Datum van inontvangstneming : 29/07/2016

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 17 februari 2009 (*)

Datum van inontvangstneming : 27/06/2019

Datum van inontvangstneming : 19/09/2017

Datum van inontvangstneming : 04/01/2018

Datum van inontvangstneming : 17/10/2017

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Datum van inontvangstneming : 08/01/2018

Datum van inontvangstneming : 07/05/2015

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Kwetsbare minderheidsgroep

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Datum 26 november 2015 Onderwerp De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Date de réception : 01/03/2012

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

Datum van inontvangstneming : 23/09/2016

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

/2/V2. Datum uitspraak: 25 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. [appellanten], 2.

Datum van inontvangstneming : 27/06/2019

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Datum van inontvangstneming : 10/10/2017

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016

Datum van inontvangstneming : 02/04/2018

Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Datum van inontvangstneming : 08/11/2013

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Date de réception : 10/01/2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 02/05/2016

Datum van inontvangstneming : 20/11/2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 17/08/2017

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 3 november 2000 (15.11) (OR. fr) 12957/00 LIMITE MIGR 89 COMIX 785

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

ECLI:NL:RBSGR:2009:BM8181

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 07/04/2017

Datum van inontvangstneming : 03/07/2012

Datum van inontvangstneming : 04/04/2016

Datum van inontvangstneming : 17/05/2016

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 6 juni 2013 (*)

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

Datum van inontvangstneming : 21/06/2012

Datum van inontvangstneming : 03/10/2013

Datum van inontvangstneming : 19/03/2019

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Datum van inontvangstneming : 07/02/2018

Datum van inontvangstneming : 13/10/2017

Uitspraak. RECHTBANK 's-gravenhage. Assen 07/ januari inzake:

Datum van inontvangstneming : 28/08/2015

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802

Datum van inontvangstneming : 28/06/2012

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Datum van inontvangstneming : 20/12/2017

Datum van inontvangstneming : 01/08/2016

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Date de réception : 01/12/2011

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

Datum van inontvangstneming : 02/10/2015

Datum van inontvangstneming : 29/04/2019

Datum van inontvangstneming : 28/01/2019

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

Datum van inontvangstneming : 03/11/2015

Datum van inontvangstneming : 04/02/2016

BESCHIKKING VAN HET HOF (Grote kamer) 17 maart 2005 * betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 27 juli 2004,

Datum van inontvangstneming : 21/01/2013

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 7 juli 2005 *

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

(3) Het Verdrag van Genève en het Protocol vormen de hoeksteen van het internationale rechtsstelsel ter bescherming van vluchtelingen.

Datum van inontvangstneming : 22/01/2015

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1014

ECLI:NL:RVS:2016:2279

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 29/07/2016

Vertaling C-353/16-1 Zaak C-353/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 27 juni 2016 Verwijzende rechter: Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) Datum van de verwijzingsbeslissing: 22 juni 2016 Verzoekende partij in hoger beroep: MP Verwerende partij in hoger beroep: Secretary of State for the Home Department SUPREME COURT OF THE UNITED KINGDOM 22 juni 2016 [omissis] MP (Sri Lanka) (hierna: verzoeker ) tegen Secretary of State for the Home Department (hierna: verweerster ) GEHOORD op 11 mei 2016 de advocaat van verzoeker en de advocaat van verweerster HEEFT DE SUPREME COURT BESLOTEN dat 1) de in de bijlage bij deze beschikking geformuleerde vraag met het oog op een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt verwezen naar het Hof van Justitie van de Europese Unie, en NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING VAN 22.06.2016 ZAAK C-353/16 2) de beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. BIJLAGE Valt onder de artikelen 2, onder e), juncto 15, onder b), van richtlijn 2004/83/EG van de Raad een reëel risico op ernstige schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de verzoeker indien hij wordt teruggestuurd naar het land van herkomst, als gevolg van eerdere foltering of onmenselijke of vernederende behandeling, waarvoor het herkomstland verantwoordelijk was? [omissis] [OR. 2] BESCHIKKING [omissis] 1 In dit beroep gaat het om de vraag of verzoeker recht heeft op de subsidiairebeschermingsstatus op grond van de artikelen 2 en 15 van richtlijn 2004/83/EG van de Raad inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: erkenningsrichtlijn ). 2 Het hoofddoel van de erkenningsrichtlijn, zoals vastgesteld in overweging 6, is te verzekeren dat er in alle lidstaten van de Unie een minimaal niveau aan bescherming wordt geboden aan personen die bescherming behoeven, omdat zij redelijkerwijze niet erop kunnen vertrouwen dat hun land van herkomst of het land van de gewone verblijfplaats deze bescherming verstrekt. [1] 3 Artikel 2 bepaalt het volgende: In deze richtlijn wordt verstaan onder: 1 Noot van de vertaler: de tekst van overweging 6 van de Nederlandse taalversie van de richtlijn wijkt af van de tekst in de Engelse taalversie: De Engelse taalversie luidt: The main objective of this Directive is, on the one hand, to ensure that Member States apply common criteria for the identification of persons genuinely in need of international protection, and, on the other hand, to ensure that a minimum level of benefits is available for these persons in all Member States. 2 (Vrije vertaling van de Engelse taalversie: Het hoofddoel van deze richtlijn is, enerzijds, te verzekeren dat de lidstaten gemeenschappelijke criteria toepassen om vast te stellen welke personen werkelijk internationale bescherming behoeven, en anderzijds, te verzekeren dat in alle lidstaten een minimumniveau van voordelen wordt toegekend. )

MP a) internationale bescherming : de vluchtelingenstatus en de subsidiaire bescherming zoals omschreven in de punten d) en f); [...] e) persoon die voor de subsidiaire-beschermingsstatus in aanmerking komt : een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15 [...] en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen; f) subsidiaire-beschermingsstatus : de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als een persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt [...] 4 Artikel 15 bepaalt het volgende: [OR. 3] Ernstige schade bestaat uit: a) doodstraf of executie; of b) foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst; of: c) ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. 5 Verzoeker is Sri Lankaans onderdaan. Hij is in januari 2005 op de leeftijd van 28 jaar in het Verenigd Koninkrijk aangekomen en hem werd toegang verleend als student. Zijn verblijfstitel werd verlengd tot en met 30 september 2008. Kort voor het verlopen ervan verzocht hij om een verdere verlenging. Deze werd geweigerd op 11 december 2008. Op 5 januari 2009 verzocht hij om asiel op grond van, kort gezegd, het feit dat hij lid was geweest van de Liberation Tigers of Tamil Eelam (hierna: LTTE ), hij was vastgehouden en gefolterd door de Sri Lankaanse ordestrijdkrachten en dat hij, indien hij zou worden teruggestuurd naar Sri Lanka, het risico liep om om dezelfde reden verder te worden mishandeld. 6 Verweerster wees verzoekers verzoek af op 23 februari 2009. Verweerster bestreed niet de kern van verzoekers relaas, dat hij lid was geweest van de LTTE en om die reden was vastgehouden en gefolterd, maar geloofde niet dat de Sri Lankaanse autoriteiten nog steeds in hem geïnteresseerd waren of dat hij het risico zou lopen verder te worden mishandeld als hij zou worden teruggestuurd. 7 Verzoeker is tegen verweersters beslissing in beroep gegaan. Het is niet nodig om alle details van het procesverloop te geven, maar uiteindelijk maakte zijn beroep 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING VAN 22.06.2016 ZAAK C-353/16 deel uit van een beslissing van het Upper Tribunal van 5 juli 2013, waarbij een landenrichtsnoer werd gegeven met betrekking tot het risico s voor Tamils na afloop van de burgeroorlog in Sri Lanka, zie GJ and Others (post-civil war: returnees) Sri Lanka CG, 2013, [omissis]). 8 Het Upper Tribunal beschikte over medisch bewijs dat verzoeker littekens had op zijn borst en zijn armen en benen, die in grote mate aansluiten bij hetgeen hij heeft verteld over het feit dat hij met stompe voorwerpen zou zijn geslagen, met sigaretten en een ijzeren staaf werd gebrand en met een mes in zijn hand werd gesneden. Het beschikte ook over bewijs van een psychiater die verzoeker had onderzocht en toegang had tot diens medisch dossier in het Verenigd Koninkrijk, dat hij leed aan een zware posttraumatische stressstoornis en een zware depressie, een hoge mate van suïcidaliteit vertoonde en hij ernstig van plan was om zelfmoord te plegen als hij naar Sri Lanka zou worden teruggestuurd. Verzoeker zelf heeft geen bewijs overgelegd. De psychiater achtte hem hiertoe niet in staat. [OR. 4] 9 Het Upper Tribunal aanvaardde dat verzoeker werkelijk bang was om naar Sri Lanka terug te keren en dat hij het, zelfs in het Verenigd Koninkrijk, vanwege zijn eerdere foltering moeilijk vond om autoriteiten te vertrouwen en met hen om te gaan, maar het verwierp zijn beroep op grond van het VN-vluchtelingenverdrag en de erkenningsrichtlijn, omdat het niet van oordeel was dat de autoriteiten in Sri Lanka nog steeds in hem geïnteresseerd waren. Het wees zijn beroep op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM ) echter toe. Zijn motivering luidde als volgt: 4 453. Hoewel het beroep faalt op grond van het VN-vluchtelingenverdrag en de erkenningsrichtlijn, moet worden overwogen of het risico op suïcide van deze verzoeker van dien aard is dat artikel 3 EVRM van toepassing is. Onder toepassing van de beginselen uit de zaken J en Y [J/Secretary of State for the Home Department, 2005, [omissis] en Y (Sri Lanka)/Secretary of State for the Home Department, 2009, [omissis]] en ons de ernst van de mishandeling die verzoeker in het verleden ten deel is gevallen en diens huidige zware geestelijke gezondheidsproblemen, met zware vormen van zowel een posttraumatische stressstoornis als depressie, herinnerend, hebben wij overwogen of het terugsturen van verzoeker naar Sri Lanka in strijd zal zijn met de verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 3 [EVRM]. 454. Vaststaat dat er in geheel Sri Lanka slechts vijfentwintig psychiaters werkzaam zijn. Hoewel er enkele instellingen voor geestelijke gezondheidszorg bestaan in Sri Lanka, bevat punt 4 van het werkrichtsnoer van april 2012 van de UK Border Agency [immigratiedienst van het Verenigd Koninkrijk] de waarneming [omissis] dat geld dat wordt uitgegeven aan de geestelijke gezondheid echt alleen gaat naar de grote instellingen voor geestelijke gezondheidszorg in de grote steden, die

MP ontoegankelijk zijn voor geestelijk zieke mensen en hun niet de geschikte zorg bieden. [...] 456. Wij merken op dat [...] de ervaren behandelend psychiater van verzoeker stelt dat deze duidelijke plannen voor suïcide heeft, indien hij wordt teruggestuurd, en dat hij geestelijk zeer ziek is, te ziek om betrouwbaar bewijs te verstrekken. Wij beoordelen zijn omstandigheden vanuit de gedachte, dat het mogelijk zou zijn voor verweerster om [...] verzoeker terug te sturen naar Sri Lanka zonder dat hem kwaad geschiedt, maar dat hij eenmaal ter plekke onder handen van de Sri Lankaanse geestelijke gezondheidszorg zou zijn. De middelen zijn schaars in Sri Lanka en beperken zich tot de steden. Gelet op het bewijs in verweersters eigen werkrichtsnoer dat er [OR. 5] alleen in de steden voorzieningen zijn en dat deze geen passende zorg leveren voor geestelijk zieke mensen en gelet op de ernst van verzoekers geestesziekte, zijn wij er door de feitelijke bijzonderheden van dit beroep niet van overtuigd dat het zou beantwoorden aan de internationale verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 3 EVRM, wanneer hij vandaag zou worden teruggestuurd naar Sri Lanka. 10 De Court of Appeal handhaafde de beslissing van het Upper Tribunal: [2014] [omissis]. Lord Justice Maurice Kay, met wie de andere leden van de Court het eens waren, zei dat het naar zijn oordeel niet de bedoeling van de erkenningsrichtlijn was dat deze geldt voor artikel 3-gevallen waarin eerder sprake is van een risico voor de gezondheid of voor suïcide dan voor vervolging (punt 48). Hij verwees naar de beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak N/Verenigd Koninkrijk (EHRM 27 mei 2008, 26565/05) (een zaak van een aidspatiënt die betoogde dat haar uitzetting naar Oeganda in strijd zou zijn met artikel 3) als bewijs dat gevallen waarin het risico voor een verzoeker het gevolg is van diens gezondheid een bijzondere categorie vormen waarop artikel 3 slechts in heel uitzonderlijke omstandigheden van toepassing was, omdat in dergelijke gevallen de gestelde toekomstige schade niet zou voortvloeien uit opzettelijke handelen of nalaten door overheidsinstanties of nietoverheidslichamen, maar in plaats daarvan uit een zich natuurlijk voordoende ziekte en het gebrek aan voldoende middelen om in het ontvangende land daarmee om te gaan (punt 43). Verzoekers advocaat voerde aan dat het een cruciaal verschil maakte voor de toepasselijkheid van de erkenningsrichtlijn dat de Sri Lankaanse overheid verantwoordelijk was voor zijn geestesziekte, doordat zij hem in het verleden had mishandeld, maar Lord Justice Kay was van oordeel dat dit argument het begrip subsidiaire bescherming te ver oprekte. 11 Namens verzoeker werd betoogd dat het Upper Tribunal en de Court of Appeal de werkingssfeer van de erkenningsrichtlijn te beperkt hebben opgevat. Volgens verzoeker dient zijn geestesziekte niet te worden beschouwd als een zich van 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING VAN 22.06.2016 ZAAK C-353/16 nature voordoende ziekte, omdat deze werd veroorzaakt door foltering door de Sri Lankaanse autoriteiten. Daarentegen wordt aangevoerd dat, precies zoals het Upper Tribunal met betrekking tot de feiten in deze zaak heeft aanvaard, verzoekers terugkeer ernstige geestelijke schade bij hem zou veroorzaken, die rekening houdend met zijn geschiedenis van mishandeling door de [Sri Lankaanse] overheid en de ontoereikende voorzieningen om de gevolgen ervan te behandelen zou neerkomen op een schending van artikel 3 EVRM, zodat het om dezelfde redenen zou moeten hebben aanvaard dat hij recht had op de subsidiairebeschermingsstatus op grond van de erkenningsrichtlijn. Volgens deze redenering maakt het voor zijn recht op een dergelijke bescherming geen verschil dat er niet langer het risico bestaat dat hij weer mishandeld wordt, hetgeen de oorzaak is van zijn huidige gezondheidstoestand. 12 Verweerster voert aan dat het Upper Tribunal en de Court of Appeal gelijk hadden. Volgens haar is het een noodzakelijk element van de subsidiaire bescherming dat er een risico op ernstige schade, zoals gedefinieerd in artikel 15 van de erkenningsrichtlijn, bestaat in het land van herkomst, waarvoor de eigen overheid verantwoordelijk zal zijn, in de zin dat het wordt toegebracht door die overheid of door een niet-overheidsactor waartegen de overheid geen bescherming kan of wil bieden. Kortom, volgens haar redenering beoogt de richtlijn internationale bescherming te bieden tegen [OR. 6] het risico op ernstige schade uit toekomstige mishandeling, of door de overheid of door een derde partij waartegen de overheid geen bescherming kan of wil bieden, en ziet zij niet op mogelijke toekomstige gevolgen van mishandeling in het verleden, waarvoor geen risico op herhaling bestaat. 13 De Supreme Court werd verwezen op een aantal arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waaronder dat in de zaak B Bodj/Belgische Staat (C-542/13), [omissis], en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, maar geen ervan is volkomen relevant. De principiële vraag die door het beroep wordt opgeworpen, is omstreden en zou derhalve moeten worden voorgelegd aan het Hof van Justitie voor een prejudiciële beslissing. De vraag die moet worden voorgelegd, luidt: valt onder de artikelen 2, onder e), juncto 15, onder b), van de erkenningsrichtlijn een reëel risico op ernstige schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de verzoeker indien hij wordt teruggestuurd naar het land van herkomst, als gevolg van eerdere foltering of onmenselijke of vernederende behandeling, waarvoor het herkomstland verantwoordelijk was? 6