PARTICIPATIEWET WETGEVING & RECHTSPRAAK. met toelichting en nadere regelgeving

Vergelijkbare documenten
Burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum;

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Coevorden.

Beleidsregels eigen bijdragen maatschappelijke opvang en vrouwenopvang gemeente Hilversum

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 26 maart 2002, nr. 55/02; b e s l u i t : VERORDENING ALGEMENE BIJSTANDWET 2002

Voorwoord. De uitgave is wederom samengesteld door mr. Kees-Willem Bruggeman (Brug Consult) en mr. Hans Nacinovic (De Legibus).

Voorwoord. De uitgave is samengesteld door mr. Kees-Willem Bruggeman (Brug Consult) en mr. Hans Nacinovic (De Legibus).

Inhoudsopgave Inleiding Participatiewet Uitspraken 107. Gebruikte rechtspraak 201

Verordening verhoging en verlaging bijstandsnormen

Voorwoord. De uitgave is samengesteld door mr. Kees-Willem Bruggeman (Brug Consult) en mr. Hans Nacinovic (De Legibus).

dienst SZW Den Haag,...oktober 2003 Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm Dronten

Wij houden een en ander voor u in de gaten en proberen een optimale neerlegging daarvan in deze halfjaarlijkse wetgevingsbundel te bewaken.

VERORDENING toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011

Voorwoord. De uitgave is wederom samengesteld door mr. Kees-Willem Bruggeman (Brug Consult) en mr. Hans Nacinovic (De Legibus).

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van Onderbanken d.d. 19 februari 2013;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2013;

Bijstandsverordening Wet werk en bijstand

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

TOELICHTING bij de Verordening algemene bijstandswet 2000

TOELICHTING. Aldus zijn er 6 groepen te onderscheiden:

TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE DOETINCHEM gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 maart 2012;

gelet op artikel 8 lid 1 sub c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375).

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Opsterland van 30 oktober 2012

gezien het voorstel inzake aanpassen verordeningen Wwb in verband wetswijzigingen 2013 (Gem. blad Afd. A 2013, no. );

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Opsterland van 18 december 2012

ALGEMENE TOELICHTING (Toeslagenverordening WWB 2013)

Verordening. toeslagen en verlagingen. Wet werk en bijstand

Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Apeldoorn. Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

TOESLAGENVERORDENING WWB GEMEENTE PUTTEN

Participatiewet FM.indd 1 7/8/15 12:50:12 PM

Toeslagenverordening WWB ISD BOL 2012

Onderwerp: Verordening toeslagen en verlagingen van uitkeringsnormen op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb).

De Wet investeren in jongeren

Beleidsregels alleenstaande-ouderkop 2016 IGSD Steenwijkerland/Westerveld.

Toelichting bij de verordening. Algemeen

Beleidsregels alleenstaande ouders De Friese Meren. de Beleidsregels alleenstaande ouders De Friese Meren vast te stellen:

Beleidsregels kostendelersnorm en verlagen bijstand in verband met woonsituatie gemeente Edam-Volendam 2018

Toeslagenverordening WWB gemeente Kerkrade 2012

Het college van burgemeester en wethouders, in zijn vergadering van BESLUIT

Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 februari 2013, nr. 0188; gelet op de Wet werk en bijstand (WWB),

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2009

Artikel 7 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012-A.

TOELICHTING TOESLAGEN- EN VERLAGINGENVERORDENING WWB

vast te stellen de: Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand.

CVDR. Nr. CVDR94327_1. Verordening toeslagen- en kortingenbeleid VERORDENING TOESLAGEN- EN KORTINGENBELEID. Algemene bepalingen:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 februari 2012, nr. R ;;

Wet werk en bijstand 2012 tekst inclusief officiële toelichting uit de parlementaire geschiedenis

Het dagelijks bestuur van WIHW; Gelezen het advies van de Regionale Cliëntenraad WIHW;

Tekstuitgave van de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Toeslagenverordening WWB 2012-A gemeente Diemen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Wettekst Participatiewet per 1 januari 2015

VERORDENING TOESLAGEN WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE GELDERMALSEN 2012

Toeslagenverordening WWB 2013 gemeente Doesburg

Beleidsregels compensatie alleenstaande ouderkop Heemstede 2016

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gemeente Wassenaar gelezen het voorstel van het college, nr Z-1932 inzake de Wet werk en bijstand,

Toeslagenverordening WWB 2013 versie 1

Wettekst Participatiewet per 1 juli 2016 en later

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden;

Beleidsregels over kostendelersnorm en verlaging van uitkering vanwege woonsituatie Steenwijkerland/Westerveld 2016

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013(1e wijziging) (versie geldend sedert 1 januari 2013)

Participatiewet Geldend van t/m heden

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.

Hoofdstuk I Algemeen 2. Hoofdstuk II Commerciële relatie en commerciële prijs 2. Hoofdstuk III Inkomstenkorting bij huur of kostganger 3

Als de wet door de Eerste Kamer is aangenomen volgt een definitieve versie van de nieuwe wettekst.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

TOESLAGENVERORDENING WWB en WIJ gemeente Lelystad 2011

Naar aanleiding van amendement ( nr. 188) zijn bij artikel 8c in blauw (vet) inhoudelijke opmerkingen geplaatst.

Onderzoek naar de mogelijkheid om in specifieke gervallen een voormalig pleegkind gelijk te stellen aan een eigen kind binnen de sociale zekerheid

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 november 2005, nummer 1304;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d. 27 april 2010;

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Verordening verhogingen en verlagingen van de norm voor bepaalde groepen van mensen aan wie bijstand kan worden verleend

Gemeente Achtkarspelen. Verordening Langdurigheidstoeslag WWB. Dienst Werk en Inkomen De Wâlden

Toeslagenverordening 2013

Gezien het voorstel inzake gewijzigde WWB-verordeningen na vervallen huishoudinkomenstoets (Gem. blad Afd. A 2012, no. 45);

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Woensdrecht. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Westland 2015

TOELICHTING op de Bijstandsverordening / Toeslagenverordening gemeente Oegstgeest 2004

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 december 2014;

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Artikel 3. Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders. en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

Toeslagenverordening wet werk en bijstand Gouda 2010

Toeslagenverordening WWB gemeente Kerkrade 2012 / A

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004

Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Oldebroek

TOESLAGENVERORDENING WWB gemeente Lelystad 2012

Verordening toeslagen- en kortingenbeleid ihkv Wet Werk en Bijstand

Toeslagenverordening WWB II gemeente Hellevoetsluis.Nummer:

DE RAAD VAN DE GEMEENTE ROERMOND,

Transcriptie:

PARTICIPATIEWET WETGEVING & RECHTSPRAAK met toelichting en nadere regelgeving 2016.2

Voorwoord Deze bundel biedt een overzicht van de wet- en regelgeving op het gebied van de Participatiewet. De wet- en regelgeving is bijgewerkt tot en met 1 juli 2016. Verder biedt deze bundel een selectie van de relevante jurisprudentie met betrekking tot de bijstand. De selectie is zo goed mogelijk afgestemd op de behoeften van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk. In deze uitgave zijn de Participatiewet en bijbehorende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen opgenomen om zo een zo compleet mogelijk overzicht te geven. Bij de Participatiewet is ook, voor zover relevant, de officiële toelichting, afkomstig uit de parlementaire geschiedenis, opgenomen. De jurisprudentie is thematisch weergegeven, waardoor er zo gericht mogelijk kan worden gezocht naar relevante jurisprudentie. De meest genoemde jurisprudentie is opgenomen in de online kennisbank Grip op Participatiewet van Schulinck (www.gripopparticipatiewet.nl). 3

Inhoudsopgave 1. Wetten 5 1.1 Participatiewet 5 2. Algemene maatregelen van bestuur 405 2.1 Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998 405 2.2 Besluit advisering beschut werk 409 2.3 Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 411 2.4 Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid 432 2.5 Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ 434 2.6 Besluit loonkostensubsidie Participatiewet 435 2.7 Besluit Participatiewet 437 2.8 Boetebesluit socialezekerheidswetten 450 2.9 Besluit taaltoets Participatiewet 455 3. Ministeriële regelingen 457 3.1 Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Bbz 2004 457 3.2 Regeling bijstandsverlening aan zelfstandigen in het buitenland 460 3.3 Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004 462 3.4 Regeling loonkostensubsidie Participatiewet 468 3.5 Regeling statistiek Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 470 3.6 Regeling uitkeringen gemeenten Bbz 2004 voor de uitvoeringsjaren 2012 en volgende 473 3.7 Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ 475 4. Jurisprudentie Participatiewet 485 4.1 Inleiding 485 4.2 Aanvraagsystematiek, uitsluiting, vorm en normering 485 4.3 Territorialiteitsbeginsel 513 4.4 Koppelingsbeginsel 517 4.5 Gezamenlijke huishouding 522 4.6 Voorliggende voorzieningen en middelen 540 4.7 Inlichtingenplicht, huisbezoek en handhaving 568 4.8 Afstemmen 597 4.9 Boete 611 4.10 Herziening, intrekking en terug- en invordering 613 4.11 Minimabeleid en bijzondere bijstand 632 4

1. Wetten 1.1 Participatiewet Wetstechnische informatie Gepubliceerd : Stb. 2003, 375 Laatste wijziging : Stb. 2015, 464 Laatste wijziging per : 1 juli 2016 Hoofdstuk 1 - Algemeen 1.1 - Begripsbepalingen Artikel 1 - Organen In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; b. college: het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 40, eerste lid; c. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; d. Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; e. Inlichtingenbureau: het Inlichtingenbureau, bedoeld in artikel 63 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; f. inrichting: 1. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden; 2. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is; g. Richtlijn 2004/38/EG: Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158); h. vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht; i. Algemene bijstandswet: Algemene bijstandswet zoals deze luidde op 31 december 2003; j. Wet inschakeling werkzoekenden: Wet inschakeling werkzoekenden zoals deze luidde op 31 december 2003; 5

ARTIKEL 2 PARTICIPATIEWET k. Besluit in- en doorstroombanen: Besluit in- en doorstroombanen zoals dit luidde op 31 december 2003; l. Invoeringswet Wet werk en bijstand: Invoeringswet Wet werk en bijstand zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586); m. pensioengerechtigde leeftijd: pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet; n. lijfrente: een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001, een lijfrentespaarrekening of een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet die voorziet in een oudedagslijfrente, dan wel een recht op periodieke uitkeringen of verstrekkingen waarop artikel I, onderdeel O, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing is. Toelichting TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 21-32 (Memorie van Toelichting WWB, artikelsgewijs): zie toelichting bij artikel 2. Stb. 2012, 361, p. 21 (Nota van toelichting; Algemeen) De leeftijd waarop men recht krijgt op het AOW-ouderdomspensioen wordt vanaf 2013 stapsgewijs verhoogd naar 67 jaar in 2023 en vanaf 2024 gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting. [...] Een en ander wordt geregeld in het voorstel van wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd) (Kamerstukken II 2011/12, 33 290). [...] Omdat mensen door het stapsgewijs verhogen van de AOW-leeftijd verschillende AOW-leeftijden kunnen hebben, is er voor gekozen in de wetgeving de leeftijdsgrens van «65 jaar» daar waar mogelijk te vervangen door «de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet». [...] Artikel 2 - Premies, wettelijk minimumloon en kinderbijslag In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. premies volksverzekeringen: premies volksverzekeringen als bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen; b. kinderbijslag: kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet; c. wettelijk minimumloon: het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet. 6

ARTIKEL 2 PARTICIPATIEWET Toelichting TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 31-32 (Memorie van Toelichting WWB, artikelsgewijs) Deze artikelen [red.: 1 en 2] bevatten een aantal begripsbepalingen. Alleen het begrip inrichting (artikel 1, onderdeel g) behoeft enige nadere toelichting. Of iemand in een inrichting verblijft dan wel zelfstandig woont, is van belang voor de bepaling van de bijstandsnorm die van toepassing is (zie ook artikel 23). Bij de bepaling van het begrip inrichting wordt zowel de doelstelling als het feitelijk functioneren van de betreffende organisatie in ogenschouw genomen. De feitelijke werkzaamheden kunnen onder meer blijken uit het door de instelling aangeboden voorzieningenpakket. Bij de uitvoering van deze wet zal vooral moeten worden beoordeeld of de inrichting voorziet in kost en inwoning van de betrokkene. Aangezien dit in de meeste inrichtingen, zoals verzorgingstehuizen, verpleegtehuizen en opvangtehuizen, het geval is, is de verlening van bijstand aan personen in inrichtingen slechts in een beperkt aantal gevallen aan de orde. De in artikel 1, onderdeel g, onder 2, opgenomen begripsomschrijving strekt ertoe om ten aanzien van de voorzieningen voor maatschappelijke opvang een objectief waarneembare scheidslijn te trekken tussen datgene dat als, al dan niet begeleid, zelfstandig wonen kan worden beschouwd en datgene dat als verblijf in een inrichting moet worden bezien. Het gaat daarbij om voorzieningen waarbij aan personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van psychosociale of maatschappelijke aard in ieder geval slaapgelegenheid wordt geboden in opvangcentra en - tehuizen, anders dan in de vorm van zelfstandige huisvesting, tezamen met de mogelijkheid van begeleiding en hulpverlening gedurende meer dan de helft van ieder etmaal. Onder hulpverlening en begeleiding in de zin van het begrip inrichting dient te worden verstaan de inzet van beroepskrachten die door de instelling zijn aangesteld voor het bieden van verzorging en verpleging dan wel voor het door hen toepassen van agogische methodieken. Wordt hulpverlening en begeleiding in deze betekenis gedurende meer dan de helft van ieder etmaal geboden, dan is sprake van een inrichting in de zin van artikel 1, onderdeel g, onder 2. Een instelling voor maatschappelijke opvang kan meerdere voorzieningen omvatten. Als een voorziening voor maatschappelijke opvang wel de mogelijkheid van hulpverlening en begeleiding omvat, maar de betreffende cliënt hiervan geen gebruik maakt, dan is voor deze voorziening toch sprake van een inrichting in de zin van deze wet en is artikel 23 van toepassing. Bij de opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen, zoals bijvoorbeeld de sociale pensions, beperkt de voorziening zich veelal tot het bieden van slaapgelegenheid. Binnen deze voorzieningen zijn in de regel geen of slechts in beperkte mate mogelijkheden tot het bieden van begeleiding en hulpverlening. In deze situaties is dan ook geen sprake van een inrichting in de zin van deze wet en kan aan personen die gebruik maken van dergelijke voorzieningen de norm van artikel 21 worden toegekend, uiteraard voor zover het gaat om personen van 21 jaar of ouder. De artikelen 25 tot en met 30 (toeslagen en verlagingen) zijn in deze gevallen onverkort van toepassing. Blijf-van-mijn-lijf-huizen zijn vanaf hun oprichting primair beschouwd als woonvoorzieningen, waarbij de gebruik(st)er voor de toepassing van deze wet als zelfstandig wonend wordt beschouwd. Ook de 7

ARTIKEL 3 PARTICIPATIEWET projecten voor begeleid wonen voldoen niet aan de definitie van het begrip inrichting, omdat deze projecten bedoeld zijn als woonvoorziening met een zeer beperkte mogelijkheid tot begeleiding. TK 2004-2005, 30 124, nr. 3, p. 103 (Memorie van Toelichting Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet, artikelsgewijs) Onderdeel c van artikel 2 van de Wet werk en bijstand (WWB) dient te vervallen, nu er na inwerkintreding van de Zvw noch van een ziekenfondspremie noch van een Zfw meer sprake zal zijn. TK 2011-2012, 33 161, nr. 10, p. 12 (Nota van wijziging) Aan artikel 2 wordt een onderdeel toegevoegd. Dit onderdeel bevat de begripsomschrijving van «wettelijk minimumloon». Dit begrip speelt bij de doelgroep loondispensatie een belangrijke rol en om onduidelijkheden over de uitleg van dit begrip weg te nemen, wordt deze begripsomschrijving opgenomen. Omdat er een begripsomschrijving aan artikel 2 wordt toegevoegd, wordt ook het opschrift aangepast. TK 2013-2014, 33 161, nr. 107, p. 112 (Vierde nota van wijziging) Door inwerkingtreding van de Wet uniformering loonbegrip is in artikel 2 van de Wet werk en bijstand (WWB) onderdeel b komen te vervallen en is onderdeel c verletterd tot onderdeel b. Naar aanleiding van deze wijzigingen wordt dit onderdeel technisch aangepast. Artikel 3 - Gezamenlijke huishouding en woning 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met: a. echtgenoot: geregistreerde partner; b. echtgenoten: geregistreerde partners; c. huwelijk: geregistreerd partnerschap; d. gehuwd: als partner geregistreerd; e. gehuwde: als partner geregistreerde; f. gehuwden: als partners geregistreerden; g. echtscheiding: beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing. 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt: a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. 8

ARTIKEL 3 PARTICIPATIEWET 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt; b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander; c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid. 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d. 6. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een woning mede verstaan een woonwagen of een woonschip. 7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde. 8. Onder voormalig pleegkind wordt verstaan een pleegkind voor wie de ongehuwde een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet. AMvB op grond van lid 5: Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998 (Stb. 1997, 790). Zie blz. 405. Jurisprudentie ECLI:NL:CRVB:2006:AY8627 (zie blz 522) ECLI:NL:CRVB:2007:BB0006 (zie blz 523) ECLI:NL:CRVB:2008:BC9662 (zie blz 523) ECLI:NL:CRVB:2008:BD2913 (zie blz 523) ECLI:NL:CRVB:2009:BI4644 (zie blz 523) ECLI:NL:CRVB:2009:BH2580 (zie blz 523) ECLI:NL:CRVB:2009:BK7053 (zie blz 524) ECLI:NL:CRVB:2010:BL3261 (zie blz 524) ECLI:NL:CRVB:2010:BM3140 (zie blz 524) ECLI:NL:CRVB:2010:BM5961 (zie blz 525) ECLI:NL:CRVB:2010:BN5002 (zie blz 525) 9

ARTIKEL 3 PARTICIPATIEWET ECLI:NL:CRVB:2010:BN8652 (zie blz 525) ECLI:NL:CRVB:2010:BO1231 (zie blz 525) ECLI:NL:CRVB:2011:BP2685 (zie blz. 525) ECLI:NL:CRVB:2011:BP3464 (zie blz. 526) ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2068 (zie blz. 526) ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4873 (zie blz. 526) ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7881 (zie blz. 572) ECLI:NL:CRVB:2012:BV1750 (zie blz. 527) ECLI:NL:CRVB:2012:BV8649 (zie blz. 528) ECLI:NL:CRVB:2012:BW0595 (zie blz. 528) ECLI:NL:CRVB:2012:BX3453 (zie blz. 528) ECLI:NL:CRVB:2012:BX3872 (zie blz. 529) ECLI:NL:CRVB:2012:BX3971 (zie blz. 529) ECLI:NL:CRVB:2012:BX7169 (zie blz. 579) ECLI:NL:CRVB:2012:BX7597 (zie blz. 529) ECLI:NL:CRVB:2012:BX7604 (zie blz. 530) ECLI:NL:CRVB:2012:BX9936 (zie blz. 530) ECLI:NL:CRVB:2012:BY3642 (zie blz. 530) ECLI:NL:CRVB:2013:BY8919 (zie blz. 530) ECLI:NL:CRVB:2013:BY8924 (zie blz. 531) ECLI:NL:CRVB:2013:BY8472 (zie blz. 531) ECLI:NL:CRVB:2013:BY8770 (zie blz. 531) ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0082 (zie blz. 531) ECLI:NL:CRVB:2013:BY9843 (zie blz. 531) ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1584 (zie blz. 532) ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3511 (zie blz. 532) ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4872 (zie blz. 586) ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5624 (zie blz. 586) ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5623 (zie blz. 532) ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5594 (zie blz. 532) ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6744 (zie blz. 532) ECLI:NL:CRVB:2013:CA1516 (zie blz. 533) ECLI:NL:CRVB:2013:1203 (zie blz. 533) ECLI:NL:CRVB:2013:1211 (zie blz. 533) ECLI:NL:CRVB:2013:2641 (zie blz. 533) ECLI:NL:CRVB:2013:1203 (zie blz. 533) ECLI:NL:CRVB:2013:2648 (zie blz. 533) ECLI:NL:CRVB:2013:2641 (zie blz. 534) 10

ARTIKEL 3 PARTICIPATIEWET ECLI:NL:CRVB:2013:2843 (zie blz. 534) ECLI:NL:CRVB:2013:2848 (zie blz. 534) ECLI:NL:CRVB:2014:1819 (zie blz. 534) ECLI:NL:CRVB:2014:2905 (zie blz. 534) ECLI:NL:CRVB:2014:3185 (zie blz. 534) ECLI:NL:CRVB:2014:3411 (zie blz. 535) ECLI:NL:CRVB:2014:3564 (zie blz. 535) ECLI:NL:CRVB:2014:3648 (zie blz. 535) ECLI:NL:CRVB:2015:645 (zie blz. 536) ECLI:NL:CRVB:2015:740 (zie blz. 536) ECLI:NL:CRVB:2015:1437 (zie blz.537) ECLI:NL:CRVB:2015:2115 (zie blz. 538) ECLI:NL:CRVB:2015:2117 (zie blz. 594) ECLI:NL:CRVB:2015:2119 (zie blz. 538) ECLI:NL:CRVB:2015:2149 (zie blz. 594) ECLI:NL:CRVB:2015:2400 (zie blz. 539) ECLI:NL:CRVB:2015:2982 (zie blz. 539) ECLI:NL:CRVB:2015:3253 (zie blz. 539) ECLI:NL:CRVB:2015:3723 (zie blz. 539) ECLI:NL:CRVB:2015:3792 (zie blz. 539) ECLI:NL:CRVB:2015:3796 (zie blz. 539) ECLI:NL:CRVB:2016:995 (zie blz. 631) ECLI:NL:CRVB:2016:733 (zie blz. 540) Toelichting TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 32-33 (Memorie van Toelichting WWB, artikelsgewijs) Het partnerbegrip komt overeen met het partnerbegrip in de Algemene bijstandswet (Abw). De reeds ontwikkelde jurisprudentie terzake blijft derhalve van betekenis. Naar aanleiding van deze jurisprudentie is het vierde lid, onderdeel a, gewijzigd. In tegenstelling tot de Abw is een periode aangegeven waarin burgemeester en wethouders zonder nader onderzoek kunnen concluderen dat de belanghebbenden een gezamenlijke huishouding voeren indien zij voor de verlening van bijstand eerder in die periode als gehuwden zijn aangemerkt. Deze periode is gesteld op twee jaar. Deze termijn wordt ook gehanteerd in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vijfde lid. Gehuwden In de begripsomschrijving van de met gehuwden gelijkgestelde personen (tweede lid, onderdeel a), is het criterium duurzaam niet opgenomen. Dit heeft tot doel te voorkomen dat personen die feitelijk 11

ARTIKEL 3 PARTICIPATIEWET een gezamenlijke huishouding voeren pas na verloop van enige tijd ook als zodanig voor de bijstandsverlening worden aangemerkt. Het niet opnemen van het duurzaamheidscriterium heeft niet tot gevolg dat een kortdurend verblijf in de woning van een ander er al toe leidt dat de betrokkenen worden geacht elkaars partners te zijn. Daartoe dient er immers sprake van te zijn dat de betrokkenen het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Bij tijdelijk verblijf is daarvan geen sprake. Van duurzaam gescheiden levende echtgenoten is sprake indien het een door beide betrokkenen of door een van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste een van hen als bestendig is bedoeld. Ook een door geen van beide echtgenoten gewilde toestand, die voor de voorzetting van de echtelijke samenleving een daadwerkelijk beletsel vormt en waarvan redelijkerwijs niet valt te verwachten dat de echtelijke samenleving kan worden hervat, kan worden aangemerkt als een situatie van duurzaam gescheiden leven. Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de echtgenoot voor langere tijd in een psychiatrische inrichting is opgenomen en geen positieve wijziging in diens geestestoestand is te verwachten. Voorts kan worden gedacht aan de in Nederland wonende politieke vluchteling die gedwongen is geweest zijn gezin in het land van herkomst achter te laten. Er is een toereikende rechtvaardiging om voor de bloedverwanten in de eerste graad een uitzondering te maken op de gelijkstelling met gehuwden. Het gaat hierbij om de relatie tussen ouders en kinderen, waarbij de samenwoning in de regel voortvloeit uit de huidige of vroegere afhankelijkheidsrelatie van het kind ten opzichte van de ouders. Hierbij is geen sprake van een vrijwillige keus om een nieuwe, voorheen nog niet bestaande gezamenlijke huishouding te gaan voeren, hetgeen ten grondslag ligt aan de huwelijkse samenlevingsvorm die het uitgangspunt vormt voor een gelijke behandeling van andere samenlevingsvormen. [red.: zie hierna TK 2002-2003, 28 870, nr. 62 over het bepaalde inzake bloedverwanten in de tweede graad] Gezamenlijke huishouding In het derde lid wordt verduidelijkt in welke situaties sprake is van gezamenlijke huisvesting. Daarvoor is doorslaggevend of de betrokkenen feitelijk dezelfde woning bewonen. In de redactie van dit lid wordt dit aangegeven door te spreken van het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Hiermee wordt voorkomen dat bijvoorbeeld aan het loutere feit dat een van hen elders een eigen woning heeft, ongeacht of deze daar feitelijk gehuisvest is, de conclusie wordt verbonden dat er geen sprake kan zijn van een gezamenlijk gevoerde huishouding. Het begrip woning is gekozen, omdat dit aansluit bij de Huursubsidiewet. Dit is voor burgemeester en wethouders een duidelijk hanteerbaar begrip. In de uitvoering van de Huursubsidiewet wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken 12

ARTIKEL 3 PARTICIPATIEWET of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn. Huurders van een woning in zogenoemde centraalwonenprojecten hebben meestal de beschikking over een geheel zelfstandige wooneenheid. Daarnaast heeft men met andere bewoners de mogelijkheid om van gemeenschappelijke voorzieningen gebruik te maken. Ondanks de aanwezigheid van die gemeenschappelijke voorzieningen is ingeval van een geheel zelfstandige wooneenheid toch sprake van een woning. In de praktijk worden burgemeester en wethouders geconfronteerd met samenwonende partners die meedelen dat hun relatie er een is van verhuurder en onderhuurder of kostgever en kostganger. Ook als de betrokkenen documenten overleggen waaruit dat zou moeten blijken, behoeft dat niet te betekenen dat burgemeester en wethouders hen als alleenstaanden moeten aanmerken. De loutere aanwezigheid van een contract of van bewijsstukken dat huur of kostgeld wordt betaald, staat er immers niet aan in de weg dat de betrokkenen mogelijk in feite een gezamenlijke huishouding voeren. Bij onderhuurders en kostgangers is sprake van een zuiver zakelijke relatie. Daarvan is geen sprake als er een mate van financiële verstrengeling aanwezig is, die verder reikt dan de betaling van de huur of het kostgeld en een wederzijdse verzorging die niet beperkt blijft tot het onderhoud van de gehuurde kamer of de levering van de overeengekomen diensten, zoals de maaltijden of de bewassing. Zoals dat ook het geval is in andere situaties waarin de betrokkenen beweren niet elkaars partners te zijn, dienen burgemeester en wethouders een onderzoek in te stellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen. Als daaruit blijkt dat de betrokkenen in werkelijkheid een gezamenlijke huishouding voeren, moet worden geconcludeerd dat de overgelegde stukken een onjuiste weergave zijn van de feitelijke situatie en dat de betrokkenen als partners dienen te worden aangemerkt. Bij de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke huishouding, kunnen burgemeester en wethouders steunen op de jurisprudentie die in de loop der jaren is ontwikkeld. In het vierde lid worden de situaties aangegeven waarin burgemeester en wethouders zonder nader onderzoek kunnen concluderen dat de betrokkenen een gezamenlijke huishouding voeren. Uit de aanhef van dit lid blijkt dat deze bepaling betrekking heeft op samenwonenden. Van een gezamenlijke huishouding wordt derhalve uitgegaan als de betrokkenen én gezamenlijk gehuisvest zijn én verkeren in een van de hier genoemde situaties. Onderdeel b ziet ook op de situatie dat, hoewel er geen erkenning van een kind heeft plaatsgevonden, uit de relatie van de betrokkenen een kind is geboren. Dit laatste is geen gegeven dat in de bevolkingsadministratie is opgenomen. Handelingen of mededelingen van de betrokkenen kunnen echter aanwijzing zijn dat hiervan sprake is, bijvoorbeeld dat de man aangifte doet van de geboorte van het kind. 13

ARTIKEL 3 PARTICIPATIEWET TK 2002-2003, 28 870, nr. 62 (Toelichting amendement lid 2 onderdeel a) De wet sluit het recht op bijstand uit voor een broer of zus die samenwoont met een broer of zus die een inkomen heeft. Dit amendement zorgt voor een uitzondering op deze bepaling indien er sprake is van zorgbehoefte bij één van de samenwonende bloedverwanten in de tweede graad. TK 2008-2009, 32 037, nr. 3, p. 22-23 (Memorie van Toelichting WWB, artikelsgewijs) In artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de WWB wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert. Daarop wordt alleen voor bloedverwanten in de eerste graad (eigen kinderen) een uitzondering gemaakt. Omdat een meerderjarig voormalig pleegkind ten opzichte van zijn pleegouder(s) geen eerste graads bloedverwant is, kan de ongehuwde voormalig pleegouder een gezamenlijke huishouding voeren met het meerderjarige voormalig pleegkind. In die situatie wordt de ongehuwde voormalige pleegouder voor de toepassing van de WWB als gehuwd of als echtgenoot aangemerkt. Omdat pleeggezinnen in de sociale zekerheid voor wat betreft het aanwezig achten van een gezamenlijke huishouding net zo behandeld moeten worden als gezinnen met eigen kinderen, worden meerderjarige voormalig pleegkinderen op dit punt gelijk gesteld aan eerste graadsbloedverwanten. Hiermee wordt in de WWB het verschil in behandeling tussen enerzijds een ongehuwde die samenwoont met een eigen kind en anderzijds een ongehuwde die samenwoont met een meerderjarig voormalig pleegkind opgeheven. TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 45 (Memorie van Toelichting, artikelsgewijs) In het tweede lid van artikel 3 is bepaald dat ongehuwden die een gezamenlijke huishouding voeren als gehuwden worden aangemerkt. Hier zijn twee uitzonderingen op gemaakt. De eerste uitzondering betreft de situatie dat twee bloedverwanten in de eerste graad een gezamenlijke huishouding voeren. De tweede uitzondering betreft de situatie dat twee bloedverwanten in de tweede graad een gezamenlijke huishouding voeren waarbij er sprake is van een zorgbehoefte bij een van hen. Voorgesteld wordt om hier een uitzondering voor aanverwanten in de eerste graad die een gezamenlijke huishouding voeren aan toe te voegen. Dit omdat het onwenselijk is dat aanverwanten in de eerste graad (bijvoorbeeld een vader met zijn stiefzoon) als echtgenoten worden aangemerkt. Omdat de uitzondering van aanverwanten in de eerste graad wordt toegevoegd in het tweede lid, onderdeel a, is het niet meer nodig om in het zevende lid te bepalen dat onder bloedverwant in de eerste graad mede wordt verstaan het meerderjarig stiefkind. Een stiefkind is immers een aanverwant in de eerste graad. De gelijkstelling in het zevende lid van het meerderjarig voormalig pleegkind met een bloedverwant in de eerste graad dient wel te blijven staan aangezien dat pleegkind geen bloedof aanverwant in de eerste graad is. 14

ARTIKEL 4 PARTICIPATIEWET TK 2013-2014, 33 983, nr. 3, p. 31 (Memorie van toelichting) Deze wijzigingen betreffen behoudens de hierna te noemen artikelen technische aanpassingen in verband met verwijzingen naar de Wet op de jeugdzorg, die, voor zover van toepassing, worden vervangen door overeenkomstige verwijzingen naar de Jeugdwet. In het wetsvoorstel Invoeringswet Participatiewet wordt de citeertitel van de Wet werk en bijstand gewijzigd in: Participatiewet. Derhalve moet na inwerkingtreding van deze wet niet langer verwezen worden naar de Wet werk en bijstand doch naar de Participatiewet. Artikel 4 - Alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; b. alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; c. gezin: 1. de gehuwden tezamen; 2. de gehuwden met de tot hun last komende kinderen; 3. de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen; d. kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind of, voor de toepassing van de artikelen 9, 9a en 30, tweede lid, het in Nederland woonachtige pleegkind; e. ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie aan de alleenstaande ouder of de gehuwde op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald, zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid, van die wet niet van toepassing zou zijn. 2. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt mede verstaan een meerderjarig stiefkind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde. Jurisprudentie ECLI:NL:CRVB:2011:BR5721 (zie blz. 527) ECLI:NL:CRVB:2012:BY8429 (met noot mr. Carin Lennertz) (zie blz. 495) ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8480 (zie blz. 604) ECLI:NL:CRVB:2015:260 (zie blz. 504) 15