PBM s voor de bescherming tegen vallen Wanneer werknemers werken op een hoogte van meer dan 2 meter en ze het risico lopen om te vallen, moeten ze persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM s) dragen. Die PBM s moeten de schadelijke gevolgen van een val voorkomen. De val moet altijd opgevangen worden op een veilige afstand t.o.v. het opvangoppervlak (minstens 1 meter). Algemeen PBM s voor de bescherming tegen vallen zullen nooit een val voorkomen, hoogstens de gevolgen van een val beperken. Daarom moet eerst nagedacht worden over passende collectieve bescherming (leuningen) en arbeidsmiddelen (steiger, gondel,...). Pas als een val echt niet meer voorkomen kan worden, moet gekozen worden voor geschikte PBM s. Een valbeveiliging bestaat uit drie onderdelen: een verankeringspunt of bevestigingspunt verbindingsmiddelen tussen verankeringspunt en gordel een gordel of harnas De werksituatie bepaalt welk type van valbescherming de voorkeur verdient. De ruimte voor vrije val is ook een element waarmee rekening moet worden gehouden. Pictogram individueel veiligheidsharnas Let bij de aanschaf en het gebruik van een valbeveiligingssysteem op volgende zaken: de leverancier moet een degelijke en verstaanbare gebruiksaanwijzing aanleveren goed onderhouden onderdelen een periodieke controle van de gebruikte beschermingsmiddelen door een EDTC de aanwezigheid van markeringen op alle onderdelen van het systeem die van elkaar losgemaakt kunnen worden. Het gaat hier om volgende markeringen: de CE-markering, het nummer van de aangemelde instantie verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van het systeem, de naam
of het identificatieteken van de fabrikant, de benaming of typeaanduiding van het systeem, het lot- of serienummer, het nummer en publicatiejaar van de norm waarmee het PBM conform is en een pictogram Lees de gebruiksaanwijzing. Onderdelen van een volledige valbeveiliging Verankeringspunten en -constructies Elk valbeveiligingssysteem moet vastgemaakt worden aan een verankeringspunt. Structurele verankeringspunten die permanent aan een gebouw of constructie zijn vastgemaakt, worden wettelijk niet beschouwd als PBM s, maar ze vormen natuurlijk wel een essentiële schakel in het systeem. Naast de structurele verankeringspunten worden vijf types verankeringspunten onderscheiden: type A: verankeringspunten die in de dragende constructie worden vastgemaakt (vaste verankeringssystemen) type B: transporteerbare, tijdelijke verankeringen (bv. driepoten) type C: horizontale flexibele verankeringslijnen, zoals gespannen touwen of kabels type D: verankeringsconstructies met horizontale, vaste verankeringsrails type E: doodgewichtverankering met behulp van zware blokken of met water of zand gevulde reservoirs. Deze kunnen gebruikt worden op horizontale vlakken Valbeveiligingssystemen Dit zijn de systemen die de verbinding maken tussen het verankeringspunt en de gordel (zie verder). Soms verbinden zij enkel de verschillende delen van het systeem met elkaar. Meestal hebben ze de functie om de vallengte en de remkracht te beperken. Om die remkracht te beperken worden valdempers gebruikt. Zij zullen een deel van de valenergie opnemen en zo de uiteindelijke opvangkracht op het lichaam verminderen. Op deze systemen zitten dikwijls verschillende koppelingselementen, zoals (musketon)haken, schakels en D-ringen. Die mogen geen snijdende of schavende boorden bevatten en niet ongewild opengaan. Er kan gekozen worden voor een van volgende systemen: vanglijnen (met valdemper): bestaan uit synthetisch touw, band, metaalkabel of ketting. Synthetisch materiaal is elastisch en zal daarom een deel van de valenergie absorberen, wat natuurlijk beter is. De lengte van een vanglijn mag nooit meer dan 2 meter zijn. Er zijn naast lijnen met een vaste lengte ook automatisch oprolbare lijnen (voorzien van een automatische blokkage). Dit laatste systeem garandeert de kortste valafstand anti-valapparaten die meelopen met een starre verankeringslijn: de toestellen lopen met de gebruiker mee over een rail. Het systeem zal bij een val blokkeren en zo de valhoogte beperken. Let op! De referentie van de norm (EN 353-1) voor dit systeem is geschrapt. Werknemers mogen dus geen valbeveiligers meer gebruiken die overeenkomstig deze norm vervaardigd zijn
anti-valapparaten die meelopen met een flexibele verankeringslijn: de verankeringslijn bestaat uit een synthetisch touw of een metalen kabel. Het touw of de kabel zal onmiddellijk blokkeren bij een val anti-valapparaten met automatische lijnspanner: het antivalapparaat is direct of met een korte verbinding aan het verankeringspunt opgehangen. De verankeringslijn loopt vrij in en uit het apparaat, maar blokkeert bij een plotse versnelling (bv. een val). Dit toestel is enkel geschikt voor verticaal gebruik. Bij dit systeem mag de werknemer zich dus niet over de totale lengte horizontaal verplaatsen. Doet hij dit wel, dan zal bij een val een gevaarlijk slingereffect ontstaan Gordels Als er een risico op vallen bestaat, moet altijd een harnasgordel worden gebruikt. Zo n gordel zal het best de krachten opvangen die bij het afremmen van de val ontstaan en zal de werknemer na een val in een zo gunstig mogelijke positie brengen (in verticale positie en met het hoofd naar boven). Een harnasgordel bestaat uit schouderbanden, beenbanden, een zitband en eventueel een heupband. Belangrijk is dat een harnasgordel individueel aanpasbaar is en op een correcte manier gedragen wordt om te voorkomen dat de gordel op zich een risico vormt bij een val. Daarnaast bestaan er gordels die voor een goede positionering kunnen zorgen als er geen risico op vallen bestaat. Positioneringsgordels ondersteunen de gebruiker bij het uitvoeren van een werk, bijvoorbeeld op een ladder of een mast. Deze gordel moet op ten minste twee punten vastgehecht worden. Het instelbaar touw mag maximaal 2 meter lang zijn. Zitgordels zijn eigenlijk heupgordels met een zitvlaksteun. Ze worden gebruikt voor het uitvoeren van werken op een schuin vlak. Opnieuw moeten deze gordels aanpasbaar zijn aan het individu en mogen ze uitsluitend als positioneringsmiddel gebruikt worden. Normen valbeveiliging EN 341 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen en afdalingsmateriaal EN 353-1 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen meelopende valbeschermers met een starre ankerlijn EN 353-2 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen Meelopende valbeschermers met een flexibele ankerlijn EN 354
Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen Veiligheidslijnen EN 355 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen Schokdempers EN 358 Persoonlijke uitrusting voor werkplekpositionering en ter voorkoming van vallen Systemen voor werkplekpositionering. EN 360 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen Valbeveiligers met automatische lijnspanners. EN 361 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen - Harnasgordels EN 362 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen - Koppelingen EN 363 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen Valbeveiligingssystemen EN 364 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen Beproevingsmethoden EN 365 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen Algemene eisen voor de gebruiksaanwijzing, onderhoud, periodieke inspectie, reparatie, markering en verpakking. EN 517 Geprefabriceerde toebehoren voor daken Veiligheidshaken EN 565 Bergbeklimmeruitrusting Veiligheidseisen en testmethodes EN 795
Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen Verankeringspunten Eisen en testmethodes EN 813 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen zitharnassen en toebehoren EN 1497 Reddingsmiddelen reddingsgordels EN 1498 Reddingsmiddelen reddingslussen EN 1868 Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen lijst van gelijkwaardige termen.