Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Rapport. Datum: 14 juni 2000 Rapportnummer: 2000/213

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet.

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag..

Beoordeling Bevindingen

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

WET van 3 juni 2002, houdende instelling van het Instituut voor Bevordering van Investeringen in Suriname (Wet Investsur) (S.B no. 41).

RAAD VAN TOEZICHT VOOR DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Postbus 3219, 2280 GE Rijswijk telefoon fax

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

OORDEEL. Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

ZKZ lw Mevr. J.B.M. Wiersma (035)

Externe klachtenprocedure Stichting JONG Rotterdam

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Aankoop nieuwbouwappartement mislukt. Beweerdelijke toezegging makelaar-verkoper. De Raad van Toezicht Oost geeft uitspraak inzake de klacht van:

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Lijst van vragen - totaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Kenmerk: / Betreft: Aanvraag van Stichting Omroep Flevoland tot bekostiging voor 2017.

Op 18 november 2009 heeft het raadslid Flos (VVD) onderstaande motie ingediend:

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

STATUTEN VAN DE OUDERVERENIGING VAN DE KATHOLIEKE BASISSCHOOL SCHOOL OP DE BERG

Bijlage 1: Klachtenregeling externe klachtencommissie

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Regeling Bezwarencommissie personele aangelegenheden Universiteit Twente

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Kenmerk: / Betreft: Ontheffingsverzoek artikel 6.14d van de Mediawet 2008

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Huishoudelijk Reglement van de Vereniging van Organisaties die Intellectueel eigendom Collectief Exploiteren ( VOI E )

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Uitspraak. Wetsverwijzingen Wet dieren, geldigheid: M en R 2015/159. uitspraak COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de gemeente Wierden. Datum: 22 januari Rapportnummer: 2014/004

Reglement van orde voor de raad, verordening op de raadscommissies en huishoudelijk reglement van het presidium

Uitspraak van de Huurcommissie

Ons kenmerk z Contactpersoon

Klachtenreglement WIJeindhoven

Reglement Commissie van Toezicht en College van Beroep van de Stichting GFB versie 2002

BEZWARENREGLEMENT ex. artikel 7:13 Awb van de Openbare Rechtspersoon Openbaar Onderwijs Zwolle en Regio te Zwolle

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Betreft: [klager] datum: 25 augustus 2015

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 21 augustus 2007, VERORDENING VOOR DE REKENINGCOMMISSIE VAN DE GEMEENTE MOERDIJK

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/020

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

Besluit. A. Verloop van de procedure. B. Relevante bepalingen. C. Status van de activiteit

Beoordeling Bevindingen

Provinciaal blad van Noord-Brabant

Rapport. Datum: 10 februari 2003 Rapportnummer: 2003/030

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/180

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/093

Rapport. Datum: 2 februari 2000 Rapportnummer: 2000/036

2013D13876 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

VR DOC.0365/1BIS

Beoordeling. h2>klacht

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Van Gent (GL) over bijzondere bijstand aan gedetineerden. (Ingezonden 26 maart 2003).

Reglement Gebruikersraad Standaard Digitale Nota. Reglement Gebruikersraad Standaard Digitale Nota

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

2018D22525 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Advies inzake wijziging van het Tijdelijk experimentenbesluit Kiezen op Afstand

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

KAMER VAN BEROEP GEMEENSCHAPSONDERWIJS TUSSENBESLISSING II. GO / 2011 / 13 / / 24 november 2011

Eerste Kamer der Staten-Generaal

gezien het advies van Provinciale Staten van Groningen van 24 april 2013;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Klacht over informatieverstrekking aan jeugdzorg en ex-partner ongegrond omdat de school zorgvuldig gehandeld heeft.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1982-1983 Rijksbegroting voor het jaar 1983 17600 Hoofdstuk XVI Departement van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur Nr. 129 VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 21 april 1983 De vaste Commissie voor Welzijn en Cultuur 1 voerde op 23 maart 1983 mondeling overleg met de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat over de brief van eerstgenoemde bewindsman dd. 23 februari 1983 inzake de Europese Communicatie Satelliet (kamerstuk 17 600 hoofdstuk XVI, nr. 118). De Minister was tijdens het overleg vergezeld van de volgende van zijn ambtenaren, te weten dr. J. Verhoeve, directeur-generaal Recreatie en Media, de heer J. Reinold, hoofd directie Radio, Televisie en Pers en mr. H. Hofenk, plaatsvervangend hoofd sector juridische zaken van deze directie. De bewindsman van Verkeer en Waterstaat had zich doen vergezellen van mr. P. W. de Beun van het Bureau Secretaris-Generaal en de heer E. Esmeijer, Adviseur overheidszaken Telecommunicatie PTT. De commissie heeft de eer van het gevoerde overleg als volgt verslag uit te brengen. Vragen en opmerkingen uit de commissie 1 Samenstelling: Leden: Keja (VVD), Van der Sanden (CDA), Cornelissen (CDA), voorzitter, Kosto (PvdA), Beinema (CDA), Worrell (PvdA), Kraaijeveld- Wouters (CDA), Wessel-Tuinstra (D'66), Hermans (VVD), ondervoorzitter, Buurmeijer (PvdA), Niessen (PvdA), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Willems (PSP), Lankhorst (PPR), Ter Veld (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Schreuders (CPN), Van der Louw (PvdA), Van der Heijden (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (WD), Kamp (VVD), Dijkstal (VVD). Plv. leden: Wiebenga (VVD), Evenhuis-van Essen (CDA), Eversdijk (CDA), Dales (PvdA), vacature CDA, Van Thijn (PvdA), Hennekam (CDA), Mik (D'66), Evenhuis (VVD), De Boois (PvdA), Jabaaij (PvdA), Janmaat (Centrumpartij), Müller-van Ast (PvdA), Van der Vlies (SGP), Van Ooijen (PvdA), Faber (CDA), Andela-Baur (CDA), Hermes (CDA), Lucassen- Stauttener (VVD), Terpstra (VVD), Dees (VVD). De heer Kosto (P.v.d.A.) merkte op dat voorafgaande aan de gedachtenwisseling over de Medianota, de Kamer zich wederom genoodzaakt ziet om over een onderdeel van het in die nota gestelde met de Minister te overleggen. Ter conservering van rechten, zo heeft de bewindsman gesteld, is de NOS, als gezamenlijkheid van de omroeporganisaties, toestemming gegeven activiteiten te ontplooien die te zijner tijd zouden kunnen leiden tot het leveren via de satelliet van een raamprogramma aan kabelnetten. Gelet op de wettelijke bepalingen is de NOS ook de enige aan wie de toestemming verleend kon worden. Er zijn echter ook commerciële gegadigden. Zij kunnen weliswaar nimmer bovengenoemde activiteiten ontwikkelen, doch zij krijgen toch een positie. Namelijk lidmaatschap in de in het leven geroepen werkgroep. Een en ander geschiedt terwijl nog veel onduidelijk is. Welke rechten kan het bedrijfsleven ontlenen aan de bovengenoemde verworven positie? Als de bewindsman stelt dat «geen rechten kunnen worden verzilverd», dan betekent dit toch dat er in principe rechten zijn? Waar dient die werkgroep eigenlijk over te adviseren? Is dit de facilitaire kant van de zaak of komen er ook programmatische aspecten aan de orde? De heer Kosto verwees in dit verband naar mededelingen ter zake gemaakt bij een beantwoording van mondelinge vragen ter zake in maart 1983. Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 600, hoofdstuk XVI, nr. 129 1

Indien de laatste vraag bevestigend wordt beantwoord, dan kan nu slechts één conclusie worden getrokken namelijk: handelen in strijd met het huidige omroepbestel want de programmatische onafhankelijkheid van de omroeporganisaties is ter discussie gesteld. Een zo nauwkeurig mogelijke taakomschrijving van de werkgroep is derhalve vereist. Waarom, zo vervolgde de heer Kosto, is de NOZEMA als eigenaar van de zendmiddelen eigenlijk niet in plaats van de commerciële gegadigden in die werkgroep vertegenwoordigd? Abonnee-t.v. kan zich in twee vormen voordoen. De eerste is de collectieve vorm namelijk wanneer enigerlei gerechtigde tot het verzorgen van uitzendingen een bepaald pakket aan kabelexploitanten aanbiedt. Een tweede vorm heeft een individueel karakter namelijk wanneer sprake is van een individuele aansluiting waardoor tegen betaling toegang wordt verkregen tot een speciaal programma. Maakt de Minister dit onderscheid? Is ook hij van mening dat collectieve abonnee-t.v. een zaak van de NOS is? Onderschrijft hij de stelling dat alleen in het geval van individuele abonneet.v. het bedrijfsleven een rol kan gaan spelen? Wanneer denkt de Minister zijn toezegging, gedaan tijdens het mondeling overleg van 3 februari 1983 (zie kamerstuk 17600 hoofdstuk XVI, nr. 111) gestand te doen, zodat binnenkort het door de OTS-2 gedistribueerde speciale Franse programma kan worden ontvangen? Tot slot vroeg de heer Kosto in hoeverre de Minister bereid is om de NOS de middelen te verschaffen, dat wil zeggen meer dan de in de brief genoemde f300 000 om daadwerkelijk leverancier van het raamprogramma te worden. De heer Van der Sanden (C.D.A.) verklaarde dat het hem had bevreemd dat de PTT is aangewezen om het voorzitterschap van de werkgroep te vervullen. De discussie in de werkgroep zal een inhoudelijk karakter hebben, zo blijkt, terwijl het toch duidelijk is dat de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur de eerst verantwoordelijke is voor het mediabeleid. Alleen waar de infrastructuur aan de orde komt, is voor bij voorbeeld de PTT een dienstverlenende rol weggelegd. Is het overigens waar dat recentelijk het tempo waarin de verschillende mogelijkheden op dat terrein gerealiseerd kunnen worden, is vertraagd? Nu zaken als abonnee-t.v. bij het onderwerp van heden slechts zijdelings betrokken zijn, wenste de heer Van dersanden daar nu niet op inte gaan. Dediscussie rond de te publiceren medianota achtte hij daarvoor de bij uitstek geschikte gelegenheid. Ook hij zei verrast te zijn geweest door het feit dat commerciële gegadigden in de werkgroep zijn opgenomen. Hij ging er echter van uit dat hiermee nog niet was aangegeven dat er definitief beslist is over de plaats van het bedrijfsleven in zaken de omroep betreffende. Hij verwachtte dat de afspraken ter zake in het regeerakkoord gemaakt, zouden worden nagekomen. Tot slot vroeg hij een verduidelijking over de laatste zin op blz. 1 van de brief van 23 februari 1983. Mevrouw Wessel-Tuinstra (D'66) zei geconstateerd te hebben dat de Minister veelvuldig via de verschillende media vooruit is gelopen op de nog te publiceren medianota. Zij vroeg de Minister of hij in de bepalingen van artikel 68 Grondwet en de Wet Openbaarheid van bestuur aanleiding zag om de concept-medianota naar de Kamer te sturen. Haar fractie was op zich gelukkig met de in het vooruitzicht gestelde uitbreiding van mogelijkheden. Toch dient wellicht gevreesd te worden voor een opeenstapeling van meerdere mogelijkheden van hetzelfde soort. Zal, zo vroeg zij, gestreefd worden naar diversificatie van het aanbod? De mededelingen over de financiering achtte mevrouw Wessel summier. Op welke begroting zal het bedrag van f300 000 drukken? Is het juist dat het bedrag van f23 min. uit de algemene reserves van de NOS dient te komen? Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 600, hoofdstuk XVI, nr. 129 2

Hoe zullen de programmakosten gedekt worden? Welke aanvullende middelen zullen ter beschikking worden gesteld? Zal een en ander betekenen dat de omroepbijdrage verder verhoogd zal worden? Zo ja, in hoeverre is er rekening gehouden met de andere in deze branche te betalen bijdragen? Voor een goed oordeel over het totaal van de kosten, is het van buitengewoon belang inzicht te hebben in de mate waarin kabelexploitanten bereid zijn mee te werken aan collectieve aansluitingen. Een kosten-batenanalyse achtte zij noodzakelijk. Wil de Minister deze toezeggen? Betekent de mededeling dat voor 5 september 1983 het definitieve contract getekend moet worden, dat mogelijke andere gegadigden, bij voorbeeld de uitgevers, geen kansen meer hebben? Duidelijk moet zijn dat de pers nimmer in een achtergestelde positie mag komen te verkeren. Kan de Minister duidelijkheid verschaffen over de auteursrechten, dit met name in het licht van recente jurisprudentie? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de herhalingsrechten? Wil de Minister tot slot zijn mening geven over het probleem dat zal ontstaan wanneer mensen wel gaan bijdragen aan nieuwe faciliteiten, doch niet in staat zijn om ervan te profiteren, omdat zij in die delen van Nederland wonen waar nog geen kabelnet wordt geëxploiteerd? De heer Keja (V.V.D.) merkte op dat uit de brief niet duidelijk is geworden wat nu de plotselinge toestemming van de Minister aan de NOS voor het gebruik van de ECS van doen heeft met het in dezelfde brief gestelde dat de PTT voor 15 februari 1983 de Nederlandse optie diende veilig te stellen. Betekent een en ander dat de Minister de optie alleen veilig gesteld ziet als de NOS zich meldt? Waarom is de NOS eigenlijk in de werkgroep vertegenwoordigd? Waarom zijn er slechts twee commerciële gegadigden in de werkgroep opgenomen? Wat is de reden dat Euro-t.v. niet is uitgenodigd? De heer Keja vervolgde met de opmerking dat met de voornemens met betrekking tot het raamprogramma een nieuwe figuur zijn intrede heeft gedaan namelijk de verkoop aan particuliere ondernemingen (kabelexploitanten) van programma's. Hij vroeg of dit niet op gespannen voet stond met de bepalingen van de Omroepwet. Hoe denkt de Minister ervoor te zorgen dat het raamprogramma door iedere Nederlander te ontvangen zal zijn? Bekend is toch dat slechts 2 h tot 3 U van Nederland bekabeld is, terwijl bovendien nog lang niet vast staat of alle kabelexploitanten het raamprogramma zullen kopen, en dat door het systeem van scrambling ook een parabool-antenne geen uitkomst biedt? De heer Lankhorst (P.P.R.) was van mening dat de brief van 23 februari 1983 niet de nodige duidelijkheid heeft gebracht, die verwacht mocht worden. Integendeel, zo zei hij, de brief roept vele nieuwe vragen op. In de toekomst zal er sprake kunnen zijn, zo wordt medegedeeld, van een Europees programma en een raamprogramma. Welke is de relatie tussen beide? Kan de Minister verduidelijken waarom nu wel middelen beschikbaar blijken, die er niet waren voor bij voorbeeld omroep ten behoeve van minderheden? Is de constatering juist dat de beslissing van de Minister is genomen omdat het in gang gezette proces niet meer is om te keren of te stoppen? Als in de brief wordt gesteld dat op 5 september 1983 het definitieve contract getekend zal moeten worden, gaat de bewindsman er dan vanuit dat de medianota behandeld zal zijn? Zo neen, is er dan de garantie dat er geen definitief contract wordt getekend? Hoeveel geld zal met de uitbreiding van de faciliteiten gemoeid zijn en wie zullen dit moeten fourneren? Welke zal de rol van het bedrijfsleven zijn? Van belang voor een goed oordeel ter zake is het om te weten welke de mate van belangstelling is bij de kabelexploitanten. Is bij benadering aan te geven hoeveel de individuele abonnees extra zullen moeten bijdragen? Heeft de Regering rekening gehouden met de gevolgen voor de draagkracht, indien wordt overgegaan tot collectieve abonnee-t.v.? Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 600, hoofdstuk XVI, nr. 129 3

De heer LariMiuiai ca begrepen te hebben dat naast verspreiding van het raamprogramma via de kabel, ook de mogelijkheid van verspreiding via de ether is opengelaten. Hij verwees in dit verband naar mededelingen gedaan in Televizier van 19 maart 1983. Hij merkte vervolgens op dat duidelijkheid gegeven moet worden over de mogelijkheid van individuele abonnee-t.v. De heer Lankhorst bracht voorts in herinnering de antwoorden die hij destijds heeft gekregen op schriftelijke vragen (zie Aanhangsel Tweede Kamer, zitting 1982-1983, nr. 75) in het bijzonder het gestelde onder 1 en 2 van het antwoord op vraag 2. Hij vroeg de Minister aan te geven hoe hij in het licht van die antwoorden, nu de beslissing heeft kunnen nemen die heden ter discussie staat. Concluderend stelde hij dat de tijdsduur de deus ex machina is geweest om een situatie te bereiken die anders slechts mogelijk zou zijn geweest na een uitvoerige discussie met de Kamer. Er is geen goede afweging gemaakt van financiële mogelijkheden en wenselijkheden. Acht de Minister de constatering van de NOS (zie persinformatie van 24 februari 1983) dat door de komst van het raamprogramma meer mensen naar de televisie zullen gaan kijken dan nu al gebeurt een wenselijke? Onderkent de bewindsman de gevolgen van een situatie waarin kinderen meer televisie kijken dan zij tijd op school doorbrengen, zoals reeds nu het geval is? Is het niet veel juister om pas in het kader van de medianota hierover standpunten te bepalen? De heer De Beer (V.V.D.) vreesde dat Nederland kansen zou missen, als wel bij voortduring gediscussieerd wordt over wat wel of niet kan binnen de omroep, doch de betekenis van de elektronische industrie niet wordt onderkend. Hij wees in dit verband op de situatie in Engeland, waar genoemde industrie tot speerpunt van beleid is gemaakt. Zijn de 2 commerciële gegadigden, die in de werkgroep vertegenwoordigd zijn representatief voor het bedrijfsleven? Welke contacten onderhouden de bewindslieden met de afdeling van het Ministerie van Economische Zaken, die belast is met de innovatie? Antwoord van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur De bewindsman zei dat bij zijn ambtsaanvaarding een aantal gegadigden, waaronder de NOS, zich had gemeld ter zake van een eventueel gebruik van de ECS. Het overleg op internationaal niveau was echter nog niet zover gevorderd dat onmiddellijke beslissingen noodzakelijk waren. Hierin kwam in januari 1983 verandering. Aan de NOS is toestemming gegeven om aan het overleg over het gebruik van het kanaal deel te nemen ten einde bepaalde rechten te conserveren. Met nadruk stelde de bewindsman dat aan de gegadigden duidelijk is gemaakt dat een en ander niet inhoudt dat wensen ook gehonoreerd zullen worden. Die besluitvorming zou pas kunnen plaatsvinden in het kader van de discussie over de medianota. De ingestelde werkgroep heeft een taakopdracht die van technische aard is. Dit was noodzakelijk omdat, indien alle gegadigden hun wensen vervuld zullen zien, er problemen bij voorbeeld van het gebruik van het kanaal dienden te worden opgelost. De reden dat naast de 2 commerciële gegadigden niet ook de VECAI is opgenomen, moet gezocht worden in het feit dat daardoor de commerciële opzet alleen maar versterkt zou worden. Wellicht, zo zei de bewindsman, dat in een latere fase ook met andere gegadigden zal worden gesproken. Hij zei zich over de positie van Euro-t.v. in dit verband nader te willen verstaan. Wel voegde hij hier aan toe dat het de bedoeling is dat de werkgroep zich in den brede dient te oriënteren. De kosten van abonnee-t.v. (individueel of collectief) zullen niet uit de omroepmiddelen bestaald worden. Zij zullen moeten worden gedragen door de gebruikers. Het bedrag van f300 000 kan slechts als een voorschot worden gezien. Indien het bedrijfsleven in staat wordt gesteld tot deelname, Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17600, hoofdstuk XVI, nr. 129 4

dan zal dit ook in financiële zin tot uitdrukking moeten komen. Over de recent door de omroeporganisaties gelanceerde ideeën over een raamprogramma wenste de Minister op dit moment geen oordeel uit te spreken. Een participatie van de NOS is niet in strijd met de Omroepwet (zie artikel 48, lid 2 sub b). De heer Reinold merkte op dat een relatie tussen het raamprogramma en het Europese Programma mogelijk is. Op dit moment wordt onderzocht welke onderdelen van het raamprogramma geleverd kunnen worden als Nederlandse bijdrage aan het totale Europese Programma. Er zijn stemmen die zeggen dat ook de omgekeerde weg zinvol is. Over het verspreiden via de Nederlandse kabelnetten van door de Franse satelliet (OTS-2) en de Russische satelliet (Gorizont) gedistribueerde programma's is, zo deelde de bewindsman mede, een eerste gesprek gevoerd met de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Een aantal vragen behoeft echter nog beantwoording. De heer Van der Sanden heeft gelijk als hij zegt dat over abonnee-t.v. gesproken moet worden in het kader van de medianota. Daar zullen vragen aan de orde komen als wie beheert, wie zendt uit, hoe is de financiering geregeld en is reclame mogelijk? Aan het adres van mevrouw Wessel, zei de Minister dat de concept-medianota een intern document betreft. Aangezien deze nog slechts een ruwe vorm kent, zou toezending aan de Kamer, slechts verwarring kunnen wekken. De door hem op de televisie ter zake gedane mededelingen waren omgeven door de nodige voorbehouden. Over diversificatie in het programma zal zinvol gediscussieerd kunnen worden bij de behandeling van die medianota, die naar verwachting voor de zomer 1983 bij de Kamer zal worden ingediend. In die nota zullen tevens mededelingen worden gedaan over de perspectieven van de zendtijduitbreiding. Op dit moment worden verkenningen verricht. De bewindsman zei niet al te optimistisch te zijn op dit punt. In de eerste plaats gezien de er mee gepaard gaande kosten voor de gebruiker, in de tweede plaats de vrees voor een overdosering van mogelijkheden die gezien de beschikbare tijd van de gebruiker niet allemaal benut kunnen worden. Aan de heer Lankhorst zei de Minister dat hij het niet op zijn weg vond liggen in de verantwoordelijkheid van de ouders tegenover hun kinderen te treden. De auteursrechtenproblematiek zal door de betrokkenen opgelost dienen te worden. De bewindsman zei hierover overleg te voeren met zijn ambtgenoot van Justitie en andere betrokken partijen. De heer Lankhorst heeft ongelijk als hij zegt dat nu ineens extra gelden beschikbaar blijken te zijn, die er niet waren voor bij voorbeeld omroep voor minderheden. Indien voor 5 september 1983, de datum waarop het contract met Eutelsat getekend dient te worden, de discussie over de medianota nog niet heeft plaatsgevonden, dan zullen voorbehouden gemaakt worden. Hij zegde toe de Kamer te zullen inlichten over de specifieke mogelijkheden ter zake. De heer Reinold deelde nog mede dat het Europese programma op uren dat de omroepen hier te lande niet uitzenden via het open net kan worden aangeboden. Op andere uren is dit vanzelfsprekend alleen toegestaan via de kabelnetten. De twee aan de EBU toe te wijzen kanalen zijn bestemd voor de uitwisseling van nationale programma's in het kader van de Eurovisie. Aan het adres van de heer De Beer, deelde de bewindsman mede dat de belangen van de audiovisuele industrie niet uit het oog worden verloren. Ter zake zijn reeds contacten gelegd met de ambtsgenoot van Economische Zaken. Antwoord van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat De Staatssecretaris zei nog enkele vragen te willen beantwoorden aangaande de samenstelling, de opdracht en het voorzitterschap van de werkgroep. Hij achtte het een logische zaak dat de PTT de voorzitter zou Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 600, hoofdstuk XVI, nr. 129 5

leveren. Dit staatsbedrijf is nu eenmaal de leverancier van de transportmiddelen, beschikt over uitgebreide kennis ter zake van de internationale aspecten voert het internationale overleg en is als neutraal te bestempelen ten aanzien van de andere belanghebbenden. De NOZEMA was zijns inziens terecht niet in de werkgroep vertegenwoordigd. De ECS is een communicatiesatelliet, met het gebruik waarvan de NOZEMA niets van doen heeft. Eerst wanneer omroepsatellieten aan de orde zijn, is de NOZEMA betrokken. De Staatssecretaris verwachtte dat de werkgroep nog contact zou opnemen met de VECAI om te bezien in hoeverre aan die kant belangstelling bestaat voor de programma's. Wat individuele betaal-t.v. aangaat is het op basis van bestaande technieken nu reeds mogelijk tot segmentering over te gaan. In Limburg zullen experimenten worden gedaan. Toepassing op ruime schaal van geavanceerde technieken achtte de Staatssecretaris wellicht reeds in 1985/1986 mogelijk. Op een vraag van de heer De Beer antwoordde hij dat de industrie niet in de werkgroep is opgenomen, omdat het nu nog slechts gaat om het gebruik en de invulling van het kanaal als transportmiddel, niet om de verspreiding in de netten. Er is, zo vervolgde hij, wel overleg met de Ministeries van WVC, van Economische Zaken en van Verkeer en Waterstaat over het genoemde innovatieproject in Limburg. Aan het adres van de heer Keja zei de bewindsman dat er niet drie, maar vier commerciële gegadigden zijn. Dat er slechts twee in de werkgroep een plaats hebben gevonden, vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat een werkgroep niet te groot moet zijn, zodat de slagvaardigheid optimaal is. Bovendien was de positie van de niet vertegenwoordigde bedrijven niet geheel duidelijk. De twee bedrijven in de werkgroep vertegenwoordigen overigens uitdrukkelijk het in het kanaal geïnteresseerde bedrijfsleven. Nadere discussie De heer Kosto vroeg de Minister te bevestigen dat in de concept-medianota diens voornemen is neergelegd dat het de NOS zal zijn die (per 1 januari 1984) invulling zal geven aan het gebruik van satellietverbindingen. Vervolgens zei hij begrepen te hebben dat de NOS in de werkgroep geen programmatische discussie zal behoeven te voeren en dat de vertegenwoordiging van commerciële gegadigden in de werkgroep geenszins betekent dat de bewindsman voornemens is de commercie gelijk de omroepen toegang te geven tot de kabelnetten. De heer Van der Sanden meende dat hier slechts de brief van 23 februari ter discussie heeft gestaan. Een definitieve en allesomvattende gedachtenwisseling kan pas plaatsvinden als de medianota aan de orde is. Hij wilde nu wel al duidelijk stellen dat het nooit zo zou kunnen zijn dat na deze discussie de ontwikkelingen zullen leiden tot een derde net. Hij zei hier voor bevreesd te zijn na de mededeling dat het Europese programma (al dan niet na opgeslagen te zijn) via het open net verspreid kan worden. Wat de auteursrechtenkwestie betreft hoopte hij op een snelle oplossing. De problemen rond de samenstelling van de werkgroep waren zijns inziens niet alle verdwenen. Niet duidelijk is waarom de VECAI niet vertegenwoordigd kan zijn, nu ook de PTT functioneel aanwezig is. Bovendien is er geen sprake van een werkgroep met een puur technische taakopdracht, nu er ook ideeën geleverd moeten worden over de programmering. De heer Keja bleef van mening dat het de NOS, gezien artikel 48, lid 2, van de Omroepwet, niet is toegestaan om programma's te verkopen aan Nederlandse kabelexploitanten. Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 600, hoofdstuk XVI, nr. 129 6

De heer Lankhorst vroeg welke wettelijke bepalingen gewijzigd zouden moeten worden bij invoering van abonnee-t.v., zowel in het geval alleen de NOS zich hiermee zou bezighouden, als ook wanneer het bedrijfsleven erbij betrokken zou worden. Na de mededelingen van de Minister in eerste termijn, is een nieuwe vraag gewettigd namelijk wie de kosten moet dragen als door satellieten verspreide programma's via de ether hun weg naar de gebruiker vinden. Duidelijk was het de heer Lankhorst na de discussie van heden geworden dat de ontwikkelingen langzaam in de richting gaan van een derde net. Kan de Minister mededelen welke de reactie was van de kabelexploitanten op de mogelijkheid van verspreiding van het door de ECS aan te stralen programma. De Minister antwoordde het in tweede termijn door de heer Kosto gestelde niet te willen bevestigen, noch te ontkennen. Hij zei zich wel meer thuis te voelen bij de opmerkingen van de heer Van der Sanden. Hij herhaalde dat de Omroepwet geen belemmeringen opwerpt voor de rol van de NOS, zoals uiteengezet. De heer Verhoeve benadrukte dat het overbrengen, waar het hier om gaat, naar heersend recht omroep genoemd moet worden. Ingevolge de wettelijke bepalingen is alleen de NOS gerechtigd deze taak op zich te nemen. Deze activiteit mag geen commercie worden genoemd. Er vindt een vergoeding plaats op basis van de kostprijs; het oogmerk van winst is niet aanwezig. Indien de NOS abonnee-t-v. zal gaan verzorgen, behoeft de Omroepwet niet gewijzigd te worden. Dit is wel het geval indien het bedrijfsleven erin zal participeren. De Minister zegde toe de Kamer op dit punt nader te zullen inlichten. In antwoord op een vraag van de heer Lankhorst zei de Minister dat nu reeds een beperkt aantal reacties van kabelexploitanten bekend is. Zodra hierop meer zicht is zal de Kamer worden geïnformeerd. De Staatssecretaris deelde op het punt van het voorzitterschap van de werkgroep nog mede dat de PTT een zeer speciale positie inneemt: PTT sluit het contract met Eutelsat voor het kanaal en zorgt voor het onderverhuren aan de gegadigden. De voorzitter van de commissie, Cornelissen De griffier van de commissie, Bellekom Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 600, hoofdstuk XVI, nr. 129 7