IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR van Aruba,

Vergelijkbare documenten
Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

2012 no. 24 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA. LANDSVERORDENING van 27 april 2012 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba

: LANDSVERORDENING van 27 april 2012 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba

A 2011 N 48 PUBLICATIEBLAD IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR van Curaçao,

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK SURINAME,

Geheimhoudingsverklaring ambtenaren Stichtse Vecht

2015 STAATSBLAD No. 44 VAN DE REPUBLIEK SURINAME

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

PRESIDENT van de REPUBLIEK SURINAME

WIJ WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.


Wetboek van Strafrecht

Wetboek van Strafrecht

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Wetboek van Strafrecht Geldend van t/m heden

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

1 Wetboek van Strafrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Wet van 3 maart Boek 1. Algemene bepalingen. Wetboek van Strafrecht. 10/31/2017 Wetboek-online.nl Wetboek van Strafrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wetboek van Strafrecht

Vindplaats : AB 1991 no. GT 50 (m.v. AB 1991 no. GT 50a)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

==================================================================== Artikel 1

EERSTE BOEK ALGEMENE BEPALINGEN TITEL I OMVANG VAN DE WERKING DER STRAFWET. Artikel 1

: Landsverordening houdende de bepalingen betreffende de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Koninkrijksdeel Curaçao. Wetstechnische informatie. Zoek regelingen op overheid.nl

2013 no. 42 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten LANDSVERORDENING BEPERKING VESTIGING MEDISCHE BEROEPSBEOEFENAREN

************************* AB 2007 no. 24 *CENTRAAL WETTENREGISTER* 16 april 2014 *************************

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1

2012 STAATSBLAD No. 169 VAN DE REPUBLIEK SURINAME

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

==================================================================== 1. Algemene bepalingen. Artikel 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder.

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

Tweede Kamer der Staten-Generaal

==================================================================== HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen. Artikel 1

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Consultatieversie (geprint op: :09) VOORSTEL VAN WET

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

PENAL CODE: Artikel 2 1

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

3 Beroep bij de rechtbank

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

pn,~ ~ Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wet van 9 maart 1967, houdende nieuwe regelen betreffende uitlevering en andere vormen van internationale rechtshulp in strafzaken

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

HOOFDSTUK V. Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden HOOFDSTUK VI. Vrijstelling van dienst wegens ziekte

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ARTIKEL I. Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd: Artikel 54a komt te luiden: Artikel 54a

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Voorstel van wet. Artikel 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

VOORSTEL VAN WET ARTIKEL I. Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

Transcriptie:

Dwjz 08-147 ----------------------------------------- Landsverordening houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba ------------------------------------------ ONTWERP IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR van Aruba, In overweging genomen hebbende: - dat het in verband met de gewijzigde tijdsomstandigheden en de ontwikkelingen op internationaal strafrechtelijk gebied wenselijk is een geheel nieuw Wetboek van Strafrecht vast te stellen; - dat ingeval artikel 6, ten eerste, van de Samenwerkingsregeling van de Nederlandse Antillen en Aruba het strafrecht behoort tot de aangelegenheden die zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld dienen te worden; Heeft, de Raad van Advies gehoord, met gemeen overleg der Staten, vastgesteld onderstaande landsverordening: 1

EERSTE BOEK ALGEMENE BEPALINGEN Titel I Omvang van de werking van de strafwet Artikel 1.1.1 1. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. 2. Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast. Artikel 1.1.2 De strafwet van Aruba is van toepassing op ieder die zich binnen Aruba aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Artikel 1.1.3 De strafwet van Aruba is van toepassing op ieder die zich buiten Aruba aan boord van een Nederlands of Arubaans vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Artikel 1.1.4 De strafwet van Aruba is van toepassing op ieder die zich buiten Aruba schuldig maakt: a. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2.1.1 tot en met 2.1.4, 2.1.6, 2.1.8 tot en met 2.1.11, 2.1.21 en 2.2.1 tot en met 2.2.3; 2

b. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2.5.1 tot en met 2.5.4 en 2.7.16, indien het strafbare feit of het misdrijf waarvan in die artikelen wordt gesproken, een misdrijf is als bedoeld in onderdeel a; c. aan enig misdrijf ten opzichte van muntspeciën, munt- of bankbiljetten en van op wettelijke grondslag uitgegeven zegels of merken; d. aan valsheid in schuldbrieven of certificaten van schuld van het Land, de talons, dividend- en rentebewijzen tot deze stukken behorende, en de bewijzen uitgegeven in plaats van deze stukken, inbegrepen, of aan het opzettelijk gebruik maken van zodanig vals of vervalst stuk als ware het echt en onvervalst; e. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2.29.1 tot en met 2.29.5, 2.29.29 en 2.29.30 of aan de overtreding omschreven in artikel 3.3.4; f. aan het misdrijf omschreven in artikel 2.8.2; g. 1. aan het misdrijf omschreven in artikel 2.6.16, begaan tegen een luchtvaartuig in bedrijf, indien dit een Arubaans luchtvaartuig is of wanneer de verdachte zich binnen Aruba bevindt; 2. aan het misdrijf omschreven in artikel 2.29.6, begaan aan boord van een luchtvaartuig in vlucht, wanneer de verdachte zich binnen Aruba bevindt; 3. aan het misdrijf omschreven in artikel 2.29.7, indien het daar bedoelde luchtvaartuig een Arubaans luchtvaartuig is of wanneer de verdachte zich binnen Aruba bevindt; 4. aan het misdrijf omschreven in artikel 2.29.8, wanneer het is begaan, hetzij tegen een Arubaans luchtvaartuig, hetzij aan boord van een luchtvaartuig dat vervolgens op Aruba landt met de verdachte aan boord; 5. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2.6.1, 2.6.12, 2.6.14 en 2.29.9; 6. aan een van de feiten strafbaar gesteld in de artikelen 2.6.1, 2.13.9, 2.15.4, 2.17.14, 2.18.1, 2.18.4, 2.20.1 tot en met 2.20.6, 2.27.1, 2.29.7, 3.10.1 tot en met 3.10.6, wanneer het 3

feit is begaan aan boord van een luchtvaartuig dat vervolgens op Aruba landt met de verdachte aan boord; h. 1. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2.6.14, 2.6.16, 2.6.17a, 2.27.1, 2.27.6, 2.29.6, 2.29.7 en 2.29.8, indien het feit is begaan tegen een Arubaans zeegaand vaartuig, hetzij tegen of aan boord van enig ander zeegaand vaartuig en de verdachte zich in Aruba bevindt; 2. aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2.27.1, 2.27.6, 2.29.6 en 2.29.7; i. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2.7.1 en 2.7.2, voor zover het feit is gepleegd tegen een Nederlander of een Arubaanse ambtenaar en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld; j. aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2.7.1, 2.7.2, 2.11.1, 2.11.5 en 2.24.4, voor zover het feit gepleegd is door een Arubaanse ambtenaar of door een persoon in de openbare dienst van een op Aruba gevestigde volkenrechtelijke organisatie en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld; k. aan het misdrijf, omschreven in artikel 2.17.10, wanneer hetzij het feit is begaan met het oogmerk enige overheid in het Koninkrijk te dwingen een handeling te verrichten of zich te onthouden van het verrichten daarvan, hetzij de verdachte zich op Aruba bevindt; l. 1. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.3 en 2.7.14, voor zover het feit is gepleegd tegen een in Arubaanse dienst zijnde, of tot zijn gezin behorende, internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 1.11.23, eerste lid, of tegen diens beschermde goederen; 2. aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.3, 2.17.10 en 2.17.14, voor zover het feit is gepleegd tegen een internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 1.11.23, tweede lid, die Nederlander is, of tegen diens beschermde goederen; 3. aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.3 en 2.17.14, voor zover het feit is gepleegd tegen een internationaal beschermd persoon als bedoeld in 4

artikel 1.11.23, eerste of tweede lid, of tegen diens beschermde goederen, wanneer de verdachte zich op Aruba bevindt; m. aan een terroristisch misdrijf dan wel een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2.3.1, 2.3.3, 2.4.1 tot en met 2.4.2, 2.5.24, 2.6.2, 2.6.4, 2.6.5, 2.6.7, 2.6.9, 2.6.11, 2.6.12, 2.6.14, 2.6.16, 2.6.17a, 2.6.18, 2.6.20, 2.6.22, 2.17.14, 2.18.1, 2.18.2, 2.18.4, 2.27.1, 2.27.2, 2.27.4, 2.27.6, 2.29.6, 2.29.7 en 2.29.9, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 15 december 1997 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen (Trb. 1998, 84) en hetzij het feit is gepleegd tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich in Aruba bevindt; n. aan een terroristisch misdrijf dan wel een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.3, 2.4.1, 2.4.2, 2.5.24, 2.6.1, 2.6.4, 2.6.5, 2.6.7, 2.6.9, 2.6.11, 2.6.12, 2.6.14, 2.6.16, 2.6.17a, 2.6.18, 2.6.20, 2.6.22, 2.17.14, 2.18.1, 2.18.2, 2.18.4, 2.27.1, 2.27.2, 2.27.4, 2.27.6, 2.29.6, 2.29.7 en 2.29.9, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 9 december 1999 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme (Trb. 2000, 12) en hetzij het feit is gericht tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich in Aruba bevindt; o. aan een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is gepleegd met het oogmerk de bevolking of een deel van de bevolking van het Koninkrijk vrees aan te jagen of enig overheid in het Koninkrijk wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, of de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren in het Koninkrijk ernstig te ontwrichten of te vernietigen; p. aan een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is gepleegd met het oogmerk een terroristisch misdrijf als omschreven in onderdeel o voor te bereiden of gemakkelijker te maken; q. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 2.6.1, 2.6.7, 2.17.13, eerste lid, 2.17.14, 2.22.10 tot en met 2.22.4, 2.23.1, 5

2.23.2, 2.24.1, 2.24.2 en 2.25.1, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 7 van het op 3 maart 1980 te Wenen/New York tot stand gekomen Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1980, 166), wanneer de verdachte zich in Aruba bevindt. Artikel 1.1.5 1. De strafwet van Aruba is van toepassing op een ieder tegen wie de strafvervolging door Aruba van een vreemde staat is overgenomen op grond van een verdrag waaruit de bevoegdheid tot strafvervolging voor Aruba volgt. 2. De strafwet van Aruba is voorts van toepassing op ieder wiens uitlevering ter zake van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, ontoelaatbaar is verklaard, is afgewezen of geweigerd. Artikel 1.1.6 1. De strafwet van Aruba is van toepassing op de Nederlander en op de vreemdeling die in Aruba een vaste woon- of verblijfplaats heeft en die zich buiten Aruba schuldig maakt: a. aan een van de misdrijven omschreven in de Titels I en II van het Tweede Boek, en in de artikelen 2.7.26, 2.7.27, 2.7.38, 2.12.2, 2.16.1 en 2.16.2, alsmede, voor zover het betreft een misdrijf, gericht tegen de rechtspleging van het Internationaal Strafhof, als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2000, 120), in de artikelen 2.7.1 tot en met 2.7.3, 2.7.5, 2.7.6, 2.7.16, 2.7.32, 2.8.2, 2.17.15 en 2.28.11; b. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2.13.4 tot en met 2.13.16, 2.17a en 2.17.6, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt; 6

c. aan een feit hetwelk door de strafwet van Aruba als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld; d. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2.5.15, 2.5.16, 2.5.19, 2.5.20, 2.6.9, 2.11.1, 2.11.2, 2.11.3, 2.13.3, 2.13.4, 2.25.1, 2.25.4, 2.27.1, 2.27.2, 2.27.4, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 2 tot en met 10 van het op 23 november 2001 te Boedapest tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (Trb. 2002, 18 en 2004, 290). e. aan een terroristisch misdrijf, dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. f. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 2.11.2, 2.17a, 2.24.1 en 2.30.1 tot en met 2.30.3, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau tot stand gekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel (Trb. 2006, 99), indien het feit is gepleegd buiten de rechtsmacht van enige staat. 2. In de gevallen, omschreven in het eerste lid, onderdelen b, c en e, kan de vervolging ook plaatshebben, als de verdachte eerst na het begaan van het feit Nederlander is geworden dan wel een vaste woon- of verblijfplaats in Aruba heeft verworven. Artikel 1.1.7 De strafwet van Aruba is van toepassing op ieder die zich schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 2.11.2, 2.17a, 2.24.1, 2.27.1 en 2.30.1 tot en met 2.30.3, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau tot stand gekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel (Trb. 2006, 99), indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander. Artikel 1.1.8 De strafwet van Aruba is van toepassing op: 7

a. de ambtenaar, die zich buiten Aruba schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in Titel XXVIII van het Tweede Boek; b. de persoon in de openbare dienst van een in Aruba gevestigde volkenrechtelijke organisatie die zich buiten Aruba schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2.28.12 tot en met 2.28.15. Artikel 1.1.9 De strafwet van Aruba is van toepassing op de schipper en de opvarenden van een vaartuig die zich buiten Aruba, ook buiten boord, schuldig maken aan een van de strafbare feiten omschreven in Titel XXIX van het Tweede Boek en Titel IX van het Derde Boek Artikel 1.1.10 De toepasselijkheid van de artikelen 1.1.2 tot en met 1.1.9 wordt beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend. Titel II Straffen 1. Algemeen Artikel 1.2.1 1. De straffen zijn: a. de hoofdstraffen: 1. gevangenisstraf; 2. hechtenis; 3. taakstraf; 4. geldboete; b. de bijkomende straffen: 1. ontzetting van bepaalde rechten; 8

2. verbeurdverklaring; 2. Ten aanzien van misdrijven en ten aanzien van overtredingen die worden bedreigd met een vrijheidsstraf kan de rechter een taakstraf opleggen. Een taakstraf bestaat uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, of een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, of een combinatie van beide. 3. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of tot taakstraf kan de rechter tevens een geldboete opleggen. 4. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen. 5. Een bijkomende straf kan, in de gevallen waarin de wet haar oplegging toelaat, zowel afzonderlijk als samen met hoofdstraffen en met andere bijkomende straffen worden opgelegd. Artikel 1.2.2 Indien de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, kan hij in het vonnis bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Artikel 1.2.3 1. De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk. 2. De duur van de tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste vijftien achtereenvolgende jaren. 3. Zij kan voor ten hoogste dertig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van de rechter zijn gesteld. Op poging tot of medeplichtigheid aan of tot die misdrijven kan maximaal twintig achtereenvolgende jaren gevangenisstraf worden gesteld. 9

4. De rechter kan voor ten hoogste twintig achtereenvolgende jaren gevangenisstraf opleggen in die gevallen waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf, schending van een bijzondere ambtsplicht de tijd van vijftien jaren wordt overschreden. Artikel 1.2.3a Bij het opleggen van een straf houdt de rechter rekening met de persoon van de verdachte, met de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten, met de ernst van het feit en met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Artikel 1.2.4 1. De tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen geschiedt overeenkomstig bij of krachtens landsverordening te stellen regels. 2. Deze regels betreffen in elk geval: a. de aanwijzing en de bestemming van inrichtingen bestemd voor deze tenuitvoerlegging; b. de selectie van de personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van de voornoemde straffen en maatregelen plaatsvindt voor de inrichtingen; c. het beheer van de inrichtingen en het toezicht daarop; d. het regime in de inrichtingen; e. gevallen waarin en de wijze waarop beperkingen op de grondrechten van de in onderdeel b omschreven personen plaats kan vinden; f. de rechtsgang voor de in onderdeel b omschreven personen aangaande beslissingen die hen raken en het regime van de inrichting betreffen alsmede beslissingen tot hun plaatsing en overplaatsing. 10

Artikel 1.2.5 1. In bijzondere gevallen kan de minister van Justitie, overeenkomstig bij of krachtens landsverordening te stellen nadere regels bepalen, dat de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden wordt onderbroken. 2. Een gedetineerde kan, overeenkomstig bij of krachtens landsverordening te stellen nadere regels, worden vergund de inrichting tijdelijk te verlaten. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde nadere regels betreffen in elk geval de criteria waaraan een gedetineerde moet voldoen om voor een strafonderbreking dan wel verlof in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot en de wijze van verlening, weigering, beperking en intrekking alsmede de duur en frequentie en de voorwaarden die aan de strafonderbreking of het verlof kunnen worden verbonden. 4. Het verlaten van de inrichting bedoeld in het tweede lid, schort de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel niet op. Artikel 1.2.6 1. Een veroordeelde tot gevangenisstraf die wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens daarvoor in aanmerking komt, kan worden geplaatst in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. 2. Indien een veroordeelde tot gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, wordt op regelmatige tijdstippen beoordeeld of de veroordeelde dient te worden geplaatst in een justitiële inrichting voor de verpleging van ter beschikking gestelden. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden nadere regels gesteld over deze beoordeling. Deze regels betreffen in elk geval de frequentie van de beoordelingen, de te volgen procedure, waaronder de advisering door een of meer 11

gedragsdeskundigen, de wijze waarop de beoordeling dient plaats te vinden en de rechtsgang voor de veroordeelden aangaande de in dit artikel bedoelde beslissingen. Artikel 1.2.7 Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt een reclasseringsinstelling aangewezen en worden nadere voorschriften gegeven ten aanzien van het verlenen van hulp en steun aan veroordeelden. 2. Voorwaardelijke straffen Artikel 1.2.8 1. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, tot werkstraf of tot geldboete, kan de rechter bepalen dat de straf of een gedeelte daarvan niet zal worden ten uitvoer gelegd. 2. In geval van een veroordeling tot gevangenisstraf van meer dan twee jaren en ten hoogste vier jaren kan de rechter bepalen dat een gedeelte van de straf, tot ten hoogste twee jaren, niet zal worden ten uitvoer gelegd. 3. De rechter kan voorts bepalen dat opgelegde bijkomende straffen geheel of gedeeltelijk niet zullen worden ten uitvoer gelegd. Artikel 1.2.9 1. De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden ten uitvoer gelegd, stelt daarbij een proeftijd vast. 2. De proeftijd bedraagt in de gevallen, bedoeld in artikel 1.2.10, eerste lid, ten hoogste twee jaren en in de overige gevallen ten hoogste drie jaren. De proeftijd kan ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de 12

veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. 3. De proeftijd gaat in zodra de uitspraak waarbij een bevel als in artikel 1.2.8 bedoeld is gegeven, onherroepelijk is geworden. De bijzondere voorwaarden gelden echter pas indien de mededeling hiervan door of vanwege het openbaar ministerie aan de veroordeelde in persoon is betekend. 4. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Artikel 1.2.10 1. Toepassing van artikel 1.2.8 geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. 2. Bij toepassing van artikel 1.2.8 kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld: a. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade binnen een door de rechter te bepalen termijn, korter dan de proeftijd; b. opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging gedurende een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd; c. andere bijzondere voorwaarden, waaraan deze gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, heeft te voldoen. 3. De bijzondere voorwaarden kunnen tevens beperkingen betreffende het gedrag en de bewegingsvrijheid van de veroordeelde omvatten. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden verbonden. 4. De bijzondere voorwaarden mogen de vrijheid van de veroordeelde zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken. 13

Artikel 1.2.11 1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden, bedoeld in artikel 1.2.10. 2. Zowel de rechter als het openbaar ministerie kunnen aan een in het landsbesluit, bedoeld in artikel 1.2.7, aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar opdracht geven de veroordeelde begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, maakt de reclasseringsinstelling of reclasseringsambtenaar daarvan terstond melding aan het openbaar ministerie. Artikel 1.2.12 1. De rechter die de voorwaarde heeft gesteld kan hetzij na de ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de veroordeelde de proeftijd verkorten of deze eenmaal verlengen. De verlenging geschiedt met ten hoogste een jaar. 2. Evenzo kan de in het eerste lid bedoelde rechter gedurende de proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze voorwaarden in haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt, wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen en een opdracht als bedoeld in artikel 1.2.11 geven, wijzigen of opheffen. Artikel 1.2.13 1. Indien enige krachtens artikel 1.2.10 opgelegde voorwaarde niet wordt nageleefd kan de rechter, indien hij daartoe termen vindt, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en onverminderd artikel 1.2.12: a. gelasten dat de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd; 14

b. al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd. 2. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf te geven kan de rechter een taakstraf als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid, onderdeel a, ten 3, gelasten. De artikelen 1.2.33 tot en met 1.2.41 zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Tot behandeling van de vordering is bevoegd de rechter die de straf heeft opgelegd. Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit, begaan voor het einde van de proeftijd, is de rechter in eerste aanleg tot behandeling van de vordering bevoegd. De vordering wordt in dat geval ingediend door het openbaar ministerie en kan slechts bij gelegenheid van een veroordeling terzake worden toegewezen. 4. Het openbaar ministerie is in zijn vordering niet ontvankelijk wanneer zij later wordt ingediend dan zes maanden na het verstrijken van de proeftijd. Artikel 1.2.14 1. In de gevallen in de artikelen 1.2.12 en 1.2.13 bedoeld dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde met een met redenen omklede vordering. Is door de veroordeelde een verzoek tot toepassing van artikel 1.2.12 tot de rechter gericht, dan dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde ten spoedigste nadat het verzoekschrift door de griffier in zijn handen is gesteld met een met redenen omklede conclusie. 2. In het geval, bedoeld in artikel 1.2.13, derde lid, tweede volzin, geschiedt de dagvaarding bij voorkeur gelijktijdig met de behandeling van het feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd. 3. Het openbaar ministerie doet degene die met het verlenen van hulp en steun was belast tot bijwoning van het onderzoek oproepen. 4. Zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde is bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden of schriftelijk te doen oproepen om bij het onderzoek aanwezig te zijn. De artikelen 15

287 en 289 van het Wetboek van Strafvordering van Aruba zijn van overeenkomstige toepassing. 5. De veroordeelde en degene die met het verlenen van hulp en steun is belast kunnen vóór de aanvang van het onderzoek van de stukken kennis nemen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de raadsman van de veroordeelde. Artikel 20, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba is van overeenkomstige toepassing. Artikel 1.2.15 1. Het onderzoek vindt plaats ter openbare zitting. 2. Het openbaar ministerie is bij het onderzoek tegenwoordig en wordt terzake gehoord. 3. De veroordeelde en degene die met het verlenen van hulp en steun is belast kunnen bij het onderzoek tegenwoordig zijn en worden alsdan gehoord. De veroordeelde kan zich door een raadsman doen bijstaan. 4. In gevallen waarin de behandeling van de zaak niet gelijktijdig geschiedt met de behandeling van een feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd, vindt de behandeling zo veel mogelijk plaats overeenkomstig het Vijfde Boek, Titel IV van het Wetboek van Strafvordering van Aruba met uitzondering van die artikelen, die betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt. 5. Gedurende het onderzoek kan het openbaar ministerie zijn ingediende vordering of conclusie en de veroordeelde zijn verzoek wijzigen. Artikel 1.2.16 1. Rechterlijke beslissingen over de vorderingen van het openbaar ministerie of de verzoeken van de veroordeelde zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken. Zij zijn, voor zover zij geen deel uitmaken van uitspraken terzake van andere strafbare feiten, niet aan enig rechtsmiddel onderworpen. 16

2. De inhoud van de in het eerste lid bedoelde beslissingen wordt onverwijld vanwege het openbaar ministerie schriftelijk medegedeeld aan de veroordeelde en aan degene die met het verlenen van hulp en steun is belast, zomede aan degene die bij de beslissing daarvan wordt ontheven. Indien de beslissing een wijziging van de bijzondere voorwaarden bevat of daarbij alsnog bijzondere voorwaarden zijn gesteld, wordt de mededeling aan de veroordeelde in persoon betekend. 3. Voorwaardelijke invrijheidstelling Artikel 1.2.17 1. De veroordeelde tot levenslange gevangenisstraf wordt nadat de vrijheidsbeneming ten minste twintig jaren heeft geduurd voorwaardelijk in vrijheid gesteld indien naar het oordeel van het Hof verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer dient. 2. Het Hof neemt daarbij ten minste in zijn beschouwing de positie van het eventuele slachtoffer of directe nabestaanden en het gevaar dat de veroordeelde alsnog zal recidiveren. 3. In het geval dat het Hof niet tot invrijheidstelling overgaat, beoordeelt het de situatie opnieuw na vijf jaren en zonodig telkens na vijf jaren. 4. Het openbaar ministerie dagvaardt de veroordeelde uiterlijk zes maanden voor verloop van de betrokken periode. 5. De artikelen 1.12.13, eerste lid, 1.2.14, derde tot en met vijfde lid, 1.2.15 en 1.2.16 zijn van overeenkomstige toepassing. 6. Met betrekking tot de voorwaarden en de proeftijd zijn voorts de artikelen 1.2.19 eerste tot en met vierde lid, 1.2.20 en 1.2.21 van overeenkomstige toepassing. 7. Tegen de beslissing van het Hof staat geen rechtsmiddel open. 17

Artikel 1.2.18 1. De veroordeelde tot vrijheidsstraf waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte ten hoogste een jaar bedraagt, wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer de vrijheidsbeneming ten minste zes maanden heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde gedeelte is ondergaan. 2. De veroordeelde tot tijdelijke vrijheidsstraf waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte meer dan een jaar bedraagt, wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan. 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis of in detentie in het buitenland ingevolge een Arubaans verzoek om uitlevering is doorgebracht onder de termijn begrepen, tenzij die tijd, met toepassing van artikel 102, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba, reeds in mindering is gebracht op een andere straf die de veroordeelde heeft ondergaan. 4. Indien de veroordeelde meer dan één vrijheidsstraf geheel of gedeeltelijk heeft te ondergaan, worden deze indien mogelijk aaneensluitend ten uitvoer gelegd. In dat geval worden de ten uitvoer te leggen gedeelten gezamenlijk, met uitzondering van vervangende hechtenis, als één vrijheidsstraf aangemerkt, waarop dit artikel en de artikelen 1.2.19 tot en met 1.2.26 van toepassing zijn. 5. De artikelen 625 en 626 van het Wetboek van Strafvordering van Aruba zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 1.2.19 1. De voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. 2. De minister van Justitie kan aan de voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van 18

de veroordeelde verbinden met inachtneming van een daartoe strekkend advies van het Centraal College voor de Reclassering. 3. De bijzondere voorwaarden kunnen inhouden deelname aan programmatische activiteiten gericht op terugkeer in de maatschappij of het ondergaan van bijzondere zorg, zoals verslavingszorg of geestelijke gezondheidszorg. De bijzondere voorwaarden kunnen tevens beperkingen betreffende het gedrag en de bewegingsvrijheid van de veroordeelde omvatten. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden verbonden. 4. De minister van Justitie kan de gestelde bijzondere voorwaarden, niet dan na daartoe strekkend advies van het Centraal College voor de Reclassering, aanvullen, wijzigen of opheffen. 5. De bijzondere voorwaarden mogen de vrijheid van de veroordeelde zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken. 6. De minister van Justitie kan zijn bevoegdheid uitsluitend mandateren aan het openbaar ministerie of het Centraal College voor de Reclassering. 7. Bij landbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de procedure die leidt tot de in dit artikel bedoelde beslissingen. Artikel 1.2.20 1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden. 2. De minister van Justitie kan aan een in het landsbesluit, bedoeld in artikel 1.2.7, aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar opdracht geven de veroordeelde begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, maakt de reclasseringsinstelling of reclasseringsambtenaar daarvan melding aan het openbaar ministerie en aan het Centraal College voor de Reclassering. 19

Artikel 1.2.21 1. De proeftijd gaat in op de dag van de invrijheidstelling. 2. De proeftijd van de algemene voorwaarde is gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, maar bedraagt ten minste een jaar. 3. De proeftijd van een bijzondere voorwaarde wordt door de minister van Justitie vastgesteld, maar is ten hoogste gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. 4. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. 5. De proeftijd van een veroordeelde die voorwaardelijk in vrijheid is gesteld loopt wel indien ten aanzien van de veroordeelde tevens een proeftijd ingevolge artikel 1.2.9 is opgelegd en van kracht is. Artikel 1.2.22 1. In afwijking van artikel 1.2.18, eerste en tweede lid, kan de minister van Justitie niet dan na daartoe strekkend advies van het Centraal College voor de Reclassering bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege gelaten indien: a. de veroordeelde op grond van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens is opgenomen in een inrichting voor ter beschikking gestelden en zijn opname voortzetting behoeft; b. de veroordeelde onherroepelijk is veroordeeld terzake van een misdrijf waarvoor ingevolge artikel 100, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba voorlopige hechtenis is toegelaten en dat is begaan na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf; c. is gebleken dat de veroordeelde zich anderszins na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen; 20

d. de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan onttrekt of heeft onttrokken of hiertoe een poging als bedoeld in artikel 1.5.1 heeft gedaan; e. door het stellen van voorwaarden de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen niet kan worden gewaarborgd dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven; f. de vrijheidsstraf die ten uitvoer wordt gelegd, voortvloeit uit een onherroepelijke veroordeling door een buitenlandse rechter en de tenuitvoerlegging overeenkomstig het toepasselijke verdrag is overgenomen, voor zover de mogelijkheid van uitstel of achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging heeft bevorderd. 2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan telkens opnieuw met een bepaalde termijn worden uitgesteld dan wel, nadat zij is uitgesteld, achterwege blijven. Het eerste lid is van toepassing. 3. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan tevens worden uitgesteld of achterwege blijven, indien feiten of omstandigheden als genoemd in het eerste lid, onderdelen b, c of d, zich hebben voorgedaan gedurende de periode die ingevolge artikel 1.2.50, eerste lid, op de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. 4. Artikel 1.2.19, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 1.2.23 1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan door de minister van Justitie niet dan na daartoe strekkend advies van het Centraal College voor de Reclassering worden herroepen, indien: a. er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd; b. de veroordeelde de gestelde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. 2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen. 21

3. Indien de minister van Justitie gebruik maakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, kan de officier van justitie de veroordeelde doen aanhouden. Aan hem wordt terstond een raadsman toegevoegd. Binnen drie dagen na die aanhouding wordt de veroordeelde geleid voor de rechter-commissaris. Artikel 89 Wetboek van Strafvordering van Aruba is van overeenkomstige toepassing. 4. Artikel 1.2.19, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 1.2.24 1. In afwijking van artikel 1.2.18, eerste en tweede lid, kan de minister van Justitie bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip plaatsvindt in verband met een tekort aan plaatsen voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen in penitentiaire inrichtingen voor diegene, die gelet op zijn totale straftijd, verhoudingsgewijs de datum van zijn wettelijke invrijheidstelling het dichtst is genaderd. De minister van Justitie kan bij ministeriële regeling een maximum vaststellen voor een dergelijke korting. 2. Ten aanzien van een vreemdeling, die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft binnen het Koninkrijk, kan de minister van Justitie, rekening houdend met de mate waarin de rechtsorde door die invrijheidstelling zal worden geschokt, bepalen dat deze voorwaardelijke invrijheidstelling eerder geschiedt en wel na een daadwerkelijke tenuitvoerlegging van ten minste een derde van de opgelegde vrijheidsstraf, onder de algemene voorwaarde dat hij Aruba verlaat en niet terugkeert binnen het Koninkrijk voordat het recht tot uitvoering van de vrijheidsstraf is verjaard. 3. Artikel 1.2.19, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 1.2.25 1. De beslissing tot invrijheidstelling, met daarin vermeld de duur van de proeftijd alsmede de algemene en bijzondere 22

voorwaarden, wordt voor de invrijheidstelling aan de veroordeelde in persoon betekend. Indien geen beslissing is betekend op de dag dat de veroordeelde op grond van artikel 1.2.18 in samenhang met artikel 1.2.24 in vrijheid had moeten worden gesteld, wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling geacht te zijn geweigerd. 2. De overige beslissingen, bedoeld in de artikelen 1.2.19, 1.2.22 en 1.2.23, worden zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde in persoon betekend. Artikel 1.2.26 1. De veroordeelde kan tegen de beslissingen, bedoeld in de artikelen 1.2.19, 1.2.22, 1.2.23 en 1.2.24 dit laatste voor zover de invrijheidstelling achterwege zal blijven of is gebleven binnen veertien dagen nadat hij daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd. 2. Hangende de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift wordt de van zijn vrijheid beroofde veroordeelde niet in vrijheid gesteld. 3. Aan de in het tweede lid bedoelde veroordeelde wordt ter gelegenheid van het indienen van een bezwaarschrift en voor de behandeling daarvan een raadsman toegevoegd. Artikel 1.2.26a 1. Na ontvangst van het bezwaarschrift, bedoeld in artikel 1.2.26, dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde zo spoedig mogelijk nadat het bezwaarschrift door de griffier in zijn handen is gesteld. 2. De artikelen 1.2.14, derde tot en met vijfde lid, 1.2.15 en 1.2.16 zijn van overeenkomstige toepassing. 23

4. Hechtenis Artikel 1.2.27 1. De duur van de hechtenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste een jaar. 2. Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 1.5.3, de tijd van een jaar wordt overschreden. 3. Zij kan in geen geval de tijd van een jaar en vier maanden te boven gaan. Artikel 1.2.28 Artikel 1.2.5 is op de tot hechtenisstraf of vervangende hechtenis veroordeelde van overeenkomstige toepassing. 5. Duur Artikel 1.2.29 De duur van de tijdelijke gevangenisstraf en de hechtenisstraf wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan. Artikel 1.2.30 (geen tekst) Artikel 1.2.31 (geen tekst) 24

6. Buitenlandse executie Artikel 1.2.32 1. Het openbaar ministerie kan in uitzonderlijke omstandigheden bepalen dat een vrijheidsstraf buiten Aruba ten uitvoer wordt gelegd. 2. Artikel 1.2.26 is van toepassing, met dien verstande dat hangende de beslissing de veroordeelde niet naar het buitenland wordt overgebracht. Artikel 1.2.26a is eveneens van toepassing, met dien verstande dat het onderzoek in raadkamer kan plaatsvinden en de beslissing in raadkamer kan worden gegeven. 7. Taakstraf Artikel 1.2.33 1. Het vonnis vermeldt of de taakstraf bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide, alsmede het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis kan, voor zover een werkstraf wordt opgelegd, tevens de aard van de te verrichten werkzaamheden vermelden. Indien een leerstraf wordt opgelegd vermeldt het vonnis het te volgen leerproject. 2. Het aantal uren dat de taakstraf duurt, bedraagt ten hoogste vierhonderdentachtig, waarvan niet meer dan tweehonderdenveertig uren werkstraf. 3. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis. Het openbaar ministerie kan ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde deze termijn eenmaal met een jaar verlengen. Het zendt hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde. 4. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is. 25

Artikel 1.2.34 1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. 2. De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld. 3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste een dag en ten hoogste acht maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan een dag opgelegd. 4. Wanneer een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan, wordt de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid verminderd. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen. Artikel 1.2.35 1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de uitvoering van de taakstraf. 2. Zowel de rechter als het openbaar ministerie kunnen aan een in het landsbesluit, bedoeld in artikel 1.2.7, aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar opdracht geven de veroordeelde begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de wijze waarop de taakstraf wordt verricht. Indien een taakstraf niet naar behoren is verricht maakt de reclasseringsinstelling daarvan terstond melding aan het openbaar ministerie. Artikel 1.2.36 1. Het openbaar ministerie kan de opgelegde straf wijzigen voor wat betreft de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject, bedoeld in artikel 1.2.33, eerste lid, tweede volzin, indien het van oordeel is dat de veroordeelde de taakstraf niet geheel 26

overeenkomstig de opgelegde straf kan of heeft kunnen verrichten. Het openbaar ministerie benadert daarbij zo veel mogelijk de opgelegde straf. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde. 2. Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is verricht, alsmede de straf zoals deze voor het overige nader is vastgesteld. 3. Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf heeft opgelegd. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing. Artikel 1.2.37 1. Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf of het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, kan het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevelen. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde. 2. Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is verricht, alsmede het aantal dagen vervangende hechtenis. 3. Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf heeft opgelegd. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. 4. Op de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is artikel 1.2.18 niet van toepassing. 27

Artikel 1.2.38 1. Na ontvangst van het bezwaarschrift, bedoeld in artikel 1.2.36, derde lid, en artikel 1.2.37, derde lid, dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde ten spoedigste nadat het bezwaarschrift door de griffier in zijn handen is gesteld. 2. De artikelen 1.2.14, derde tot en met vijfde lid, 1.2.15 en 1.2.16 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 1.2.39 Het openbaar ministerie kan een beslissing als bedoeld in artikel 1.2.36, eerste lid, of artikel 1.2.37, eerste lid, slechts nemen gedurende de termijn, genoemd in artikel 1.2.33, derde lid, of binnen drie maanden na afloop van deze termijn. Artikel 1.2.40 Indien naar het oordeel van het openbaar ministerie de opgelegde taak naar behoren is verricht, stelt het zo spoedig mogelijk de veroordeelde hiervan in kennis. Artikel 1.2.41 Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden nadere regels gesteld over de inhoud van de taakstraf, de tenuitvoerlegging van de taakstraf en de rechten en plichten van de tot een taakstraf veroordeelde. 8. Geldboete Artikel 1.2.42 1. Hij die tot een geldboete is veroordeeld betaalt het bij de rechterlijke uitspraak vastgestelde bedrag aan het Land binnen de 28

termijn te stellen door het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest is belast. 2. Het bedrag van de geldboete is ten minste Afl. 5,-. 3. De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit is bepaald. 4. Er zijn zes categorieën: de eerste categorie, Afl.500,-; de tweede categorie, Afl.5.000,-; de derde categorie, Afl.10.000,-; de vierde categorie, Afl.25.000,-; de vijfde categorie, Afl.100.000,-; de zesde categorie, Afl.1.000.000,-. 5. Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop geen geldboete is gesteld, kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de derde categorie. 6. Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop een geldboete is gesteld, maar waarvoor geen boetecategorie is bepaald, kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de categorie, die voorziet in het naast hogere geldbedrag indien dit bedrag hoger is dan het bedrag van de op het betrokken strafbare feit gestelde geldboete. 7. Bij veroordeling van een rechtspersoon kan, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naasthogere categorie. 8. Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing bij veroordeling van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, maatschap, rederij of doelvermogen. 9. Bij veroordeling wegens een schuldmisdrijf kan, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naasthogere categorie. 29

Artikel 1.2.43 Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete houdt de rechter, onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.3a rekening met de draagkracht van de verdachte, in de mate waarin hij dat nodig acht, met het oog op een passende bestraffing van de verdachte, zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen. Artikel 1.2.44 1. Indien bij het vonnis een of meer geldboeten zijn opgelegd tot een bedrag van ten minste Afl. 250,- is de rechter bevoegd bij de uitspraak te bepalen, dat de veroordeelde het bedrag in gedeelten mag voldoen. Elk van die gedeelten wordt daarbij op ten minste Afl. 50,- bepaald. 2. In geval van toepassing van het eerste lid stelt de rechter bij de uitspraak tevens termijnen vast voor de betaling van het tweede en, indien de geldboete in meer gedeelten mag worden voldaan, de volgende gedeelten. 3. Deze termijnen worden op ten minste één en ten hoogste drie maanden gesteld. Zij mogen tezamen een tijdvak van twee jaren niet overschrijden. Artikel 1.2.45 1. Indien een ingevolge een onherroepelijke veroordeling tot geldboete te betalen bedrag binnen de daarvoor gestelde termijn niet in zijn geheel is voldaan, wordt de veroordeelde door het openbaar ministerie schriftelijk tot betaling aangemaand. Het bedrag wordt dan van rechtswege verhoogd met Afl. 25,-. Het openbaar ministerie wijst de veroordeelde op het bepaalde in het tweede lid. 2. Is het overeenkomstig het eerste lid verhoogde bedrag na verloop van de bij de aanmaning gestelde termijn geheel of ten dele onbetaald gebleven, dan wordt het bedrag, dan wel het nog verschuldigde gedeelte daarvan, van rechtswege verder verhoogd met een vijfde, doch ten minste met Afl. 50,-. 30

3. Een geldboete die krachtens een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 1.2.44 in gedeelten mag worden voldaan, of ten aanzien waarvan het openbaar ministerie betaling in termijnen heeft toegestaan, is in haar geheel onmiddellijk verschuldigd, zodra een verhoging krachtens het eerste lid is ingetreden. 4. In gevallen waarin het openbaar ministerie, nadat de veroordeelde reeds in verzuim was, alsnog uitstel van betaling heeft verleend, dan wel afbetaling heeft toegestaan, vinden het eerste tot en met derde lid geen toepassing, zolang de veroordeelde zijn verplichtingen volgens de getroffen nadere regeling nakomt. 5. Betalingen door de veroordeelde gedaan, strekken in de eerste plaats tot voldoening van de krachtens het eerste en tweede lid ingetreden verhogingen. Artikel 1.2.46 1. Bij de uitspraak waarbij een geldboete wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Indien de veroordeelde een rechtspersoon is, blijft dit bevel achterwege. Artikel 1.6.5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. 2. De duur van de vervangende hechtenis wordt in hele dagen, weken of maanden vastgesteld. 3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste een dag en ten hoogste een jaar. Voor elke volle Afl. 50,- van de geldboete wordt niet meer dan een dag opgelegd. 4. Wanneer een gedeelte van het verschuldigde bedrag is voldaan, vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen. 5. Het vierde lid is ook van toepassing in gevallen waarin de betaling geschiedt nadat reeds een deel van de vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd. 31

Artikel 1.2.47 1. Bij de uitspraak waarbij een natuurlijk persoon de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast, met dien verstande dat vervangende hechtenis op grond van dit artikel op te leggen op ten hoogste drie jaren kan worden bepaald. 2. De duur van deze vervangende hechtenis wordt niet verminderd door het voldoen van slechts een gedeelte van het verschuldigde bedrag. Artikel 1.2.48 Op de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis is artikel 1.2.18 niet van toepassing. 9. Ingang en executie vrijheidsstraf Artikel 1.2.49 1. De gevangenisstraf, ten aanzien van veroordeelden die zich in voorlopige hechtenis bevinden ter zake van het feit waarvoor zij veroordeeld zijn, gaat in op de dag waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. 2. De gevangenisstraf en de hechtenis, ten aanzien van andere veroordeelden, gaan in op de dag van de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak. 3. Wordt bij een vonnis zowel gevangenisstraf als hechtenis opgelegd, dan worden deze straffen aansluitend na elkaar geëxecuteerd. 32