vra2007just-23 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Justitie hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 15 november 2007 inzake forensische zorg in strafrechtelijke kader (29 452, nr. 76) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van... heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, De Pater-van der Meer Griffier van de commissie, Nava NDS14734 0708tkndsvra2007just-23 1
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie De leden van de CDA-fractie zijn de regering erkentelijk voor de nadere inhoudelijke uitwerking van de stelselherziening forensische zorg in strafrechtelijk kader. Deze leden vinden dat de vernieuwing forensische zorg een belangrijke stap zet in het bieden van zorg aan alle psychiatrisch gestoorde en verslaafde gedetineerden. Afstemming van straf en behandeling is volgens deze leden vooral nodig voor het verminderen van recidive. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling schetst in haar advies drie scenario s, te weten (1) meer zorg in strafrechtelijk kader, (2) gelijktijdige zorg en straf oftewel integratie van straf en zorg, en (3) terugtrekken van het zorgcircuit en strafcircuit op eigen competenties oftewel scheiding van zorg en straf. Graag horen deze leden van de regering welk scenario zij bij de vernieuwing van de forensische zorg voor ogen heeft. Deze leden vinden dat de behandeling van andere psychisch gestoorde gedetineerden dan (gedeeltelijk) ontoerekeningsvatbare tbs ers momenteel nog te wensen overlaat. De wel toerekeningsvatbare gedetineerden kunnen even delictgevaarlijk zijn als tbs ers, maar kunnen na detentie zonder behandeling weer op straat staat komen te staan met alle risico s op redicive van dien. Deze leden zien daarom vooral de inhoudelijke meerwaarde van het vernieuwingsproject en het effect dat het kan hebben op zowel het verminderen van recidive als de continuïteit van zorg en behandeling. Zij hopen en verwachten dat ook de regering de inhoudelijke meerwaarde voorop stelt en het project niet beschouwt als een «technische exercitie». Hoewel deze leden het doel van vernieuwing forensische zorg van harte steunen, hebben zij nog een aantal kanttekeningen en zorgen bij hoe de vernieuwing er praktisch uitziet. Deze hebben vooral te maken met de snelheid van invoering en toepassing van de vernieuwing in de zorg in detentie en bij gedetineerden met bijzondere voorwaarden. De leden van de CDA-fractie vinden het jammer dat het voorkomen van delicten geen expliciet onderdeel van de forensische zorg lijkt uit te maken. Bij de afbakening van het begrip forensische zorg is gekozen voor de aanwezigheid en duur van de strafrechtelijke justitiële titel. Dat is consistent met de wijze waarop de regering eerder haar justitiële verantwoordelijkheid heeft afgebakend inzake bijvoorbeeld nazorg. Toch zal het door deze afbakening moeilijk worden delictgevaarlijke psychiatrische patiënten en verslaafde overlastplegers die nog niet zijn verdacht of veroordeeld voor een delict tijdig in beeld te krijgen. Deze potentiële delictplegers vallen niet onder de definitie van forensische zorg. Hun behandeling kan echter als twee druppels lijken op die van delictgevaarlijke gestoorde en/of verslaafde gedetineerden waar de behandeling is gericht op het verminderen van recidive. De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoe deze preventieve taak van de forensische zorg bij de vernieuwing vorm en inhoud krijgt. Volgens de leden van de CDA-fractie was het oorspronkelijk de bedoeling dat alleen de tbs van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zou overgaan naar het ministerie van Justitie en was het gereserveerde geldbedrag daar ook op gebaseerd. Behalve de tbs ers vallen nu ook de psychisch gestoorde gedetineerden in detentie en de gedetineerden die vanwege bijzondere voorwaarden zich moeten laten behandelen onder de doelgroepen van de forensische zorg. Hoewel deze leden zich kunnen vinden in deze uitbreiding van de forensische zorg, heeft dat nogal wat financiële en organisatorische consequenties. Met 2
name de uitbreiding met de (ex-)gedetineerden die zich vanwege bijzondere voorwaarden moeten laten behandelen, is een verschuiving van de reguliere psychiatrie naar de forensische zorg. Betekent dit bijvoorbeeld dat de kosten voor het ministerie van Justitie steeds verder zullen toenemen en dat de kosten voor de gewone psychiatrie via de zorgverzekering/awbz steeds verder afnemen zoals dat ook in andere landen is gebeurd? Is eigenlijk ook wel bekend hoeveel (ex-)gedetineerden met bijzondere voorwaarden nu via de AWBZ worden bekostigd en wat zijn de prognoses voor het toekomstig aantal benodigde zorgplaatsen? Ook wil de CDA-fractie graag helderheid over de bestaande en aangegane verplichtingen van het ministerie van VWS rond forensische psychiatrie in de GGZ. Neemt het ministerie van Justitie deze verplichtingen gewoon over? De leden van de CDA-fractie vinden het een goede zaak dat de zorg in detentie verbetert. Moeten de plannen voor de modernisering van het gevangeniswezen zo worden gelezen dat de regering voornemens is vier penitentiaire psychiatrische ziekenhuizen te ontwikkelen? Zal daarnaast nog de hulp van bestaande verslavingszorginstellingen en psychiatrische ziekenhuizen worden ingeroepen om in detentie zorg te gaan verlenen? Graag horen deze leden ook wat de insteek gaat worden van de forensische zorg in gevangenissen. Zal het accent komen te liggen op het beheersbaar houden van afdelingen, het individuele recht op goede geestelijke gezondheidszorg zoals dat ook buiten geldt of het willen verminderen van recidive na detentie? Deze leden willen graag weten wanneer de regering deze voorzieningen denkt te realiseren en wat er in de tussentijd gebeurt. Zo hebben deze leden begrepen dat de bestaande bijzondere zorgafdelingen en individuele begeleidingsafdelingen al worden afgebouwd, terwijl de nieuwe voorzieningen er nog niet zijn. Deze leden vinden dat ongewenst. Gedetineerden kunnen bijvoorbeeld nog moeilijk kiezen om te worden geplaatst op een drugsvrije afdeling. Het is voor deze leden ook niet duidelijk hoe de ISD-maatregel hierin wordt geïntegreerd. Nu de zorg in detentie nog zo in ontwikkeling is, vragen deze leden zich af of het wel nodig is om hier in 2008 al reeds te beginnen met invoering van vernieuwing forensische zorg. Waarom beperkt de regering zich in 2008 niet tot een aantal pilots waarin wordt nagegaan of de zorginkoop en zorgindicatie zoals bij tbs ook op die manier kan worden toegepast voor zorg in detentie? De leden van de CDA-fractie vinden het terecht dat Justitie meer verantwoordelijkheid wil nemen voor de psychiatrische behandeling als bijzondere voorwaarde bij een vonnis. Niettemin vragen deze leden zich af of het wenselijk is bij deze vorm van forensische zorg te komen tot eenzelfde inkoop-, indicatie-, en toezichtsregime als bij tbs. Is het nodig de zorg hier ook van te voren te contracteren, in te kopen en te indiceren en waarom kan hier niet voor bijvoorbeeld een flexibeler systeem worden gekozen? In plaats van naar de zorgverzekeraar wordt de rekening dan naar het ministerie van Justitie gestuurd. Graag horen deze leden nog eens hoe momenteel de bekostiging plaatsvindt van een behandeling die voortvloeit uit een bijzondere voorwaarde bij het vonnis en waarin deze verschilt van een reguliere behandeling. Deze leden vinden dat met name bij deze doelgroep de continuïteit van zorg zowel bij de plaatsing als bij de aard van de behandeling of diagnose leidend moet zijn. Er moeten geen onnodige blokkades andere dan het niveau van beveiliging of zorg worden opgeworpen in de samenwerking tussen GGZ en Justitie. Deze leden waarderen het dat de staatssecretaris reeds in overleg is met de minister van VWS over de WTZi-beleidsregel die zegt dat deze strafrechtelijke patiënten niet op dezelfde afdeling of behandelsetting mogen worden geplaatst dan civielrechtelijke of vrijwillige opgenomen patiënten. Graag horen deze leden onder welk regime de strafrechtelijke patiënten in de 3
GGZ uiteindelijk moeten vallen en of dat regime zal gelden voor een afdeling als geheel dan wel voor een individuele patiënt. De leden van de CDA-fractie vragen zich verder af hoe in de praktijk de behandeling en financiering vorm krijgt bij gedetineerden die bij het vonnis de bijzondere voorwaarde opgelegd krijgen dat zij zich moeten laten behandelen. Deze leden zien een verschil tussen de forensische en de reguliere psychiatrische behandeling. In de gewone psychiatrie komt de behandeling vooral voort uit het recht op zorg en is deze gericht op de persoon zodat hij/zij zo goed leert omgaan met de stoornis. In de forensische zorg is de behandeling vooral gericht op het voorkomen van recidive en het aanpakken van crimogene factoren. Hoe laten deze twee benaderingen zich praktisch rijmen? Vanuit het oogpunt van recidivebestrijding kan een minimale interventie nodig zijn, terwijl uit een oogpunt van zorg een maximale behandeling nodig is. Is het ministerie dan bereid de uitgebreide behandeling te betalen of krijgt deze gestoorde delictpleger zowel een minimale interventie vanuit Justitie volgens de systematiek Diagnose Behandel Beveiliging Combinatie (DBBC) als een behandeling vanuit VWS vanuit de systematiek Diagnose Behandel Combinatie (DBC)? Hoe vindt in het laatste geval afstemming plaats tussen de forensische zorg en de gewone psychiatrische zorg en is het mogelijk zowel een DBC als een DBBC voor dezelfde persoon te openen? Met name bij patiënten met een chronische aandoening die bijvoorbeeld beschermd en begeleid wonen, is dat een knelpunt. Worden de bestaande forensische woonvormen voor (ex-)gedetineerden straks bekostigd vanuit Justitie? De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoe in de toekomst de indicatiestelling concreet en eenvoudig vorm krijgt. Wanneer komt de psychisch gestoorde of verslaafde gedetineerde bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) in beeld en wat is daaraan reeds voorafgegaan in het licht van de RISc-analyse en verdiepingsanalyse? Is het mogelijk dat er dan nog steeds verslaafden en psychiatrisch gestoorde gedetineerden zijn die niet worden gescreend op behoefte aan forensische zorg? Ook is het deze leden niet duidelijk of en welke noodzakelijke zorg wordt verleend tijdens de preventieve hechtenis. Het is deze leden verder niet duidelijk waarom er een strikt onderscheid wordt gemaakt tussen de indicatiestelling voor ambulante behandeling waar een rol voor de reclassering is weggelegd en indicatiestelling voor klinische behandeling waar het NIFP de uitvoerende instantie is. Volgens deze leden is dat onderscheid niet op voorhand te maken. Deze leden willen ook graag weten hoe de regering de bureaucratie en de daarmee gepaard gaande kosten die bij de indicatiestelling in de zorg zijn ontstaan nu gaat vermijden. Deze leden willen verder graag bevestigd zien dat er een duidelijk onderscheid blijft tussen indicatiestelling en diagnosestelling. Dat betekent ook dat het NIFP/de reclassering niet kan adviseren over, en de rechter in zijn vonnis niet kan opleggen, wat de precieze aard en inhoud van de behandeling zal zijn. Graag horen deze leden tot hoe specifiek het advies van het NIFP/de reclassering en het vonnis van de rechter kan zijn inzake de aard van de behandeling en waar deze moet plaatsvinden. Deze leden hebben de indruk dat de indicatiestelling nog niet voldoende is uitgewerkt om deze in 2008 integraal te kunnen gaan toepassen. Ook vinden zij dat rond zorg in detentie en de behandeling als bijzondere voorwaarde nog nadere uitwerking van de vernieuwing in de forensische zorg nodig is voordat deze al werkende weg kunnen worden toegepast. Zij verzoeken de regering nog eens na te gaan of het mogelijk is in 2008 te kiezen voor een zorgvuldige fasering van de invoering die recht doet aan het stadium van voorbereiding waarin de vernieuwing van de zorg in 4
strafrechtelijk kader zich momenteel bevindt en die erop is gericht in 2009 tot definitieve invoering over te gaan. Zo begrijpen zij van instellingen dat deze nog niet in staat zijn hun begroting voor 2008 te maken omdat er nog veel onduidelijk. Tenslotte horen deze leden graag hoe de Kamer gedurende het invoeringstraject op de hoogte wordt gesteld van het verloop van de vernieuwing van de zorg in strafrechtelijk kader. Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavige brief. De leden van deze fractie vinden de hoofdlijnen helder en hebben slechts een enkele vraag. De brief laat onduidelijkheid voortbestaan op het gebied van de samenplaatsing. In de brief geeft de regering aan dat samen plaatsing van patiënten met een strafrechterlijke titel en patiënten met een civielrechtelijke titel in sommige gevallen op voorhand te willen voorkomen. Welke gevallen heeft zij op het oog? En waarom is in andere gevallen samenplaatsing wel toegestaan is? En om welke aantallen gaat het hier? Wordt een samenplaatsing slechts in geval van noodvoorziening geduld of is samen plaatsing in de regel toegestaan tenzij er dwingende redenen zijn om hiervan af te zien? Met betrekking tot de verslavingszorg erkennen de leden van de PvdA-fractie het probleem dat de civiele en de strafrechterlijke titel elkaar in de praktijk snel afwisselen omdat de verslaafde justitiabele vaker kort gestraft wordt en daarna weer vaker recidiveert. De regering geeft aan dat zij extra aandacht zal besteden aan deze problematiek. Betekent dit dat er ook gekeken wordt naar het beperken van de administratieve lastendruk? Wat betekent het in de praktijk? Hoe wordt er in de praktijk met verslaafde veelplegers omgegaan? Hoe kan de regering garanderen dat een patiënt zorg blijft behouden ook na afloop van de strafrechterlijke titel? De regering geeft aan dat de vraag centraal staat, maar bij afloop van de titel is onduidelijk wie de zorg betaald. De regering schrijft dat de zorg na afloop van de titel door een andere instelling wordt overgenomen. De samenwerking en afstemming met de reguliere GGZ na afloop van de strafrechtelijke blijkt in de huidige praktijk niet goed te werken. Hierdoor is gegarandeerde zorg onzeker. Waarom gaat de regering ervan uit dat plaatsing nu wel direct mogelijk is?. Het nieuwe systeem waarin de indicatiestelling onafhankelijk van de inkoop wordt uitgevoerd, heeft het voordeel dat er geen tegenstrijdige belangen in één hand liggen. Het systeem kent echter ook een risico. Het inbouwen van een onafhankelijke toeleidingsdiagnose kan er toe leiden dat de rechter langer op relevante informatie moet wachten. Op welke wijze wordt dit voorkomen? Wat gebeurt er als de informatie niet tijdig beschikbaar is en hoelang mag deze procedure maximaal duren? In het rapport van de Inspectie Sanctietoepassing wordt gewaarschuwd voor een te snelle screening, waardoor de diagnose niet goed wordt gesteld, met als gevolg dat het zorgaanbod niet aansluit bij de behoefte. Hoe wil de regering dit voorkomen? Er wordt in dit voorstel gesproken over zorg en niet over begeleiding. Duidelijk is dat materiele en immateriële hulp gezamenlijk geboden moet worden, zodat de belemmeringen van een persoon integraal wordt opgepakt. Over het algemeen wordt hulp/ zorg door een andere instantie geboden dan begeleiding. Hoe kan een integraal aanbod worden gegarandeerd in het nieuwe inkoopsysteem, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. 5
Tenslotte, in de toekomst zal het NIFP ook op het gebied van de verslavingszorg vaak de indicatiestelling voor zijn rekening nemen. Dit brengt extra werkzaamheden met zich mee. Heeft het NIFP voldoende capaciteit om een grote toename van werkzaamheden op te vangen? Hoe bereid het NIFP zich inhoudelijk op de nieuwe taak voor? Gaat er extra aandacht uit naar deskundigheidsbevordering op het gebied van de verslavingszorg en patiënten met dubbele diagnostiek? Vragen en opmerkingen van de SP-fractie De leden van de SP-fractie hebben met stevige verontrusting kennisgenomen van de voorliggende.de leden hebben de behoefte enige vragen te stellen en opmerkingen te maken. De leden van de SP-fractie zijn tegen aanbeveling 5 van de commissie- Visser om speciale DBC s te ontwikkelen voor het strafrechtelijk kader. Deze leden zien geen heil in het invoeren van DBBC s. Hiermee volgen de leden van de SP-fractie een consequente lijn, omdat zij ook op de introductie van de DBC s in de reguliere zorg stevig commentaar hebben geleverd, en deze kritiek op deze «bureaucratische codes» nog steeds uiten. De aan het woord zijnde leden verwijzen ook naar de problemen die reeds zijn geconstateerd met de DBC s in de reguliere zorg. Zo zijn bijvoorbeeld de budgetten fors overschreden als gevolg waarvan het aantal DBC s is teruggebracht. De leden van de SP-fractie zijn het dan ook niet eens met de voorgestelde volgende stap in de stelselherziening. Er moet op zijn minst gewacht worden op een grondige evaluatie van de DBC s in de reguliere zorg voordat een ingrijpende keuze gemaakt dreigt te worden. Mocht de systematiek van DBBC s onverhoopt op een Kamermeerderheid kunnen rekenen, dan is het immers wenselijk wel te leren van de in de praktijk opgetreden knelpunten bij de introductie van de DBC s. Hier hoort wat de leden van de SP-fractie betreft het spreekwoord «een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen» in acht genomen te worden. De geluiden uit de praktijk zijn zeker niet positief en zelfs verontrustend, en alleen al om die reden zou deze stelselherziening nu niet moeten worden doorgevoerd. Graag zien deze leden een reactie van de regering tegemoet. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de introductie van DBC s in de reguliere zorg tot grote bureaucratie heeft geleid. Met een indicatiestelling wordt een mogelijk complexe noodzakelijke behandeling in een eenvoudig «hokje» geplaatst (de DBC) en is administratieve kennis vereist in plaats van de deskundigheid van de professional. Juist bij de invoering van DBC s kwam de zorg onder druk te staan. Niet alleen omdat artsen bij de introductie nog niet bekend waren met de DBC s, maar ook omdat door de concurrentie op prijs de kwaliteit van de zorg van ondergeschikt belang werd. Het invoeren van marktwerking leidt tot bureaucratie, de marktpartij die de meest aantrekkelijke (lees: de goedkoopste) DBC aanbiedt is niet per definitie de beste zorgverlener. Bij de invoering van de DBBC s voorzien de leden van de SP-fractie dezelfde ernstige problemen. Graag vernemen zij een reactie van de regering. Erkent de regering dat het in de forensische zorg zo mogelijk nog ingewikkelder is om een bepaald etiket te plakken op een noodzakelijke behandeling, omdat er vaker sprake is van multiproblematiek en dubbele diagnoses? DBBC s zijn naar de mening van de aan het woord zijnde leden een simplistische oplossing die een bureaucratische hindernis zullen vormen, en de praktijk geen goed zullen doen. De leden van de SP-fractie vragen zich af of de mogelijkheid bestaat dat zorginstellingen geconfronteerd worden met zowel DBC s als DBBC s, en of dit niet juist het gevaar van extra bureaucratie oplevert. De leden van de SP-fractie constateren dat een onafhankelijke indicatiestelling door deskundigen gaat bepalen welk type behandeling iemand 6
krijgt. Ook vindt de plaatsing van de betrokkene plaats op basis van deze onafhankelijke indicatiestelling. Welke deskundigen zijn dit, en waarom wordt hier expliciet gesproken van «onafhankelijke» indicatiestelling? Wordt zorgvuldig naar de zorgvraag gekeken door een persoon die de betrokkene kent en betrokkene veelvuldig tegenover zich heeft gehad? De leden van de SP-fractie staan achter de constatering van de commissie-visser dat doorstroming van groot belang is en dat een geleidelijke overgang tussen verschillende vormen van zorg kan zorgen voor een geleidelijke terugkeer in de samenleving. De huidige stelselherziening draagt daar echter niet concreet aan bij. De in de brief geschetste resultaten die deze stelselherziening op gaan leveren vereisen tenminste een uitgebreide nadere onderbouwing. Kan deze worden gegeven? Er wordt gesproken over naadloze aansluiting, voldoende beheersing van de kosten en de sturing van de minister, die over de gehele forensische zorg wordt versterkt. De aan het woord zijnde leden denken niet dat deze op zichzelf wenselijk doelstellingen bereikt kunnen worden door deze wijziging van het systeem. Natuurlijk kan tijdige behandeling van de stoornis leiden tot een vermindering van de recidive, maar op welke manier wordt dit bewerkstelligd door het invoeren van DBBC s? Voorts vragen de leden van de SP-fractie of alle doelstellingen en prognoses concreet gemaakt kunnen worden. In hoeverre zijn de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan deze stelselherziening, zoals de bijdrage aan de maatschappelijk veiligheid, meetbaar? In welke mate denkt de regering dit te meten? Gaat het om percentages, streefcijfers, deadlines? Op welke eindresultaten mag zij afgerekend worden? Welk financieel voordeel denkt de regering uiteindelijk te behalen met deze stelselherziening? Waarom en op welke wijze zal met dit plan de aansluiting tussen de zorgvoorzieningen worden versterkt, en waarom kan dit niet zonder het invoeren van DBBC s? Op welke manier draagt dit plan bij aan het voorkomen van wachtlijsten? Waarop is de veronderstelling gebaseerd dat de sturing over het forensische veld wordt versterkt? Wanneer zullen al deze resultaten voor het eerst merkbaar en zichtbaar worden? Zijn er al evaluatiemomenten voorzien? Zo neen, is de regering bereid deze evaluatiemomenten nu reeds aan te kondigen en vast te stellen? Het mag duidelijk zijn dat de leden van de SP-fractie niet te spreken zijn over deze plannen. Niet alleen hebben zij twijfels over het systeem als geheel, maar ook het vroegtijdige moment van invoering baart zeer grote zorgen. Grote twijfels zijn er over de vraag of de zorginstellingen en de sector als geheel al klaar zijn voor deze veranderingen. Uit de praktijk klinken indringende signalen dat dit niet het geval is en dat deze vroegtijdige invoering problemen op gaat leveren. Kent de regering deze signalen? Op welke manier heeft zij gecontroleerd hoe groot het draagvlak in de sector is en of men geen problemen verwacht met de invoering van deze stelselherziening? Is het realistisch te verwachten dat deze problematische situatie in de maand december nog gecorrigeerd kan worden? Tot slot vragen de leden van de SP-fractie de regering deze plannen niet door te voeren, zeker niet per 1 januari 2008. Is zij bereid de stelselherziening op te schorten, tenminste tot het moment dat de invoering van de DBC s in de reguliere zorg aan een grondige evaluatie is onderworpen? Zo niet, kan een sluitende motivering worden gegeven waarom het absoluut niet wenselijk zou zijn dat deze stelselherziening enige tijd uitgesteld wordt? 7
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie De leden van de fractie van de VVD hebben kennisgenomen van onderhavige brief. Deze leden zijn met de regering van mening dat een naadloze aansluiting van aansluiting tussen curatieve en punitieve instellingen, terwijl wordt aangesloten bij het systeem dat in de zorg wordt gehanteerd, van groot belang is voor een zo effectief en efficiënt mogelijk tbs-systeem. Zij onderschrijven hierbij het belang van de indicatiestelling, bepaling type en duur behandeling, waarbij een duidelijk oog is voor beveiliging middels de DBBC, dit in tegenstelling tot de in de GGZ gehanteerde DBC. Daarnaast hopen de leden van de VVD-fractie inderdaad dat deze wijze van inkoop van zorg ook een financieel voordeel tot gevolg zal hebben. Wel hebben de leden nog enkele opmerkingen en vragen. In de brief wordt aangegeven dat vanaf 2008 Justitie alle zorg rechtstreeks bij de zorginstellingen inkoopt en dat daarbij de bestaande productcategorieën, tarieven en werkwijzen nog zoveel mogelijk worden toegepast. Deze leden vragen de regering of zij nader inzichtelijk kan maken wat de mogelijke gevolgen voor deze productcategorieën, tarieven en werkwijzen zijn van de nieuwe indicatiestellingprocedures en de DBBC s die per 2009 zullen worden ingevoerd. In de brief wordt ingegaan op de door de GGz-Nederland genoemde knelpunten. De leden van de VVD-fractie zijn ook van mening dat financiering door de eindverantwoordelijke (justitie in geval van de 21 strafrechtelijke titels) helder is en kan bijdragen aan de door de staatssecretaris genoemde te realiseren doelen. Vooral het versterken van de mogelijkheden om tenuitvoerlegging te realiseren is positief. Wel vragen zij de regering nader inzichtelijk te maken welke marges of bandbreedtes zullen worden gehanteerd bij de inkoop van zorgplaatsen en welke kosten hier mogelijk mee gemoeid zijn (vooraf inkopen zonder dat dus daadwerkelijk van de plaats gebruik gemaakt word). Met de GGz-Nederland menen de leden van de VVD-fractie dat enige opheldering ten aanzien van, met name, de einddatum van de financiering geboden is. In hoeverre zal het op grond van de eenentwintig strafrechtelijke titels voor de hand liggen dat de einddatum wel flexibel is ten gevolge van mogelijkheden tot verlenging? Wat de voortzetting van de behandeling en overdracht betreft stelt de regering dat «wel goede afspraken dienen te worden gemaakt. Aldus kan er bijvoorbeeld in de verslavingszorg een adequaat functionerend zorgsysteem voor de verslaafde ontstaan». De leden van de VVD-fractie vernemen graag wie er verantwoordelijk is voor een correcte overdracht en of de regering voornemens is maatregelen te treffen om dit te stimuleren. Zo neen, waarom niet? Wat is in deze de precieze taak en verantwoordelijkheid van de justitie helpdesk? Wat de continuïteit in verslavingszorg en de ISD-maatregel betreft, willen deze leden weten op welke wijze de evaluaties (in een nader algemeen overleg te bespreken), en daar reeds gesignaleerde knelpunten, zijn meegenomen in dit specifieke financieringsvraagstuk. Uit de brief is nog niet duidelijk wie het toezicht houdt op de inkoop en welke mogelijke rollen de regering voorziet voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Kan worden toegezegd dat indien de NZa een rol krijgt ten aanzien van de forensische zorg in strafrechtelijk kader, hierbij ook het toezicht op het beveiligingsaspect geborgd is? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet? 8
De leden van de VVD-fractie merken op dat er ook ten aanzien van het toezicht op de zorgverlening nog onduidelijkheid heerst: «(h)et accounthouderschap voor de justitiële sancties is aan de Inspectie voor de Sanctietoepassing toegewezen. De IGz behoudt echter zijn gehele materiële verantwoordelijkheid voor het houden van toezicht op de zorg» (blz. 5 6). Betekent dit dat de Inspectie voor de Sanctietoepassing de Inspectie voor de Gezondheidszorg kan aansturen? In hoeverre zal overlap van werkzaamheden actief worden voorkomen? Er wordt in de brief gewezen op het conceptwetsvoorstel dwangmedicatie. Op welke termijn is beëindiging van de consultatieronde voorzien en wordt het wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd? Wat het verlof, de verlening en de eindverantwoordelijkheid betreft, is het deze leden niet geheel duidelijk wat de verhouding is tussen de eindverantwoordelijke (de zorgaanbieder) en de verlof verlener (minister van Justitie). Kan hier nader inzicht in worden geven? Begrijpen deze leden de brief goed dat de eindverantwoordelijke zorgaanbieder (verantwoordelijk voor de invulling van het verlof) wel kan worden verplicht de aanvullende afspraken van de verlofverlener (bijv. ten aanzien van de beveiliging door politie) te accepteren? Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog een vraag over de voortzetting van dit inkooptraject. In hoeverre zal het bereiken van de in de brief genoemde doelstellingen, als gevolg van de (o.a. financiering door justitie), periodiek worden geëvalueerd en getoetst, en door wie? II Reactie van de staatsecretaris van Justitie 9