Diagnostiek van taalstoornissen bij kinderen in een tweetalige context de Jong, J.

Vergelijkbare documenten
Biodiversity responses to climate and land-use change: A historical perspective Aguirre Gutierrez, J.

Eerste hulp bij tweede taal: experimentele studies naar woordenschatdidactiek voor jonge tweede-taalverwervers Bacchini, S.

Symptom monitoring and quality of life of patients with cancer in the palliative phase Hoekstra, J.

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Meer voorzorg bij DNA-onderzoek M'charek, A.A.; Toom, V.H. Published in: Het Tijdschrift voor de Politie

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Gezinskenmerken: De constructie van de Vragenlijst Gezinskenmerken (VGK) Klijn, W.J.L.

Gezinskenmerken: De constructie van de Vragenlijst Gezinskenmerken (VGK)

Rondon de mondingen van Rijn & Maas: landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek

Bedrijfsovername en milieurecht : een onderzoek naar juridische aspecten van bedrijfsovername en milieu Mellenbergh, R.

Citation for published version (APA): Oderkerk, A. E. (1999). De preliminaire fase van het rechtsvergelijkend onderzoek Nijmegen: Ars Aequi Libri

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Coparenting and child anxiety Metz, M. Link to publication

Schaal in het primair onderwijs : een studie naar de relatie tussen schaal en organisatie-effectiviteit van de Venne, L.H.J.

Trouwen over de grens. Achtergronden van partnerkeuze van Turken en Marokkanen in Nederland Hooghiemstra, B.T.J.

The effects of meniscal allograft transplantation on articular cartilage Rijk, P.C.

"Our subcultural shit-music": Dutch jazz, representation, and cultural politics Rusch, L.

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Citation for published version (APA): Oderkerk, A. E. (1999). De preliminaire fase van het rechtsvergelijkend onderzoek. Nijmegen: Ars Aequi Libri.

The diagnosis and prognosis of venous thromboembolism : variations on a theme Gibson, N.S.

Citation for published version (APA): Oderkerk, A. E. (1999). De preliminaire fase van het rechtsvergelijkend onderzoek Nijmegen: Ars Aequi Libri

Onder moeders paraplu? Determinanten en effecten van merkportfoliostrategieën Cramer, K.V.B.

Een dynamische driehoek. Gezinsvoogd, ouder en kind een jaar lang gevolgd

Tracheoesophageal Speech. A Multidimensional Assessment of Voice Quality

Published in: Aansluitmonitor wiskunde VO-HO: Zicht op de cursusjaren en

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Tuberculosis case finding in South Africa Claassens, M.M. Link to publication

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Vascular factors in dementia: prevention and pathology Richard, E. Link to publication

Citation for published version (APA): Bullens, L. (2013). Having second thoughts: Consequences of decision reversibility

Trouwen over de grens. Achtergronden van partnerkeuze van Turken en Marokkanen in Nederland Hooghiemstra, B.T.J.

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Operational research on implementation of tuberculosis guidelines in Mozambique

Citation for published version (APA): Boot, A. W. A. (2004). Management en Organisatie: wat nu? Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs, 2,

Op en in het web: Hoe de toegankelijkheid van rechterlijke uitspraken kan worden verbeterd van Opijnen, M.

Citation for published version (APA): Schijf, G. M. (2009). Lees- en spellingvaardigheden van brugklassers Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut

Consequences of success in pediatrics: young adults with disability benefits as a result of chronic conditions since childhood Verhoof, Eefje

Earnings quality and earnings management : the role of accounting accruals

Amsterdam University of Applied Sciences. Leren redeneren en experimenteren met concept cartoons Kruit, P.M. Link to publication

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Liefde, solidariteit en recht. Een interdisciplinair onderzoek naar het wederkerigheidsbeginsel.

Regulation of pyruvate catabolism in Escherichia coli: the role of redox environment

Melatonin treatment and light therapy for chronic sleep onset insomnia in children van Maanen, A.

Citation for published version (APA): Oderkerk, A. E. (1999). De preliminaire fase van het rechtsvergelijkend onderzoek Nijmegen: Ars Aequi Libri

The expression of modifiers and arguments in the noun phrase and beyond van Rijn, M.A.

Planhiërarchische oplossingen : een bron voor maatschappelijk verzet

Network of networks: Uncovering the secrets of entrepreneurs' networks

Bezwaar en beroep in de praktijk van NWO : een empirische verkenning naar de oordeelsprocessen binnen NWO van der Valk, L.J.M.

Some issues in applied statistics in clinical restorative dental research Tobi, H.

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Constitutionele rechtspraak vanuit rechtsfilosofisch perspectief van Dommelen, S.T. Link to publication

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Genetic variation in Helicobacter pylori Pan, Z. Link to publication

Citation for published version (APA): Oderkerk, A. E. (1999). De preliminaire fase van het rechtsvergelijkend onderzoek Nijmegen: Ars Aequi Libri

Physical activity in a multi-ethnic population: measurement and associations with cardiovascular health and contextual factors de Munter, J.S.L.

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Framing Turkey: Identities, public opinion and Turkey s potential accession into the EU

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Improving the preoperative assessment clinic Edward, G.M. Link to publication

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Professionalisering van de personeelsfunctie: Een empirisch onderzoek b twintig organisaties Biemans, P.J.

Het nieuwe theaterleren : een veldonderzoek naar de rol van theater binnen Culturele en Kunstzinnige Vorming op havo en vwo

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Controlled light exposure microscopy Hoebe, R.A. Link to publication

Citation for published version (APA): van Vugt, E. S. (2011). Moral development and juvenile sex offending. Oisterwijk: Boxpress.

Citation for published version (APA): van den Boer, M. (2014). How do children read words? A focus on reading processes.

Liefde en conflict. Seksualiteit en gender in de afro-surinaamse familie

Behouden beleid: Naar decentrale arbeidsvoorwaarden in het voortgezet onderws van Schoonhoven, R.

UvA-DARE (Digital Academic Repository) The potency of human testicular stem cells Chikhovskaya, J.V. Link to publication

Citation for published version (APA): Gaemers, J. H. (2006). De rode wethouder: de jaren Amsterdam: Balans.

Professionalisering van de personeelsfunctie: Een empirisch onderzoek bij twintig organisaties

Werelden van verschil : hoe actoren in organisaties vraagstukken in veranderprocessen hanteren en creëren Werkman, R.

Management of preterm delivery in women with abnormal fetal presentation

Citation for published version (APA): Schijf, G. M. (2009). Lees- en spellingvaardigheden van brugklassers. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut.

Citation for published version (APA): Stam, R., & Piersma, N. (2017). Kencijfers laadinfrastructuur Gelderland. Amsterdam: HVA Publicaties.

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Moeten allochtone ouders Nederlands praten met hun kinderen? Kuiken, F.

Who will develop dyslexia? Cognitive precursors in parents and children van Bergen, E.

Invloeden op de onderwijspositie van leerlingen bij de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs Fossen, M.W.E.B.

Liefde, solidariteit en recht. Een interdisciplinair onderzoek naar het wederkerigheidsbeginsel. Pessers, D.W.J.M.

Aspects of protein metabolism in children in acute and chronic illness Geukers, Vincent

Ficino en het voorstellingsvermogen : phantasia en imaginatio in kunst en theorie van de Renaissance van den Doel, M.J.E.

Anxiety, fainting and gagging in dentistry: Separate or overlapping constructs? van Houtem, C.M.H.H.

Herdenken in Duitsland. De centrale monumenten van de Bondsrepubliek

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Health targets: navigating in health policy. van Herten, L.M. Link to publication

Citation for published version (APA): van Zanten, J. H. (2001). Martingales and diffusions, limit theory and statistical inference

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Fertility treatment in obese women Koning, A.M.H. Link to publication

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Gevaarlijke kinderen - kinderen in gevaar: De justitiële kinderbescherming en de veranderende sociale positie van jongeren, Komen, M.M.

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Inquiry-based leading and learning Uiterwijk-Luijk, E. Link to publication

Ethno-territorial conflict and coexistence in the Caucasus, Central Asia and Fereydan

De belofte van vitamines: voedingsonderzoek tussen universiteit, industrie en overheid Huijnen, P.

The impact of paediatric inflammatory bowel disease. Epidemiology, disease activity and quality of life Loonen, H.J.

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Het sociaal plan van der Hulst, J. Link to publication

Professionalisering van de personeelsfunctie: Een empirisch onderzoek b twintig organisaties Biemans, P.J.

Worshipping the great moderniser : the cult of king Chulalongkorn, patron saint of the Thai middle class Stengs, I.L.

Een dynamische driehoek. Gezinsvoogd, ouder en kind een jaar lang gevolgd Schuytvlot, A.H.

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Use and Appreciation of Mycenaean Pottery outside Greece van Wijngaarden, G.J.M. Link to publication

Piratenbibliotheken en hun rol in de kenniseconomie: 'ignoti et quasi occulti' Bodó, B.

"In dienste vant suyckerenbacken." De Amsterdamse suikernijverheid en haar ondernemers, Poelwijk, A.H.

Mr. C. Asser's handleiding tot de beoefening van het Nederlandsch Burgerlijk Recht: Algemeen deel Scholten, Paul

Gevaarlke kinderen - kinderen in gevaar: De justitiële kinderbescherming en de veranderende sociale positie van jongeren, Komen, M.M.

Dental anxiety and behaviour management problems: The role of parents

De jaren zestig herinnerd: over gedeelde idealen uit een linkse periode

Transcriptie:

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Diagnostiek van taalstoornissen bij kinderen in een tweetalige context de Jong, J. Published in: Logopedie - Vlaamse Vereniging voor Logopedisten Link to publication Citation for published version (APA): de Jong, J. (2012). Diagnostiek van taalstoornissen bij kinderen in een tweetalige context. Logopedie - Vlaamse Vereniging voor Logopedisten, 25(6), 32-39. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please send a message to: UBAcoach http://uba.uva.nl/contact/ubacoach-nl.html, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl) Download date: 03 jan. 2017

DIAGNOSTIEK VAN TAALSTOORNISSEN BIJ KINDEREN IN EEN TWEETALIGE CONTEXT Jan de Jong Universiteit van Amsterdam Inleiding Een diagnostisch dilemma De beslissing of een kind met een taalachterstand logopedische interventie of in een later stadium speciaal onderwijs nodig heeft is niet altijd eenvoudig te maken. Dat blijkt wel: het is niet ongebruikelijk dat ouders het advies krijgen nog wat geduld te hebben omdat de achterstand nog wel zal worden ingelopen. Een belangrijke stroming in het onderzoek naar kindertaalstoornissen richt zich dan ook op de zogenoemde late talkers: de groep kinderen die op jonge leeftijd beduidend achterblijft bij het gemiddelde. Een substantieel deel van die groep komt de achterstand te boven, een kleiner deel blijkt later werkelijk een primaire taalstoornis te hebben. Voor die laatste groep wordt in dit artikel het Engelstalige etiket Specific Language Impairment (afgekort SLI) gehanteerd 1. Het grote probleem is hoe je tijdelijke achterstand en blijvende stoornis uit elkaar houdt. Bishop (2004) heeft de situatie die hierboven beschreven werd, gekoppeld aan een diagnostisch dilemma: we weten dat het beter is om vroeg interventie te bieden dan pas naderhand, maar we weten ook dat naarmate het kind jonger is, de kans navenant groter is dat er nog een spontane verbetering optreedt in de taalvaardigheid. Dit dilemma is eens te meer aan de orde bij tweetalige kinderen. Moeten we extra waakzaam zijn bij deze groep of moeten we ze juist meer tijd geven voordat een diagnostisch label als late talker of SLI wordt gekozen? Beide strategieën worden in de praktijk gevolgd. SLI en tweetaligheid past de definitie? Een gangbare definitie van SLI komt van Leonard (1998). Hij omschrijft kinderen met SLI als children who show a significant limitation in language ability, yet the factors usually accompanying language-learning problems such as hearing impairment, low non-verbal intelligence test scores, and neurological damage are not evident (Leonard, 1998:3). In deze definitie is het woord yet van belang daar de kinderen een taalachterstand hebben, maar de oorzaak niet duidelijk is. 1 De definitie komt overeen met die van ontwikkelingsdysfasie (Zink & Breuls, 2012). Tweetaligheid heeft twee vormen. Bij simultane tweetaligheid hoort het kind twee talen vanaf de geboorte. Dat is bij uitstek het geval als de ouders elk een eigen moedertaal bijdragen. Bij successieve tweetaligheid verwerft het kind eerst de moedertaal en wordt het later bijvoorbeeld in het kinderdagverblijf, op school vertrouwd gemaakt met een tweede taal (T2). In de laatste situatie is de eerste taal (T1) meestal een minderheidstaal. Die wordt gesproken door een minderheid van de bevolking en heeft gewoonlijk een lage sociale status. De taal wordt ook niet op school onderwezen. In dit artikel gaat het vooral over deze successieve tweetaligheid. Bij die groep zijn immers de diagnostische problemen het meest zichtbaar. Successieve tweetaligheid kent overigens gradaties: het ene kind komt eerder met T2 in aanraking dan het andere. Om die reden worden wel termen gebruikt als vroeg-successief en laat-successief. Hoe past de definitie van SLI nu op tweetalige kinderen met een taalstoornis? Allereerst is SLI een aangeboren stoornis, geen verworven stoornis. De implicatie daarvan is dat de stoornis per definitie in beide talen moet optreden. In beide talen moet er sprake zijn van taalachterstand (al ontbreekt in de praktijk dikwijls informatie over de verrichtingen van het kind in de T1). Als de stoornis alleen in de T2 zichtbaar is en de vaardigheid in de T1 is normaal, dan ligt het probleem wellicht eerder in tekortschietend taalonderwijs. Er is dan in elk geval geen sprake van een taalstoornis. Zoals verder in het artikel wordt geïllustreerd, kunnen de symptomen wel verschillen tussen T1 en T2. De verschijningsvorm van SLI heeft immers ook te maken met de structurele eigenschappen van de taal waarom het gaat. Binnen een definitie zoals hierboven is aangehaald van Leonard worden een aantal mogelijke oorzaken van de taalproblemen, zoals een cognitieve of zintuiglijke handicap, uitgesloten (we spreken daarom wel van een uitsluitingsdefinitie). Dit deel van de definitie geldt natuurlijk onverkort voor tweetalige kinderen. Zulke criteria, die meer medisch van aard zijn, kunnen waarschijnlijk gemakkelijker worden toegepast bij T2-leerders dan de insluitingsdefinitie (het deel van de definitie waarin de taalachterstand zelf wordt omschreven). Voor die laatste 32

en dat is de kern van het diagnostisch probleem is immers een gedegen kennis nodig van de symptomen van het taalprobleem bij tweetalige kinderen. Gehooronderzoek, medisch onderzoek en onderzoek naar de nonverbale intelligentie doen daarentegen geen beroep op de taalvaardigheid. De vaststelling dat er geen externe oorzaak wordt gevonden is een noodzakelijke stap in de diagnose van SLI. Epidemiologie van SLI bij tweetalige kinderen Schattingen van het percentage kinderen met SLI lopen uiteen van 5 tot 7 % van alle kinderen en de stoornis komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes (Kohnert, Windsor & Ebert, 2009). Er is geen reden om te denken dat dat percentage verschilt afhankelijk van de moedertaal. In ieder taalgebied zouden we eenzelfde percentage moeten aantreffen. Hetzelfde geldt voor tweetalige kinderen in die groep zou de frequentie van voorkomen niet anders moeten zijn (Kohnert, 2008). Deze prevalentie, die vooral gebaseerd is op inventarisaties onder monolinguale kinderen, loopt echter uit de pas met wat we zien in de dagelijkse realiteit van het onderwijs. In de Nederlandse situatie vonden we enkele jaren geleden de volgende aantallen: kinderen met een anderstalige achtergrond maken 14% uit van de kinderen in het regulier onderwijs, maar 19% van de kinderen in het speciaal onderwijs, en maar liefst 24% van de kinderen 2 in het onderwijs voor kinderen met Ernstige Spraak- en Taalmoeilijkheden (de cijfers zijn afkomstig van de Vereniging Siméa en het Centraal Bureau voor de Statistiek). Er is maar één conclusie mogelijk op basis van deze cijfers: tweetalige kinderen zijn oververtegenwoordigd in het speciaal onderwijs in Nederland. Dat suggereert dat er vaak een verkeerde diagnose wordt gesteld. Genesee, Crago en Paradis (2004) maken een belangrijk onderscheid tussen twee soorten misdiagnoses. In het geval van een missed identity wordt de taalstoornis over het hoofd gezien ( gemist ). Bij een mistaken identity wordt de diagnose SLI ten onrechte ( mistaken ) toegepast op een kind zonder taalstoornis (in de tweede druk van het boek spreken Paradis, Genesee en Crago (2011) in dit verband van overidentification: overdiagnose). In beide gevallen ontbreekt het de diagnosticus waarschijnlijk aan toereikende informatie over tweetaligheid. Bij een missed identity kan het zijn dat wordt geoordeeld dat het kind achter is in taal omdat het tweetalig is en veel T2-leerders nu eenmaal achterlopen bij monolinguale T1-leerders. In dat geval ontbreekt er informatie over de kenmerken van SLI bij T2-leerders. Bij een mistaken identity wordt voorbarig besloten tot een taalstoornis omdat de diagnosticus onvoldoende op de hoogte is van wat de normale variatie is in tweede-taalverwerving. De Nederlandse cijfers hierboven suggereren dat er vooral veel gevallen zijn van mistaken identity : de participatie van tweetalige kinderen is groter dan wat de prevalentie voorspelt. Uit andere literatuur weten we echter dat het omgekeerde onderdiagnose - ook voorkomt (Crutchley, 1999). Dat zou er juist toe leiden dat tweetalige kinderen met SLI later (of niet) worden verwezen naar het speciaal onderwijs. Crutchley constateerde op grond van een inventarisatie in Engeland dat tweetalige kinderen die werden doorverwezen vaak ernstige morfosyntactische problemen hadden (ernstiger dan eentalige kinderen met SLI). Ze suggereerde dat die problemen voor de verwijzer sneller problemen indiceren (lees: zichtbaarder zijn) dan andere talige aspecten. Bij fonologische problemen wordt bijvoorbeeld eerder gedacht dat de afwijkende klankvorming wel te maken zal hebben met het feit dat (in de studie van Crutchley) het Engels de tweede taal is. Bij monolinguale kinderen met een taalachterstand vallen daarentegen juist problemen met de klankvorming vaak al vroeg op en geven die aanleiding tot nader onderzoek. Zo worden de vroege symptomen van een taalstoornis bij tweetalige kinderen vaak niet benut voor een tijdige diagnose. De tekorten van de diagnose kunnen we beschrijven aan de hand van criteria die worden gesteld aan de validiteit van testen. De twee soorten misdiagnoses kunnen we verbinden aan een begrippenpaar uit de testtheorie: sensitiviteit en specificiteit. Daarbij wordt uitgegaan van de volgende mogelijkheden: a. Kinderen met een taalstoornis worden correct gediagnosticeerd b. Kinderen zonder een taalstoornis worden ten onrechte gediagnosticeerd als taalgestoord c. Kinderen zonder een taalstoornis worden als zodanig herkend d. Kinderen met een taalstoornis worden ten onrechte gediagnosticeerd als niet-taalgestoord. 2 Deze cijfers zijn wellicht onderhevig aan een lichte vertekening: veel van de ESM-scholen bevinden zich in het westen van Nederland. In die contreien is het percentage anderstalige kinderen hoger (p.c. Rob Zwitserlood). 33

We kunnen voor een taaltest of -analyseprocedure berekenen bij hoeveel kinderen de afname resulteert in de opties (a) (d). Sensitiviteit gaat om het herkennen van kinderen met een taalstoornis. De formule daarvoor is: a/(a+d). Hoe hoger de uitkomst van deze formule, hoe beter de test in staat is om taalgestoorde kinderen te identificeren. Specificiteit gaat om het herkennen van kinderen zonder taalstoornis. De formule daarvoor is: c/(c+b). Hoe hoger de waarde, hoe beter de test normale kinderen herkent. Voor de identificatie van SLI bij tweetalige kinderen kunnen we deze redenering toepassen op bestaande taaltests, maar we kunnen de vraag ook breder stellen voor de logopedische praktijk: zijn de diagnostische procedures specifiek en sensitief genoeg? We kunnen verbetering aanbrengen in de sensitiviteit door meer kennis te vergaren over de specifieke kenmerken van SLI bij tweetalige kinderen. We kunnen verbetering aanbrengen in de specificiteit door onze kennis te vergroten over normale tweede-taalverwerving. Tot nu toe werd enkel uitgegaan van de vaststelling van de stoornis in de tweede taal. Wellicht omdat juist daar we de grootste obstakels verwachten bij het herkennen van een taalstoornis. Berekenen van sensitiviteit en specificiteit is niettemin net zo van belang als we een (nieuwe) test voor monolinguale kinderen moeten evalueren. In het geval van tweetalige kinderen geldt dat dus ook voor de evaluatie van de eerste taal. Een Amsterdams onderzoek naar tweetaligheid en SLI De problematiek die hierboven aangegeven werd de flinke kans op misdiagnose, onze gebrekkige kennis van de kenmerken van SLI bij tweetalige kinderen was de inspiratie voor een onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam. Daarin hebben we ons gericht op een groep die representatief is voor de kwesties rond tweetaligheid en taalstoornissen: kinderen met Turks als T1 en Nederlands als T2. Turks is een minderheidstaal en wordt niet onderwezen op Nederlandse scholen. Ons onderzoek ging over beide talen, Turks en Nederlands, maar de nadruk ligt in dit artikel op het Nederlands. Bij tweetalige kinderen met SLI treffen we in de taalproductie zowel de sporen aan van hun taalstoornis als van hun tweetaligheid. Het is in de praktijk moeilijk om die twee factoren te ontwarren. In het onderzoek werden de twee effecten daarom afzonderlijk onderzocht. Om het effect van SLI te onderzoeken, werden Turkse kinderen met en zonder taalstoornis vergeleken. Om de invloed van tweetaligheid (het T2-effect) te meten, werd een vergelijking gemaakt tussen Nederlandstalige kinderen en tweetalige Turkse kinderen (taalgestoord zowel als niettaalgestoord). Het doel van de vergelijking was tweeledig. Het is allereerst belangrijk om de twee effecten te onderscheiden. Een T2-effect mag immers niet leiden tot een klinische verwijzing, een SLI-effect wel. Daarnaast is het de vraag of ze elkaar beïnvloeden. Concreet gezegd zouden de taalproblemen (die er van meet af aan moeten zijn, gezien de aard van de stoornis) verergerd kunnen worden als de kinderen een tweede taal leren. Die laatste overweging werd ook ingegeven door de observatie dat ouders van tweetalige kinderen met een taalprobleem nog wel eens wordt geadviseerd om het bij één taal te laten: de T2. Het is belangrijk om te weten of er voor een dergelijk advies wetenschappelijke onderbouwing is. Die zou er zijn als het effect van SLI groter zou zijn bij tweetalige kinderen, dus als de taalstoornis disproportioneel ernstig zou zijn. Om de vragen over de SLI- en T2-effecten te beantwoorden werden in het Nederlands twee taalkundige domeinen geselecteerd, de vervoeging van het werkwoord en de verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord. Het produceren van congruente werkwoorden is in veel talen moeilijk voor taalgestoorde kinderen; ze laten de werkwoorduitgangen nog lang weg of ze gebruiken de onvervoegde vorm of ze kiezen een verkeerde werkwoorduitgang. Werkwoordsvervoeging wordt dan ook gezien als een echt SLI-probleem (Leonard, 1998). Het kiezen van de juiste vorm van het adjectief in een zinsdeel als een groot huis levert daarentegen opvallend veel moeilijkheden op voor tweede-taalverwervers, die bijvoorbeeld een grote huis zullen zeggen. De regel is dan ook niet eenvoudig: achter het bijvoeglijk naamwoord staat een e, behalve als het naamwoord onbepaald wordt gebruikt en enkelvoudig en onzijdig is. Een extra probleem in het Nederlands is daarbij dat onzijdigheid (het grammaticaal geslacht) alleen zichtbaar is in het bepaalde lidwoord. Anders gezegd: onzijdige naamwoorden zijn het-woorden. Als het kind het de/het-onderscheid niet goed maakt, kan het dus ook de regel voor de verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord niet correct afleiden. Al deze regels creëren een echt T2-probleem (Orgassa & Weerman, 2008). 34

De leeftijden van de onderzochte kinderen lagen tussen 6 jaar en 8 jaar en 5 maanden. Daarnaast was er een jongere eentalige controlegroep. Elke groep bestond uit 20 kinderen; er waren 25 eentalige kinderen met SLI. De diagnose SLI werd gesteld op grond van informatie van de scholen. Bij de controlegroepen werd als eis gesteld dat er geen aanwijzingen waren voor een taalprobleem. Bij de tweetalige kinderen was sprake van successieve tweetaligheid. In het onderzoek werd gebruik gemaakt van aanvulzinnen, zoals: de vrouw (tekent een zon) en de man (tekent een boom) en Kijk: twee glazen. Dit is een (groot glas) en dat is een (klein glas). In deze voorbeelden moest het kind de zin aanvullen met de woorden die hier tussen haakjes zijn geplaatst (de voorbeelden zijn ontleend aan Orgassa, 2009). De zinnen maakten deel uit van een voor het onderzoek samengestelde uitlokkingsprocedure (voor een uitgebreide beschrijving daarvan, zie Blom, Orgassa & Polišenská, 2008). Zoals gezegd was een belangrijk doel van het onderzoek het apart meten van de effecten van SLI en tweetaligheid. De uitkomst daarvan bleek sterk te verschillen per taalkundig domein (alle resultaten hieronder zijn ontleend aan Orgassa, 2009). Resultaten Voor de werkwoordvervoeging was er een SLI-effect, maar geen T2-effect. Werkwoordvervoeging is dus niet extra moeilijk voor T2-leerders. Ter illustratie: de correctheidspercentages waren: voor de niet-taalgestoorde kinderen 91,2% (bij de monolinguale kinderen 3 ) en 88,2% (bij de bilinguale kinderen) en voor de taalgestoorde kinderen 80% (monolinguaal) en 75% (bilinguaal). De verschillen tussen de taalgestoorde en de niet-taalgestoorde groep waren in beide gevallen significant. Voor de eentalige groep was het significantieniveau <.05, voor de tweetalige groep <.01 (Orgassa, 2009). Dat is een belangrijke bevinding. Voor tweetalige kinderen hebben we immers geen duidelijke normen voor werkwoordvervoeging. In het onderzoek hadden de kinderen met SLI echter hun eigen - bilinguale - normgroep. We weten nu dus dat ook in die vergelijking een SLI-effect optreedt (zie ook Steenge, 2006). Overigens werd in later onderzoek nog een andere indicatie gevonden voor een SLI-effect: kinderen met SLI gebruikten vaker een hulpwerkwoord 3 De monolinguale kinderen zonder taalstoornis waren, in afwijking van de andere groepen in het onderzoek, tussen 4 en 6 jaar oud. In het deelonderzoek naar adjectivale verbuiging participeerde ook een groep monolinguale leeftijdgenoten. als ging(en) met daarna een infinitief in plaats van een vervoegd werkwoord (de Jong, Blom & Orgassa, te verschijnen). Deze constructie kan geïnterpreteerd kunnen worden als een strategie om de reguliere vervoeging te vermijden door een minder complexe vorm te kiezen. De situatie was wezenlijk anders voor het bijvoeglijk naamwoord. Daar was niet alleen een SLI-effect, maar ook een T2-effect. De tweetalige kinderen met SLI produceerden de goede vorm in de context die hierboven werd genoemd ( een groot huis ) in slechts 15,5% van de gevallen, de eentalige kinderen met SLI in 34,8% van de verplichte contexten. Ook voor de laatste groep is de regel dus duidelijk nog moeilijk. Tweetalige kinderen zonder SLI scoorden gemiddeld 41,2%; de jongere eentalige kinderen zonder SLI (zie voetnoot 1) 57,7%, de leeftijdsgenoten 69,1% (Orgassa, 2009:142-143). De taalgestoorde kinderen scoorden lager dan de niet-taalgestoorde kinderen (bij de eentalige groep p < 0.02, bij de tweetalige groep p < 0.001). Naast dit SLI-effect werd er echter ook een T2-effect gevonden voor de niet-taalgestoorde kinderen (de T2-groep verschilde van de jongere kinderen (p < 0.05) en de oudere kinderen (p < 0.008)) (Orgassa, 2009: ibidem). Er werd geen significant T2-effect gevonden in de vergelijking tussen de twee SLI-groepen; het verschil benaderde significantie (p < 0.06). Eerder werd aangegeven dat het onderscheid tussen de en het de leidraad is voor het kiezen van de goede vorm van het bijvoeglijk naamwoord. In dat verband is het veelzeggend dat de bilinguale kinderen met SLI vrijwel geen het gebruikten bij naamwoorden (slechts in 3% van de verplichte contexten voor het onzijdige lidwoord). Er werd dus bijna exclusief gekozen voor de en daarmee ook vaker voor een adjectief op e. Zoals gezegd was in het onderzoek ook de vraag aan de orde of tweetaligheid de taalstoornis verergert. Daarvoor werd geen bewijs gevonden. De uitkomsten wijzen slechts op ofwel een louter SLI-effect (bij de werkwoorden) of op een SLI-effect naast een T2-effect (bij de bijvoeglijke naamwoorden): het ene effect vergrootte het andere niet. Discussie Het Amsterdamse onderzoek wat betekenen de uitkomsten voor de praktijk? Uit de resultaten van het onderzoek kunnen, met enige voorzichtigheid, enkele praktische conclusies worden getrokken. 35

Bij de testtaak voor werkwoordsvervoeging was er een duidelijk SLI-effect. Dat gold ook voor de tweetalige kinderen, dus op deze maat kunnen tweetalige kinderen met en zonder SLI als groepen van elkaar onderscheiden worden. De toevoeging als groepen is hier belangrijk. De taak had immers geen diagnostisch doel. Toch biedt het resultaat een perspectief voor de praktijk. Een test die op een valide wijze werkwoordsvervoeging toetst zou diagnostisch ook bruikbaar kunnen zijn bij bilinguale kinderen. Dat er een SLI-effect was, maar geen T2- effect, kan betekenen dat een test die voor monolinguale kinderen is ontworpen en die zich specifiek op dit deel van de taalvaardigheid richt wellicht de bilinguale SLIkinderen kan identificeren. Immers: er is geen T2-effect dat de uitkomsten in de weg zit. In zo n geval moet vooraf worden vastgesteld of de test voldoende sensitief is en dus ook individuele kinderen met SLI kan identificeren. In een recente studie van Blom et al. (submitted) werden de sensitiviteit en de specificiteit van werkwoordvervoeging als index voor SLI onderzocht. Bij een afbreekpunt van 90% correcte realisatie van het werkwoord was bij tweetaligen de sensitiviteit hoog (90%) maar de specificiteit laag (45%). Dat betekent dat kinderen met een taalstoornis er goed mee werden herkend, maar dat sommige kinderen zonder stoornis een foutief label kregen. Bij een afbreekscore van 75% veranderden de waarden (respectievelijk 55% en 80%). Dat betekent dat de maat wellicht nog niet perfect is, maar wel perspectief biedt voor de diagnostiek. Anders ligt het voor de bijvoeglijke naamwoorden of, ruimer geformuleerd, voor een terrein waarop we zowel een SLI-effect als een T2-effect zien. In dat geval kunnen we niet met zekerheid zeggen in hoeverre een eventuele achterstand is te wijten aan een taalstoornis: de invloed van de tweetaligheid speelt er mee. Wat we echter wel kunnen doen in zo n geval is een normgroep maken van tweetalige kinderen. Het tweetaligheidseffect valt dan immers weg beide groepen zijn bilinguaal en wat overblijft is een zuiver SLI-effect. Denk daarbij ook aan de tweetalige normen die toegevoegd zijn aan een test als de Nederlandse TAK (Verhoeven & Vermeer, 2006). Onderzoek naar de eerste taal: typologische verschillen In dit artikel is tot nu toe alleen aandacht besteed aan de T2, het Nederlands. De reden is dat de rol van de tweetaligheid hier centraal staat. Niettemin is het goed toch kort op de verschijnselen in de T1 in te gaan, vooral om te illustreren dat het beeld van de symptomen van SLI mede afhankelijk is van de typologische kenmerken van de taal. De morfologie in bijvoorbeeld het Turks is veel rijker (er zijn meer morfemen en er zijn meer aspecten die morfologisch gemarkeerd worden) en we weten dat die rijkdom een positief effect heeft op de mate waarin kinderen vervoegen en verbuigen. Dat geldt voor zowel normaal ontwikkelende kinderen als kinderen met een taalstoornis. Ter illustratie: uit onderzoek weten we dat de werkwoordvervoeging voor Italiaanse kinderen met SLI een veel minder groot obstakel is dan voor Engelse kinderen: Italiaanse morfologie is rijker (en daarnaast ook nog eens fonetisch opvallender) (Leonard, 1998). Een ander typologisch verschil betreft de taaldomeinen die bij kinderen met SLI kwetsbaar zijn. Het probleem bevindt zich niet in alle talen zo prominent in de vervoeging van het werkwoord. In bijvoorbeeld het Turks zijn de problemen eerder zichtbaar in zelfstandige naamwoorden, en dan vooral in de naamvallen. Het Nederlands kent vrijwel geen naamvallen bij naamwoorden. Verschillen tussen talen kunnen dus twee vormen hebben. Eenzelfde grammaticaal element kan in verschillende mate problematisch zijn (zie het werkwoord in het Italiaans en Engels) en de problemen kunnen optreden in een ander deel van de grammatica. In elk geval mag niet a priori worden aangenomen dat de symptomen in beide talen dezelfde zijn. Talen kunnen structureel wezenlijk van elkaar verschillen en dat heeft direct consequenties voor de symptomen van SLI. Tweetalige kinderen met een taalstoornis laten in beide talen de symptomen van de stoornis zien, maar de vorm van die symptomen is taal-specifiek. De Turkse kinderen met SLI uit het Amsterdamse onderzoek hadden in het Nederlands moeite met werkwoordvervoeging en in het Turks met naamvalsmarkering (de Jong, Çavuş & Baker, 2010). Ook in het Turks wordt congruentie gemarkeerd door het werkwoord. Die werd door de kinderen consistenter toegepast in het Turks dan in het Nederlands. Deze bevindingen laten zien wat het typologische verschil betekent voor symptomen van SLI. Wat in de ene taal een groot deel van het taalprobleem is, heeft in de andere taal minder diagnostische betekenis. In dit artikel wordt niet ingegaan op de diagnostiek in de moedertaal. Vaak wordt die gezien als een lakmoesproef voor de vaststelling van het taalprobleem. Een diagnostisch onderzoek in de T1 is dan ook zeer wenselijk. Ook daarbij is de diagnostiek van tweetalige kinderen echter niet probleemloos. Dat blijkt uit het volgende voorbeeld. Acarlar en Johnston (2006) hebben een Amerikaanse 36

procedure voor analyse van spontane taal (SALT) bewerkt voor het Turks (onder de naam T-SALT). De procedure heeft normen, zodat kan worden vastgesteld of een kind achterloopt in de productie van grammaticale morfemen. Yag mur en Nap-Kolhoff (2010) hebben deze procedure toegepast op taalsamples van tweetalige kinderen in Nederland, die Turks als moedertaal hadden. De kinderen waren niet gediagnosticeerd als taalgestoord. Niettemin bleek dat veel kinderen op een aantal variabelen binnen de klinische range vielen. Dat betekent dat de specificiteit (zie boven) van de procedure bij de analyse van data van tweetalige kinderen tekortschiet. Daarbij moet niet worden uitgesloten dat er verschil ontstaat tussen het Turks in Turkije en (bijvoorbeeld) in Nederland. Sommige morfemen worden wellicht door tweetalige sprekers van het Turks niet meer als verplicht gezien, maar als optioneel. Wat deze casus laat zien, is dat gebruik van monolinguale instrumenten bij tweetalige kinderen ook bij het meten van de T1 niet zonder risico is. Andere maten voor SLI bij tweetaligheid Een obstakel bij de diagnose van SLI bij tweetalige kinderen is de gebrekkige informatie over de eerste taal. De stoornis kan het best geverifieerd worden op grond van de taalvaardigheid in de T1. Bij de prestaties in de T1 interfereren immers de tweetaligheidsfactoren niet of minder. De koninklijke weg is dus een diagnose op basis van de eerste taal. Praktisch is dat echter niet altijd mogelijk. Om deze en andere redenen is er ook gezocht naar methoden van onderzoek die niet appelleren aan de taal zelf, maar die onderliggende vaardigheden meten. Om dit te verduidelijken is het nodig om een onderscheid te maken tussen twee perspectieven op SLI. Het eerste gaat ervan uit dat SLI, een taalstoornis immers, wordt gekenmerkt door tekorten in de grammatica van het kind, een echt taalkundige handicap dus (Paradis, 2007; Rice & Wexler, 1996). Van die verklaring bestaan verschillende varianten: het probleem wordt bijvoorbeeld gezocht in de congruentie van het werkwoord, de tijdsmarkering, de relatie tussen zinsdelen allemaal puur grammaticale vermogens die tekort kunnen schieten bij kinderen met SLI. Een tweede verklaring houdt in dat het probleem algemener is en tegelijk de taal het zwaarst treft (Kohnert & Windsor, 2004). Een dergelijke visie zoekt het in problemen met bijvoorbeeld geheugen, informatieverwerking of auditieve verwerking. Op grond van de eerste verklaring zal primair de taal zelf onderzocht worden, op grond van de tweede verklaring zijn ook andere routes begaanbaar. Het Amsterdamse onderzoek was een voorbeeld van de eerste onderzoekstraditie, we gaan hieronder in op de tweede. In de literatuur over SLI wordt in dit verband vaak onderscheid gemaakt tussen domain-specific processes en domain-general processes. Domein-specifieke processen betreffen primair (het domein) taal. Als we die meten is de taal (of, in het geval van een meertalig kind, zijn de talen) die het kind spreekt bij uitstek belangrijk. Domein-algemene processen zijn minder talig en daarbij is het minder belangrijk welke taal een kind spreekt. Kohnert, Windsor en Ebert (2009) deden onderzoek naar niet-talige symptomen van SLI, zoals verwerkingssnelheid, motorische vaardigheden, visueel geheugen. Andere onderzoekers keken naar de zogeheten executieve functies, zoals planning, aandacht, inhibitie, shifting. De uitkomsten van zulk onderzoek zijn vooralsnog zeker nog niet eenduidig, maar er zijn aanwijzingen dat kinderen met SLI ook op die terreinen niet goed functioneren. Het belang daarvan mag duidelijk zijn: als het werkelijk zo zou zijn dat dysfuncties die niet taal-specifiek zijn (en dus domain-general) symptomatisch zijn voor taalstoornissen, dan kan bij tweetalige kinderen onderzoek worden gedaan waarbij de taal zelf niet het medium is. Een maat die veel gebruikt wordt bij de identificatie van SLI is non-word repetition, het nazeggen van niet bestaande woorden. Eerder onderzoek van Kohnert suggereerde dat dat wellicht ook een maat is die geschikt is voor tweetalige kinderen. Recent onderzoek (Kohnert, 2010) weerspreekt dat echter. Op deze taak worden overeenkomsten gevonden tussen monolinguale kinderen met SLI en tweetalige kinderen zonder taalstoornis. De taak onderscheidt dus niet. De reden is volgens Kohnert dat de opgave voor het kind hierbij toch afhangt van talige stimuli. De fonologie van de stimuli moet immers wel degelijk worden aangepast aan de doeltaal. In recente presentaties heeft Kohnert een ander belangrijk onderscheid gemaakt. Dat betreft wel het meten van de taalvaardigheid zelf. Bij taalstoornissen bevindt het probleem zich in de verwerking van taal (intake). Bij tweetaligheid is de hoeveelheid en de kwaliteit van het aanbod van taal (input) een belangrijke factor. Bij tweetalige kinderen met een vermoeden van een taalstoornis is nu de belangrijke vraag: heeft het kind last van een gebrekkige ervaring met taal (input) of van een slechte taalvaardigheid (intake)? Wat Kohnert daarom voorstelt is om procedures te ontwikkelen waarbij de ervaring met taal (waarbij eentalige kinderen altijd in het voordeel zijn) minder belangrijk is en waarbij het verwerken van taal (in real time) gemeten wordt. Als voorbeeld noemt zij het gebruiken in testprocedures van laag-frequente woorden en nonsenswoorden. De rationale is dat eentalige en 37

tweetalige kinderen zo quitte staan: voor beide groepen zijn zulke items nieuw. De factor ervaring (taalaanbod) wordt daarmee geneutraliseerd. In het geval van meertalige kinderen wordt al langere tijd gepleit voor dynamic assessment, waarbij niet zozeer de uitkomsten van een taaltest tellen, maar het leerproces zelf wordt gemeten (Gutiérrez-Clellen & Peña, 2001). Het lijkt erop dat Kohnert s suggesties daarop een taalkundig supplement zijn. Adviezen over tweetaligheid Zoals gezegd werden er in het Amsterdamse onderzoek geen aanwijzingen gevonden dat tweetaligheid tot een ernstiger vorm van SLI leidt. Dat heeft een heldere consequentie. Een advies als Spreek thuis alleen Nederlands vindt geen rechtvaardiging in het onderzoek, en ook niet in andere literatuur en die literatuur is onderhand flink uitgebreid. Kortom, zoals Paradis (2007) het uitdrukt: een kind met SLI kan twee talen leren. Daarbij is de thuissituatie overigens van groot belang. Er zijn bijvoorbeeld ook gezinnen waarin de ouders de T1 nog onvoldoende beheersen en de T2 eigenlijk domineert. In dat geval kan een andere beslissing aan de orde zijn. Referenties Acarlar, F. & Johnston, J. (2006) Computer-based analysis of Turkish child language: Clinical and research applications, Journal of Multilingual Communication Disorders, 4, 78-94. Bishop, D. V. M. (2004). Specific language impairment: diagnostic dilemmas. In L. Verhoeven & H. van Balkom (Red.), Classification of Developmental Language Disorders. Mahwah, N. J.: Erlbaum. Blom, E., J. de Jong, A. Orgassa, A.E. Baker & F. Weerman (submitted). Verb inflection in monolingual Dutch and sequential bilingual Turkish-Dutch children with and without SLI Blom, E., A. Orgassa & D. Polišenská (2008). FlexiT: Elicitatiemateriaal voor de inventarisatie van de mondelinge taalvaardigheid van werkwoordsvervoeging, werkwoordsplaatsing, vervoeging van het bijvoeglijk naamwoord en lidwoordtoekenning bij diverse taalleerders van het Nederlands. University of Amsterdam. Blumenthal, M. (2009). Meertalige ontwikkeling. Leuven: Acco. Opnieuw: het diagnostische dilemma Bishop (2004) hield zich in haar hoofdstuk ook bezig met signalen die aangeven dat de kans op het inlopen van een taalachterstand beperkt is. Dat is volgens haar het geval als: het taalbegrip van het kind ernstig tekortschiet; er ook non-verbaal niet goed gecommuniceerd kan worden; er een heel kleine productieve woordenschat is (voor het Engels noemt zij, concreet: rond 8 woorden op tweejarige leeftijd); er een familiale aanleg is voor SLI en/of dyslexie. In al zulke gevallen geven de risicofactoren aanleiding tot vroege interventie. Het rijtje langslopend, lijken dat signalen die ook bij tweetalige kinderen kunnen geobserveerd worden. Concluderend kunnen we zeggen dat er soms al snel interventie nodig is (zie de vuistregels van Bishop, 2004). In zo n geval hoeft de tweetaligheid geen reden tot wachten te zijn. Wanneer er geen onmiddellijke duidelijkheid is, zijn we afhankelijk van onze testinstrumenten, maar ook van de anamnese. Dat laatste is geen sinecure: ouders kunnen waardevolle informatie geven over de taal van hun kind. Voor onze taaltesten geldt dat soms monolinguale instrumenten een functie kunnen vervullen; soms zijn we echter afhankelijk van bilinguale normen. En natuurlijk is alles wat we aan informatie over de moedertaal te weten kunnen komen (Blumenthal & Julien, 2000) bij uitstek waardevol. Blumenthal, M., & M.M.R. Julien (2000), Geen diagnose zonder anamnese meertaligheid, In: Logopedie en Foniatrie (1), 13-17. Crutchley, A. (1999). Bilingual children with SLI attending language units: getting the bigger picture. Child Language Teaching and Therapy, 15, 201-217. Genesee, F., J. Paradis, & M. Crago (2004). Dual Development and Language Disorders: A handbook on bilingualism and second language learning. Baltimore: Brookes. Gutiérrez-Clellen, V. & E. Peña (2001). Dynamic Assessment of Diverse Children. A Tutorial. Language, Speech, and Hearing Services in Schools, 32, 212-224. Jong, J. de, N. ÇavuÐ & A.E. Baker (2010). Language impairment in Turkish-Dutch bilingual children. In: TopbaÐ, S. (Red.), Communication disorders in Turkish in monolingual and multilingual settings. Bristol: Multilingual Matters. Jong, J. de, Blom, E., & Orgassa, A. (te verschijnen) Dummy auxiliaries in children with SLI a study on monolinguals and bilinguals. In Blom,E., Craats, I. van de, & Verhagen, J. (Eds) Dummy auxiliaries in first and second language acquisition. Berlin: Mouton de Gruyter. Julien, M. (2008). Taalstoornissen bij meertalige kinderen. Amsterdam: Pearson. 38

Kohnert, K. (2008). Language disorders in bilingual children and adults. San Diego: Plural Publishing. Kohnert, K. (2010). Bilingual Children and Primary Language Impairment. International Conference on Language Impairment in Monolingual and Bilingual Society (LIMOBIS). Aalborg. Kohnert, K., & Windsor, J. (2004). The search for common ground: Part II. Nonlinguistic performance by linguistically diverse learners. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 47, 891 903. Kohnert, K., J. Windsor, & K. Ebert (2009). Primary or specific language impairment and children learning a second language. Brain and Language, 109, 101-111 Leonard, L.B. (1998). Children with Specific Language Impairment. Cambridge, Mass.: MIT Press. Orgassa, A. (2009). Specific Language Impairment in a bilingual context. Proefschrift. Universiteit van Amsterdam. (Beschikbaar via http://www.lotpublications.nl/publish/articles/003604/bookpart.pdf) Orgassa, A. & F. Weerman (2008). Dutch gender in specific language impairment and second language acquisition. Second Language Research, 24, 333-364. Paradis, J. (2007). Bilingual children with specific language impairment: Theoretical and applied issues. Applied Psycholinguistics, 28, 512-564. Rice, M., & Wexler, K. (1996). Toward tense as a clinical marker of specific language impairment in English-speaking children. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 39, 1236 1257. Steenge, J. (2006). Bilingual children with Specific Language impairment: additionally disadvantaged? Proefschrift. Universiteit Nijmegen. (beschikbaar via http://repository.ubn.ru.nl/bitstream/2066/29807/1/29807.pdf) Verhoeven, L. & A. Vermeer (2006). Taaltoets Alle Kinderen. Arnhem: Cito. Yağmur, K. & Nap-Kolhoff, E.(2010). Aspects of acquisition and disorders in Turkish-Dutch bilingual children. In: S. Topba & M. Yavaş (Eds.), Communication disorders in Turkish in monolingual and multilingual settings. Bristol: Multilingual Matters. Zink, I. & M. Breuls (2012). Ontwikkelingsdysfasie. Een stoornis die meer aandacht dan namen verdient. Antwerpen: Garant. Correspondentieadres Jan de Jong Amsterdam Center for Language and Communication Universiteit van Amsterdam Spuistraat 210-III 1012 VT Amsterdam Tel. ++31 20 5253859 E-mail: J.deJong1@uva.nl Paradis, J., F. Genesee & M.B. Crago (2011), Dual Language Development and Disorders. 2 nd Edition. Baltimore: Brookes. 39