Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: In artikel I, onderdeel B, komt te tekst van artikel 124a, derde lid, te luiden als volgt:

ECLI:NL:RVS:2006:AV7550

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Beoordeling. h2>klacht

tot wijziging van het Reglement rijbewijzen in verband met de doorberekening van de kosten van het onderzoek in het kader van de vorderingsprocedure

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Besluit van. Hebben goedgevonden en verstaan: Artikel I. Het Reglement rijbewijzen wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) en de gemeente Leiderdorp (hierna: gemeente).

Openbare internetconsultatie van 2 juni 2016 tot en met 3 juli 2016

ECLI:NL:RBDOR:2002:AF2276

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 13 oktober 2004 Rapportnummer: 2004/401

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Besluit van. Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I. Het Reglement rijbewijzen wordt als volgt gewijzigd: Artikel 1, onderdeel i, vervalt.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

4. Het CBR wees het verzoek om een betalingsregeling op 6 juni 2008 af. Het CBR stelde:

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk

No.W /III 's-gravenhage, 1 mei 2015

Ons kenmerk z Contactpersoon

1. Wenselijkheid van het afzien van een akoestisch onderzoek

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beoordeling Bevindingen

VERSIE TEN BEHOEVE VAN DE INTERNETCONSULTATIE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBSGR:2008:BD9798

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

No.W /II 's-gravenhage, 5 november 2012

Tweede Kamer der Staten "Generaal

De geschiedenis van het Nederlandse rijbewijs

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 20 september 2004 (22.09) (OR. en) 12294/04 Interinstitutioneel dossier: 2003/0252 (COD) LIMITE

Besluit van. Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I. Het Reglement rijbewijzen wordt als volgt gewijzigd:

EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

abcdefgh Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG Geachte voorzitter,

Rapport. Datum: 4 december 2001 Rapportnummer: 2001/385

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van.. augustus 2005, directie Wetgeving, nr. /05/6;

Eerste Kamer der Staten-Generaal

b) de mogelijkheden tot fraude te beperken (model in de vorm van een plastic kaart);

2016D22881 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Nieuwe regels voor het rijbewijs C. Voor bestuurders van een vrachtauto

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

4. Vervolgens diende verzoeksters gemachtigde op 6 mei 2008 een klacht in bij de Nationale ombudsman.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Breda houdende regels omtrent taxi s Taxiverordening Breda

In artikel 28 vervalt onderdeel e en wordt onderdeel f verletterd tot onderdeel e.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Minister van Justitie. Naar aanleiding van uw verzoek bericht ik u als volgt.

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Het rijbewijs na implementatie van de derde Europese rijbewijsrichtlijn

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Rapport over een klacht over de directeur van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. Datum: 4 augustus Rapportnummer: 2011/233

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ontwerp van decreet. houdende wijziging van het tarief op het recht op verdelingen en gelijkstaande overdrachten. Advies. van de Raad van State

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 december 2015 in zaak nr. 15/6269 in het geding tussen:

==================================================================== 1. Algemene bepalingen. Artikel 1

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

T WEEDE K AMER DER STATEN-G ENERAAL

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 28 mei 2008 (04.06) (OR. en) 9935/08 SOC 316 COMPET 194

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

1. Algemeen Regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart. Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1985-1986 16 972 Wijziging van de Wegenverkeerswet (Verlenging geldigheidsduur rijbewijzen) NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET EINDVERSLAG Ontvangen 29 oktober 1985 In het reeds geruime tijd geleden door de Kamer uitgebrachte eindverslag inzake het voorstel van wet houdende verlenging van de geldigheidsduur van rijbewijzen is door verschillende fracties met grote nadruk aangedrongen op het betrachten van spoed met betrekking tot de decentralisatie van de afgifte van rijbewijzen. Door de fracties van de P.v.d.A. en de V.V.D. is de uitdrukkelijke wens naar voren gebracht om aan het onderhavige voorstel van wet een ruimere strekking te geven door dat voorstel aan te vullen met de voor de decentralisatie van de afgifte van rijbewijzen benodigde wijzigingen van de Wegenverkeerswet en aldus een koppeling tot stand te brengen tussen de verlenging van de geldigheidsduur en de decentralisatie. Aan de wensen van de Kamer ter zake wordt thans tegemoet gekomen door de indiening, tegelijkertijd met de nota naar aanleiding van het eindverslag, van een tweede nota van wijziging op het onderhavige voorstel van wet. De decentralisatie van de afgifte van rijbewijzen is een zeer omvangrijke en gecompliceerde aangelegenheid gebleken waarvan de uitwerking zelfs nog meer tijd heeft gevergd dan aanvankelijk reeds werd voorzien. Als gevolg hiervan kan eerst thans de nota naar aanleiding van het eindverslag aan de Kamer worden aangeboden. In de nota van wijziging wordt uitvoerig ingegaan op alle aan de decentralisatie verbonden aspecten. De in het eindverslag gestelde vragen die betrekking hebben op de decentralisatie van de afgifte van rijbewijzen vinden in die uitvoerige uiteenzetting impliciet hun beantwoording. Op grond daarvan meen ik mij hierna te mogen beperken tot het beantwoorden van de overige in het eindverslag gestelde vragen. De leden behorend tot de fractie van de P.v.d.A. zeiden het met de Regering eens te zijn dat de voorgestelde verlenging van de geldigheidsduur van het rijbewijs en de daarmee gepaard gaande wijzigingen op een aantal punten een belangrijke verbetering betekenen ten opzichte van de in sommige opzichten als onbevredigend ervaren regeling inzake de rijbewijzen. De argumentatie voor de noodzakelijke tienjaarlijkse vernieuwing van het rijbewijs werd door deze leden echter weinig overtuigend bevonden. Het grote belang dat volgens de memorie van antwoord in het kader van een goede opsporing en vervolging moet worden toegekend aan het zo recent mogelijk zijn van de op het rijbewijs gestelde gegevens wordt naar de mening van de hier aan het woord zijnde leden op deze wijze nauwelijks Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16 972, nr. 11 1

gediend. Wanneer aan dit belang de waarde moet worden toegekend als in de memorie van antwoord gesuggereerd, zou de aandacht naar het oordeel van de leden van de P.v.d.A.-fractie eerder moeten worden gericht op de verplichting om wijziging van gegevens bij het «bevoegde gezag» te melden. Een goede regeling op dit vlak is naar de mening van deze leden te meer noodzakelijk wanneer na decentralisatie van de afgifte van rijbewijzen toch een centraal register in stand zal moeten worden gehouden. De voorgestelde regeling inzake de tienjaarlijkse vernieuwing van het rijbewijs is het resultaat van de afweging van een aantal in geding zijnde verschillende belangen. Enerzijds is er het belang van toezicht en opsporing, anderzijds is er het belang van het zoveel mogelijk terugbrengen van rompslomp voor de burger. Zoals op pagina 10 van de memorie van antwoord naar aanleiding van vragen van de fracties van de S.G.P. en het G.P.V. inzake het vernieuwen van de pasfoto van de rijbewijshouder is uiteengezet, biedt het in het wetsontwerp vervatte systeem van periodieke vernieuwing van het rijbewijs het grote voordeel dat het moment van vernieuwing van het rijbewijs objectief wordt bepaald, nl. door het enkele verloop van tijd. Het vervangen van het in het wetsontwerp voorziene objectieve systeem door een verplichting voor de rijbewijshouder om zich bij het «bevoegde gezag» te melden indien hij van oordeel is dat zijn pasfoto moet worden vernieuwd, zou betekenen dat het moment van vernieuwing van het rijbewijs subjectief zou worden bepaald. Een dergelijke verplichting zou zeer moeilijk te controleren en te handhaven zijn. De leden van de P.v.d.A.-fractie zeiden een nadere toelichting omtrent de personele en financiële consequenties van het onderhavige wetsontwerp op prijs te stellen. Het feit dat thans de decentralisatie van de afgifte van rijbewijzen bij nota van wijziging wordt ingebracht in het wetsontwerp verlenging geldigheidsduur, noopt ertoe ook de personele en financiële gevolgen van beide onderwerpen in samenhang te bezien. In het algemeen gedeelte van de bij de nota van wijziging behorende toelichting is aan de personele en financiële gevolgen een paragraaf gewijd, waarnaar ik hier moge verwijzen. Voor wat betreft de gevolgen van het wetsontwerp voor het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) merk ik het volgende op. Als gevolg van de verlenging van de geldigheidsduur van het rijbewijs zullen op termijn 15 a 20 personeelsleden binnen het apparaat moeten worden herplaatst of door natuurlijk verloop of anderszins moeten afvloeien. Met name gaat het daarbij om personeel dat thans is ingeschakeld in het kader van de afgifte van geneeskundige verklaringen. Het aantal af te geven geneeskundige verklaringen zal in het voorgestelde nieuwe systeem drastisch teruglopen. Het in beginsel geldig doen zijn van het rijbewijs tot het bereiken van de leeftijd van 60 jaar zal er immers toe leiden dat in het nieuwe systeem nog slechts geneeskundige verklaringen behoeven te worden afgegeven wanneer het gaat om de eerste afgifte van rijbewijzen, om oudere rijbewijshouders en om houders van - onder het nieuwe systeem gehandhaafde - rijbewijzen met een kortere geldigheidsduur. De leden van de P.v.d.A.-fractie drongen er op aan spoed te betrachten met de in de memorie van antwoord aangekondigde aanpassing van de vigerende wetgeving aan de Europese richtlijn van 4 december 1980. Deze leden zeiden het onbevredigend te vinden dat de medische keuring voor verkrijging van het rijbewijs voor vrachtauto's en autobussen tot 60-jarige leeftijd slechts een éénmalige gebeurtenis blijft. Zij achtten voldoende termen aanwezig om de regering te vragen een regelmatige medische keuring voor deze categorieën te introduceren, waarbij zij zowel de belangen van betrokkenen als het algemeen belang op het oog hadden. Met ingang van 1 januari 1984 is de Nederlandse wetgeving inzake rijbewijzen aangepast aan de Europese rijbewijzenrichtlijn. In dat verband is ook een medisch onderzoek bij de eerste afgifte van rijbewijzen voor vrachtauto's en autobussen geïntroduceerd. Het verdient evenwel naar mijn mening geen aanbeveling in het kader van de afgifte van rijbewijzen Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16972, nr. 11 2

een periodieke medische toets als bedoeld door de leden van de P.v.d.A.- fractie te introduceren. Een dergelijke periodieke medische toets zou zich niet verdragen met de strekking van het onderhavige ontwerp dat het in beginsel aan de eigen verantwoordelijkheid van de rijbewijshouder overlaat of hij al dan niet aan het gemotoriseerd verkeer deelneemt. Ook de Europese richtlijn noopt niet tot het invoeren van een periodieke medische toets in het kader van de afgifte van rijbewijzen. Voor zover er in verband met de arbeidsgeneeskundige facetten van de uitoefening van een bepaald beroep behoefte bestaat aan een periodieke medische toets, wordt - zoals op blz. 5 van de memorie van antwoord is uiteengezet - daarin voorzien in de Wet Autovervoer Personen en in de Wet Autovervoer Goederen. Tot besluit van hun inbreng verzochten de leden van de P.v.d.A.-fractie de regering zich nog eens te oriënteren omtrent de wenselijkheid van het nog éénmaal overleggen van een eigen verklaring nadat na de eerste afgifte 5 jaar is verlopen. Het is mij niet geheel duidelijk of de hier aan het woord zijnde leden met hun vraag doelen op de allereerste maal dat een rijbewijs wordt afgegeven - het betreft hier derhalve «nieuwe» rijbewijshouders - dan wel op de eerste maal dat een rijbewijs ingevolge het nieuwe systeem wordt afgegeven aan een houder die reeds in het bezit was van een rijbewijs. Zowel in het eerste als in het laatste geval zou echter sprake zijn van een herhaling van de medische toets hetgeen naar mijn mening niet verenigbaar zou zijn met de strekking van het onderhavige wetsontwerp dat er immers op gericht is de medische toets uitsluitend nog te doen plaatsvinden wanneer het gaat om de eerste afgifte van rijbewijzen, om oudere rijbewijshouders en om houders van rijbewijzen met een kortere geldigheidsduur. Op grond van die zelfde overweging heb ik in de memorie van antwoord ook de in het voorlopig verslag door de leden van de fractie van het C.D.A. gedane suggestie om bij gelegenheid van de overgang van de thans geldende regeling naar de nieuwe regeling nog eenmaal een eigen verklaring te laten overleggen, van de hand gewezen. Het door alle rijbewijshouders nog eenmaal laten overleggen van een eigen verklaring zou voor het grootste deel van de rijbewijshouders en voor het CBR onnodige rompslomp betekenen. Echter, onder deze rijbewijshouders bevindt zich een kleine groep personen die weliswaar door de aan het CBR verbonden geneeskundige voor een periode van 5 jaar medisch geschikt bevonden zijn en aan wie derhalve een rijbewijs met de gewone geldigheidsduur van 5 jaar is afgegeven, doch ten aanzien van wie de geneeskundige van het CBR reeds bij bedoelde medische beoordeling van mening was dat zij na 5 jaar opnieuw beoordeeld zouden moeten worden. Het gaat hier om een groep van ± 200 000 rijbewijshouders. Bij nadere overweging meen ik dat het gewenst is dat deze groep bij de overgang van het thans geldende systeem van rijbewijzen met een geldigheidsduur van 5 jaar naar het nieuwe systeem nog eenmaal een eigen verklaring overlegt, zodat door de geneeskundige van het CBR kan worden beoordeeld of aan deze personen al dan niet een rijbewijs met beperkte geldigheidsduur zal moeten worden afgegeven. Een voorziening die ertoe strekt dat bedoelde rijbewijshouders, die bij de geneeskundige van het CBR bekend zijn, nog eenmaal een eigen verklaring overleggen, zal worden getroffen in het kader van de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen uitvoeringsvoorschriften. Ik stel mij voor dat de betrokken rijbewijshouders van te voren schriftelijk op de hoogte worden gesteld van het feit dat zij nog eenmaal een eigen verklaring zullen moeten overleggen. Bij nadere overweging acht ik het voorts wenselijk een voorziening te treffen voor de situatie dat een rijbewijshouder als gevolg van zich na de afgifte van het rijbewijs voordoende wijzigingen met betrekking tot zijn medische geschiktheid niet langer beschikt over de voor het besturen van motorrijtuigen vereiste lichamelijke en geestelijke gesteldheid. De tweede nota van wijziging op het onderhavige wetsontwerp voorziet ter zake in het Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,16972, nr. 11 3

opnemen van een nieuwe bepaling in de Wegenverkeerswet, die het mogelijk maakt dat in de bedoelde gevallen een nieuw, aan de gewijzigde omstandigheden aangepast rijbewijs wordt afgegeven. Verwezen moge worden naar paragraaf 7 van de bij de tweede nota van wijziging behorende toelichting. De leden van de C.D.A.-fractie zeiden met belangstelling kennis te hebben genomen van de nadere motivering van de regering om de leeftijdsgrens voor de verplichte medische toets te handhaven op 60 jaar. Naar hun mening waren de argumenten, neergelegd in de rapportages van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) en het Centraal Orgaan Samenwerkende Bonden van Ouderen (COSBO) echter onvoldoende weerlegd. Genoemde leden zagen mogelijkheden voor een oplossing in een verdere verhoging van de leeftijdsgrens voor de medische toets. Ik kan mij de bezwaren van de fractie van het C.D.A. tegen het feit dat in de nieuwe regeling bij het vaststellen van de leeftijdsgrens waarboven een periodieke toets moet worden ondergaan aansluiting is gezocht bij het huidige systeem, wel voorstellen in die zin dat het zoeken van aansluiting bij de bestaande regeling geen inzicht geeft in de vraag tot welke maatregelen een verplichte periodieke medische toets vanaf de leeftijd van bij voorbeeld 65 jaar of zelfs 70 jaar zou leiden. Het is echter de vraag of de rapportages van de SWOV en het COSBO waarop de hier aan het woord zijnde leden nogmaals de aandacht vestigden, op zichzelf voldoende aanleiding zouden kunnen vormen vooreen verhoging van de leeftijdsgrens van 60 jaar. Zoals ook reeds in de memorie van antwoord is gesteld, zijn deze rapportages immers gebaseerd op letselongevallen waarbij oudere rijbewijshouders zijn betrokken, hetgeen naar mijn mening een niet volledig beeld geeft van de invloed die het ouder worden op rijbewijshouders heeft. De leden van de fractie van de V.V.D. zeiden nog niet overtuigd te zijn door de motivering ten aanzien van de leeftijdsgrens van 60 jaar, waarna periodieke medische keuring plaats zou moeten vinden. Zij waren het met de regering eens dat ook in het voorgestelde systeem de rijbewijshouder zelf, op basis van eigen verantwoordelijkheid, moet beslissen of hij al dan niet de voor deelneming aan het gemotoriseerd verkeer benodigde lichamelijke en geestelijke geschiktheid bezit. Zij gaven dan ook in overweging dit ook te doen gelden voor personen ouder dan 60 jaar (zoals dat ook in West-Duitsland en België gebeurt). Ten slotte vroegen zij of de Regering bereid is om in EEG-verband de uniformering ten aanzien van de leeftijdsgrens aan de orde te stellen, uitgaande van een onbeperkte geldigheidsduur van het rijbewijs. Voor wat betreft de kwestie van de leeftijdsgrens van 60 jaar moge ik de leden van de V.V.D.-fractie kortheidshalve verwijzen naar het eerder in deze nota op een vraag van dezelfde strekking, gesteld door de tractie van het C.D.A., gegeven antwoord. Voor wat betreft de uniformering van de leeftijdsgrens in het kader van de Europese Gemeenschappen kan ik de leden van de fractie van de V.V.D. mededelen dat blijkens de inleidende overwegingen van de Eerste richtlijn betreffende de invoering van een Europees rijbewijs (Pb. EG nr. L 375, 31 december 1980) - waar wordt gesteld dat de richtlijn in afwachting van de invoering van de definitieve regeling de Lid-Staten toestaat de leeftijdsvoorwaarden en de geldigheidsduur van het rijbewijs vast te stellen - harmonisatie op dat punt in het verschiet ligt. De leden van de S.G.P.-fractie dankten de regering voor de beantwoording van de gestelde vragen. Zij vroegen zich echter af of de tienjaarlijkse vernieuwing die in het ontwerp is opgenomen voldoende tegemoet komt aan het grote belang dat moet worden toegekend aan het zo recent mogelijk zijn van de op het rijbewijs gestelde gegevens in het kader van een goede opsporing en vervolging. Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16972, nr. 11 4

Voor het antwoord op de vraag inzake de tienjaarlijkse vernieuwing moge ik volstaan met te verwijzen naar het eerder in deze nota gegeven antwoord op een vraag van gelijke strekking van de leden van de P.v.d.A.- fractie. De leden van de S.G.P.-fractie wensten te weten om welke reden de gevraagde informatie omtrent het gebruik van rijbewijsvrije invalidenwagens in het buitenland niet is verstrekt. Het was deze leden niet duidelijk waarom hieruit geen relevante informatie kan worden geput voor een eventuele regeling in ons land. Zij vroegen daarom nogmaals om de gevraagde informatie. Hetgeen hieromtrent in de memorie van antwoord is opgemerkt wil ik gaarne als volgt nader toelichten. De plaats die in andere landen is ingeruimd voor het gebruik van een bepaalde categorie voertuigen en de wijze waarop en de mate waarin in verband met dat gebruik in die landen wettelijke voorschriften zijn of worden vastgesteld, worden veelal bepaald door de specifieke omstandigheden die in het betrokken land gelden. Daarbij spelen onder meer factoren een rol als de verkeersdichtheid, de infrastructuur, het bestaande verkeersen vervoerstelsel, het al dan niet bestaan van alternatieve vervoersmogelijkheden, de sociale functie van de betrokken voertuigen etc. Uitgaande van factoren als de genoemde kan de plaats die in het verkeers- en vervoerstelsel van een bepaald land is ingeruimd voor bepaalde voertuigen en de in verband daarmede ten aanzien van die voertuigen vastgestelde voorschriften niet zonder meer worden vergeleken met de situatie in een ander land. Ik vertrouw dat de leden van de S.G.P.-fractie op grond van de hier gegeven nadere uiteenzetting er begrip voor zullen opbrengen dat de gevraagde informatie niet is verstrekt. De leden van de S.G.P.-fractie stelden voorts nog een vraag met betrekking tot de veiligheidsrisico's die zijn verbonden aan het besturen van bussen en vrachtauto's. Moeten - zo vroegen deze leden - om deze risico's te beperken extra eisen worden gesteld aan de medische keuring of zijn hier extra eisen aan de rijvaardigheid van meer belang. In het kader van de aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan de hiervoor genoemde EEG richtlijn inzake rijbewijzen worden thans bij de eerste afgifte van rijbewijzen voor bussen en vrachtauto's zowel zwaardere eisen gesteld aan de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager als aan diens rijvaardigheid. Wellicht ten overvloede zij vermeld dat de EEG-richtlijn niet verplicht tot invoering van een periodieke medische toets voor bedoelde chauffeurs. Ten aanzien van beroepschauffeurs wordt echter in de vervoerswetgeving reeds in een - aan het beroep van chauffeur verbonden - periodieke medische toets voorzien. Ik moge daarvoor verwijzen naar hetgeen daaromtrent in de memorie van antwoord is gesteld. Ten slotte vroegen de leden van de S.G.P.-fractie om een nadere uiteenzetting omtrent de werking van artikel 18 van de Wegenverkeerswet. Zij wilden weten of dit artikel de nadelen, verbonden aan het vervallen van de z.g. eigen verklaring, kan opvangen. Voorts vroegen zij zich af of niet het gevaar bestaat dat diegenen die onder de huidige wet als gevolg van de z.g. eigen verklaring geen rijbewijs meer zouden verkrijgen (bij voorbeeld in geval van ziekte of ongeval), onder de voorgestelde regeling toch - wellicht slechts incidenteel - aan het verkeer zullen deelnemen. Genoemde leden wensten te vernemen hoe dergelijke gevallen in verband met artikel 18 kunnen worden opgespoord. Ik wil er hier nogmaals op wijzen dat de door de leden van de S.G.P.-fractie bedoelde groep rijbewijshouders blijkens de in de memorie van toelichting verstrekte informatie zeer klein van omvang is. Deze groep rijbewijshouders zal ingevolge het onderhavige ontwerp op basis van eigen verantwoordelijkheid een beslissing moeten nemen omtrent deelname aan het gemotoriseerd verkeer. Het vervallen van de eigen verklaring voor bedoelde groep heeft inderdaad het nadeel dat een rijbewijshouder die onder de huidige Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16972, nr. 11 5

regeling geen rijbewijs meer zou verkrijgen, onder de voorgestelde regeling toch incidenteel aan het gemotoriseerd verkeer zal kunnen deelnemen. Deze rijbewijshouder loopt dan evenwel de kans dat op grond van artikel 18 van de Wegenverkeerswet van hem wordt gevorderd dat hij zich onderwerpt aan een onderzoek naar zijn geschiktheid. Een dergelijke vordering kan worden ingesteld indien het vermoeden bestaat dat de rijbewijshouder de lichamelijke of geestelijke gesteldheid mist voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Feiten of omstandigheden die dit vermoeden kunnen dragen kunnen o.a. blijken uit eigen waarneming van de politie, gegevens van het Openbaar Ministerie, gegevens van een arts en gegevens van de geneeskundige die is verbonden aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De vordering kan leiden tot gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van het rijbewijs. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J. F. Scherpenhuizen Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 16972, nr. 11 6