Postbus 239 5060 AE Oisterwijk Tel: 013 76 20 607 info@ascert.nl Ascert Rabobank NL79RABO0397031564 KvK Arnhem 09112654 BTW NL808450153B01 Gelet op de artikelen 7.4.11 en 7.16.3.2 is het niet toegestaan van monstername van bepaalde bronnen af te zien. Anders zou moeten worden aangegeven dat sprake is van een onvolledig type A-onderzoek conform paragraaf 3.4.2 van SC-540. De in dit geval geconstateerde feiten zijn terecht als een afwijking projectlocatie nr. 31 in bijlage H van SC-540 gekwalificeerd. BCA 15009 Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker] Het bezwaar [Bezwaarmaker] maakt bij brief van 30 maart 2015 bezwaar tegen de besluiten van 27 februari 2015 van [de CKI]. Bij de bestreden besluiten heeft [de CKI]: - de geconstateerde afwijking vestigingslocatie toetspunt nr. 58 in bijlage H van SC-540 vastgesteld op een categorie II-afwijking en het certificaat van [bezwaarmaker] per 20 maart 2015 geschorst (besluit IOE-IK050-II/01), en - de geconstateerde afwijking projectlocatie toetspunt nr. 31 in bijlage H van SC-540 vastgesteld op een categorie II-afwijking en het certificaat van [bezwaarmaker] per 20 maart 2015 geschorst (besluit IOE-IK050-II/02). De procedure Naar aanleiding van het bezwaar heeft [de CKI] bij brief van 17 april 2015 verweerschriften ingebracht. Betrokken partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord tijdens een op 22 mei 2015 gehouden hoorzitting. Het van deze zitting gemaakte verslag is bij dit advies gevoegd. De ontvankelijkheid Het bezwaarschrift voldoet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van de ontvankelijkheid stelt, zodat het bezwaar ontvankelijk is. De gronden van bezwaar [Bezwaarmaker] voert - kort weergegeven - de volgende gronden van bezwaar aan. ten aanzien van besluit IOE-IK050-II/01 - - Volgens [bezwaarmaker] is de rapportage PAI-39349 versie 1.0 d.d. 11 februari 2014 duidelijk genoeg om te voorkomen dat personen ten onrechte worden
blad 2 blootgesteld aan asbest. Het niet zetten van een pijl met de daarbij behorende aanduiding (bron 9) bij een ingetekende asbesthoudende bron heeft geen invloed op het lokaliseren van de asbesthoudende toepassing in het pand. De toepassing (bron 9) is op de plattegrond in de betreffende rapportage ingetekend. Als extra service geeft [bezwaarmaker] ook aan om welke toepassing het gaat middels een tekstbox met een pijl. Op de extra service die [bezwaarmaker] aanbiedt in haar rapportages die niet van toepassing zijn op SC-540 is nu de afwijking geschreven. - Ook het opgegeven verontreinigd gebied heeft geen invloed op het risico op blootstelling aan asbest. Bij deze verontreiniging (beschreven bij bron 31) wordt namelijk aanbevolen dat de ruimte tot aan sanering afgesloten dient te blijven. Deze opmerking is opgenomen bij de broninformatie in paragraaf 3.3 (bron 31). Bij deze bron wordt naast de aanbeveling om de ruimte niet te betreden tevens een NEN 2991 onderzoek aanbevolen. Dit onderzoek wordt onder andere aanbevolen om de omvang van een verontreiniging in te kaderen. De hoeveelheid bij de bron is een inschatting geweest van het mogelijk verontreinigd gebied. Dit blijkt ook uit het feit dat achter de hoeveelheid + is opgenomen. Ook op dit punt is niet afgeweken van SC-540. ten aanzien van besluit IOE-IK050-II/02 - [Bezwaarmaker] voelt zich conform artikel 4.2 van het Asbestverwijderingsbesluit genoodzaakt om alle risico's omtrent asbesthoudende toepassingen op te nemen in de rapportage. Hier horen ook asbestverdachte toepassingen bij die de DIA vanuit zijn expertise herkent, maar die hij op het moment van onderzoek niet kon of mocht bemonsteren. Tevens wil [bezwaarmaker] vanuit dit artikel een risico inschatting geven voor het geval deze verdachte toepassing wordt verwijderd. [Bezwaarmaker] ziet dit als de onvoorziene gebeurtenis. Het opnemen van asbestverdachte toepassingen zonder monstername ziet [bezwaarmaker] dus als het voorkomen op blootstelling aan asbest. - Ook op basis van de arbeidshygiënische strategie is het niet altijd wenselijk om een monster te nemen. De toepassingen die zijn opgenomen in de rapportage PAI-39349 zijn van dusdanige aard dat het object gedemonteerd dient te worden, waarbij de kans op blootstelling wordt verhoogd. De arbeidshygiënische strategie is erop gestoeld om risico verhogende handelingen te voorkomen. Bij het demonteren van een object om monsters te nemen kan het voorkomen dat het asbest dusdanig wordt blootgelegd dat de DIA onnodig wordt blootgesteld aan asbest en de saneerder onnodig maatregelen moet treffen om de asbesthoudende toepassing te verwijderen. De bronnen die niet worden bemonsterd betreffen objecten waarbij de asbesthoudende toepassing dusdanig is ingesloten dat ze in risicoklasse 1 gesaneerd kunnen worden. Bij beschadigde of open liggende asbesthoudende toepassingen wordt de sanering al snel ingedeeld in risicoklasse 2 of hoger. Bovenstaande is ook in lijn met artikel 4.18 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De arbeidsomstandighedenwetgeving moet zwaarder wegen dan de verplichte monstername in SC-540. Verwezen wordt naar bijlage J van SC-540. Het wettelijk kader Het wettelijk kader wordt gevormd door de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit), de Arbeidsomstandighedenregeling en het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie (SC-540).
blad 3 In paragraaf 5.5 van SC-540 is bepaald dat, indien blijkt dat een certificaathouder en de onder zijn verantwoordelijkheid voor te bereiden en uit te voeren processen niet of niet meer voldoen aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatie-schema, de CKI de sancties die zijn voorgeschreven in dit schema dient op te leggen. Bij de constatering van de afwijkingen en de toepassing van sancties dient de CKI dwingend tabel 5.5.3 (Bijlage H) toe te passen. Artikel 5.5.3 van SC-530 bepaalt dat de vier categorieën waarop bij initiële en/of periodieke beoordeling van de (kandidaat-)certificaathouder sancties worden opgelegd, inclusief de onderverdeling in de afwijkingen zijn uitgewerkt en opgenomen in tabel 5.5.3 (bijlage H). In bijlage H van SC-540 wordt onder toetspunt nr. 58 als een afwijking vestigingslocatie genoemd: De rapportage van de asbestinventarisatie voldoet niet aan de vereiste inhoud zoals te rapporteren gegevens. Op grond van de tabel in bijlage H is een afwijking vestigingslocatie toetspunt nr. 58 een categorie-ii afwijking. In bijlage H van SC-540 wordt onder toetspunt nr. 31 als een afwijking projectlocatie genoemd: Niet van elke asbest(verdacht) aan te merken bron is een representatief monster genomen. Op grond van de tabel in bijlage H is een afwijking projectlocatie toetspunt nr. 31 een categorie-ii afwijking. In bijlage I van SC-540 is aan een categorie II-afwijking de herstelsanctie van schorsing van het certificaat verbonden. In bijlage K van SC-540 wordt gesteld dat het mogelijk is dat zich in een concreet geval bijzondere omstandigheden voordoen die reden zijn om van de lijsten af te wijken, omdat in het concrete geval toepassing van de lijst tot onevenredige gevolgen leidt. Bijzondere omstandigheden zijn omstandigheden die niet veel voorkomend zijn. Indien er al sprake is van bijzondere omstandigheden, zal dit niet snel leiden tot onevenredigheid. De beoordeling ten aanzien van besluit IOE-IK050-II/01 1. In het verweerschrift heeft [de CKI] aangegeven dat zij zich kan vinden in het standpunt van [bezwaarmaker] dat bron 31 in de rapportage PAI-39349 (Rapportage Asbestinventarisatie Type A met gericht destructief onderzoek voor sloop Luxan B.V., Industrieweg 2 te Elst, d.d. 7 november 2014) voldoende duidelijk is aangeduid. De vastgestelde afwijking vestigingslocatie toetspunt nr. 58 wordt niet langer op bron 31 gebaseerd. 2. De vastgestelde afwijking vestigingslocatie toetspunt nr. 58 wordt enkel nog gebaseerd op een onvoldoende duiding van bron 9 in de rapportage. In het besluit wordt gesteld dat bron 9 niet aantoonbaar te herkennen is op de tekening. In het verweerschrift wordt verduidelijkt dat uit de weergave van gebouw X op pagina 155 van de rapportage niet te herleiden is waar bron 9 zich bevindt, althans daarvan geen eenduidige duiding wordt gegeven. [Bezwaarmaker] stelt op zich juist dat betreffende branddeur die in de rapportage bron 9 wordt genoemd, is ingetekend op pagina 155 van de rapportage en als
asbesthoudend is gekenmerkt. Op de tekening wordt echter niet vermeld dat deze branddeur bron 9 is. De commissie volgt [bezwaarmaker] niet in haar standpunt dat zonder de aanduiding van bron 9 op de tekening uit de tekening en het bronblad zonneklaar is waar de asbesttoepassing zich bevindt. Naar het oordeel van de commissie heeft [de CKI] terecht het geconstateerde feit als een afwijking vestigingslocatie toetspunt nr. 58 in bijlage H van SC-540 gekwalificeerd. 3. Op grond van artikel 5.5 van SC-540 dient de CKI bij de constatering van de afwijkingen en de toepassing van sancties dwingend tabel 5.5.3 (Bijlage H) toe te passen. In bijlage H van SC-540 wordt aan een afwijking vestigingslocatie toetspunt nr. 58 dwingend een categorie II gekoppeld. Op grond van bijlage K van SC-540 kan in geval van bijzondere omstandigheden van de lijsten in bijlage H worden afgeweken, als toepassing van de lijst in een concreet geval tot onevenredige gevolgen leidt. blad 4 In het verweerschrift heeft [de CKI] aangegeven dat zij na afweging van de betrokken belangen concludeert dat in het rapport sprake is van 98 bronnen. Bij één bron is sprake van onvoldoende herleidbaarheid op de tekening, maar deze bron is wel opgenomen in het rapport. Hierbij is door [bezwaarmaker] beredeneerd dat er in deze geen gevaar is voor de gezondheid. Gezien deze omstandigheid wordt de afwijking teruggeschaald naar een categorie III. Dit betekent dat besluit IOE-IK050-II/01 in zoverre wordt herroepen en de schorsing van het certificaat wordt gewijzigd in een voorwaardelijke intrekking daarvan. ten aanzien van besluit IOE-IK050-II/02 4. [Bezwaarmaker] bestrijdt niet de door de auditor ten tijde van de audit op 14 januari 2015 gedane constatering dat bij de asbestinventarisatie op de projectlocatie aan de Industrieweg 2 te Elst (gebouw Luxan B.V.) niet van elke als asbest(verdacht) aan te merken bron een representatief monster is genomen. Er zijn diverse bronnen als asbestverdacht aangemerkt zonder dat er materiaalmonsters van zijn genomen, terwijl deze wel als asbestverdacht zijn herkend. Zie onder andere bron 2, bron 3, bron 22, bron 26, bron 33, bron 37, bron 61, bron 64, bron 73, bron 76, etc. Het betreft asbestverdachte toepassingen zoals onder andere technische installaties, meszekeringen, pakking, frictiematerialen. Tevens is geen aanvullend onderzoek type A of type B geadviseerd. Het geconstateerde feit wordt door [de CKI] vervolgens als een afwijking projectlocatie nr. 31 in bijlage H van SC-540 gekwalificeerd. 5. [Bezwaarmaker] stelt zich echter op het standpunt dat om blootstelling aan asbest te voorkomen monstername niet altijd wenselijk en toegestaan is. De bronnen die niet worden bemonsterd betreffen objecten waarbij de asbesthoudende toepassing dusdanig is ingesloten dat ze in risicoklasse 1 gesaneerd kunnen worden. Op grond van het Arbobesluit is monstername verboden. Volgens [bezwaarmaker] weegt de Arbowetgeving zwaarder dan de verplichte monstername in SC-540.
blad 5 De commissie volgt [bezwaarmaker] niet in haar standpunt dat in deze specifieke situatie SC-540 en het Arbobesluit met elkaar in strijd zijn. Op grond van artikel 4.54a van het Arbobesluit is asbestinventarisatie in een aantal gevallen verplicht gesteld, voordat wordt aangevangen met de verwijderingswerkzaamheden. Artikel 4.18 van het Arbobesluit bevat bepalingen om blootstelling aan gevaarlijke stoffen te voorkomen of te beperken. Blootstelling wordt, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, bij de bron voorkomen of teruggebracht tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde. Indien het technisch niet uitvoerbaar is om de blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde door middel van de maatregelen, worden aan de werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld, persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld. Artikel 4.18 van het Arbobesluit verbiedt monstername in het kader van de inventarisatie niet. Naar het oordeel van de commissie moet het bepaalde in SC-540 als een - door de sector in het kader van zelfregulering - nadere invulling van het bepaalde in het Arbobesluit worden gezien. Van strijd met het Arbobesluit of de Arbowetgeving is geen sprake. Op grond van artikel 7.4.11 van SC-540 dient van elk type als asbestverdacht aangemerkt materiaal per onderzoeksproject door de inventariseerder tenminste één representatief monster te worden genomen. Dit geldt ook indien het materiaal visueel als asbesthoudend wordt herkend. Op deze strikte verplichting in artikel 7.4.11 worden geen uitzonderingen gemaakt. Op grond van artikel 7.16.3.2 van SC-540 dienen ter voorkoming van blootstelling of besmetting van de omgeving bij de monsterneming bepaalde voorzorgsmaatregelen in acht te worden genomen. Onder meer wordt gesteld dat het niet nemen van monsters en daardoor het creëren van uitsluitingen als gevolg van de inschatting dat bij monstername een onacceptabele vezelemissie zal ontstaan, niet is toegestaan. Gelet op de artikelen 7.4.11 en 7.16.3.2 is het [bezwaarmaker] niet toegestaan van monstername van bepaalde bronnen af te zien. Anders zou moeten worden aangegeven dat sprake is van een onvolledig type A-onderzoek conform paragraaf 3.4.2 van SC-540. De commissie komt tot de conclusie dat (de auditor van) [de CKI] de in dit geval geconstateerde feiten terecht als een afwijking projectlocatie nr. 31 in bijlage H van SC-540 heeft gekwalificeerd. 6. Op grond van artikel 5.5 van SC-540 dient de CKI bij de constatering van de afwijkingen en de toepassing van sancties dwingend tabel 5.5.3 (Bijlage H) toe te passen. In bijlage H van SC-540 wordt aan een afwijking projectlocatie toetspunt nr. 31 dwingend een categorie II gekoppeld. Op grond van bijlage K van SC-540 kan in geval van bijzondere omstandigheden van de lijsten in bijlage H worden afgeweken, als toepassing van de lijst in een concreet geval tot onevenredige gevolgen leidt. In het verweerschrift en vervolgens op de hoorzitting heeft [de CKI] gesteld dat in deze specifieke situatie SC-540 en het Arbobesluit elkaar tegenspreken en dat daarnaast moet worden opgemerkt dat geen concrete blootstelling of ander direct gevaar voor de gezondheid is veroorzaakt. Deze omstandigheden worden door [de CKI] aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van bijlage K van
SC-540. Een schorsing zou tot onevenredige resultaten leiden. Op basis daarvan heeft [de CKI] et voornemen de schorsing terug te schalen naar een voorwaardelijke intrekking. Dit betekent dat ook besluit IOE-IK050-II/02 in zoverre wordt herroepen en de schorsing van het certificaat wordt gewijzigd in een voorwaardelijke intrekking daarvan. Het advies De commissie adviseert [de CKI]: de bestreden besluiten overeenkomstig de door haar nader ingenomen standpunten te herroepen door de schorsing te wijzigen in een voorwaardelijke intrekking en overigens in stand te laten. Dit advies is gegeven door Oisterwijk, 5 juni 2015. De Bezwaarschriftencommissie Ascert de secretaris de voorzitter blad 6