. De PPI ook voor zelfstandigen? Prof. Dr. Erik Lutjens Hoogleraar Pensioenrecht Vrije Universiteit Amsterdam Expertisecentrum Pensioenrecht - Fac. Rechtsgeleerdheid Initium De Boelelaan 1105 1081 HV Amsterdam Tel 020 5986268 Mobiel 06 52 418408 Fax 020 5986280 Email e.lutjens@rechten.vu.nl - privé: eriklutjens@hetnet.nl Web: http://www.rechten.vu.nl/nl/onderzoek/expertisecentrum-pensioenrecht/index.asp 22 november 2011.
1. Inleiding 1.1. Deze notitie onderzoekt de vraag of de PPI de pensioenregeling voor zelfstandigen kan en mag uitvoeren. Dit wordt beoordeeld achtereenvolgens: - op basis van nationaal (Nederlands) recht, par. 2, - op basis van de mogelijkheden van EU richtlijn 2003/41, par. 3. 1.2. Hierna wordt aangegeven wat nodig is om de PPI open te stellen voor zelfstandigen, wanneer dat thans niet mogelijk zou zijn. 1.A. De PPI algemeen 1.A.1. De PPI (Premiepensioeninstelling) is per 1 januari 2011 ingevoerd in de Nederlandse wetgeving als nieuwe pensioenuitvoerder (Wet van 23 december 2010, Stb. 887). 1.A.2. Als financiële onderneming is de PPI geïntroduceerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en als pensioenuitvoerder in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). 1.A.3. De PPI is een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening als bedoeld in EU richtlijn 2003/41 inzake de werkzaamheden van en het toezicht op een dergelijke instelling. 2. De PPI naar Nederlands recht 2.1. De Wft geeft de volgende definitie van de PPI: onderneming die is opgericht met als doel om premieregelingen en andere regelingen waarbij de premiepensioeninstelling geen verzekeringstechnisch risico draagt uit te voeren welke op grond van de toepasselijke wetgeving zijn aangemerkt als arbeidsgerelateerde pensioenregelingen. 2.2. Duidelijk is dus dat de PPI slechts als doel mag hebben regelingen uit te voeren die op grond van de toepasselijke wetgeving zijn aangemerkt als arbeidsgerelateerde pensioenregelingen. 2.3. Daaronder vallen wat betreft Nederlands recht de pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst of daarmee gelijkgestelde verplichtstelling van deelneming in een bedrijfstakpensioenregeling en de pensioenregeling op grond van de verplichtstelling van deelneming in een beroepspensioenregeling. Dat blijkt
hieruit dat de PPI in artikel 1 van de Pensioenwet en artikel 1 van de Wvb als nieuwe pensioenuitvoerder. 2.3. Blijkens de wetsgeschiedenis is het de expliciete bedoeling van de wetgever geweest om alleen de pensioenregelingen in de zin van de Pensioenwet, de Wet Bpf 2000 en de Wvb als arbeidsgerelateerde pensioenregelingen aan te merken. Zie onder meer memorie van toelichting bij het wetsvoorstel PPI, 31 891, nr. 3, blz. 34: Dat kunnen ook pensioenregelingen voor zelfstandigen zijn. Daarbij is het van belang of die pensioenregeling op grond van de nationale wetgeving als een arbeidsgerelateerd pensioen wordt gezien. Voor Nederland is dat alleen het geval als het een verplicht gestelde beroepspensioenregeling op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is. Een PPI kan dergelijke regelingen uitvoeren. Het woord alleen maakt duidelijk dat andere genoemde pensioenregelingen niet arbeidsgerelateerd zijn volgens Nederlands recht. 2.4. Dat betekent dat naar Nederlands recht een PPI een pensioenregeling voor een zelfstandige kan uitvoeren, indien deze zelfstandige verplicht deelneemt in een bedrijfstakpensioenfonds of in een beroepspensioenregeling. Ook de vrijwillige voortzetting door een gewezen deelnemer die zelfstandige is geworden is mogelijk (zie artikel 54 Pensioenwet). Maar het in het algemeen als pensioenuitvoerder van een zelfstandige voor zichzelf getroffen pensioenregeling optreden is niet mogelijk. 2.5. Wel kan een PPI de pensioenregeling van een zelfstandige uitvoeren indien het betreft een regeling die naar buitenlands recht als arbeidsgerelateerde pensioenregeling is aangewezen. Het betreft dan dus niet een onder de Nederlandse pensioenwetgeving vallende pensioenregeling. Op dezelfde reeds aangehaalde plaats in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel PPI wordt dit ook duidelijk gemaakt: Of de PPI ook regelingen voor zelfstandigen uit andere (lid)staten kan uitvoeren, is afhankelijk van de wetgeving van de buitenlandse staat. Conclusie: voor zover het Nederlandse pensioenregelingen betreft kan de PPI enkel maar de onder de verplichte deelneming van een bedrijfstakpensioenfonds of beroepspensioenregeling vallende regeling voor de zelfstandige uitvoeren.
3. Richtlijn 2003/41 3.1. De PPI is bedoeld als instelling voor bedrijfspensioenvoorziening in de zin van EU Richtlijn 2003/41. 3.2. Deze richtlijn laat expliciet toe dat een dergelijke instelling (mede) functioneert voor zelfstandigen, maar het nationale recht is hierbij bepalend. Daarbij geldt wel het algemene kader dat de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening is opgericht met als doel het verstrekken van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen (artikel 6 onder a)). Artikel 6 onder a) van de richtlijn bepaalt verder dat de instelling dan dergelijke uitkeringen mag uitvoeren op basis van een overeenkomst of contract: met zelfstandigen, overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst. 3.3. Hieruit blijkt dat de richtlijn het mogelijk maakt dat een PPI pensioenovereenkomsten met zelfstandigen uitvoert wanneer in het nationale recht de mogelijkheid daartoe is geopend. 3.4. In de Mededeling van de Commissie over het voorstel voor de richtlijn wordt dit onderstreept (Sec 2002/1215 def): In de definitie worden tevens de voorwaarden beschreven waaronder deze instellingen bedrijfspensioenregelingen voor zelfstandigen mogen beheren: dit dient te gebeuren overeenkomstig de nationale wetgeving. Dit punt houdt verband met de nieuwe overweging 9 (zie verder). Bedoelde overweging (in definitieve versie overweging 10) luidt als volgt en maakt duidelijk dat zelfstandigen kunnen deelnemen in een instelling als bedoeld in de richtlijn: De nationale voorschriften betreffende de deelname van zelfstandigen aan instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening lopen uiteen. In sommige lidstaten mogen instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening opereren op grond van overeenkomsten met een branche of met bedrijfsorganisaties waarvan de aangeslotenen als zelfstandigen werkzaam zijn, dan wel op grond van rechtstreeks met zelfstandigen en werknemers gesloten overeenkomsten. In sommige lidstaten kan een zelfstandige zich ook aansluiten bij een instelling wanneer de zelfstandige handelt als werkgever of zijn professionele diensten ten behoeve van een onderneming verricht. In sommige lidstaten mogen zelfstandigen niet aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening deelnemen tenzij bepaalde voorwaarden, waaronder die welke voortvloeien uit de sociale en de arbeidswetgeving, vervuld zijn. De toelichting hierop gaf aan: Deze nieuwe overweging houdt verband met artikel 6, onder a), van het gemeenschappelijk standpunt betreffende de definitie van een IBPV. Zij belicht de verscheidenheid van de binnen de Europese Unie
bestaande situaties inzake de dekking door IBPV's van bedrijfspensioenregelingen voor zelfstandigen: in sommige landen valt de dekking van zelfstandigen onder de derde pijler, terwijl deze in andere landen onder de tweede pijler valt. Deze overweging is noodzakelijk voor een goed begrip van de draagwijdte van artikel 6, onder a). 3.5. In de toelichting op de richtlijn werd ook al benadrukt dat een instelling in de zin van de richtlijn voor zelfstandigen kan werken (COM (2000) 507 def): Een aantal van deze instellingen bieden niet alleen diensten aan aan ondernemingen maar ook rechtstreeks aan werknemers of zelfstandigen. De richtlijn is zo ontworpen dat zij ook op dergelijke situaties van toepassing is. Conclusie: de richtlijn verzet zich er niet tegen dat zelfstandigen zich rechtstreeks bij een PPI zouden kunnen aansluiten. Het nationale recht moet hier de voorwaarden voor scheppen, waarbij de pensioenregelingen voor zelfstandigen als arbeidsgerelateerde pensioenregelingen worden aangemerkt. 4. PPI voor zelfstandigen 4.1. Het voorgaande toont aan dat de PPI ingericht kan worden als pensioenuitvoerder van pensioenregelingen voor zelfstandigen (ook buiten de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds of beroepspensioenregeling om). Noodzakelijk daarvoor is dat het Nederlands daarvoor de basis legt. 4.2. Aangezien hier bedoelde pensioenregeling noch onder de Wvb, noch onder de Wet Bpf 2000, noch onder de Pensioenwet vallen, dient een nieuw wetgevingskader te worden geschapen. 4.3. De meest doelmatige plek hiervoor lijkt de Wft te zijn, waarbij een definitie van arbeidsgerelateerde pensioenregelingen voor toepassing van het Nederlands wordt toegevoegd. Om te voorkomen dat de PPI een uitvoerder van niet arbeidsgerelateerde derde pijler voorzieningen wordt, zou in de omschrijving een link kunnen worden gelegd met het genieten van winst uit onderneming overeenkomstig artikel 3.8 Wet IB 2001, zoals dat ook in artikel 54 Pensioenwet het geval is. Conclusie. Met het bepalen in de Wft dat de met de persoon, die winst uit onderneming in de zin van artikel 3.8 Wet IB 2001 geniet, gesloten overeenkomst inzake de uitvoering van een pensioenregeling is aan te merken als arbeidsgerelateerde pensioenregeling, wordt het mogelijk dat de PPI voor zelfstandigen de pensioenregeling uitvoert. E. Lutjens