiterwaard. De leefomstandigheden voor veldmuizen en de vestigingsmogelijkheden voor wormen worden minder gunstig. Het ontbreken van veldmuizen zal de ecotoxicologische risico's voor Steenuilen kunnen vergroten door de consumptie van wormen met verhoogde cadmiumgehalten.

Levende Natuur^ 148 Oogjager Daarnaast kunnen ook andere negatieve effecten van natuurontwikkeling op de Steenuil worden verwacht. De grootschalige graafwerkzaamheden bij het ontkleien en bij het graven van nevengeulen resulteren gedurende enkele jaren in kale zandvlaktes. Hier is voor muizeneters de eerste jaren weinig te halen. Aangezien de levensverwachting van een Steenuil slechts 2,3 jaar is (Schönn et al., 1991), zal dit op plaatsen waar natuurontwikkeling plaats vindt kunnen leiden tot het verdwijnen van broedparen uit de uiterwaarden. Bij de werkzaamheden worden soms ook bomen verwijderd waarmee de schaarse nestholtes verdwijnen. Indien de Steenuilen deze tegenslagen hebben overwonnen, kunnen ze na enkele jaren een nieuwe tegenslag verwachten. De 'nieuwe' natuurgebieden worden over het algemeen extensief beheerd. Een lage graasdruk met runderen of pony's resulteert over het algemeen in een verruiging. De Steenuil, als cultuurvolger, krijgt het echter moeilijk als de grasmat langer wordt dan 15 cm (Schönn et al., 1991). Omdat de Steenuil een oogjager is, zijn prooien in hoge vegetaties moeilijk bereikbaar. Daarnaast worden bij natuurontwikkeling vaak de rasters uit de uiterwaard verwijderd en daarmee ook de zitposten. De paaltjes zijn essentieel bij de jachtmethode van Steenuilen. Niet gebaat bij natuurontwikkeling De Steenuil profiteert waarschijnlijk niet van een toename van de rivierdynamiek en lijkt dus niet gebaat bij deze vorm van natuurontwikkeling in de uiterwaarden. De inventarisatiegegevens van Erhart (2000) van het natuurontwikkelingsgebied Meinerswijk laten eveneens zien dat natuurontwikkeung niet per definitie gunstig is voor alle vogels. Van de 15 getelde Rode Lijstsoorten (inclusief de Steenuil) in de periode 19881999 waren in 1999 nog slechts vijf soorten aanwezig. Tien soorten waaronder de Watersnip, Patrijs, Kluut en Visdief waren uit Meinerswijk verdwenen; de overige vijf soorten: Grutto, Tureluur, Steenuil, Zomertaling en Kwartelkoning waren alle achteruit gegaan ten opzichte van de voorgaande jaren. Aangezien Rode Lijstsoorten steeds meer afhankelijk worden van 'marginale' gebieden als uiterwaarden, moet bij de planvorming ook rekening met deze soorten worden gehouden. Literatuur Bauer, H.G. & P. Berthold, 1996. Steinkauz. Die Brutvögel Mitteleuropas, Bestand und Gefahrdung. 254256. AULAVerlag Wiesbaden. Bekhuis, J.F., 1999. Wassend water, levende rivieren. Nieuwe Wildernisl: 411, Bergh, LJ.M. van den, W.G. Gerritse, W.H.A. Hekking, P.G.M.J. Keij & F. Kuyk, 1979. Vogels van de grote rivieren. Stichting Vogelwerkgroep Grote Rivieren. Uitgeverij het Spectrum, Utrecht/Antwerpen. Boudewijn, T. J. & N.M. Groen, 1998. Projektplan voor onderzoek naar de mogelijke effecten van contaminanten in uiten/vaarden op vogels. Waardenburg rapport 98.017. Culemborg. Bruin, D. de, D. Hamhuls, L. van Nieuwenhuize, W. Overmars, D. Sijmons, & F. Vera, 1987. Ooievaar. De toekomst van het rivierengebied. Stichting Gelderse Milieufederatie. Erhart, F.C., 2000. Broedvogels profiteren van natuurontwikkeling in Meinerswijk. De Levende Natuur 101:4349. Erhart, F.C. & J.F. Bekhuis, 1996. Broedvogels van de Gelderse Poort 198994. Vogelwerkgroep Arnhem e.o./ Vogelwerkgroep Rijk van Nijmegen e.o./ NABUNaturschutzstation Kranenburg, Arnhem. Groen, N.IVI., 1997. Risico's voor vogels in verontreinigde rivierecosystemen. RIZAwerkdocument 98.121X, Lelystad. GrootVeenbaas, G. de & H.J.P. Eijsackers, 1981. Regenwormpopulaties in de omgeving van de toekomstige A 27 bij Utrecht. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum. Hendriksen, G., (red) 1999. Projectteam Ruimte voor Rijntakken, Stand van zaken Ruimte voor Rijntakken. Rijkswaterstaat directie OostNederland, Arnhem. Hendriks, A.J., J. de Jonge, P.J. den Besten & J.H. Faber, 1997. Gifstoffen in het rivierengebied: een belemmering voor natuurontwikkeling? Landschap 14:219233. Ma, W.C, H. Siepel & J.H. Faber, 1997. Bodemverontreiniging in de uiterwaarden: een bedreiging voor de terrestrische macroinvertebratenfauna. EHR Publicatie no. 72, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Osieck, E.R. & F. Hustings, 1994. Rode lijst van bedreigde en kwetsbare vogelsoorten in Nederland, Technisch rapport Vogelbescherming Nederland 12. Vogelbescherming Nederland Zeist. Plantinga, J.E., 1999. Plan van aanpak Steenuil. Actierapport Vogelbescherming Nederland 14, Zeist. Schönn, S., W. Scherzinger, K.IVI. Exo & R. Ille, 1991. Der Steinkauz. Die Neue BrehmBucherei. Wittenberg Lutherstadt. SOVON, 1987. Atlas van de Nederlandse Vogels. Arnhem. Teixeira, R.IVI., 1979. Atlas van de Nederlandse Broedvogels.Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland. Vries, M.B. de, 1995. MER Grensmaas, Methodiek Ecotoxicologische Analyse. Rijkswaterstaat, Directie Limburg. Summary Effects of increased river dynamics on the Little owl Over the last three decades attention in river management is focused mainly towards a dynamic and more natural system. Due to high f loods in the years 1993, 1995 and 1997 the need for substantial action to increase the retention function of the rivers became urgent. During floods, polluted silt is deposited within the river forelands and incorporated in the food chain. Main aim in nature restoration is to come to a more natural system with a high level of dynamics in riverine processes. One of the species that will probably not benefit of the so called 'new' nature is the Little owl {Athene noctua). As a consequence of the increased river dynamics the forelands will be inundated more frequently. During flooding the main prey item of the Little owl the Vole {Microtus arvalis) will drown or disappear from the forelands and Little owls have to switch to other prey like earthworms {Lumbrcidaé}. Compared to voles, earthworms in river forelands have a high toxic load. As yet, we can not exclude the possibility that Little owl populations from river forelands are kept up to par by emigrant birds from beyond the dikes. In that case, river forelands would be a 'sink' for populations in the greater river area. Dankwoord Dit onderzoek was alleen mogelijk dankzij de enthousiaste medewerking van vele vrijwilligers. In de Achterhoek werden broedbiologische gegevens verzameld door Ronald van Harxen en Pascal Stroeken. Maarten Hageman en Frans Stam stelden respectievelijk gegevens beschikbaar uit de Liemers (omgeving Zevenaar) en de IJsseluiterwaarden bij Doesburg. De studenten Uwe Herbst (Universiteit Bielefeld, BRD), Janien Kamps & Claudia Kiewiet (van Hall Instituut Leeuwarden) en Marijanne van de Poel (Hogeschool Zeeland, Vlissingen) bestudeerden de voedselecologie en populatiedynamiek van de Steenuil. Maarten Platteeuw (RIZA) en de redactie van de Levende Natuur gaven waardevolle aanwijzingen bij een concept versie van dit artikel. Wij willen iedereen bedanken die heeft bijgedragen bij de totstandkoming van dit artikel. Drs. N.M. Groen Msc. & drs. J. de Jonge RWSRIZAafd.WSE postbus 17 8200 AA Lelystad email: n.groenqriza.nws.minvenw.nl email: j.djonge@riza.rws.minvenw.nl Drs. T.J. Boudewijn Bureau Waardenburg b.v. ; : postbus 365 4100 AJ Culemborg email: t.j.boudewijn@buwa.nl