VENLO Klaver 6a. BESTEMMINGSPLAN - bijlagenboek

Vergelijkbare documenten
HORST AAN DE MAAS Klaver 6a. BESTEMMINGSPLAN - bijlagenboek

ACTUALISATIE MER TRADE PORT NOORD BESTEMMINGSPLAN KLAVER 6A

NOTITIE REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU Klaver 4 Greenport Venlo 12 JANUARI 2016

Bestemmingsplan buitengebied Wageningen

Bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe

ZOETERMEER Rokkeveenseweg 182 RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

Bestemmingsplan buitengebied Doetinchem

Bedrijvenpark IBF Heerenveen

Notitie Reikwijdte en Detailniveau

Bestemmingsplan buitengebied Baarle-Nassau

Bestemmingsplan buitengebied 2016 gemeente Simpelveld

Reactienota zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan Klaver 6a

Quickscan Externe Veiligheid N240

Bestemmingsplan buitengebied gemeente Bergen (LB)

Referentienummer Datum Kenmerk GM februari

Foodpark Veghel. Toetsingsadvies over het milieueffectrapport. 21 juli 2016 / projectnummer: 3080

Bedrijvenpark IBF Heerenveen

Bestemmingsplan buitengebied Etten-Leur

Beschrijving besluiten

Bestemmingsplan buitengebied gemeente Kampen

OLDEBROEK Oldebroek West, Hogekamp ONDERZOEK STIKSTOFDEPOSITIE

Notitie reikwijdte en detailniveau plan-m.e.r. bestemmingsplan Buitengebied 2014

Bestemmingsplan Duinen, gemeente Katwijk

Bestemmingsplan buitengebied gemeente Terneuzen

Ruimtelijke onderbouwing Clermontstraat 10 te Margraten. Gemeente Eijsden-Margraten

Bestemmingsplan Bedrijventerrein Oosterhorn (Industrieterrein Delfzijl)

Bestemmingsplan buitengebied Gorinchem

Provinciaal Inpassingsplan bedrijventerrein Medel, provincie Gelderland

Memo. Inleiding. Beleidskader

Extern veiligheidsonderzoek. Molenzicht Valburg

memo betreft: Quickscan externe veiligheid, Westzijde , Zaandam, ons kenmerk

Rapportage quickscan externe veiligheid

Horst aan de Maas en Venlo, Ontwerpbestemmingsplan,

Havenkwartier Zeewolde

WIJZIGINGSNOTA ONTWERP BESTEMMINGSPLAN KLAVER Horst aan de Maas 18 SEPTEMBER 2017

Quickscan Externe Veiligheid uitbreiding recreatieterrein d'olde Kamp te Ansen

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Westvoorne. Vogelwerende voorziening Trafostation Ommeloopweg Tinte. Ruimtelijke onderbouwing definitief

Bestemmingsplan buitengebied Drimmelen VOORLOPIG. Voorlopig Toetsingsadvies over het MER. 18 december 2013 / rapportnummer

Quickscan externe veiligheid Landgoed 'Klein Wolfswinkel' te Renswoude

Regionaal Bedrijvenpark Laarakker- Zuid

Bestemmingsplan buitengebied Boxtel

Vestiging intensieve veehouderij Beemte-Vaassen

Verantwoording groepsrisico

Wateringse Veld Noord. Locatie Zonnepit-Populier-Steijnhof-Leyhof Quickscan externe veiligheid

Quickscan externe veiligheid Woningbouw Merellaan te Capelle aan den IJssel

Risicoberekening vervoer gevaarlijke stoffen Randweg Zundert

Vormvrije m.e.r.-beoordeling Landgoed Hydepark, Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug

Pluimveehouderij Van Deurzen, gemeente Groesbeek

Kennisnemen van de noodzaak tot herziening PlanMER en Passende Beoordeling bestemmingsplan buitengebied

Bestemmingsplannen Boerestreek en Bosberg (Appelscha) gemeente Ooststellingwerf

Bestemmingsplan buitengebied Zuidoost Enschede

Goirle, Vennerode. Onderzoek externe veiligheid. Auteur(s) drs. M. de Jonge. Opdrachtgever Woonstichting Leyakkers Postbus AB Rijen

Bestemmingsplan Sluiskil Oost, gemeente Terneuzen

VOORLOPIG. Bestemmingsplan buitengebied Skarsterlân, gemeente De Friese Meren. Voorlopig toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Noordelijke Randweg Zevenbergen, gemeente Moerdijk

Planlocatie Nuland Oost te Nuland

Golfbaan De Hooge Vorssel, Bernheze

Datum Referentie Uw referentie Behandeld door 16 maart C. Land

Ruimtelijke onderbouwing Leveroyseweg 14, Heythuysen

Notitie Flora- en faunaonderzoek Apeldoorn

GEMEENTE BUREN. Ruimtelijke onderbouwing Hendriklaan 15 16, Beusichem

Ruimtelijke onderbouwing. Aanleg carpoolvoorziening Noorderhogeweg Drachten

Bestemmingsplan Maastricht Aachen Airport, Businesspark AviationValley

Notitie. 1 Aanleiding

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING. Realisatie kunstwerk Bestemming Drachten Markeringspunt Noord

Verplaatsing varkenshouderij van de Geerstraat naar de Begijnenstraat te Winssen, gemeente Beuningen

Bestemmingsplan buitengebied gemeente Someren 2014

Bedrijventerrein Oost II, wijzigingsplan Einsteinstraat

BESLUIT LEGGERWIJZIGING

Risicoberekening rijksweg A28 Vakantieparken Onze Woudstee en Dennenhoek Harderwijk

Bestemmingsplan. Trade Port Noord, Railterminal en Spoorse Aanpassingen, deelgebied Horst aan de Maas

Bestemmingsplan buitengebied Woudrichem

GEMEENTE SOEST. ingek. Nr. / Q ^f?t> \ 1 JUNi Ondemerp: Toetsingsadvies over het MER Bestemmingsplan buitengebied Soest

N307 Passage Dronten Quickscan externe veiligheid

Ontwikkelingsplan Hogewegzone Amersfoort

datum 26 februari 2015 aan Ben van der Waal Gemeente Muiden Joris Jennen Roel Kouwen

Memo. memonummer 1 datum 26 februari J. Eskens. Bestemmingsplan Roodeschool Eemshaven projectnr Notitie Externe veiligheid

bijlagen bij de Toelichting

Bedrijventerrein TradePort Noord, Venlo Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Notitie verkennend Flora- en faunaonderzoek Lettele

Midden-Delfland. 4 e Partiële herziening uitwerkingsplan Harnaschpolder-Noord, fase 1. uitwerkingsplan concept voorontwerp

Bestemmingsplan buitengebied Baarle-Nassau

RO Wielemakersbaan 6 Ride by the Sea

Landelijk gebied, percelen rond Kiebergerweg 2

Omgevingsvisie provincie Groningen

Bijlage 2: M.e.r.-plicht en procedure

Vleeskuikenhouderij Spijk-Kolholsterweg 14, gemeente Delfzijl

Bestemmingsplan Buitengebied Rijnwoude

Toelichting op het bestemmingsplan Geluidzone industrieterrein Werkendam

BIJLAGE 2: VERANTWOORDING UITBREIDING BOOMSWEG

Toelichting behorende bij het raadsbesluit exploitatieplan Trade Port Noord, gemeente Venlo, 8 e herziening

Onderzoek externe veiligheid. Ontwikkeling De Krijgsman te Muiden

Gemeente Horst aan de Maas College van Burgemeester en wethouders Postbus AA HORST. Geacht college

Bestemmingsplan buitengebied Roosendaal - Nispen

3. Gewenste ontwikkeling Milieu Planbeschrijving Inspraak Voorschriften 7

Notitie. Referentienummer Datum Kenmerk november Betreft Notitie actualisatie natuuronderzoek Willevenstraat te Schaijk

Bestemmingsplan buitengebied Asten

Bestemmingsplan Buitengebied Zundert, vormverandering agrarisch bouwblok Hazeldonksestraat 2B, Rijsbergen. Toelichting/ ruimtelijke onderbouwing

Vormvrije m.e.r.-beoordeling Veehouderij Epe

Transcriptie:

VENLO Klaver 6a BESTEMMINGSPLAN - bijlagenboek

Venlo Klaver 6a bijlagen bij het bestemmingsplan identificatie planstatus identificatiecode: datum: status: NL.IMRO.1507.BPVenloKlaver6a-VA01 03 02 2014 concept 01 05 2014 voorontwerp projectnummer: 16 09 2014 ontwerp 24 06 2015 vastgesteld 71815.17064.00 projectleider: ir. G.J.G. Bokelman aangesloten bij: Delftseplein 27b postbus 150 3000 AD Rotterdam T: 010-20 18 555 E-mail: info@rho.nl

Rho Adviseurs bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van Rho Adviseurs bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.

3 Inhoudsopgave Bijlage 1 Actualisatie MER TPN Bestemmingsplan Klaver 6a Bijlage 2 Waterparagraaf Klaver 6a Bijlage 3 Mitigatieplan Klavertje 4 Bijlage 4 Passende beoordeling Klaver 6a Bijlage 5 Quick scan flora en fauna Klaver 6a Bijlage 6 Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Bijlage 7 Memo aanvullende berekening tankstation Klaver 8 Bijlage 8 Verantwoording GR Bijlage 9 Rapportage advies externe veiligheid Klaver 6a Bijlage 10 Toelichting Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1

ACTUALISATIE MER TRADE PORT NOORD BESTEMMINGSPLAN KLAVER 6A GEMEENTE HORST AAN DE MAAS GEMEENTE VENLO DEVELOPMENT COMPANY GREENPORT VENLO 11 augustus 2014 077643128:0.8 - Definitief B02012.000415.0100

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 2

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Inhoud 1 Plicht, procedure en aanpak... 5 1.1 De basis: MER TradePortNoord... 5 1.2 Bestemmingsplan voor Klaver 6a... 6 1.3 M.e.r.-plicht en actualisatie van het MER... 6 1.4 M.e.r.-procedure... 7 1.4.1 Overzicht... 7 1.4.2 Bevoegd gezag & Initiatiefnemer... 7 1.4.3 Consultatie over de reikwijdte en het detailniveau... 9 1.4.4 Reactie naar aanleiding van de actualisatie van het MER... 9 1.5 Deze actualisatie: aanpak en leeswijzer... 10 2 Check uitgangspunten MER TPN met bestemmingsplan Klaver 6a... 11 3 Conclusies Passende Beoordeling... 13 3.1 Passende Beoordeling o.b.v. Mitigatieplan K4... 14 3.2 Conclusies Passende Beoordeling... 15 3.3 Effectbeoordeling... 16 4 Actualisatie per milieuaspect... 17 4.1 Bodem... 17 4.2 Water... 17 4.3 Natuur... 19 4.4 Landschap... 21 4.5 Archeologie... 21 4.6 Externe veiligheid... 22 4.7 Verkeer... 26 4.8 Geluid... 27 4.9 Luchtkwaliteit... 28 4.10 Duurzaamheid... 28 4.11 Eindconclusie... 28 Bijlage 1 Zienswijze NRD... 31 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 3

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 4

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a 1 Plicht, procedure en aanpak 1.1 DE BASIS: MER TRADEPORTNOORD De gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo en de provincie Limburg willen in het Klavertje 4-gebied een duurzame gebiedsontwikkeling realiseren. Met de vaststelling van een ontwikkelingsgerichte intergemeentelijke structuurvisie in de zomer van 2012 is de ruimtelijke strategie en hoofdstructuur vastgelegd. Daarmee is een beleidsmatige en planologische basis gelegd voor de verdere uitwerking van de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied. Om de ruimtelijk-economische structuurversterking mogelijk te maken zet de structuurvisie in op transformatie van circa 2.000 ha bestaand agrarisch gebied naar nieuw te ontwikkelen werklandschappen, infrastructuur en natuur en landschap. Gekoppeld aan en in wisselwerking met het opstellen van de structuurvisie is de procedure van de milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) doorlopen en een milieueffectrapport (planmer) opgesteld. Tevens is een Passende Beoordeling Natura 2000 uitgevoerd. De voorbereidende en uitvoerende taken ten behoeve van de realisatie van de gebiedsontwikkeling zijn ondergebracht bij de gebiedsontwikkelaar Development Company Greenport Venlo (DCGV). DCGV is een samenwerkingsvennootschap van de betrokken gemeenten in het Klavertje 4 gebied en de provincie Limburg. Als onderdeel van de gebiedsontwikkeling willen de gemeenten Horst aan de Maas en Venlo in samenwerking met DCGV een bestemmingsplan vaststellen voor een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein TradePortWest in westelijke richting in het gebied Klaver 6a. Direct ten noorden van Klaver 6a ligt TradePortNoord (TPN). De ontwikkeling van TPN tot een grootschalig en duurzaam bedrijventerrein is ook onderdeel van de gebiedsontwikkeling (Klaver 1 tot en met 4 en 6b). TPN ligt ten noordwesten van Venlo, ten noorden van de A67, ten westen van de A73 en tussen de Sevenumseweg en de spoorlijn Venlo Eindhoven. Het grootste deel van TPN ligt in de gemeente Venlo, een kleiner deel in de gemeente Horst aan de Maas. Voor het Venlose deel van TPN is op 31 oktober 2012 een bestemmingsplan vastgesteld. Gezien de omvang van TPN en de verplichte Passende Beoordeling is sprake van m.e.r.-plicht en is gekoppeld aan het opstellen van dit bestemmingsplan de m.e.r.-procedure doorlopen en de Passende Beoordeling uitgevoerd. Ten behoeve van deze m.e.r.- procedure is het Besluit-MER TradePortNoord opgesteld (Oranjewoud, 31 oktober 2011). Vanwege de samenhang zijn de milieugevolgen van geheel TPN in beide gemeenten onderzocht, waarbij tevens de relatief kleine uitbreiding van TradePortWest is meegenomen (Klaver 6a). Vanwege het voorlopige toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) van 13 juni 2012 is een aanvulling op het MER gemaakt gericht op de onderwerpen verkeer en Passende Beoordeling (Oranjewoud, 15 juni 2012). In feite is voor het bestemmingsplan Klaver 6a al een MER beschikbaar: het MER TPN. In deze notitie wordt dit MER geactualiseerd. In de navolgende paragrafen wordt achtereenvolgens ingegaan op het doel van het bestemmingsplan, de reden voor actualisatie van het MER, de procedure die hierbij wordt gevolgd en de wijze waarop actualisatie plaats vindt waarbij de opzet van deze notitie wordt toegelicht. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 5

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a 1.2 BESTEMMINGSPLAN VOOR KLAVER 6A Klaver 6a ligt aan drie kanten ingeklemd tussen bedrijventerreinen: Klaver 6b, TradePortWest en Klaver 8. TradePortWest is al ontwikkeld, voor Klaver 6b is in 2013 een bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan voor Klaver 8 wordt medio 2014 vastgesteld, waardoor ook dit gebied als bedrijventerrein ontwikkeld kan worden. Om het totale complex aan bedrijventerreinen ten zuiden van de spoorlijn Eindhoven-Venlo en ten oosten van de Greenportlane ruimtelijk-stedenbouwkundig af te ronden, hebben de gemeenten Horst aan de Maas en Venlo het voornemen ook voor dit deel een bestemmingsplan vast te stellen. Een nieuw bestemmingsplan voor Klaver 6a biedt daarnaast de mogelijkheid concrete uitbreidingsvragen van bedrijven grenzend aan het plangebied te kunnen faciliteren. Klaver 6a ligt voor het grootste deel op het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. Om uitbreiding van aan het plangebied aangrenzende bedrijven mogelijk te maken is het nodig ook de bestemming van de huidige groenstrook ten westen van TradePortWest te wijzigen. De groenstrook ligt in de gemeente Venlo. Figuur 1: Ligging plangebied en vigerende bestemmingsplannen 1.3 M.E.R.-PLICHT EN ACTUALISATIE VAN HET MER Plicht Het op te stellen bestemmingsplan voor Klaver 6a dient bouwmogelijkheden te bieden voor uitbreiding van aangrenzende bedrijven vanuit TradePortWest, binnen ten hoogste milieucategorie 4.2. Het is mogelijk dat binnen deze milieucategorie sprake is van vestiging van bedrijven die emissies van stikstofverbindingen veroorzaken. Significante negatieve effecten op omliggende Natura2000-gebieden zijn daarom op voorhand niet uit te sluiten. Daarom is, uitgaande van de huidige wetgeving en jurisprudentie, het opstellen van een Passende Beoordeling noodzakelijk. Daarmee is vervolgens ook automatisch sprake van een m.e.r.-plicht voor het bestemmingsplan voor Klaver 6a. Bovendien kan nu nog niet worden uitgesloten dat zich in Klaver 6a in de toekomst m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige bedrijven vestigen. Aangezien het bestemmingsplan als kaderstellend document hiervoor kan worden gezien, kan dit ook leiden tot een m.e.r.-plicht voor het bestemmingsplan. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 6

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Procedure Zoals beschreven in paragraaf 1.1 is voor het bestemmingsplan Klaver 6a al een MER beschikbaar omdat de ontwikkeling van Klaver 6a is meegenomen in het MER voor TPN. De inmiddels doorlopen m.e.r.- procedure was gekoppeld aan het bestemmingsplan voor het Venlose deel van TPN. Dit betekent dat de m.e.r.-procedure voor het bestemmingsplan voor Klaver 6a nog moet worden doorlopen. Paragraaf 1.4 gaat nader in op deze procedure. MER In de m.e.r.-procedure voor Klaver 6a kan het voor TPN opgestelde MER opnieuw worden gebruikt. Het MER TPN dient daartoe wel te worden getoetst op actualiteit in relatie tot mogelijke recente ontwikkelingen en consistentie met het voor Klaver 6a op te stellen bestemmingsplan. Waar nodig moet het MER worden aangevuld en/of geactualiseerd. Dit document vormt de actualisatie en aanvulling van het MER TPN voor Klaver 6a. Centraal in deze actualisatie staat de Passende Beoordeling die is uitgevoerd specifiek ten behoeve van het bestemmingsplan Klaver 6a. Dit is immers de belangrijkste aanleiding voor de m.e.r.-plicht. Bovendien concludeerde de Commissie m.e.r. in haar definitieve toetsingsadvies over het MER TPN (met de aanvulling) dat op dat moment (12 september 2012) de voor de besluitvorming essentiële informatie ontbrak voor wat betreft Natura 2000 en stikstofdepositie. Inmiddels is deze omissie ingevuld door het opgestelde mitigatieplan voor de gehele ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied, waarvan TPN onderdeel uitmaakt. Het mitigatieplan is opgesteld in vervolg op de uitgevoerde Passende Beoordeling gekoppeld aan de Structuurvisie Klavertje 4-gebied. In deze Passende Beoordeling en het mitigatieplan is naast uitstoot van stikstof door verkeer ook rekening gehouden met de vestiging van stikstof uitstotende bedrijven. De Passende Beoordeling en het mitigatieplan voor de gehele ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied vormen het vertrekpunt voor de Passende Beoordeling specifiek voor Klaver 6a die op haar beurt weer de kern vormt van deze actualisatie van het MER TPN. Paragraaf 1.5 gaat nader in op de aanpak van deze actualisatie van het MER TPN en de opzet van deze notitie. 1.4 M.E.R.-PROCEDURE 1.4.1 OVERZICHT Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument m.e.r. ontwikkeld. M.e.r. dient in dit geval ter onderbouwing van de besluitvorming over het bestemmingsplan voor Klaver 6a. M.e.r. is een procedure die bestaat uit een aantal verschillende stappen. Gekoppeld aan de voorbereiding van het bestemmingsplan moet de zogenoemde uitgebreide m.e.r.-procedure worden doorlopen (de beperkte procedure geldt alleen voor milieuvergunningen zonder Passende Beoordeling). In figuur 2 is de gekoppelde procedure weergegeven. De doorlopen en nog te doorlopen stappen worden in de navolgende paragraven kort toegelicht. 1.4.2 BEVOEGD GEZAG & INITIATIEFNEMER De initiatiefnemers voor de gebiedsontwikkeling zijn de gemeenten Horst aan de Maas en Venlo, in samenwerking met DCGV. Voor deze m.e.r.-procedure zijn de gemeenten Horst aan de Maas en Venlo tevens het Bevoegd Gezag. Praktisch gezien betekent dit dat het College van Burgemeester en Wethouders van beide gemeenten verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding van het bestemmingsplan en gekoppeld hieraan het op een juiste wijze doorlopen van de m.e.r.-procedure. De gemeenteraad van beide gemeente stelt voor elk haar eigen grondgebied het bestemmingsplan vast. Bij de vaststelling maakt de gemeenteraad gebruik van het geactualiseerde milieueffectrapport (MER) en de reacties en adviezen die 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 7

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a worden gegeven naar aanleiding van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan en het geactualiseerde MER. Figuur 2: Uitgebreide m.e.r.-procedure, gekoppeld aan de bestemmingsplanprocedure 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 8

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a 1.4.3 CONSULTATIE OVER DE REIKWIJDTE EN HET DETAILNIVEAU De eerste fase van de m.e.r.-procedure stond in het teken van het afbakenen en vaststellen van de beoogde aanpak bij de actualisatie van het op te stellen MER en de communicatie hierover met de betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden. Op 12 en 13 maart 2014 hebben de gemeente Venlo respectievelijk de gemeente Horst aan de Maas een kennisgeving gepubliceerd waarin is aangegeven welke procedure de beide gemeenten wensen te volgen en wat de reikwijdte en het detailniveau is van het te actualiseren MER. Daarbij is een ieder in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen 6 weken na publicatie van deze kennisgeving zienswijzen over het uit te voeren milieuonderzoek of het voornemen in te dienen. Daarbij konden het bestemmingsplan TradePortNoord en het opgestelde MER met overige onderzoeken en bijlagen worden geraadpleegd via de gemeentelijke website. Parallel hieraan heeft DCGV namens de gemeente Horst aan de Maas en de gemeente Venlo deze kennisgeving en beschikbare stukken gebruikt voor de raadpleging van de bij de voorbereiding van het bestemmingsplan betrokken organisaties en overheden, te weten: Provincie Limburg; Gemeente Peel en Maas; Waterschap Peel en Maasvallei; Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE); Veiligheidsregio Noord-Limburg; Enexis; WML; Ondernemersvereniging Trade Port. Tijdens de zienswijzentermijn van de kennisgeving (NRD) heeft één partij een reactie ingediend. Deze is samengevat en beantwoord in Bijlage 1. 1.4.4 REACTIE NAAR AANLEIDING VAN DE ACTUALISATIE VAN HET MER Conform de voorgenomen aanpak is de actualisatie van het MER uitgevoerd. Daarbij is waar mogelijk en zinvol rekening gehouden met de ingebrachte zienswijzen, reacties en adviezen. Parallel aan de actualisatie van het MER is het ontwerp van het bestemmingsplan opgesteld. Het geactualiseerde MER ligt samen met het ontwerp van het bestemmingsplan 6 weken ter inzage. In deze periode is het voor iedereen mogelijk om zienswijzen in te dienen op het geactualiseerde MER. Eventuele reacties kunnen per post worden aangeleverd aan: Gemeente Horst aan de Maas College van Burgemeester en Wethouders Postbus 6005 5960 AA Horst aan de Maas Onder vermelding van: MER Bestemmingsplan Klaver 6a. Gemeente Venlo College van Burgemeester en Wethouders Postbus 3434 5902 RK Venlo 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 9

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Onder vermelding van: MER Bestemmingsplan Klaver 6a. De ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied valt onder de Crisis- en herstelwet, die zich richt op versnelling van specifieke projecten. In deze Wet is opgenomen dat voor m.e.r.-plichtige besluiten (dit is geregeld in het Besluit m.e.r.) geen advies hoeft te worden ingewonnen bij de onafhankelijke Commissie m.e.r. Het bestemmingsplan voor Klaver 6a is een dergelijk besluit. De beide gemeenten hebben in samenspraak met DCGV besloten in dit geval het geactualiseerde MER niet opnieuw ter toetsing voor te leggen aan de Commissie m.e.r. Dit vanwege de gewenste versnelling van de procedure en omdat het MER voor TPN in een eerdere fase al is getoetst door de Commissie m.e.r.. Mede op basis van de resultaten van het geactualiseerde MER met inachtneming van zienswijzen en adviezen wordt het definitieve bestemmingsplan vastgesteld, bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het bestemmingplan kan beroep worden ingesteld bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan worden begonnen met de realisatie van Klaver 6a. Vanuit de m.e.r.-procedure is het verplicht om de daadwerkelijk optredende milieueffecten van de realisatie van Klaver 6a conform het bestemmingsplan te monitoren en te evalueren. 1.5 DEZE ACTUALISATIE: AANPAK EN LEESWIJZER De in het MER voor het bestemmingsplan Klaver 6a benodigde informatie om te kunnen voldoen aan de m.e.r.-plicht is beschikbaar via een aantal sporen: Het bestaande MER en bijbehorende onderzoeken die door de gemeente Venlo zijn opgesteld en gebruikt voor het bestemmingsplan TPN. Hiermee wordt inzicht gegeven in het totaal aan effecten van de ontwikkeling van TPN inclusief de delen op het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas en Klaver 6a. In het bestemmingsplan voor Klaver 6a wordt voor de inrichting van Klaver 6a aangesloten op het MER TPN. Er zijn geen reële te onderzoeken alternatieven meer in beeld. Omdat de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied valt onder de Crisis- en herstelwet, is het overigens voor dit MER voor het bestemmingsplan voor Klaver 6a niet verplicht reële alternatieven te onderzoeken. De Passende Beoordeling ten behoeve van het bestemmingsplan Klaver 6a. Dit vormt immers de belangrijkste aanleiding voor de m.e.r.-plicht. De Passende Beoordeling vormt naast een bijlage bij het bestemmingsplan ook juridisch een verplichte bijlage bij het MER. De Passende Beoordeling en het mitigatieplan voor de gehele ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied vormen het vertrekpunt voor de Passende Beoordeling specifiek voor Klaver 6a, waarbij toetsing plaats vindt met betrekking tot stikstofdepositie. De onderbouwing van het bestemmingsplan voor Klaver 6a en de milieuonderzoeken die hiervoor zijn uitgevoerd, aanvullend op de onderzoeken die voor het MER TPN zijn gedaan. Omdat er al veel informatie bekend is, is deze actualisatie van het MER voor het bestemmingsplan Klaver 6a opgezet als een oplegnotitie als verbindende schakel en kapstok waarmee de beschikbare informatie kijkend door een m.e.r.-bril wordt ontsloten. Deze oplegnotitie vormt tezamen met het al bestaande MER TPN, de Passende Beoordeling en de aanvullende onderzoeken die zijn gedaan voor Klaver 6a het MER voor het bestemmingsplan Klaver 6a. Deze oplegnotitie bestaat, naast de toelichting op de m.e.r.-plicht, procedure en aanpak in dit hoofdstuk, uit de volgende drie hoofdstukken: Hoofdstuk 2: Check van de uitgangspunten van het bestemmingsplan voor Klaver 6a met de uitgangspunten van het bestaande MER voor TPN. Hoofdstuk 3: Conclusies van de Passende Beoordeling (dit vormt de aanleiding voor de m.e.r.-plicht). Hoofdstuk 4: Check en waar nodig actualisatie van informatie per milieuaspect. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 10

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a 2 Check uitgangspunten MER TPN met bestemmingsplan Klaver 6a Om het MER te kunnen actualiseren is het van belang de verschillen tussen het bestemmingsplan Klaver 6a en de uitgangspunten ten aanzien van Klaver 6a in het MER TPN scherp te hebben. Onderstaande tabel geeft inzicht in de verschillen. Figuur 3 geeft de vorm en het oppervlak van Klaver 6a weer conform enerzijds het bestemmingsplan en anderzijds het MER TPN. Uitgangspunt MER TPN Bestemmingsplan Klaver 6a Oppervlak bedrijventerrein 11 ha 12 ha 1 Milieucategorie Max 4.2 Idem Stikstof uitstotende bedrijven Niet toegestaan Wel toegestaan Bouwhoogte Max 25 m 2 Idem Landschappelijke inpassing d.m.v. manchetten Idem Ontsluiting Via Greenportlane Idem Geluidsgevoelige bestemmingen in directe omgeving Woningen Dorperdijk 17 en 19 Beide woningen wegbestemd Tabel 1 Relevante uitgangspunten Klaver 6a in MER TPN en bestemmingsplan Op basis van tabel 1 en figuur 3 wordt geconcludeerd dat de uitgangspunten voor Klaver 6a zoals die in het MER TPN zijn gehanteerd nagenoeg gelijk zijn aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan: Het belangrijkste verschil ten opzichte van het MER TPN is dat het bestemmingsplan voor Klaver 6a ook stikstof uitstotende bedrijven zal toestaan. Deze mogelijkheid is aanvullend onderzocht en onderbouwd in de Passende Beoordeling voor Klaver 6a en het mitigatieplan Klavertje 4 (zie separate bijlagen). Hoofdstuk 3 van deze notitie gaat hier nader op in. Het verschil in oppervlak is minimaal. De kleine uitbreiding van het te bestemmen areaal met 1 hectare is van verwaarloosbare invloed op de verkeersprognoses en de hiermee samenhangende effecten (aspecten geluid, trillingen, luchtkwaliteit) en de beschreven effecten op de in het totale gebied aanwezige waarden en functies (aspecten landschap, bodem, water, natuur, archeologie, externe veiligheid) omdat: de totale oppervlakte van TPN 341 hectare bruto beslaat (waarvan 231 hectare uitgeefbaar). de uitbreiding van het te bestemmen areaal ligt ingeklemd tussen Klaver 6b (railterminal) en het al gerealiseerde TradePortWest. 1 Bestemming Bedrijventerrein 2 Uitzonderingen daargelaten 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 11

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Figuur 3: Vorm en oppervlak Klaver 6a conform bestemmingsplan en MER TPN 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 12

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a 3 Conclusies Passende Beoordeling In het kader van de Natuurbeschermingswet moet inzichtelijk worden gemaakt of sprake is of kan zijn van significante verstoring van soorten en/of verslechtering van de kwaliteit van habitats in Natura 2000- gebieden. Als dit aan de orde is dan moet een Passende Beoordeling worden opgesteld. In de Passende Beoordeling wordt gedetailleerd in kaart gebracht wat de effecten (kunnen) zijn van de activiteit op de natuurwaarden in het Natura 2000 gebied en welke verzachtende (mitigerende) maatregelen de initiatiefnemer van plan is te nemen. Hierbij wordt rekening gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Het op te stellen bestemmingsplan voor Klaver 6a zal bouwmogelijkheden bevatten voor bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 4.2. Het is mogelijk dat binnen deze milieucategorie sprake is van vestiging van bedrijven die emissies van stikstofverbindingen veroorzaken door hun bedrijfsvoering en verkeersbewegingen. Significant negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden (Nederland en Duitsland, Figuur 2) zijn daarom op voorhand niet uit te sluiten. Dit wordt bevestigd door de Passende Beoordeling die is opgesteld voor het gehele Klavertje 4-gebied (zie hierna). Daarom is uitgaande van de huidige wetgeving en jurisprudentie het opstellen van een Passende Beoordeling noodzakelijk. Figuur 2. Ligging Klaver 6a (rood) ten opzichte van omliggende Natura 2000-gebieden en het Beschermde Natuurmonument Rouwkuilen. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 13

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a 3.1 PASSENDE BEOORDELING O.B.V. MITIGATIEPLAN K4 Gekoppeld aan het MER TPN is een Passende Beoordeling opgesteld voor het TPN (oktober 2011, aanvulling juni 2012). Klaver 6a maakte daar ook onderdeel vanuit. In het MER TPN is echter geen rekening gehouden met vestiging van stikstof uitstotende bedrijven. In de Passende Beoordeling en het mitigatieplan die later zijn opgesteld voor het Klavertje 4-gebied is dit wel het geval. Voor toetsing aan de Natuurbeschermingswet (stikstofdepositie) wordt daarom in tegenstelling tot andere omgevingsaspecten niet gerefereerd aan het MER TPN, maar is gebruik gemaakt van de informatie uit de Passende Beoordeling en het mitigatieplan voor het Klavertje 4-gebied. Effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van Klavertje 4 niet uit te sluiten Voor de ontwikkeling van het gehele Klavertje 4 gebied waar Klaver 6a onderdeel van vormt geldt dat er mogelijk negatief significante gevolgen kunnen zijn op de Natura 2000 gebieden in de omgeving in Nederland en Duitsland. Om eventuele effecten te beoordelen op deze Natura 2000 gebieden, is in het verleden een Passende Beoordeling (ARCADIS, 2012 en 2012a) opgesteld voor het Klavertje 4-gebied. Uit deze Passende Beoordeling blijkt het volgende: De ontwikkelingen leiden niet tot ruimtebeslag op de Natura 2000-gebieden. Wel zijn er mogelijk indirecte effecten. Als gevolg van externe werking zijn negatieve effecten niet op voorhand uit te sluiten uitgaande van de toetsing die is uitgevoerd voor het Klavertje 4-gebied.De emissie van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) door de ontwikkeling van het Klavertje 4 gebied in een worst case scenario leidt mogelijk tot een verminderde afname van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000 gebieden (verminderde afname ten opzichte van de te verwachten autonome afname). Dit kan leiden tot minder dan gewenste afname van verzuring en vermesting van de bodem, met mogelijk negatieve gevolgen voor de aanwezige natuurwaarden in de desbetreffende Natura 2000- gebieden. er zijn geen effecten op het Beschermde Natuurmonument Rouwkuilen (het betrof hier een worst-case toetsing). Een nadere toetsing op dit gebied van de ontwikkeling van Klaver 6a heeft in deze Passende Beoordeling derhalve niet plaatsgevonden. Mitigatieplan Klavertje 4-gebied Om mogelijke effecten te mitigeren is een mitigatieplan opgesteld voor het gehele Klavertje 4-gebied. Hierin is op basis van de Passende Beoordeling voor het Klavertje 4-gebied en een aanvullende actualisatie van de uitgangspunten de definitieve opgave voor mitigatie vastgesteld en verder uitgewerkt. Daarbij is uitgegaan van een worst case scenario. Het worst case scenario houdt in dat er gerekend is met een maximale milieucategorie van bedrijven en dat er extra verkeer wordt gegenereerd dan traditioneel te verwachten is. Hierbij is bovendien voor de toekomstige situatie gerekend voor het jaar 2023, uitgaande van volledige realisatie van de ontwikkeling, terwijl de hele ontwikkeling pas in 2030 wordt voorzien te zijn voltooid. In 2030 is onder andere de achtergronddepositie lager en zijn emissies van het verkeer lager. Daarmee zijn de effecten voor 2023 negatiever dan ze in werkelijkheid zullen zijn en is de mitigatieopgave zoals vastgelegd in het mitigatieplan groter dan noodzakelijk (en daarmee ook worst case). De belangrijkste conclusie uit de cumulatieve toetsing (industrie/ bedrijven, verkeer en veehouderij) is dat er ten opzichte van de huidige situatie er in de toekomst voornamelijk een afname is van stikstofdepositie. Ten opzichte van de autonome situatie is er sprake van een verminderde afname. Deze verminderde afname van stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling van het Klavertje 4 gebied vormt geen gevaar voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000 gebieden. De beperkte negatieve effecten die door de verminderde afname van stikstofdepositie worden veroorzaakt als gevolg van de ontwikkeling van het Klavertje 4 gebied zullen worden weggenomen door het uitvoeren van effectgerichte maatregelen die zijn toegespitst op het betreffende habitattype en de abiotiek en geomorfologie ter plaatse. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 14

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a In de Passende Beoordeling voor het Klavertje 4-gebied wordt gesproken over een mitigatieplan met concrete effectgerichte maatregelen per Natura 2000 gebied. Het mitigatieplan Klavertje 4-gebied (augustus 2013) voorziet hierin. Development Company Greenport Venlo (DCGV) is een resultaatsverplichting aangegaan voor de uitvoering van de mitigerende maatregelen, die contractueel zijn vastgelegd met de betrokken terreinbeheerders. Bij uitvoering van effectgerichte maatregelen zijn significant negatieve effecten als gevolg van de verminderde afname van stikstofdepositie geheel uitgesloten. Passende Beoordeling K6a op basis van mitigatieplan K4 Voor klaver 6a is in 2014 een Passende Beoordeling opgesteld. Hierbij is uitgegaan van de berekeningen (stikstofemissie) die zijn uitgevoerd voor het mitigatieplan voor het hele Klavertje 4-gebied. Er zijn geen nieuwe berekeningen uitgevoerd en maatregelen voorgesteld omdat: de uitgangspunten voor het bestemmingsplan Klaver 6a passen binnen de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor Klaver 6a in het mitigatieplan. De bestemming Bedrijventerrein heeft een oppervlak van circa 12 ha en een maximaal toegestane milieucategorie van 4.2. Voor Klaver 6 (a en b) in zijn geheel is in het mitigatieplan rekening gehouden met een totaal oppervlak van 52 ha (netto). Het uitgeefbare oppervlak van Klaver 6b is circa 39 ha. Er blijft daardoor circa 13 ha over, waarvan 12 ha wordt benut. Daarnaast is de milieucategorie gelijk aan het uitganspunt in het mitigatieplan, namelijk maximaal categorie 4.2. de berekeningen voor het mitigatieplan zijn in 2013 geactualiseerd aan de toen meest recente emissiefactoren voor verkeer en industrie. Er in het mitigatieplan is gerekend met een worst-case situatie, zowel ten aanzien van verkeersaantrekkende werking, type industrie als fasering van de realisatie van Klaver 6a. Door de Passende Beoordeling voor Klaver 6a te baseren op de Passende Beoordeling en mitigatieplan voor het Klavertje 4-gebied wordt bovendien invulling gegeven aan de verplichting om effecten op Natura 2000-gebieden cumulatief in beeld te brengen voor ontwikkelingen die ruimtelijke samenhang vertonen. Dit is het geval bij ontwikkelingen binnen het Klavertje 4-gebied. 3.2 CONCLUSIES PASSENDE BEOORDELING In verband met cumulatie geldt voor Klaver 6a dezelfde conclusie als voor het gehele Klavertje 4-gebied. Onderstaand volgt een beknopte samenvatting van de conclusies uit de Passende Beoordeling voor Klaver 6a. Voor de uitgebreide conclusies wordt verwezen naar de Passende Beoordeling die separaat is toegevoegd bij het bestemmingsplan. Stikstofdepositie Voor de Natura 2000-gebieden is er voor de ontwikkeling van Klaver 6a als totaal, geen negatief effect als gevolg van stikstofdepositie in vergelijking met de huidige situatie. De natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden blijven onaangetast. Er is echter wel voorzien in een verminderde afname in vergelijking met de autonome ontwikkeling. De verminderde afname is als gevolg van vestiging industrie maximaal 0,5 mol N/ha/jr. Het betreft echter geen ecologisch merkbaar effect (zie passende beoordeling). Bovendien is voor het gehele Klavertje 4-gebied een mitigatieplan opgesteld waarin mitigerende maatregelen zijn geborgd. De mitigerende maatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van Klaver 6a maken onderdeel uit van dit mitigatieplan. Hiermee wordt het optreden van significante effecten vanwege stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling van klaver 6a conform het bestemmingsplan ten alle tijden voorkomen. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 15

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Waterstandsverlagingen Er zijn geen gevolgen voor het areaal en de kwaliteit van verdrogingsgevoelige habitattypen, en voor (de leefgebieden van) verdrogingsgevoelige Habitatrichtlijnsoorten. De natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden, voor zover verbonden aan verdrogingsgevoelige habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten worden derhalve niet aangetast. Geluid en licht Voor de Natura 2000-gebieden is er, door de grote afstand tot Klavertje 6a, geen negatief effect als gevolg van geluidsverstoring of verlichting. De natuurlijke kenmerken van dit Natura 2000-gebieden (geen effecten op de instandhoudingsdoelstellingen) blijven onaangetast. 3.3 EFFECTBEOORDELING Omdat de conclusie van de Passende Beoordeling specifiek voor Klaver 6a overeenkomt met de conclusie die is getrokken in de Passende Beoordeling en het mitigatieplan voor het Klavertje 4-gebied wordt voor wat betreft het bestemmingsplan voor Klaver 6a aangesloten op de beoordeling uit het planmer Klavertje 4-gebied. Thema Aspect Beoordeling t.o.v. referentiesituatie Beoordeling Natuur Natura 2000 Geen verstoring van soorten en/of kwaliteit van verstoring habitats. 0 Natura 2000 stikstofdepositie Ecologisch verwaarloosbaar effect op Natura 2000. 0 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 16

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a 4 Actualisatie per milieuaspect Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de effecten ten aanzien van verschillende milieuaspecten op basis van het MER TPN, waarbij specifiek wordt ingezoomd op de ontwikkeling van Klaver 6a. Daar waar aan de orde is nieuwe informatie uit het bestemmingsplan met bijbehorende onderzoeken betrokken in de beoordeling van de effecten. Voor de nadere onderbouwing hiervan wordt verwezen naar het MER TPN en bestemmingsplan Klaver 6a. Voor de geldende wet- en regelgeving en het actuele beleidskader wordt verwezen naar de toelichting bij het bestemmingsplan Klaver 6a. In de laatste paragraaf is de conclusie van dit hoofdstuk verwoord en is een overzicht van de effectbeoordeling gepresenteerd. 4.1 BODEM In het MER TPN is het aspect bodemkwaliteit bij de beschrijving van de effecten betrokken. Het bodemonderzoek geeft inzicht in de bestaande bodemkwaliteit in het plangebied. Op basis van de verzamelde informatie zijn er binnen het plangebied geen deellocaties aanwezig of activiteiten bekend als gevolg waarvan de bodem verontreinigd kan zijn geraakt. In het MER TPN wordt het effect ten aanzien van het aspect bodem als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied als volgt beoordeeld: Thema Aspect Beoordeling t.o.v. referentiesituatie Beoordeling Bodem en water Bodemkwaliteit Ter plaatse van ingrepen (bouwwerken, wegen e.d.) wordt, als een verontreiniging aanwezig is, de bodemkwaliteit in principe verbeterd. 0/+ Tabel 2 Beoordeling effecten bodem (bron: MER TPN) Voor Klaver 6a is er voor het aspect bodem geen nieuwe informatie die aanleiding is deze conclusie te heroverwegen. 4.2 WATER De ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied betreft een grootschalige gebiedsontwikkeling, waarvan de werklandschappen Klaver 1 tot en met 8 belangrijke onderdelen vormen. Het vormgeven van de waterstructuur is een belangrijk deel van de uitwerking van de werklandschappen. Voor Klaver 1 tot en met 4 en 6 is al een waterstructuurplan opgesteld. Het MER TPN is mede op dit waterstructuurplan gebaseerd. Klaver 6a grenst aan de Klavers 5, 7 en 8 waarvoor ten tijde van het opstellen van het MER de toekomstige waterstructuur niet bekend was. Inmiddels is het waterhuishoudingsplan voor Klaver 5 tot en met 8 opgesteld. Vanwege de samenhang van Klaver 6a met deze klavers is het wenselijk de waterparagraaf uit het MER TPN te actualiseren en toe te snijden op de beoogde waterstructuur, zoals die in het waterhuishoudingsplan is opgenomen. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 17

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Beoordeling water MER TPN Grondwater: Door het opheffen van de bestaande agrarische functies, het vestigen van bedrijven en door diverse maatregelen om effecten te beïnvloeden is in dit hoofdstuk geconstateerd dat de effecten op het watersysteem positief zijn. Naar verwachting neemt de infiltratie naar het grondwater toe. Aangezien aan de bergingsvoorwaarden in Klaver 6a wordt voldaan blijft dit gelden. Oppervlaktewatersysteem: Vanwege de ontwikkeling van TradePortNoord zijn ingrepen in het oppervlaktewatersysteem noodzakelijk. In de nieuwe situatie zal ten minste moeten worden voldaan aan de huidige functionele eisen; de nieuwe voorzieningen worden daarop gedimensioneerd. De grootste ingreep die in het MER TPN is beschreven, de verlegging van de Gekkengraaf, is niet van toepassing op Klaver 6a. Per saldo is het effect op het oppervlaktewatersysteem neutraal. Waterberging: Het watersysteem van TradePortNoord is erop gericht zoveel mogelijk water in de bodem te infiltreren en de waterkringlopen te sluiten. Hiermee wordt in het MER TPN voldaan aan de eisen. Dit blijft gelden voor Klaver 6a. Beoordeling water Klaver 6a Oppervlaktewatersysteem: Klaver 6a wordt aangesloten op Tradeportsloot en berging van Klaver 6a wordt ter plaatse van Klaver 6a opgelost. Uitgangspunt voor de uitwerking van de waterhuishouding van de Klavers 5 t/m 8 is dat de aanvoer naar Grote Molenbeek en Gekkengraaf mogelijk blijft. In de nieuwe situatie wordt voldaan aan de huidige functionele eisen; de nieuwe voorzieningen zijn daarop gedimensioneerd. Dit levert een neutrale beoordeling op. Bluswater: Op basis van de conclusies van de toetsing secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen (ARCADIS, 2014) is het niet realistisch dat het oppervlaktewater als bluswatervoorziening kan dienen. Het inzetten van bergingsvoorzieningen (zie paragraaf 4.7) is wel mogelijk indien deze wordt uitgegraven tot onder de maatgevende grondwaterstand. Aanvullend dient suppletie met grondwater plaats te vinden om de leveringstijd van de tertiaire voorzieningen zo veel mogelijk te verlengen. Daarmee vinden voldoende maatregelen plaats om voldoende bluswater te garanderen. Waterberging: De bestaande waterberging ter plaatse van Klaver 6a heeft een oppervlak van ca. 14.000 m². De exacte inhoud van deze waterberging is niet bekend, dit zal nader onderzocht moeten worden. Uitgangspunt is het behoud van de inhoud van de aanwezige waterberging. De bergingsopgave is gericht op het realiseren van een bepaalde hoeveelheid berging, deze inhoud staat vast.waar en hoe deze opgave ruimtelijk gerealiseerd wordt is flexibel. Bij het bepalen van de locatie is het wel van belang om rekening te houden met de transportafstanden van water. Het over lange afstanden transporteren van water is daarnaast vanuit duurzaamheidsoogpunt niet wenselijk, een centrale ligging heeft daarmee de voorkeur. Dit wordt neutraal beoordeeld. Indien de maatregelen in het waterhuishoudingsplan Klaver 5 t/m 8 worden uitgevoerd is er een positief effect op de grondwaterstand waar te nemen en geen effect op het oppervlaktewater. Daarmee veranderen deze scores niet ten opzichte van het MER TPN. Een effect op de waterketen is niet te geven aangezien het waterhuishoudingsplan hier niet op gericht is. De waterketen wordt ingevuld in het nog op te stellen Blauwplan 2.0. Thema Aspect Beoordeling t.o.v. referentiesituatie Beoordeling Water Grondwater per saldo toename van infiltratie naar het grondwater + Oppervlaktewater aanpassingen nodig aan het bestaande systeem, functionaliteit blijft behouden 0 Waterketen Geen beoordeling ten opzichte van de referentiesituatie Geen Tabel 3 Beoordeling effecten water specifiek voor Klaver 6a 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 18

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a 4.3 NATUUR In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten van de voorgenomen ontwikkeling van Klaver 6a op de aanwezige beschermde soorten. Van belang daarbij zijn mogelijk negatieve effecten van de geplande werkzaamheden op beschermde soorten volgens de Flora- en faunawet (Ff-wet). Voor de beoordeling van de effecten op beschermde gebieden (Natuurbeschermingswet) wordt verwezen naar Hoofdstuk 3. Beoordeling beschermde soorten in het MER TPN In het MER TPN is de waarde van het plangebied voor beschermde soorten beschreven op basis van diverse gegevensbronnen. Het gaat hierbij om soorten die mogelijk negatieve effecten ondervinden als gevolg van de geplande ontwikkelingen. Dit zijn zowel algemeen voorkomende, als minder algemeen of slechts sporadisch voorkomende soorten. Per soortgroep waren de conclusies per soortgroep als volgt: Vleermuizen: Het gehele plangebied van TPN is van belang voor verschillende soorten vleermuizen. De meest waardevolle gebieden (bossen en belangrijke vliegroutes) bevinden zich niet in het plangebied voor Klaver 6a. Tevens zijn hier geen verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot aantasting van belangrijke vliegroutes en verblijfplaatsen. Ook is geen sprake van een toename van verstoring door verlichting of geluid. Grondgebonden zoogdieren: Er bevindt zich geen dassenburcht in het plangebied voor Klaver 6a, het plangebied voor Klaver 4 vormt een verbindingszone tussen leefgebied ten noorden en zuiden hiervan. Door het gebied zo in te richten dat de verbinding tussen de noordelijke en zuidelijke leefgebieden van de das blijft bestaan, heeft het plan voor TPN geen wezenlijke nadelig effect op de migratiemogelijkheden. Eekhoorn en steenmarter komen in de omgeving voor, maar het plangebied heeft geen wezenlijke betekenis voor deze soorten. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten. Broedvogels: Het plangebied is geschikt als leefgebied voor verschillende soorten broedvogels van het agrarische landschap. Door de voorgenomen ontwikkeling verdwijnt leefgebied van deze soorten, hiervoor is echter geen ontheffing noodzakelijk. Voor de patrijs en grutto is reeds een compensatiegebied aangewezen in het kader van een natuurcompensatieplan voor een eerder stadium van planvorming voor TPN. Bij uitvoering van de werkzaamheden zijn mogelijk negatieve effecten te verwachten, daarom dienen mitigerende maatregelen te worden genomen. Nesten van broedvogels met jaarrond beschermde nesten bevinden zich buiten het plangebied voor Klaver 6a, hierop zijn geen negatieve effecten te verwachten. Amfibieën en reptielen: Er komen geen zwaarder beschermde soorten amfibieën en reptielen (Tabel 2 en 3 Ff-wet) in het plangebied voor Klaver 6a voor. Effecten op amfibieën en reptielen zijn uitgesloten. Vissen: Er komen geen beschermde vissen in het plangebied voor Klaver 6a voor. Derhalve zijn effecten op vissen uitgesloten. Flora: Langs enkele wegbermen groeien beschermde soorten. Bij aanpassing van wegbermen waar de lange ereprijs, prachtklokje of wilde marjolein (Tabel 2 Ff-wet) groeien, zullen exemplaren van deze soorten verdwijnen. Mogelijke effecten kunnen worden voorkomen door een aangepaste werkwijze bij inrichting, welke moet worden opgenomen in een werkprotocol als onderdeel van het werken volgens een goedgekeurde Gedragscode Flora en faunawet. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 19

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Beoordeling beschermde soorten Klaver 6a In april van dit jaar heeft een oriënterend veldbezoek plaatsgevonden voor het plangebied van Klaver 6a. Dit is een aanvulling op de gegevens die beschikbaar waren in het kader van het MER TPN. Tijdens het veldbezoek is een beoordeling gedaan van de functie van het plangebied en de directe omgeving als leefgebied of verblijfplaats voor -in het kader van de Ff-wet- beschermde soorten. Ten opzichte van het onderzoek dat destijds ten behoeve van het MER TPN is uitgevoerd zijn een aantal uitkomsten gewijzigd, namelijk: Broedvogels: Leefgebieden van de Patrijs en Geelgors zijn reeds in een eerder stadium van TPN gecompenseerd, in combinatie met boscompensatie van Trade Port West. Deze gecombineerde compensatie is gerealiseerd in 2007, onder andere in het plangebied van Klaver 6a. Met de ontwikkeling van Klaver 6a komt de gerealiseerde natuurcompensatie te vervallen. De natuur is inmiddels opnieuw gecompenseerd in Kraijelheide. Flora: Beschermde plantensoorten worden niet verwacht binnen het plangebied voor Klaver 6a. De aanwezige plantensoorten indiceren voedselrijke omstandigheden. Deze omstandigheden zijn niet geschikt als groeiplaats voor beschermde soorten. Effecten zijn daarom uitgesloten. Vissen: Er komt mogelijk een beschermde vissoort in het plangebied voor Klaver 6a voor, namelijk kleine modderkruiper. In de wateren in de omgeving komt de soort in grote dichtheden voor, op basis van uitgevoerd onderzoek in 2010 werd het voorkomen in de watergang van het plangebied uitgesloten. Aangezien deze gegevens verouderd zijn kan de aanwezigheid van de kleine modderkruiper niet worden uitgesloten. Wanneer uit vervolgonderzoek blijkt dat deze soort aanwezig is, kunnen mogelijke effecten worden voorkomen of gemitigeerd door een aangepaste werkwijze bij inrichting. Deze moet worden opgenomen in een werkprotocol als onderdeel van het werken volgens een goedgekeurde Gedragscode Flora en faunawet. Daarnaast zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk ter voorkoming van effecten op algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën (Tabel 1 Ff-wet) en broedvogels. Om effecten op broedvogels te voorkomen, wordt gewerkt buiten het broedseizoen. Effecten op algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren worden beperkt door in één richting te werken, de richting waarin soorten kunnen vluchten. Om het voorkomen van de modderkruiper in de watergang vast te stellen dan wel uit te sluiten, is het noodzakelijk vervolgonderzoek uit te voeren waarbij steekproefsgewijs wordt geïnventariseerd of de soort aanwezig is. Indien de modderkruiper voorkomt in de watergang, en hier werkzaamheden aan plaatsvinden, wordt volgens een door het ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode gewerkt. Dit houdt in ieder geval in dat dempingswerkzaamheden enkel kunnen plaatsvinden in de periode februari-maart of september-oktober, dat aanwezige individuen worden weggevangen en overgezet in het dichtstbijzijnde geschikte water en dat bagger wordt gecontroleerd op aanwezige individuen welke dan eveneens worden overgezet. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen. Wanneer volgens een gedragscode wordt gewerkt waarin bovenstaande maatregelen worden opgenomen, is voor geen van de genoemde soorten een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist. Rekening houdend met een natuurlijke inrichting en beheer van de groen bestemde deelgebieden en uitvoering van de werkzaamheden conform een goedgekeurde gedragscode (o.a. uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen), zal de Flora- en faunawet de uitvoering van de ontwikkelingen niet in de weg staan. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 20

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a In het MER TPN is het aspect flora en fauna beoordeeld. Als gevolg van het uitgevoerde (nadere) veldonderzoek wijzigt de beoordeling zoals die in het kader van het MER TPN is gedaan specifiek voor Klaver 6a niet. Onderstaand is de beoordeling weergegeven. Thema Aspect Beoordeling t.o.v. referentiesituatie Beoordeling Natuur Flora en fauna Voorgenomen ontwikkeling in Klaver 6a heeft enige effecten op flora en faunasoorten. Om deze effecten tegen te gaan worden mitigerende maatregelen genomen. - Tabel 4 Beoordeling effecten natuur (flora en fauna) specifiek voor Klaver 6a 4.4 LANDSCHAP De ontwikkeling van TPN heeft een effect op de landschappelijke structuur van het gebied: de ontwikkeling vormt een groot en nieuw, structuurbepalend element in de landschappelijke structuur. Daarnaast verandert het landschapsbeeld als gevolg van de realisatie van TPN: de openheid neemt verder af en het gebied krijgt een meer gesloten karakter. Het agrarisch gebied wordt vervangen door bedrijfsvelden en infrastructuur. Door de ontwikkeling van TPN worden geen beschermde cultuurhistorische, landschappelijke en aardkundige waarden aangetast. Wel wordt de context van cultuurhistorische linten en het historische verkavelingspatroon aangetast. Er is geen nieuwe informatie die van invloed is op de beoordeling uit het MER TPN. Als wordt ingezoomd op de ontwikkeling van Klaver 6a dan verandert ook door deze ontwikkeling de bestaande landschapsstructuur, zij het op een veel kleinere schaal dan door de totale ontwikkeling van TPN door het geringere oppervlak van Klaver 6a. Bepalend voor het bestaande landschapsbeeld van Klaver 6a zijn het bestaande bedrijventerrein TradePortWest en de Greenportlane die inmiddels is gerealiseerd. In het MER TPN zijn beide elementen eveneens meegenomen in de referentiesituatie, dus de referentiesituatie is niet gewijzigd. De beoordeling van het landschapsbeeld in het MER TPN is een -. Deze beoordeling is vooral ingegeven door de verandering van het landschapsbeeld langs de Grubbenvorsterweg/ Sevenumseweg. Vanwege de grote afstand tot deze wegen is dit punt niet relevant voor Klaver 6a. De beoordeling specifiek voor Klaver 6a is daardoor positiever: 0. In vergelijking tot de ontwikkeling van geheel TPN wordt door de ontwikkeling van enkel Klaver 6a het verkavelingspatroon in minder mate aangetast. Thema Aspect Beoordeling t.o.v. referentiesituatie Beoordeling Landschap en Landschappelijke, Bestaande landschapsstructuur wordt vervangen door cultuurhistorie Ruimtelijke een nieuwe, grootschalige, industriële structuur. 0/- structuur Landschapsbeeld Greenportlane is bepalend voor landschapsbeeld van 0 Klaver 6a en in referentiesituatie van MER TPN meegenomen. Cultuurhistorie Geen aantasting van cultuurhistorische waarden. 0 Tabel 5 Beoordeling effecten landschap specifiek voor Klaver 6a 4.5 ARCHEOLOGIE Archeologisch onderzoek heeft informatie opgeleverd over de archeologische (verwachtings)waarde van het plangebied zoals gehanteerd in het MER TPN. De conclusie van deze onderzoeken is dat hier sprake is van een gebied met een lage verwachtingswaarde. De beoogde ontwikkeling van het plangebied zal daarom niet leiden tot een aantasting van archeologische waarden. In het MER TPN wordt het effect ten aanzien van het aspect bodem als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied als volgt beoordeeld: 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 21

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Thema Aspect Beoordeling t.o.v. referentiesituatie Beoordeling Archeologie Archeologische Er worden geen relevante effecten op archeologische 0 waarden waarden verwacht. Tabel 6 Beoordeling effecten cultuurhistorie en archeologie Voor het aspect archeologie is er geen nieuwe informatie die aanleiding geeft deze conclusie te heroverwegen. 4.6 EXTERNE VEILIGHEID In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten van de voorgenomen ontwikkeling van Klaver 6a op de externe veiligheid. Van belang daarbij zijn verschillende risicobronnen die van invloed kunnen zijn op het externe veiligheidsrisico van Klaver 6a. Bij de beoordeling van externe veiligheid gaat het primair om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden, op een bepaalde plaats, ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10 6/jaarcontour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 /jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Groepsrisico Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet op de kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de zogenaamde fn curve. Beoordeling externe veiligheid in het MER TPN Plaatsgebonden risico In het MER TPN zijn de relevante risicobronnen in en rondom TPN in beeld gebracht. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en de railterminal die wordt mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan TPN. De persoonsgebonden risicocontouren (PR 10-6 ) van de geïnventariseerde risicovolle inrichtingen vallen niet over het plangebied van Klaver 6a. Dit wordt bevestigd door een recente uitdraai van de risicokaart, zie Figuur 3 Uitsnede risicokaart.nl (31 maart 2014). Voor de te ontwikkelen railterminal in Klaver 6b zijn in het MER TPN twee scenario s in beeld gebracht. In beide scenario s reikt de PR -6 -contour van de railterminal niet over het plangebied van Klaver 6a, zie Figuur 4. Op basis van de Quickscan externe veiligheid (18 oktober 2011) blijkt dat de PR -6 -contouren van de relevante transportassen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt ver buiten het plangebied van Klaver 6a liggen. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 22

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Transportas A67 Greenportlane / Eindhovenseweg Spoorlijn Afstand van PR -6 -contour vanaf transportas 22 m < 3 m 0-5 m Tabel 7 PR -6 -contour van voor Klaver 6a relevante transportassen Figuur 3 Uitsnede risicokaart.nl (31 maart 2014) 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 23

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Figuur 4 PR-contouren van de railterminal in twee ontwikkelingsvarianten voor de terminal (in het rood de relevante PR 10-6 -contour) (bron: MER TPN) Groepsrisico In het MER TPN is het volgende geconcludeerd ten aanzien van het groepsrisico. De ontwikkeling van TPN brengt meer personen binnen het invloedsgebied van een aantal bestaande risicobronnen en leidt daarmee tot een verhoging van het groepsrisico van de spoorlijn Eindhoven Venlo en de Greenportlane. Tevens kan door nieuwe Bevi inrichtingen in TPN (enkel in Klaver 4 en 6b) sprake zijn van een risicobron met een nieuw groepsrisico. De personendichtheid op Trade Port Noord zelf is hier weer op van invloed. Beoordeling externe veiligheid Klaver 6a Het bestemmingsplan voor Klaver 6a maakt geen kwetsbare objecten mogelijk en alleen risicovolle inrichtingen waarbij de PR 10-6 -contouren binnen de eigen perceelgrens liggen dan wel op gronden met de bestemming Verkeer en/of Groen. Ten opzichte van het onderzoek dat destijds ten behoeve van het MER TPN is uitgevoerd is verder één uitgangspunt gewijzigd. Het gaat om de voorgenomen ontwikkeling van een tankstation in Klaver 8. Hiervoor zijn in 2013 een ontwerpbestemmingsplan en ontwerpbeschikking ter inzage gelegd, die ruimte bieden aan een doorzet van 1.000 m 3 LPG en 15 miljoen liter LNG. Omdat de procedures voor realisatie van het tankstation al in een vergevorderd stadium zijn, wordt het tankstation in deze MER als autonome situatie beschouwd (dus onderdeel van referentiesituatie). Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken in het kader van het bestemmingsplan voor Klaver 6a zijn de veiligheidsrisico s van het beoogde tankstation betrokken in het onderzoek. Om deze reden is een nieuwe Quantative Risk Analyse uitgevoerd voor het tankstation 3, waarbij de personendichtheid ter plaatse van Klaver 6a is verhoogd (van agrarisch naar bedrijventerrein). Het uitgangspunt voor de doorzet aan LPG is maximaal 300 m 3 per jaar. Voor LNG is een maximale doorzet van 15 miljoen liter per jaar aangehouden. Het bestemmingsplan voor Klaver 8 is hierop afgestemd. Ten opzichte van het onderzoek dat is verricht in het kader van het MER TPN zijn geen andere risicobronnen meegenomen behalve het tankstation. Voor Klaver 6a blijken het tankstation in Klaver 8 en vervoer van gevaarlijke stoffen over de Greenportlane-Eindhovenseweg relevant te zijn in het kader van externe veiligheid. 3 Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a, 7 februari 2014 en memo Nadere berekening maximale doorzet LPG van tankstation Venloseweg t.b.v. BP Klaver 6a van 5 maart 2014. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 24

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Plaatsgebonden risico De vulpunten voor LPG, CNG en LNG binnen Klaver 8 moeten gerealiseerd worden binnen het vlak met de aanduiding verkooppunt motorbrandstoffen met lpg. In klaver 6a wordt alleen bedrijvigheid mogelijk gemaakt, zijnde beperkt kwetsbare objecten. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Daarnaast worden er geen knelpunten verwacht met bestaande bebouwing. De maatgevende afstand voor de PR 10-6 -contour bedraagt 45 m. De ontwikkeling van Klaver 6a blijft buiten de PR10-6 contouren voor LPG, CNG en LNG zoals deze zijn opgenomen in de omgevingsvergunning voor milieu van het tankstation. Ten aanzien van de Greenportlane-Eindhovenseweg wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. De PR 10-6 contouren van risicovolle inrichtingen die in Klaver 6a zijn toegestaan vallen binnen de eigen inrichting, dan wel over de bestemmingen groen of verkeer. Ook hier wordt dan ook voldaan aan de normen voor het PR. Groepsrisico Het groepsrisico voor het LNG en LPG tankstation ligt gelijk aan of net onder de oriëntatiewaarde, zie Figuur 5. De ontwikkeling van Klaver 6a (verhoging van de personendichtheid) heeft geen invloed op de curve van het groepsrisico. Ook zonder de ontwikkeling van Klaver 6a blijft de curve van het groepsrisico zoals weergeven in Figuur 5. Dit komt door de grote afstand van Klaver 6a tot de vulpunten en de aard van de ontwikkeling (realisatie bedrijventerrein). Wel is een verantwoording van het groepsrisico verplicht (verwezen wordt naar art. 13 Bevi). De realisatie van een bedrijventerrein op Klaver 6a, met een indicatieve personendichtheid van 40 personen per hectare in de dag periode en 4 personen per hectare in de nacht periode (10% van de werknemers), leidt niet tot een toename van het groepsrisico voor de Greenportlane / Eindhovenseweg. Als gevolg van de A73, op grote afstand van het plangebied, is sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Deze neemt echter niet toe als gevolg van de beoogde ontwikkeling van Klaver 6a. De vestiging van Bevi-inrichtingen wordt onder voorwaarden rechtstreeks toegestaan (zie hiervoor). Van de voorwaarden kan worden afgeweken als het groepsrisico kleiner of gelijk is aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 25

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Figuur 5 f/n-curve van het tankstation (max. 300 m 3 LPG per jaar) met een maximale invulling van het plangebied Klaver 6a Er is nieuwe informatie die van invloed is op de beoordeling uit het MER TPN, namelijk de aanwezigheid van een tankstation in Klaver 8 in de referentiesituatie. Ook wanneer specifiek wordt gekeken naar het plangebied van Klaver 6a is er reden om de beoordeling zoals die is gedaan in het MER TPN te heroverwegen. De beoordeling valt licht positiever uit. De beoordeling is in onderstaande tabel weergegeven. Thema Aspect Beoordeling t.o.v. referentiesituatie Beoordeling Externe Plaatsgebonden Geen knelpunten ten opzichte van kwetsbare objecten of 0 veiligheid risico nieuwe overschrijdingen van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Groepsrisico Een geringe verandering in veiligheidsrisico s ten opzichte van de referentiesituatie 4. 0/- Tabel 8 Beoordeling effecten externe veiligheid 4.7 VERKEER Uit onderzoek 5 blijkt dat het gehanteerde verkeersmodel PIP Greenportlane goed bruikbaar is voor het beoordelen van de verkeerseffecten van onderhavige ontwikkeling. Het verkeersmodel geeft, vergeleken met recentere modellen, een goed beeld van de te verwachten effecten op het verkeer. Het model geeft geen onderschatting van de verkeersintensiteiten in het plangebied. Verder laten kruispuntanalyses voor de Greenportlane zien dat er geen verstoring optreedt in de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau. Geconcludeerd wordt dat een goede verkeersafwikkeling op wegvak- en kruispuntniveau gewaarborgd is. In het MER TPN worden ten aanzien van het aspect verkeer als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied de volgende conclusies getrokken: 4 Referentiesituatie is inclusief realisatie tankstation. 5 MER TradePortNoord, Aanvulling op het MER, 15 juni 2012 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 26

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Thema Aspect Beoordeling t.o.v. referentiesituatie Beoordeling Verkeer Verkeersintensiteit, Verkeer van Trade Port Noord levert belangrijk aandeel van 0 6 verkeersbelasting verkeer op Greenportlane. Trade Port Noord leidt niet tot relevante toename van verkeer op het onderliggend wegennet buiten TradePortNoord Verkeersafwikkeling Ontsluitingsas Greenportlane is gedimensioneerd op 0 6 verwachte verkeersintensiteit door ontwikkeling van Klavertje 4 als geheel. Kruispunten en aansluiting van Greenportlane zijn gedimensioneerd op verkeersbelasting van Klavertje 4 als geheel; afwikkelkwaliteit is voldoende. Verkeersveiligheid Verkeer van TradePortNoord wordt in de directe omgeving (Trade Port Noord) afgewikkeld over de Greenportlane, die is gebaseerd op de principes van Duurzaam Veilig. Fietsverkeer maakt gebruik van een veilig, apart netwerk van fietspaden. 0 6 Tabel 9 Beoordeling effecten verkeer (Bron: MER TPN) Voor het aspect verkeer is geen sprake van nieuwe informatie die aanleiding geeft de conclusies te heroverwegen. 4.8 GELUID In het MER TPN is voor industrielawaai rekening gehouden met het wooncluster aan de Dorperdijk, ten noordwesten van het plangebied Klaver 6a. De betreffende woningen (Dorperdijk 17 en 19) zijn verworven voor de aanleg van de Greenportlane en zijn op 10 september 2013 wegbestemd met het vaststellen van het bestemmingsplan 7 Dorperdijk 17,19, 20 en 22 te Sevenum. Hiermee hoeft in de planvorming voor Klaver 6a dan ook geen rekening meer te worden gehouden. De dichtstbijzijnde relevante woningen liggen verder op langs de Dorperdijk, op meer dan 550 m afstand van het plangebied. Voor deze woningen wordt zekerheidshalve uitgegaan van omgevingstype 'rustig buitengebied'. Zelfs in dat geval vormen deze woningen geen belemmering voor de milieuzonering. Derhalve is een koppeling met een Nota industriegeluid, zoals dit voor het bestemmingsplan TPN van Venlo is gedaan, niet noodzakelijk: volstaan kan worden met de opgenomen milieuzonering. Daarmee valt de beoordeling specifiek voor Klaver 6a positiever uit dan in het MER TPN. Thema Aspect Beoordeling t.o.v. referentiesituatie Beoordeling Geluid Wegverkeerslawaai Toename maar geen overschrijding van 0/- voorkeursgrenswaarde. Industrielawaai Toename maar geen overschrijding van voorkeursgrenswaarde. 0/- Tabel 10 Beoordeling effecten geluid 6 In het MER TPN is geen beoordeling gegeven voor het aspect verkeer. In deze actualisatie wordt het aspect verkeer op basis van de getrokken conclusies beoordeeld met 0. 7 Kenmerk bestemmingsplan: NL.IMRO.1507.BPSNDORPERDIJK20EO-VA01 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 27

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a 4.9 LUCHTKWALITEIT Uit het MER TPN blijkt dat op de maatgevende beoordelingspunten (kortdurende dan wel langdurige blootstelling) voldaan wordt aan de betreffende normen in alle onderzochte jaren. In het luchtkwaliteitsonderzoek van het Besluit-MER TPN is er nog vanuit gegaan dat in 2015 37% van Klaver 6 gerealiseerd is. Ook als in 2015 reeds meer is gerealiseerd wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormering (voor de motivering, zie bestemmingsplan Klaver 6a). Deze conclusie wordt bekrachtigd door het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek voor planmer/structuurvisie Klavertje 4-gebied. Hieruit blijkt dat de gehele gebiedsontwikkeling voldoet aan de wettelijke normen. In het MER TPN wordt het effect ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied als volgt beoordeeld: Thema Aspect Beoordeling t.o.v. referentiesituatie Beoordeling Lucht Emissie Toename van emissie. - Immissieconcentraties Geen overschrijding van grenswaarden. 0 Tabel 11 Beoordeling effecten lucktkwaliteit Voor het aspect luchtkwaliteit is geen sprake van nieuwe informatie die aanleiding vormt deze conclusie te heroverwegen. 4.10 DUURZAAMHEID Voor de ontwikkeling van Klaver 6a zijn de volgende concrete duurzaamheidmaatregelen in dit bestemmingsplan vertaald die voorwaarden scheppen voor de toekomstige gebruiker en tevens de basis is voor de verdere uitwerking van de duurzaamheidaspecten: Met de gekozen (beperkte) bebouwingsgrenzen en toegestane bouwhoogten wordt binnen de noodzakelijke ruimtelijk-planologisch relevante kaders en milieurandvoorwaarden meervoudig ruimtegebruik mogelijk gemaakt; Grondlichamen voor landschappelijke inpassing worden mogelijk gemaakt in de bestemming Groen. 4.11 EINDCONCLUSIE Op basis van de voorgaande paragrafen kunnen de volgende conclusies worden getrokken: Voor alle aspecten is de conclusie uit het MER TPN in algemene zin nog steeds actueel. Voor de aspecten water, natuur, externe veiligheid, geluid en duurzaamheid is nieuwe informatie beschikbaar gekomen in het kader van het bestemmingsplan Klaver 6a. Deze informatie is relevant voor de beoordeling van de effecten als gevolg van de ontwikkeling van Klaver 6a. De nieuwe informatie heeft geen invloed op de beoordeling (zelfde beoordeling als in het MER TPN). Alleen voor geluid worden de effecten op basis van de nieuwe informatie positiever beoordeeld dan in het MER TPN. Het wegbestemmen van gevoelige bestemmingen aan de Dorperdijk in referentiesituatie ligt hieraan te grondslag. De effecten specifiek voor Klaver 6a worden in algemene zin minder negatief beoordeeld dan de effecten van TPN omdat Klaver 6a een veel kleiner gebied beslaat en daarmee minder waarden en functies negatief beïnvloedt. Dit betreft onder meer de effecten op landschap en cultuurhistorie, externe veiligheid en geluid. Tabel 11 geeft een overzicht van de effectscores specifiek voor Klaver 6a. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 28

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Landschap en cultuurhistorie Archeologie Externe veiligheid Verkeer Landschappelijke, Ruimtelijke structuur Landschapsbeeld Cultuurhistorie Archeologische waarden Plaatsgebonden risico Groepsrisico Thema Aspect Beoordeling t.o.v. referentiesituatie Beoordeling Beoordeling t.o.v. MER TPN Bodem en water Bodemkwaliteit Ter plaatse van ingrepen (bouwwerken, wegen e.d.) wordt, als een verontreiniging aanwezig is, de bodemkwaliteit in principe verbeterd. 0/+ Zelfde Water Grondwater per saldo toename van infiltratie naar het + Zelfde grondwater Oppervlaktewater aanpassingen nodig aan het bestaande 0 Zelfde systeem, functionaliteit blijft behouden Waterketen Geen beoordeling ten opzichte van de Geen - referentiesituatie Natuur Natura 2000 Geen verstoring van soorten en/of kwaliteit verstoring van habitats. 0 Zelfde 8 Natura 2000 Ecologisch verwaarloosbaar effect op 0 stikstofdepositie Natura 2000. Zelfde 8 Flora en fauna Voorgenomen ontwikkeling in Klaver 6a heeft enige effecten op flora en faunasoorten. Om deze effecten tegen te gaan worden mitigerende maatregelen genomen. - Zelfde Verkeersintensiteit verkeersbelasting Verkeersafwikkeling Verkeers-veiligheid Bestaande landschapsstructuur wordt vervangen door een nieuwe, grootschalige, industriële structuur. Geringe afname van openheid en vervanging groenbuffer ten westen van Trade Port West door manchetten (grondwallen) ten westen en zuiden van Klaver 6a. Geen aantasting van cultuurhistorische waarden. Er worden geen relevante effecten op archeologische waarden verwacht. Geen knelpunten ten opzichte van kwetsbare objecten of nieuwe overschrijdingen van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Een geringe verandering in veiligheidsrisico s ten opzichte van de referentiesituatie. Verkeer van Trade Port Noord levert belangrijk aandeel van verkeer op Greenportlane. Trade Port Noord leidt niet tot relevante toename van verkeer op het onderliggend wegennet buiten TradePortNoord. Ontsluitingsas Greenportlane is gedimensioneerd op verwachte verkeersintensiteit door ontwikkeling van Klavertje 4 als geheel. Kruispunten en aansluiting van Greenportlane zijn gedimensioneerd op verkeersbelasting van Klavertje 4 als geheel; afwikkelkwaliteit is voldoende. Verkeer van Trade Port Noord wordt in de directe omgeving (Trade Port Noord) afgewikkeld over de Greenportlane, die is gebaseerd op de principes van Duurzaam Veilig. 0/- Verbetering 0 Verbetering 0 Verbetering 0 Zelfde 0 Verbetering 0/- Verbetering 0 Zelfde 0 Zelfde 0 Zelfde 8 Ten opzichten van MER Klavertje 4-gebied 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 29

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Fietsverkeer maakt gebruik van een veilig, apart netwerk van fietspaden. Geluid Wegverkeerslawaai Toename maar geen overschrijding van 0/- Verbetering voorkeursgrenswaarde. Industrielawaai Toename maar geen overschrijding van 0/- Verbetering voorkeursgrenswaarde. Lucht Emissie Toename van emissie. - Zelfde Immissieconcentraties Geen overschrijding van grenswaarden. 0 Zelfde Tabel 12 Samenvattende tabel beoordeling milieuaspecten t.o.v. referentiesituatie en t.o.v. beoordeling in MER TPN 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 30

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Bijlage 1 Zienswijze NRD Naar aanleiding van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het MER bestemmingsplan Klaver 6a is één zienswijze ontvangen. Onderstaand wordt de zienswijze samengevat en beantwoord. Trade Port BV Samenvatting DCGV en de gemeente Venlo willen een railterminal laten realiseren in Trade Port Noord (TPN), ten zuiden van het spoor (Klaver 6b). Indiener geeft aan dat het geldende bestemmingsplan TPN onvoldoende ruimte biedt voor de beoogde functionaliteit van de railterminal / bedrijventerrein aldaar. Het gaat daarbij vooral om de aspecten geluid en externe veiligheid. Indiener geeft aan dat ter plaatse van de beoogde railterminal op basis van de Nota industriegeluid (dat gekoppeld aan het bestemmingsplan is vastgesteld) te weinig geluidsruimte is gereserveerd om een rendabele railterminal te kunnen exploiteren. Indiener stelt dat de railterminal slechts 10% van het geluid mag uitstoten dan bestaande railterminals. Daarnaast geldt op basis van het bestemmingsplan dat de PR 10-6 contour van de railterminal niet over de andere percelen mag vallen dan die van de railterminal. Dit is volgens indiener niet mogelijk. Gezien het voorgaande stelt indiener dat het MER voor Klaver 6a niet kan worden gebaseerd op het MER TPN. De gesignaleerde omissies in het bestemmingsplan TPN zijn zodanig essentieel voor de functionaliteit van het gehele gebied dat op deze punten niet kan worden volstaan met een oplegnotitie MER voor Klaver 6a. Naar mening van indiener zou voor geheel Klaver 6 een nieuw bestemmingsplanprocedure doorlopen moeten worden waarin de geconstateerde omissies worden hersteld. Beantwoording De m.e.r.-procedure wordt doorlopen ten behoeve van het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan voor Klaver 6a. De door de indiener beschreven gewenste ontwikkeling van een railterminal heeft betrekking op Klaver 6b en valt daarmee buiten dit nieuwe bestemmingsplan. Met dit nieuwe bestemmingsplan voor Klaver 6a wordt dus niet beoogd de ontwikkeling van een railterminal ruimtelijk mogelijk te maken. Ten behoeve van de m.e.r.-procedure wordt het bestaande MER voor TPN waar nodig geactualiseerd (de ontwikkeling van Klaver 6a is hierin al meegenomen). Mede op basis van dit MER is voor het deel van TPN op het grondgebied van de gemeente Venlo (inclusief Klaver 6b) al een bestemmingsplan vastgesteld. Dit bestemmingsplan is vigerend en daarmee zijn de hierin gehanteerde uitgangspunten actueel en in lijn met het MER. Pas als door de gemeente Venlo formele stappen zijn gezet tot herziening van het bestemmingsplan TPN ten behoeve van de realisatie van de railterminal in Klaver 6b kan hiermee bij de actualisatie van het MER ten behoeve van het bestemmingsplan voor Klaver 6a rekening worden gehouden. Dat is echter op dit moment niet aan de orde. Overigens heeft het bestemmingsplan voor Klaver 6a geen beperkingen ten aanzien van de realisatie van een railterminal in Klaver 6b. Het bestemmingsplan voor Klaver 6a geeft ook vanuit dit oogpunt geen - geen aanleiding om in de aanvulling van het MER TPN met andere uitgangspunten rekening te houden dan het huidige planologische regime. Conclusie De zienswijze geeft geen aanleiding voor aanpassing van de onderzoeksstrategie. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 31

Actualisatie MER Trade Port Noord Bestemmingsplan Klaver 6a Colofon ACTUALISATIE MER TRADE PORT NOORD BESTEMMINGSPLAN KLAVER 6A OPDRACHTGEVER: Gemeente Horst aan de Maas Gemeente Venlo Development Company Greenport Venlo STATUS: Definitief AUTEUR: drs. P.A. Weijers ing. Y.M. Schenau A.M.A.J. Beerens MSc. R.E.F. Van den Berg GECONTROLEERD DOOR: ing. Y.M. Schenau VRIJGEGEVEN DOOR: ing. Y.M. Schenau 11 augustus 2014 077643128:0.8 ARCADIS NEDERLAND BV Beaulieustraat 22 Postbus 264 6800 AG Arnhem Tel 026 3778 911 Fax 026 3515 235 www.arcadis.nl Handelsregister 09036504 ARCADIS. Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbenden niets uit dit document worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, digitale reproductie of anderszins. 077643128:0.8 - Definitief ARCADIS 32

Bijlage 2

WATERPARAGRAAF KLAVER 6A GEMEENTE HORST AAN DE MAAS & VENLO DEVELOPMENT COMPANY GREENPORT VENLO 18 juli 2014 077736549:A.1 - Definitief B02012.000415.0100

Waterparagraaf Klaver 6a Inhoud 1 Inleiding... 3 1.1 Aanleiding van het onderzoek... 3 1.2 Doel van het onderzoek... 3 1.3 Proces en uitgangspunten van de watertoets... 3 2 Huidige waterhuishouding... 5 2.1 Plangebied... 5 2.2 Grondwatersysteem... 5 2.3 Oppervlaktewatersysteem... 8 2.4 Riolering... 8 3 Toekomstig watersysteem... 9 3.1 Inleiding... 9 3.1.1 Ontwikkeling Klaver 6a... 9 3.1.2 Watersysteem... 9 3.2 De waterkringloop van Klaver 6a... 10 3.3 Gevolgen voor het grondwatersysteem... 12 3.4 Gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem... 13 3.5 Gevolgen voor de waterketen van Klaver 6a... 14 3.6 Ruimtebeslag watersysteem... 14 077736549:A.1 - Definitief ARCADIS 1

Waterparagraaf Klaver 6a 1 Inleiding 1.1 AANLEIDING VAN HET ONDERZOEK De ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied betreft een grootschalige gebiedsontwikkeling, waarvan de werklandschappen Klaver 1 tot en met 8 belangrijke onderdelen vormen. Het vormgeven van de waterstructuur is een belangrijk deel van de uitwerking van de werklandschappen. Voor Klaver 5 tot en met 8 is een waterhuishoudingsplan opgesteld. In dit plan zijn de eisen en wensen vanuit het thema water voor deze klavers opgenomen. Deze waterparagraaf heeft voor zover mogelijk tot doel deze keuzes ruimtelijk in het bestemmingsplan vast te leggen. 1.2 DOEL VAN HET ONDERZOEK Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de watertoets is in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. De waterbeheerders worden actief betrokken bij de planvorming. Bij een bestemmingsplan betekent dit, dat een waterparagraaf in het plan wordt opgenomen. In de waterparagraaf wordt met name ingegaan op de gevolgen van een plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om het gewenste watersysteem te creëren. De gebiedsontwikkeling Greenport Venlo biedt een inhoudelijk kader bij het invullen van dit bestemmingsplan, geïnspireerd door de Cradle to Cradle-principes (C2C). Specifiek voor water is dit uitgewerkt in het Blauwplan Klavertje 4/Greenport Venlo 1. Het Blauwplan geeft hiermee sturing aan de inrichting van het toekomstige watersysteem voor Klaver 6a, zoals in deze waterparagraaf beschreven. 1.3 PROCES EN UITGANGSPUNTEN VAN DE WATERTOETS Waterbeheerders in de regio Binnen het plangebied zijn vier waterbeheerders verantwoordelijk voor het waterbeheer. Het Waterschap Peel en Maasvallei is beheerder van de kwaliteit en kwantiteit van het oppervlaktewater en het ondiepe grondwater. De Provincie Limburg voert het grondwaterbeheer met betrekking tot grote en diepe winningen voor drinkwater bereiding en industrie. De Gemeente Horst aan de Maas en Venlo zijn verantwoordelijk voor de riolering (zorgplicht inzameling en transport afvalwater) en invulling van de gemeentelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater. Waterschapsbedrijf Limburg (dat bestuurlijk onder Waterschap Peel en Maasvallei valt) is verantwoordelijk voor zuivering van het afvalwater. 1 Blauwplan Klavertje 4/Greenport Venlo, ARCADIS i.o.v. Klavertje 4, januari 2009. 077736549:A.1 - Definitief ARCADIS 3

Waterparagraaf Klaver 6a Proces van de watertoets De watertoets is een proces dat verloopt via een aantal stappen. Uiteindelijk leidt de watertoets tot de waterparagraaf. Deze waterparagraaf wordt bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd. Al in een vroeg stadium zijn de waterbeheerders betrokken bij de planvorming. Ten tijde van het opstellen van het Blauwplan en de Structuurvisie Klavertje4-gebied is overlegd geweest tussen de Gemeente Horst aan de Maas en Venlo, Waterschap Peel en Maasvallei en Development Company Greenport Venlo. Daarnaast is er in het kader van het waterhuishoudingsplan Klaver 5 t/m 8 overleg geweest tussen deze instanties. De tijdens het overleg verkregen uitgangspunten en informatie uit het overleg zijn verwerkt in deze waterparagraaf. Deze waterparagraaf is vervolgens via email aan het waterschap voorgelegd. De uitwerking van de toekomstige waterhuishouding is gebaseerd op de uitgangspunten van het waterschap zoals benoemd in het Praktisch handboek Watertoets, 26 oktober 2005. Daarnaast is in de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied, waar Klaver 6a deel van uitmaakt, water een belangrijk onderwerp. De uitgangspunten, zoals benoemd in het Blauwplan Klavertje 4, zijn in deze Watertoets meegenomen. 4 ARCADIS 077736549:A.1 - Definitief

Waterparagraaf Klaver 6a 2 Huidige waterhuishouding 2.1 PLANGEBIED Klaver 6a is onderdeel van het Klavertje 4-gebied en ligt ten westen van Trade Port West. Het plangebied ligt op het grondgebied van de Gemeente Horst aan de Maas en Venlo. Het plangebied is gelegen binnen het stroomgebied Zuidwestelijk Maasterras. Het maaiveld ligt tussen de rond de 25,7 m+nap. In het plangebied ligt een waterberging, met een diepste punt van c.a. 24,1 m+nap. 2.2 GRONDWATERSYSTEEM Grondwaterstroming Het grondwater stroomt globaal in noordelijke richting. Regionaal stroomt het grondwater in noordoostelijke richting naar de Mierbeek. Kwel en infiltratie Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) geeft aan dat het plangebied Klaver 6a grotendeels behoort tot intermediair gebied. Intermediair betekent dat zowel kwel als infiltratie optreedt. In het kader van de planmer Structuurvisie Klavertje 4-gebied is het effect van de ontwikkeling van Greenport Venlo op kwel en wegzijging bepaald. In dit document 2 is het gehele plangebied aangeduid als infiltratiegebied. Voor TPN is op basis van peilbuis B52G0-189 en -198 bepaald 3 dat ter plaatse van TPN inderdaad infiltratie optreedt. De infiltratiecapaciteit van de bodem is matig. Waterschap Peel en Maasvallei heeft de bodemdoorlatendheid op regionale schaal voor haar hele beheergebied in kaart gebracht 4. Op de kaart is voor het plangebied een doorlatendheid (k-waarde) van 0,45 m/dag tot 0,75 m/dag af te lezen. Binnen andere deelgebieden van het Klavertje 4-gebied, zoals Californië, Venlo Greenpark en Trade Port Noord, zijn doorlatendheden gemeten van 0,4 tot 3,0 m/dag. Op basis van deze informatie wordt uitgegaan van een infiltratiecapaciteit van 0,45 m/dag tot 0,75 m/dag. Dit is op het niveau van dit bestemmingsplan voldoende. Bij verdere uitwerking van het plan dienen ter plaatse van de beoogde infiltratievoorziening metingen te worden verricht. 2 Bron: MER Structuurvisie Klavertje 4 / Greenport Venlo, DCGV, 2011. 3 Bron: Waterstructuurplan Trade Port Noord, 2012, ARCADIS. 4 Op deze kaarten staat expliciet aangegeven dat de informatie op de kaarten indicatief is en op regionale schaal dient te worden toegepast. 077736549:A.1 - Definitief ARCADIS 5

Waterparagraaf Klaver 6a Grondwaterstanden In en rond het plangebied ligt een vijftal grondwatermeetpunten van de Gemeente Venlo, tevens zijn er peilbuizen in de TNO DINO-database aanwezig (Figuur 1). In het waterstructuurplan van Klaver 6b (september 2013) is op basis van de meetpunten 424, 428, 429 en 430 de GHG en GLG bepaald voor dit gebied. Deze meetpunten hebben meetreeksen vanaf 2007. De GHG (als 87,5 e percentiel over metingen van de 4 peilbuizen) is bepaald op 24,00 m+ NAP en GLG (12,5 e percentiel van de peilbuizen) op 23,65 m + NAP. Uitschieters door lokale onttrekking voor (vermoedelijk) beregening zijn niet meegenomen. Meetpunt 413 van Gemeente Venlo is niet in de berekening voor de GHG en GLG meegenomen. In de waterparagraaf van bestemmingsplan Klaver 8 is de grondwaterstand voor meetpunt 413 opgenomen. Deze schommelt tussen de circa 24 en 25 m +NAP, en ligt daarmee minimaal 1,3 m beneden maaiveld. 428 429 424 B52G0196 413 430 Figuur 1 Grondwatermeetpunten in en rond het plangebied uit de dinodatabase (rood) en van Gemeente Venlo (paars), het plangebied is oranje omcirkeld Meetpunt B520196.001 heeft een GHG en GLG van respectievelijk 0,49 en 1,23 m -mv. Deze waarden bevestigen de berekende waarden (Figuur 2 en Figuur 3) van Waterschap Peel en Maasvallei. 6 ARCADIS 077736549:A.1 - Definitief

Waterparagraaf Klaver 6a Figuur 2 Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (bron: regionaal grondwatermodel voor het Nieuw Limburgs Peil). Figuur 3 Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (bron: regionaal grondwatermodel voor het Nieuw Limburgs Peil). 077736549:A.1 - Definitief ARCADIS 7

Waterparagraaf Klaver 6a In onderstaande tabel zijn de extremen van grondwaterstanden en GHG s aangegeven. Bouwkavel Huidig maaiveld [+NAP] GHG [m-mv] Gem. GHG [m+nap] K6a 25,5 25,9 0,47 1,04 25,00 Grondwaterwingebied en bescherming Er bevinden zich geen grondwaterwingebieden in of in de buurt van het plangebied. 2.3 OPPERVLAKTEWATERSYSTEEM In het plangebied ligt een waterberging en een sloot die de afvoer van deze waterberging verzorgt. Dit is de Tradeportsloot, een primaire waterloop tussen het plangebied en Trade Port West, bedoeld voor de waterafvoer van Tradeport West. Deze waterloop verbindt Trade Port West met de Everlose beek ter hoogte van knooppunt Zaarderheiken. De waterberging heeft een oppervlak van circa 14.000 m². Deze waterberging dient als compensatie voor de ontwikkeling van Trade Port West en tevens als natuurcompensatie van TPN. De exacte inhoud van deze waterberging is niet bekend, maar het behoud van de capaciteit van deze berging wordt in dit plan als uitgangspunt gehanteerd. Figuur 4 watersysteem plangebied (oranje omcirkeld). 2.4 RIOLERING In het huidige gebied is geen riolering aanwezig. 8 ARCADIS 077736549:A.1 - Definitief

Waterparagraaf Klaver 6a 3 Toekomstig watersysteem 3.1 INLEIDING 3.1.1 ONTWIKKELING KLAVER 6A Klaver 6a wordt onderverdeeld in drie bestemmingen: bedrijventerrein, groen en verkeer. Binnen de drie bestemmingen is het mogelijk water te realiseren. Dit maakt eventuele verplaatsing van de aanwezige waterberging en de Tradeportsloot mogelijk. 3.1.2 WATERSYSTEEM Als onderbouwing bij het Masterplan Klavertje 4/Greenport Venlo (2009) is het Blauwplan Klavertje 4 opgesteld. Het Blauwplan vormt een bijlage bij het Masterplan en bepaalt het inhoudelijke kader voor het toekomstige watersysteem van de afzonderlijke deelontwikkelingen. Op deze wijze wordt: de samenhang tussen deelontwikkelingen bewaakt; gewaarborgd dat het watersysteem van het Klavertje 4-gebied als geheel in de toekomst zoveel mogelijk geïnspireerd door de principes van Cradle to Cradle (C2C) functioneert. Het watersysteem van het Klavertje 4-gebied, zoals het Blauwplan schetst, functioneert alleen als iedere individuele deelontwikkeling zijn bijdrage levert aan het systeem. Klaver 6a ligt direct ten westen van Trade Port West en ten noorden van Klaver 8 in het midden van het Klavertje 4-gebied. Dit watersysteem is vervolgens in de Structuurvisie Klavertje 4-gebied (2012) verder beschreven en de effecten zijn bepaald in de planmer behorende bij deze structuurvisie. Het totale oppervlak van Klaver 6a is onverhard. Het uitgangspunt voor de percelen met toekomstige bestemming bedrijventerrein is dat deze maximaal voor 95% worden verhard (bebouwing en overige verharding zoals wegen en parkeervoorzieningen). Op basis hiervan is uitgegaan van een toename van de verharding met 70.062 m². Binnen Klaver 6a is ruimte gereserveerd voor bergings- en infiltratievijvers en een collectieve decentrale zuivering waarin afvalwater gezuiverd kan worden. In dit hoofdstuk is de waterkringloop in Klaver 6a geschetst en de vereisten die zo n kringloop aan het watersysteem stelt. Dit resulteert in indicaties van het benodigde ruimtebeslag voor de voorzieningen infiltratievijver en piekberging. Deze waterparagraaf richt zich primair op het bestemmingsplan en de ruimtelijke implicaties van het watersysteem. 077736549:A.1 - Definitief ARCADIS 9

Waterparagraaf Klaver 6a Naast ruimtelijke implicaties zijn er andersoortige aspecten waar de gezamenlijke ontwikkelaars in de planuitwerking aandacht aan moeten besteden: Afspraken over kosten voor aanleg en exploitatie van het watersysteem. Afspraken over verantwoordelijkheden en organisatie rondom realisatie en beheer en onderhoud van zowel watergangen als eventuele (collectieve) voorzieningen zoals een waterzuivering. 3.2 DE WATERKRINGLOOP VAN KLAVER 6A Nadruk op maximale infiltratie van hemelwater Het watersysteem van Klaver 6a is erop gericht zoveel mogelijk water in de bodem te infiltreren en de waterkringlopen te sluiten. Dit betekent dat afstromend hemelwater via (centrale) infiltratievijvers wordt geïnfiltreerd. Hierbij wordt minimaal 250 mm per jaar geïnfiltreerd ter compensatie van de afgenomen grondwateraanvulling als gevolg van de toegenomen verharding in Klaver 6a en het dempen van (een deel van) de bestaande waterberging. Grijswatersysteem Het toepassen van een grijswatersysteem op kavelniveau behoort tot de mogelijkheden en wordt nader onderzocht. Bluswater Op een bedrijventerrein is een bluswatervoorziening nodig. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Het primaire bluswaternet moet binnen 40 meter nabij bouwwerken aanwezig zijn. Op het moment dat het drinkwaternet wordt aangelegd op het bedrijventerrein kan hiervan gebruik worden gemaakt als primair bluswaternet. Indien er (nog) geen drinkwaternet aanwezig is zal een andere voorziening worden aangelegd. Daarnaast zijn met name voor branden met een grote waterbehoefte secundaire voorzieningen (binnen 320 meter van een bouwwerk) en tertiaire voorzieningen (benodigd bij situaties waar grote leveringscapaciteit gevraagd wordt) nodig. Hiervoor worden de bergingsvijvers die om het plangebied heen liggen of nog worden gerealiseerd dieper uitgegraven zodat deze te allen tijde watervoerend zijn. In periodes van lage grond- en oppervlaktewaterstanden moet ook bluswater in het gebied beschikbaar zijn. Hiervoor moeten de bluswaterputten of de bestaande sloten diep uitgegraven worden, tot beneden de laagste grondwaterstand. De benodigde diepte is afhankelijk van de GLG ter plaatse van de bluswaterput. De putten bevatten daardoor ook in droge perioden water. Voor de tertiaire voorziening wordt tevens water uit de bestaande sloten gebruikt. Waterzuivering De intentie is om het afvalwater centraal te zuiveren via een decentrale biologische waterzuivering. De mogelijkheden hiertoe worden onderzocht. Daarbij wordt uitgegaan van droge bedrijven, bedrijven die maar zeer beperkt proceswater gebruiken. Bedrijven die wel proceswater nodig hebben en een hoger effluent hebben dienen mogelijk een aanvullende decentrale zuivering op het eigen perceel te realiseren. Deze bedrijven worden daarmee deels mogelijk verantwoordelijk voor de eigen waterzuivering. Bruin (feces) en geel (urine) water wordt gescheiden aangeboden op de perceelsgrens, zodat het mogelijk blijft om in een later stadium vuilwaterstromen gescheiden af te nemen en te gebruiken als grondstof. 10 ARCADIS 077736549:A.1 - Definitief

Waterparagraaf Klaver 6a De afvoer van effluentwater kan naar bodem (via infiltratie) of oppervlaktewater, mits wordt voldaan aan de geldende normen. Voor het lozen van effluent dient een water- of omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Het effluent van de decentrale zuiveringen bestaat uit het gezuiverde afvalwater van de bedrijven in Klaver 6a. In tegenstelling tot de hemelwaterstroom is de stroom van gezuiverd afvalwater meer continue van karakter. Ongeacht het weer zal in bedrijven gebruik worden gemaakt van water, wat leidt tot productie van afvalwater. Inzameling van afvalwater Het afvalwater van bedrijven wordt in de ideale situatie naar de decentrale zuivering getransporteerd. Daarom is er binnen de klavers een beperkte rioleringstructuur noodzakelijk. Omdat dit enkel transport van vuil water over korte afstanden betreft, kan dit naar verwachting met rioolbuizen met relatief kleine diameters en onder natuurlijk verval plaatsvinden, idealiter van het materiaal Gres of vergelijkbaar duurzaam materiaal. Zoals beschreven, worden de mogelijkheden voor decentrale zuivering van afvalwater onderzocht. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek kan het zijn dat afvalwater alsnog wordt afgevoerd via nog aan te leggen riolering naar de RWZI. In dat geval wordt het plangebied aangesloten op het rioolstelsel van Trade Port Noord. Het uitgangspunt gebruik te maken van nieuwe vormen van sanitatie, waardoor het aanbod aan afvalwater kleiner wordt. Afstromend water van parkeerplaats en weg Om mogelijke verontreiniging van bodem, grondwater en oppervlaktewater te voorkomen, wordt het afstromende hemelwater van wegen en grote parkeerplaatsen via een zuiverende voorziening geleid, alvorens het hemelwater wordt geïnfiltreerd of afgevoerd naar oppervlaktewater. De zuiverende voorziening bestaat uit een bodempassage. De bodempassage bestaat uit een humeuze bovengrond in een droogvallende greppel. De eventuele verontreinigingen (olie, PAK, zware metalen) die hier terecht komen hechten zich aan de humeuze en siltige delen van de bodem. Door deze hechting wordt verdere verspreiding voorkomen. Daarnaast bezinken verontreinigde vaste delen in de berm. Deze bodempassage bestaat uit een zandpakket met lutum en organische stof. Organische stof hoeft niet direct bij aanbrengen van de bodempassage aanwezig te zijn, dit kan zich ook in de loop van de tijd vormen. De toplaag van de bodempassage wordt na verloop van tijd afgegraven en vervangen. Hiermee worden ook de verontreinigingen verwijderd. Daarnaast worden de greppels gecompartimenteerd, waardoor de stroomsnelheid in de greppels afneemt. Hierdoor ontstaat een extra mogelijkheid voor vuile deeltjes om te bezinken en voor de verontreinigingen zich te hechten aan humus en lutum. Doordat de greppels droogvallend zijn, zal de afbraak van olie met behulp van zuurstof mogelijk zijn. Daarnaast zal verkend worden of er met bepaalde typen beplantingsstructuren/ -typen de afbraak van dergelijke stoffen wordt versneld. Hiervan zijn landelijk pilots opgestart met goede resultaten. 077736549:A.1 - Definitief ARCADIS 11

Waterparagraaf Klaver 6a Inzameling van hemelwater bij bedrijfspercelen De inzameling van hemelwater bij bedrijfspercelen gaat uit van drie principes: Water van daken wordt afgevoerd naar de infiltratiezones in het openbaar gebied. Hiertoe worden geen bergende voorzieningen vereist op particulier terrein. Behoudens wanneer dit regenwater deels dient te worden gebufferd voor hergebruik. Een mogelijkheid die wordt onderzocht is het direct infiltreren van hemelwater via pijpen in het grondwater. Hierdoor kan worden volstaan met kleinere bergingsvoorzieningen. Hemelwater op bedrijfsverharding (bijvoorbeeld parkeerplaatsen) wordt op eigen terrein ingezameld. Infiltratie in openbaar gebied vindt enkel plaats als het water een kwaliteit heeft vergelijkbaar met hemelwaterkwaliteit. Naast het toepassen van een beperkte berging op particulier terrein (6 mm) kan het inhouden dat een voorzuivering op particulier terrein vereist is voordat afstroming plaatsvindt. Hemelwater op sterk vervuilde oppervlaktes, bijvoorbeeld laadkuilen van vrachtwagens, zal in overleg met de gemeente en DCGV worden aangesloten op de vuilwatervoorziening, zodat het water naar een zuiverende voorziening wordt afgevoerd. Hiervoor is vereist dat er voldoende berging op eigen terrein aanwezig is en het vuil water met een beperkt debiet aan het riool wordt aangeboden (1 l/s/ha). Het is ook mogelijk om dit water met voorzuivering op eigen terrein te infiltreren. In de volgende paragraaf wordt specifiek ingegaan op het tankstation dat in deze ontwikkeling is voorzien. Bij de planuitwerking zal in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder worden bezien of op basis van deze principes voorschriften voor bedrijven worden opgesteld, of dat op een andere manier invulling wordt gegeven aan bovenstaande principes. De voorschriften van Trade Port Noord kunnen dienen als voorbeeld. 3.3 GEVOLGEN VOOR HET GRONDWATERSYSTEEM De grondwaterhuishouding in het plangebied zal deels veranderen als gevolg van de volgende ontwikkelingen: Verandering van de grondwateraanvulling als gevolg van centrale infiltratie hemelwater. Ter plaatse van de verharding zal minder grondwateraanvulling plaatsvinden, ter plaatse van de infiltratievoorzieningen meer. 5 Afname van de (gewas) verdamping. Bovenstaande ontwikkelingen leiden naar verwachting tot een netto toename van de grondwaterstand. Bij het realiseren van nieuwe grondwateronttrekkingen in het gebied, bijvoorbeeld voor proceswater, zal in het vergunningverleningstraject moeten worden nagegaan in hoeverre dit ongewenste effecten op het grondwatersysteem veroorzaakt. Deze worden vooralsnog niet voorzien. Lokaal zullen er gevolgen voor het grondwater optreden. In het gebied wordt een infiltratievoorziening aangelegd. Ter plaatse van deze voorziening zal de grondwaterstand, met name in natte perioden, iets toenemen ten opzichte van de huidige grondwaterstanden. Daar waar de verharding toeneemt, zal de grondwaterstand enigszins afnemen. In de infiltratievoorziening zal naar verwachting meer dan de benodigde 250 mm / jaar infiltreren (zeker als hemelwater op daken direct wordt geïnfiltreerd). Deze extra infiltratie kan worden toegepast om het infiltratietekort van Siberië beperkt te houden, zodat op de rand van Klavertje 4 een grondwaterneutrale situatie ontstaat. 5 Het effect is overigens kleiner als het hemelwater dat valt op daken direct wordt geïnfiltreerd in het grondwater. 12 ARCADIS 077736549:A.1 - Definitief

Waterparagraaf Klaver 6a De GHG ligt deels tussen de 50 en 100 cm beneden maaiveld. Voor gebouwen dient een ontwatering van 100 cm te bestaan. Bij kruipruimteloos bouwen is dit 30 cm. Dit betekent dat het terrein lokaal moet worden opgehoogd voor bebouwing met kruipruimtes. De grondwaterstand zal iets toenemen ter plaatse van de infiltratievoorziening. Op de volgende pagina zijn de benodigde peilen in m+nap weergegeven. Bouwkavel Huidig maaiveld [+NAP] GHG [m mv.] Gem. GHG [m+nap] Minimaal bouwpeil [m+nap] Minimaal wegpeil [M+NAP] K6a 25,5 25,9 0,47 1,04 25,00 26,00 25,70 Tabel 1Minimale bouwpeilen K6a 3.4 GEVOLGEN VOOR HET OPPERVLAKTEWATERSYSTEEM Het plangebied blijft afwateren op de Tradeportsloot. Conform het Waterhuishoudingsplan kan ervoor worden gekozen de Tradeportsloot door middel van stuwen te verbinden met de Gekkengraaf. Afhankelijk van het wateraanbod en de watervraag (benedenstrooms) kan de waterafvoer dynamisch worden geregeld. De bestaande waterberging in Klaver 6a heeft een oppervlak van circa 14.000 m². Deze waterberging dient als compensatie voor de ontwikkeling van Trade Port West en tevens als natuurcompensatie van TPN. De exacte inhoud van deze waterberging is niet bekend, maar het behoud van de capaciteit van deze berging wordt in dit plan als uitgangspunt gehanteerd. Indien deze waterberging wordt gedempt, dient deze elders in het plangebied terug gebracht te worden. Daarnaast is het uitgangspunt de bestaande sloot om te leggen langs de rand van het plangebied. Zodoende kunnen bedrijven vanuit Trade Port West uitbreiden in Klaver 6a. Op de verlegde sloot kan het hemelwater van Klaver 6a afwateren. Water is in alle bestemmingen toegestaan, waardoor verlegging van het bestaande oppervlaktewater mogelijk is. Figuur 5 Indicatief beeld toekomstig oppervlaktewatersysteem. 077736549:A.1 - Definitief ARCADIS 13

Waterparagraaf Klaver 6a 3.5 GEVOLGEN VOOR DE WATERKETEN VAN KLAVER 6A De waterketen van Klaver 6a bestaat uit de volgende onderdelen: Bij voorkeur een biologische zuivering in Klaver 6a (waar nodig per bedrijf). Anders aansluiten op rioolstelsel Trade Port Noord in combinatie met nieuwe vormen van sanitatie. Aansluiten van het gezuiverde afvalwater van bedrijfspercelen op de infiltratievoorziening van Klaver 6a. Afvoer van hemelwater dat afstroomt van de duurzame verharding wordt duurzaam opgelost. Indien de best beschikbare techniek onvoldoende duurzaam is, wordt aangesloten op een vuilwaterriool 6. Hemelwaterriolen en sloten waarmee het water van de meest intensief bereden wegen naar infiltratievijvers wordt geleid. Afvoer van dakwater naar infiltratievoorzieningen. Aansluiting op het bestaande drinkwaternet van Waterleidingmaatschappij Limburg. 3.6 RUIMTEBESLAG WATERSYSTEEM Op basis van een bergings- en infiltratieberekening is het benodigde ruimtebeslag voor het watersysteem bepaald. Deze berekening is gebaseerd op afspraken gemaakt tijdens het watertoetsoverleg van 17 juli 2012 (voor Klaver 8). Biologische zuivering Voor biologische zuivering wordt extra ruimte gereserveerd. De locatie van deze zuivering is niet bekend en wordt mogelijk met meerdere klavers (voornamelijk Klaver 6b en 5) samen opgepakt. Daarnaast kan het zijn dat een nieuw te vestigen bedrijf binnen de bestemming BT bedrijventerrein (veel) proceswater gebruikt dat niet verwerkt kan worden ter plaatse van de biologische zuivering van Klaver 6a. Op de plankaart en in de planregels wordt mogelijk gemaakt om in het gehele plangebied decentrale biologische zuivering te realiseren. Voor het bestemmingsplan Trade Port Noord is een inschatting gemaakt van de hoeveelheid vuilwater eenheden en de ruimtereservering die nodig is voor het zuiveren van dit vuil water. Op basis van de inschatting van Trade Port Noord is een ruimtereservering nodig van 0,1 ha. Berging en infiltratie Het afstromend regenwater van het terreinoppervlak stroomt bij voorkeur bovengronds af naar een bergingsvoorziening op eigen terrein. De bergingsvoorziening moet een inhoud van minimaal 6 mm hebben waarna een vrije afvoer naar oppervlaktewater mag plaatsvinden. De berging moet door infiltratie naar de ondergrond of door een vertraagde afvoer binnen 24 uur leeg raken. De voorkeur gaat uit naar infiltratie naar de ondergrond. Bij het realiseren van lediging door vertraagde afvoer is aanvullend een zuiverende voorziening noodzakelijk wat in vergelijking met infiltratie niet kostenefficiënt is. 6 Water dat wordt geïnfiltreerd mag een veel kleinere hoeveelheid olie bevatten dan water dat wordt geloosd op een vuilwaterriool. 14 ARCADIS 077736549:A.1 - Definitief

Waterparagraaf Klaver 6a Bij het bepalen van bergingsopgave zijn de volgende uitgangspunten gebruikt: De vereiste berging bij T = 10 is 50 mm in 17,3 uur De vereiste berging bij T = 100 is 84 mm in 48 uur. Er zijn enkele factoren op deze bergingsopgave in mindering gebracht: 1,0 l/sec/ha (bruto oppervlak) wordt afgevoerd naar het oppervlaktewatersysteem van het waterschap. Er is uitgegaan van een vertraging-, verdampingsfactor van 1 mm over het afvoerend verhard oppervlak. In het kader van waterkwaliteit wordt een berging van 6 mm voor terreinverharding op privé terrein aangenomen. De infiltratiecapaciteit (K-waarde) van de infiltratievoorzieningen is 0,45 m/dag, er wordt gerekend met een veiligheidsfactor van 2 waardoor de K-waarde 0,225 m/dag is. Bergingsruimte is alleen boven GHG meegerekend. Het verschil tussen de GHG en het bouwpeil (de beschikbare bergingsruimte) is in het gehele gebied 1 m. Bij een T=10 moet rekening gehouden worden met een drooglegging van minimaal 0,5 m. Bij een T=100 mag het volledige profiel als berging geteld worden. Gehanteerd bergingsprofiel Klaver 6a watert af naar de Tradeportsloot waar ook Klaver 6b op aangesloten is. In de huidige situatie is er in Klaver 6a reeds een berging aanwezig ten behoeve van reeds ontwikkelde gebieden in Trade Port West. Deze berging moet gehandhaafd blijven of elders in hetzelfde systeem met eenzelfde capaciteit teruggebracht worden, inclusief de berging die benodigd is voor de ontwikkeling van Bouwkavel K6a. Het huidige oppervlak van de berging is 14.000 m². Om vanuit Trade Port West in westelijke richting uit te kunnen breiden, dient de bestaande waterberging (deels) te worden verplaatst (zie indicatieve toekomstbeeld in afbeelding 5). Voor de ontwikkeling van Klaver 6a is in het Waterhuishoudingsplan K5 t/m 8 berekend dat een bergingsvoorziening met een oppervlak van minimaal 1.365 (K6a) + 14.000 (TPW) = 15.365 m² gerealiseerd moet worden. In Klaver 6a is de doelstelling om zoveel mogelijk water te infiltreren om zo de grondwaterhuishouding zo min mogelijk te verstoren. Gezien de grote afwijkingen in infiltratiecapaciteit (13,8 m/d gemeten en 0,75 1,5 m/d op kaart) die in de omgeving zijn aangetroffen wordt geadviseerd om op de locaties waar infiltratievoorzieningen gepland zijn infiltratieproeven uit te voeren. Zolang er geen infiltratiemetingen zijn uitgevoerd wordt voor de dimensionering van infiltratievoorziening in gebied K6a uitgegaan van een infiltratiecapaciteit van 0,45 m/d. Als uit infiltratieproeven blijkt dat de infiltratiecapaciteit hoger is kan het oppervlak van de voorzieningen, en daarmee wellicht de omvang van het oppervlak aan uitgeefbare grond, aangepast worden. De daadwerkelijke infiltratiecapaciteit zal naar verwachting groter zijn dan de gehanteerde landelijke afvoer. Om dit te controleren worden infiltratieproeven uitgevoerd voor de verdere uitwerking en inrichting van het plangebied. Indien uit infiltratieproeven blijkt dat de infiltratie van het gebied onvoldoende is, kunnen infiltratie bevorderende maatregelen worden genomen. Tevens kan in dat geval ervoor gekozen worden om water uit de infiltratievoorziening af te voeren met 1 l/s/ha. Het doel hiervan is om de bergingsvoorziening weer binnen 24 tot 48 uur beschikbaar te hebben voor de volgende bui. Wel wordt er een noodoverlaat gerealiseerd die overstort bij een neerslaggebeurtenis die minder dan eens in de 100 jaar voorkomt. Deze stort over op de sloot ten oosten of de sloot ten westen van het plangebied. 077736549:A.1 - Definitief ARCADIS 15

Waterparagraaf Klaver 6a De locatie van de bergingsvoorziening is nog onbekend. In de planregels is daarom binnen iedere bestemming de mogelijkheid voor het realiseren van waterberging opgenomen. Door het realiseren van bergings- en infiltratievoorzieningen waar binnen alles wordt vastgehouden tot T=100, wordt de infiltratie volledig gemaximaliseerd. Inzameling van hemelwater bij bedrijfspercelen De inzameling van hemelwater bij bedrijfspercelen gaat uit van drie principes: Water van daken wordt afgevoerd naar de infiltratiezones in het openbaar gebied. Hiertoe worden geen bergende voorzieningen vereist op particulier terrein. Behoudens wanneer dit regenwater deels dient te worden gebufferd voor hergebruik. Een mogelijkheid die wordt onderzocht is het direct infiltreren van hemelwater via pijpen in het grondwater. Hierdoor kan worden volstaan met kleinere bergingsvoorzieningen. Hemelwater op bedrijfsverharding (bijvoorbeeld parkeerplaatsen) wordt op eigen terrein ingezameld. Infiltratie in openbaar gebied vindt enkel plaats als het water een kwaliteit heeft vergelijkbaar met hemelwaterkwaliteit. Naast het toepassen van een beperkte berging op particulier terrein (6 mm) kan het inhouden dat een voorzuivering op particulier terrein vereist is voordat afstroming plaatsvindt. Hemelwater op sterk vervuilde oppervlaktes, bijvoorbeeld laadkuilen van vrachtwagens, zal in overleg met de gemeente en DCGV worden aangesloten op de vuilwatervoorziening, zodat het water naar een zuiverende voorziening wordt afgevoerd. Hiervoor is vereist dat er voldoende berging op eigen terrein aanwezig is en het vuil water met een beperkt debiet aan het riool wordt aangeboden (1 l/s/ha). Het is ook mogelijk om dit water met voorzuivering op eigen terrein te infiltreren. In de volgende paragraaf wordt specifiek ingegaan op het tankstation dat in deze ontwikkeling is voorzien. 16 ARCADIS 077736549:A.1 - Definitief

Waterparagraaf Klaver 6a Colofon WATERPARAGRAAF KLAVER 6A OPDRACHTGEVER: Gemeente Horst aan de Maas & Venlo Development Company Greenport Venlo STATUS: Definitief AUTEUR: R.E.F. van den Berg MSc GECONTROLEERD DOOR: ing Y.M. Schenau MUAD VRIJGEGEVEN DOOR: ing Y.M. Schenau MUAD 18 juli 2014 077736549:A.1 ARCADIS NEDERLAND BV Mercatorplein 1 Postbus 1018 5200 BA 's-hertogenbosch Tel 073 6809 211 Fax 073 6144 606 www.arcadis.nl Handelsregister 09036504 ARCADIS. Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbenden niets uit dit document worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, digitale reproductie of anderszins. 077736549:A.1 - Definitief ARCADIS 17

Bijlage 3

MITIGATIEPLAN KLAVERTJE 4 DEVELOPMENT COMPANY GREENPORT VENLO 1 augustus 2013 077785705:A - Definitief B02012.000281.0900

Mitigatieplan Klavertje 4 Inhoud 1 Inleiding... 3 1.1 Aanleiding... 3 1.2 Proces... 4 1.3 Afbakening... 5 1.4 Leeswijzer... 6 2 Selectie gebieden en habitattypen... 7 2.1 Inleiding... 7 2.2 Stap 1: Gebieden met een verminderde afname... 7 2.3 Stap 2: Overschrijding kritische depositiewaarden... 9 2.4 Stap 3: Habitattypen waar mogelijk maatregelen noodzakelijk zijn... 10 2.4.1 Maasduinen... 12 2.4.2 Deurnsche Peel & Mariapeel en Groote Peel... 17 2.4.3 Boschhuizerbergen... 19 2.5 Definitieve selectie... 20 3 Mogelijke en reeds geplande maatregelen... 23 3.1 Inleiding... 23 3.2 H2310 Zandverstuivingen met struikheide... 23 3.3 H3130 Zwakgebufferde vennen... 25 3.4 H3160 Zure Vennen... 26 3.5 H4010A Vochtige heiden... 27 3.6 H4030 Droge heiden... 28 3.7 H5130 Jeneverbesstruwelen... 29 3.8 H7110A Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap)... 30 3.9 H7120 Herstellende hoogvenen... 31 3.10 H91D0 Hoogveenbossen... 32 3.11 Brongerichte maatregelen... 33 4 Uitwerking mitigerende maatregelen... 35 4.1 Inleiding... 35 4.2 Effectgerichte maatregelen per habitattype... 38 4.2.1 Maasduinen... 38 4.2.2 Deurnsche Peel & Mariapeel... 40 4.2.3 Boschhuizerbergen... 41 4.2.4 Cofinanciering van lopende herstelprojecten... 41 4.3 Brongerichte maatregelen... 42 4.4 Samenvatting maatregelen... 43 4.5 Kosten en financiering... 43 4.6 Borging... 45 4.7 Vervolgstappen... 45 5 Bronnen... 47 077785705:A - Definitief ARCADIS 1

Mitigatieplan Klavertje 4 Bijlage 1 Uitgangspunten berekeningen... 49 Bijlage 2 Betekenis geringe verminderde afname stikstofdepositie (<1 mol/ha/jr)... 55 Bijlage 3 Analyse per functie... 57 Bijlage 4 2000-gebieden 61 Kaarten verminderde afname stikstofdepositie (2023) op de habitattypen van de Natura Bijlage 5 Locaties waar mogelijk maatregelen noodzakelijk zijn... 63 Bijlage 6 Brongerichte maatregelen... 65 Bijlage 7 Intentieverklaringen... 71 Colofon... 73 2 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 1 Inleiding 1.1 AANLEIDING Als gevolg van onder andere de gunstige ligging tussen twee grote afzetmarkten (Randstad en Ruhrgebied), de goede bereikbaarheid en de sterke tuinbouwsector behoort de regio Venlo tot één van de vijf Nederlandse Greenports. Rijk, provincie en gemeenten hebben de handen ineengeslagen om de kansen voor een verdere economische ontwikkeling te benutten door in het gebied Klavertje 4 / Greenport Venlo gelegen in de gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo een omvangrijk, duurzaam werklandschap te ontwikkelen. Het werklandschap moet ruimte bieden aan onder andere glastuinbouw, (agro)logistiek, agribusiness en aanverwante bedrijven en instellingen. In het kader van de gebiedsontwikkeling wordt tevens gewerkt aan nieuwe infrastructuur, de versterking van de groenstructuren, duurzame energiesystemen en de realisatie van een duurzaam watersysteem. Met de planmatige gebiedsontwikkeling willen de betrokken partijen mede een versnipperde ontwikkeling in de regio, onder meer in het buitengebied, voorkomen en daarmee een bijdrage leveren aan het open houden van het landschap. Voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied geldt dat er mogelijk significante gevolgen zijn op de Natura 2000-gebieden in de omgeving in Nederland en Duitsland. Om eventuele effecten te beoordelen op deze Natura 2000-gebieden, is een Passende Beoordeling (ARCADIS, 2012) opgesteld. Op advies van de Commissie MER is hierop een aanvulling gemaakt met onder andere een verkenning van mitigerende maatregelen (ARCADIS, 2012a). In de toetsing is beoordeeld of het plan leidt tot significante effecten op de instandhoudingsdoelen van de habitattypen en soorten waarvoor omringende beschermde gebieden op basis van concept-aanwijzingsbesluiten zijn aangewezen als Habitat- en/of Vogelrichtlijngebied. Uit de Passende Beoordeling volgt dat de emissie van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) door de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied in een worst-case scenario mogelijk leidt grotendeels tot een verminderde afname van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden (verminderde afname ten opzichte van de te verwachten autonome afname). Dit kan leiden tot minder dan gewenste afname van verzuring en vermesting van de bodem, met mogelijk negatieve gevolgen voor de aanwezige natuurwaarden. Gedurende het opstellen van het mitigatieplan zijn een aantal uitgangspunten van het plan gewijzigd die van belang zijn voor de accuraatheid van de berekeningen en effectbeoordeling in de Passende Beoordeling. Voor een aantal deelgebieden worden door de initiatiefnemer mogelijkheden onderzocht voor de vestiging van industrie met andere milieucategorieën dan eerder was voorzien. Tevens zijn in het afgelopen jaar nieuwe achtergronddepositiewaarden en kritische depositiewaarden beschikbaar gekomen en is er een nieuwe versie uitgebracht van het depositiemodel. Daarnaast heeft bovendien een update plaatsgevonden van de emissiecijfers voor industrie/ bedrijven en verkeer. 077785705:A - Definitief ARCADIS 3

Mitigatieplan Klavertje 4 Aangezien bij de toetsing en de uitwerking van het mitigatieplan met de meest recente wetenschappelijke kennis moet worden gewerkt heeft er een nieuwe toetsing plaatsgevonden. Deze kan dan ook gezien worden als actualisatie van het aspect stikstofdepositie van de Passende Beoordeling zoals in 2012 opgesteld (ARCADIS, 2012). Op basis van deze meer actuele toetsing is de definitieve opgave voor mitigatie vastgesteld en verder uitgewerkt. Daarbij is uitgegaan van een worst-case scenario, zodat deze toekomstige ontwikkelingen in het gebied mogelijk maken. De ontwikkeling van het gebied moet passen binnen dit worst-case scenario. Het worst-case scenario houdt in dat er gerekend is met een maximale milieucategorie van bedrijven en dat er extra verkeer wordt gegenereerd dan traditioneel te verwachten is. Hierbij is bovendien voor de toekomstige situatie gerekend voor het jaar 2023, uitgaande van volledige realisatie van de ontwikkeling, terwijl de hele ontwikkeling pas in 2030 wordt voorzien te zijn voltooid. In 2030 is onder andere de achtergronddepositie lager en zijn emissies van het verkeer lager. Daarmee zijn de effecten voor 2023 negatiever dan ze in werkelijkheid zullen zijn en is de mitigatieopgave in voorliggend mitigatieplan groter dan noodzakelijk (en daarmee ook worst-case). De belangrijkste conclusie uit de cumulatieve toetsing (industrie/ bedrijven, verkeer en veehouderij) is dat er ten opzichte van de huidige situatie er in de toekomst voornamelijk een afname is van stikstofdepositie. Ten opzichte van de autonome situatie is er sprake van een verminderde afname. Deze verminderde afname van stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied vormt geen gevaar voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden. De beperkte negatieve effecten die door de verminderde afname van stikstofdepositie worden veroorzaakt als gevolg van de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied, zullen worden weggenomen door het uitvoeren van effectgerichte maatregelen, die zijn toegespitst op het betreffende habitattype en de abiotiek en geomorfologie ter plaatse. In de Passende Beoordeling wordt gesproken over een mitigatieplan met concrete effectgerichte maatregelen per Natura 2000-gebied. Voorliggend rapport vormt het mitigatieplan. Development Company Greenport Venlo (DCGV) gaat een resultaatsverplichting aan voor de uitvoering van de mitigerende maatregelen, welke contractueel wordt vastgelegd met de betrokken terreinbeheerders. Bij uitvoering van effectgerichte maatregelen zijn significant negatieve effecten als gevolg van de verminderde afname van stikstofdepositie geheel uitgesloten. 1.2 PROCES Dit mitigatieplan is opgesteld op basis van een trechteringsproces (zie Afbeelding 1). 1. Er is een intergemeentelijke Structuurvisie vastgesteld met een bijbehorend planmer en Passende Beoordeling. Deze dienden als basis voor vervolgstappen. Gedurende de vervolgstappen zijn een aantal uitgangspunten gewijzigd welke vervolgens zijn meegenomen in het voorliggende proces. 2. In eerste instantie is een lijst gemaakt met alle mogelijke maatregelen. Gecombineerd met de habitattypekaarten van de betrokken gebieden en de ondergrens van het gebied waar effecten op stikstofdepositie te verwachten zijn, leidt dit tot een plan waarin alle mogelijke maatregelen beschreven zijn voor het totale beïnvloedingsgebied. 3. Door gesprekken aan te gaan met de beheerders is deze lijst verfijnd. Welke maatregelen worden al uitgevoerd en zijn dus overbodig dan wel niet functioneel voor mitigatie vanuit het Klavertje 4-gebied? Welke maatregelen kunnen worden uitgevoerd en/ of verfijnd en/ of uitgebreid? Op welke manier kan dit gebeuren? 4. De gesprekken met de beheerder hebben geleid tot aanpassing, bijschaving en verfijning van het maatregelenpakket. Hierdoor is één mitigatieplan ontstaan waarin per gebied maatregelen zijn beschreven, zoals voorliggend. 4 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 5. Dit mitigatieplan met de daarbij behorende afspraken worden contractueel met de relevante terreinbeheerders vastgelegd in een contract waarin wederzijdse verplichtingen zijn vastgelegd (samenwerkingsovereenkomst). Tevens wordt dit mitigatieplan voorgelegd aan de relevante gemeenten (Colleges van B&W) en aan de provincie (college van GS). Afbeelding 1. Schematische weergave van het proces. 1.3 AFBAKENING De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd bij het opstellen van dit mitigatieplan: Voor het relevante wettelijke kader en de werkwijze bij de beoordeling van de effecten verwijzen wij naar de Passende Beoordeling die is opgesteld voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied (ARCADIS, 2012). Het afgelopen jaar nieuwe achtergronddepositiewaarden en kritische depositiewaarden beschikbaar gekomen en is er een nieuwe versie uitgebracht van het depositiemodel. Daarnaast heeft bovendien een update plaatsgevonden van de emissiecijfers voor industrie/ bedrijven en verkeer. Bij de berekeningen is gebruikt gemaakt van de meest recent beschikbare cijfers. Voor het nemen van maatregelen is een ondergrens bepaald van de stikstofdepositie. Ecologische effecten als gevolg van een verminderde afname van stikstofdepositie zijn onder de 1 mol N/ha/jr verwaarloosbaar. Zie voor een bepaling van deze ondergrens de Passende Beoordeling en Bijlage 2. Zoals uit de toetsing blijkt kan met zekerheid worden gesteld dat deze geringe verminderde afname niet zal leiden tot (significante) negatieve effecten. Het huidige beheer in de gebieden zal daarnaast deze verminderde afname al teniet doen. Om elke twijfel hierover weg te nemen zijn additionele maatregelen voorzien in de Natura 2000- gebieden waar de verwachte verminderde afname van stikstofdepositie meer is dan 1 mol N/ha/jr. 077785705:A - Definitief ARCADIS 5

Mitigatieplan Klavertje 4 In de aanvulling op de Passende Beoordeling (ARCADIS, 2012a) is nog uitgegaan van een verwaarloosbare verminderde afname van 2 mol N/ha/jr. Om toch met nog meer zekerheid de effecten te mitigeren is hier gekozen voor een ondergrens van 1 mol N/ha/jr. DCGV heeft de provincie Limburg verzocht om in de in voorbereiding zijnde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ontwikkelruimte op te nemen ten behoeve van de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied. Daarmee kunnen effecten op nationaal/ provinciaal niveau worden gesaldeerd op Nederlands grondgebied. Provincie Limburg (Nederland) heeft toegezegd het Klavertje 4-gebied op de PAS-lijst op te nemen. Dit betekent dat in de toekomst reeds maatregelen voorzien zijn in de gebieden waar een verminderde afname van stikstofdepositie is voorzien als gevolg van de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied. De maatregelen in dit mitigatieplan zijn vooruitlopend op de PAS geformuleerd voor een periode van 5 jaar (immers is de PAS voorzien om ruim binnen deze 5 jaar van kracht te zijn), of totdat de PAS van kracht is 1. Voor de bepaling van de definitieve maatregelen in het mitigatieplan is daarom uitgangspunt genomen dat het gebied in de eerste 5 jaar nog niet geheel is ontwikkeld (zie paragraaf 2.4) 1.4 LEESWIJZER In hoofdstuk 2 worden de resultaten van de nieuwe toetsing gegeven op basis waarvan de selectie is gemaakt van relevante habitattypen in de rondom het Klavertje 4-gebied gelegen Natura 2000-gebieden. Deze selectie is maatgevend voor de mitigatieopgave. In hoofdstuk 3 zijn mogelijke maatregelen per habitattype opgenomen. Daarbij is tevens aangegeven welke maatregelen al gepland zijn in de uitwerking van de PAS (mede ten behoeve van de Natura 2000-beheerplannen). Hoofdstuk 4 geeft de nadere uitwerking van mitigerende maatregelen. Hoofdstuk 5 geeft de gebruikte bronnen. De volgende bijlagen zijn in dit rapport opgenomen: Bijlage 1: Uitgangspunten berekeningen. Bijlage 2: Betekenis geringe verminderde afname stikstofdepositie (<1 mol/ha/jr). Bijlage 3: Analyse per functie. Bijlage 4: Kaarten verminderde afname stikstofdepositie (2023) op de habitattypen van de Natura 2000- gebieden. Bijlage 5: Locaties waar mogelijk maatregelen noodzakelijk zijn. Bijlage 6: Brongerichte maatregelen. Bijlage 7: Intentieverklaringen zoals opgesteld met de relevante terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer en Stichting Het Limburgs Landschap). 1 De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft in een brief naar de Tweede Kamer (d.d. 16 april 2013) aangegeven dat het streven is om de PAS al op 1 januari 2014 te laten ingaan. 6 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 2 Selectie gebieden en habitattypen 2.1 INLEIDING Voor de selectie van relevante habitattypen en gebieden zijn de volgende drie stappen in dit hoofdstuk genomen: 1. Selectie van Natura 2000-gebieden waar een verminderde afname voorzien is. 2. Selectie habitattypen waarvan de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden (voor deze habitattypen is een effect als gevolg van een verminderde afname van stikstofdepositie niet uit te sluiten). 3. Selectie van habitattypen waar een verminderde afname voorzien is en waar mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. 2.2 STAP 1: GEBIEDEN MET EEN VERMINDERDE AFNAME Op basis van de uitgangspunten in 0 zijn nieuwe worst-case berekeningen uitgevoerd met betrekking tot stikstofdepositie. Voor de Natura 2000-gebieden Maasduinen, Boschhuizerbergen, Deurnsche Peel & Mariapeel en Groote Peel is naar de toekomst toe, als gevolg van generiek en gebiedsgericht beleid, sprake van een afname van de stikstofdepositie. Ten opzichte van de huidige situatie is er op het grootste deel van de Natura 2000-gebieden een afname van stikstofdepositie (tot 395 mol/ha/jr). Bij de berekeningen voor 2023 is er vanuit gegaan dat het gehele gebied al is ontwikkeld (worst-case). In werkelijkheid zal de totale ontwikkeling pas in 2030 zijn gerealiseerd. Bij de toetsing zijn conform de Passende Beoordeling de effecten in beeld gebracht op het niveau van de intergemeentelijke Structuurvisie. Aangezien het hierbij om een plan gaat (dus geen project) heeft de toetsing plaatsgevonden conform artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 (zie voor wettelijk kader hoofdstuk 2 van de Passende beoordeling). Conform dit artikel is getoetst aan de toekomstige situatie (plan) ten opzichte van de huidige situatie (Tabel 1). Om ook inzicht te geven in de mogelijke effecten ten opzichte van de autonome ontwikkeling, zijn deze ook in de Passende Beoordeling beschouwd en zijn ook ten behoeve van het mitigatieplan nieuwe berekeningen uitgevoerd. Bij een vergelijking met de autonome ontwikkeling (2023) is er een verminderde afname waar te nemen (Tabel 2). In totaal neemt de stikstofdepositie namelijk in de toekomst af (zie ook bijlage 4 en 5 van de Passende beoordeling)). In paragraaf 1.3 en bijlage 4 van de Passende Beoordeling is beschreven dat voor dit mitigatieplan alleen die gebieden en habitattypen relevant zijn, waarop een verminderde afname als gevolg van de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied is voorzien. Tabel 2 geeft de minimale en maximale verandering op de habitattypen in de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de autonome ontwikkeling (2023) van de totale ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied weer. 077785705:A - Definitief ARCADIS 7

Mitigatieplan Klavertje 4 Verandering depositie VKA (2023) t.o.v. HS (2012) (mol N/ha/jr) Code Habitattype Maasduinen Boschhuizer- Bergen Deurnsche Peel & Mariapeel Groote Peel H2310 Zandverstuivingen met struikheide -22 - -1-73 - -17 - - H2330 Zandverstuivingen -22 - -1-73 - -17 - - H3130 Zwakgebufferde vennen -22 - -1-73 - -17 - - H3160 Zure vennen -22 - -1 - - - H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden) -22 - -1 - - - H4030 Droge heide - - -395 - -12-34 - -13 H5130 Jeneverbesstruwelen - -73 - -17 - - H6120 Stroomdalgraslanden -22 - -1 - - - H7110A Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) - - -395 - -12 - H7110B Actieve hoogvenen (heideveentjes) -22 - -1 - - - H7120 Herstellende hoogvenen - - -395 - -12-34 - -13 H7150 Pioniervegetatie met snavelbiezen -22 - -1 - - - H91D0 Hoogveenbossen -22 - -1 - - - H91E0C Vochtige alluviale bossen (beek begeleidende bossen) -22 - -1 - - - Tabel 1: Verandering in depositie als gevolg van totale initiatief (2023) in vergelijking met de huidige situatie (HS, 2012). Verandering depositie plan (2023) t.o.v. AO (2023) (mol N/ha/jr) Code Habitattype Maasduinen Boschhuizer- bergen Deurnsche Peel & Mariapeel Groote Peel H2310 Zandverstuivingen met struikheide 0-5 0-5 - - H2330 Zandverstuivingen 0-2 0-5 - - H3130 Zwakgebufferde vennen 0-2 0-2 - - H3160 Zure vennen 0-5 - - - H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden) 0-5 - - - H4030 Droge heide - - 0-10 0-2 H5130 Jeneverbesstruwelen - 0-5 - - H6120 Stroomdalgraslanden 1-2 - - - H7110A Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) - - 0-5 - H7110B Actieve hoogvenen (heideveentjes) 0-5 - - - H7120 Herstellende hoogvenen - - 0-32 0-2 H7150 Pioniervegetatie met snavelbiezen 0 - - - H91D0 Hoogveenbossen 0-10 - - - H91E0C Vochtige alluviale bossen (beek begeleidende bossen) 0-5 - - - Tabel 2: Verandering van depositie als gevolg van de totale ontwikkeling (2023) in vergelijking met de autonome ontwikkeling (2023). 8 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 De verminderde afname is, gezien de uitgevoerde worst case benadering, gering voor de meeste gebieden (Tabel 3). Dit geldt minder voor de een aantal habitattypen in de Deurnsche Peel & Mariapeel en Maasduinen: Deurnsche Peel & Mariapeel: H4030 Droge heide: maximaal 0-10 mol N/ha/jr. Deurnsche Peel & Mariapeel: H7120 Herstellende hoogvenen: maximaal 0-32mol N/ha/jr (piek van 32 mol N/ha/jr direct naast de snelweg). Maasduinen: H91D0 Hoogveenbossen: maximaal 0-10 mol N/ha/jr. In de deelgebieden van de Deurnsche Peel & Mariapeel, die direct grenzen aan de snelweg A67 bestaan derhalve nog onzekerheden of de natuurlijke kenmerken niet worden aangetast door een verminderde afname van de stikstofdepositie ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Dergelijke effecten zullen optreden bij een ontwikkeling van het plangebied Klavertje 4 volgens het onderzochte worst-case scenario (maximale effecten). Het is zeer waarschijnlijk dat deze verminderde afnamen niet of zeker niet in de weergegeven omvang zullen optreden (ook verklaarbaar omdat de toename van verkeer op de autosnelwegen door de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied maar enkele procenten bedraagt). Voor de Maasduinen is er deze onzekerheid met betrekking tot de Hoogveenbossen die gelegen zijn in het Zuidwestelijk deel van de Maasduinen (het dichts bij de gebiedsontwikkeling Klavertje 4). De verminderde afname ten opzichte van de autonome situatie is vooral het gevolg van de toename van de stikstofdepositie als gevolg van industrie/bedrijven. Hierbij moet in het achterhoofd worden gehouden dat deze toename optreedt bij de volledige ontwikkeling van het gebied (2030) en de zwaarst mogelijke milieucategorieën (per deelgebied). In de praktijk zal dit beduidend lager zijn en zeker in de komende jaren nog niet voorkomen (zie paragraaf 2.4). Zoals in paragraaf 1.3 aangegeven zijn verminderde afnames onder de 1 mol N/ha/jr zeker verwaarloosbaar. Bij de hierboven grotere toenames (>1 mol N/ha/jr) worden in paragraaf 2.4 de habitattypen beschreven waar mogelijke effecten niet geheel uitgesloten worden en waar maatregelen nodig zijn om met zekerheid effecten als gevolg van de gebiedsontwikkeling Klavertje 4 uit te sluiten. 2.3 STAP 2: OVERSCHRIJDING KRITISCHE DEPOSITIEWAARDEN In Tabel 3 is weergegeven of de kritische depositiewaarden 2 voor verschillende habitattypen in de verschillende Natura 2000-gebieden in 2020 wordt overschreden. Voor alle habitattypen in de vier Natura 2000-gebieden is sprake van (mogelijke) overschrijding van de kritische depositiewaarde in 2020. Dit geldt ook voor de situatie in 2030 (jaar waarin voorzien wordt dat het hele gebied volledig ontwikkeld zal zijn). Bij alle habitattypen is er in 2020 en 2030 een overschrijding van de kritische depositiewaarde. Enkel voor H7150 pioniervegetatie met snavelbiezen is er in een deel van het Natura 2000-gebied de Maasduinen een onderschrijding. In de Passende Beoordeling bleken meer habitattypen onder de achtergronddepositiewaarden (ADW) te komen. De meest recente berekende achtergronddeposities voor 2020 en 2030 zijn echter hoger dan de achtergronddeposities die bekend waren ten tijde van het opstellen van de Passende beoordeling. Bij het habitattype Jeneverbesstruwelen komt daarnaast de achtergronddepositie niet meer onder de kritische depositiewaarde, omdat de kritische depositiewaarde inmiddels veel lager is vastgesteld (Van Dobben et al., 2012). 2 N.B. de kritische depositiewaarden zijn in 2012 gewijzigd (Van Dobben et al, 2012). Deze wijken in sommige gevallen af van de kritische depositiewaarden in de Passende Beoordeling (ARCADIS, 2012). De grootste wijziging is de kritische depositiewaarde van H5130 Jeneverbesstruwelen (aanpassing kritische depositiewaarde van 2180 naar 1171 mol N/ha/jr). 077785705:A - Definitief ARCADIS 9

Mitigatieplan Klavertje 4 Code Habitattype KDW Maasduinen Boschhuizerbergen Deurnsche Peel & Groote Peel Mariapeel H2310 Zandverstuivingen met 1100 1470-2720 2000-2080 - - struikheide 1310-2650 1960-2030 H2330 Zandverstuivingen 740 1460-1560 2000-2080 - - 1420-1500 1960-2030 H3130 Zwakgebufferde 410 1480-1710 2000 - - vennen 1430-1650 1960 H3160 Zure vennen 410 1480-2270 - - - 1430-2210 H4010A Vochtige heiden 1300 1470-2650 - - - (hogere zandgronden) 1430-2610 H4030 Droge heiden 1100 - - 1570-1840 1510-1750 1390-1850 1340-1760 H5130 Jeneverbesstruwelen 1071-2000-2080 - - 1960-2030 H6120 Stroomdalgraslanden 1250 1810-2060 - - - 1740-1990 H7110A Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) 500 - - 1570-1820 1530-1770 - H7110B Actieve hoogvenen 786 1470-2650 - - - (heideveentjes) 1430-2610 H7120 Herstellende hoogvenen 500 - - 1460-2600 1390-2550 1390-1930 1340-1890 H7150 Pioniervegetatie met 1600 1330-2360 - - - snavelbiezen 1310-2330 H91D0 Hoogveenbossen 1800 2070-2280 2010-2210 - - - H91E0C Vochtige alluviale 1860 2010-2260 - - - bossen 2010-2190 (beekbegeleidende bossen) Tabel 3: Kritische depositiewaarde (KDW) en achtergronddepositiewaarden (ADW, 2020 en 2030) per habitattype, per Natura 2000-gebied (mol N/ha/jr). 2020: eerste range, 2030: tweede range; Legenda: rood = overschrijding KDW, oranje: KDW binnen de marges van de ADW; groen; KDW lager dan ADW (komt niet voor). 2.4 STAP 3: HABITATTYPEN WAAR MOGELIJK MAATREGELEN NOODZAKELIJK ZIJN In de vorige stappen is een selectie gemaakt van de relevante habitattypen in de relevante Natura 2000- gebieden. Nu is de vraag of voor deze habitattypen daadwerkelijk maatregelen noodzakelijk zijn. In de Passende Beoordeling zijn eerder de hoofdlijnen van deze analyse weergegeven. Voor het mitigatieplan is nu een nieuwe analyse uitgevoerd. Voor een aantal habitattypen is de kritische depositiewaarde namelijk verlaagd (Van Dobben et al. 2012) en ook zijn de berekende achtergronddepositiewaarden voor 2020 en 2030 een stuk hoger dan eerdere cijfers ten tijde van het opstellen van de Passende beoordeling. 10 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Tabel 3 geeft inzicht in de totale achtergronddepositie op de habitattypen in de betreffende gebieden in relatie tot de kritische depositiewaarden. In de navolgende paragraven (2.4.1, 2.4.2, 2.4.3) wordt per Natura 2000-gebied aangegeven voor welke habitattypen maatregelen noodzakelijk zijn (knelpunten). Hierbij wordt in eerste instantie aangegeven of en zo ja, waar maatregelen noodzakelijk zijn als gevolg van de totale ontwikkeling. In Bijlage 5 zijn kaarten opgenomen waarop wordt aangegeven waar er een verminderde afname is ten opzichte van de autonoom te verwachten afname. In de rood gearceerde delen is de te verwachten verminderde afname het grootste (> 1 mol N/ha/jr) en zijn maatregelen het meest aan de orde. Uiteraard gaat het daarbij enkel in die delen van het gearceerde gebied waar ook daadwerkelijk habitattypen gelegen zijn. De locaties voor maatregelen zijn in eerste instantie bepaald als gevolg van depositie in een situatie dat het gehele gebied (incl. de worst-case aannames) is ontwikkeld. Dit zal pas in 2030 zijn gerealiseerd. Zoals eerder opgemerkt wordt de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied opgenomen in de PAS. De eerste vijf jaar zullen vooruitlopend op de PAS al maatregelen worden genomen. In paragraaf 2.5 vindt een definitieve selectie plaats van habitattypen en locaties waar de komende 5 jaar maatregelen het meest urgent zijn. In hoofdstuk 4 zijn deze maatregelen voor de periode van de eerste 5 jaar verder uitgewerkt. In Figuur 1 is het verschil in depositie met en zonder gebiedsontwikkeling schematisch weergegeven. Bij het bepalen van deze maatregelen is uitgegaan van een lineaire ontwikkeling van het gebied in de tijd, waarbij de verminderde afname als gevolg van de gebiedsontwikkeling tot 2018 wordt gemitigeerd 3. Concreet betekent dit dat de omvang van de te mitigeren maatregelen een omvang kent van 5/17 deel van het totaal te mitigeren stikstofdepositie in 2030 ((2018-2013)/(2030-2013)=5/17). Figuur 1: Schematische weergave ontwikkeling stikstofdepositie en effect van de gebiedsontwikkeling Klavertje 4- gebied (het verschil tussen plan en autonoom zal in 2018 in verhouding kleiner zijn dan nu aangegeven, maar is vergroot weergegeven ter verduidelijking). 3 In de Samenwerkingsovereenkomsten met de terreinbeheerders is opgenomen dat maatregelen door DCGV worden gefinancierd tot het moment dat de PAS in werking treedt, tenzij contractanten anders overeenkomen. 077785705:A - Definitief ARCADIS 11

Mitigatieplan Klavertje 4 2.4.1 MAASDUINEN Algemene knelpunten In het Natura 2000-gebied Maasduinen spelen verschillende problemen maar de grootste zijn de waterhuishouding en vermesting. Hierbij heeft het stoppen van bemesting in en rond natte deelgebieden een hoge prioriteit, om vermesting van aanliggende delen, gelegen binnen Natura 2000, tegen te gaan (Kiwa Water Research/EGG-consult, 2007f). De belangrijkste problemen in het Natura 2000-gebied Maasduinen zijn (Kiwa Water Research & EGG, 2007): Verdroging door verlaging grondwaterstand als gevolg van waterwinningen. Zandwinningen, peilverlagingen, ontwatering en dergelijke. Verzuring als gevolg van verminderde toestroming basenrijk grondwater door grondwateronttrekking voor drinkwater, industrie en landbouw. Externe en interne eutrofiëring als gevolg van toestroming nutriënten- en sulfaatrijk grondwater en oppervlaktewater door bemesting in intrekgebied binnen Natura 2000-gebied. Externe eutrofiëring door vroegere waterberging van nutriënten- en sulfaatrijk oppervlaktewater bij wateroverlast in landbouwgebied. Externe eutrofiëring door bemesting binnen Natura 2000-gebied. Fosfaat is een probleem in dit gebied. Gesteld wordt (onder andere in de gebiedendatabase van het Ministerie van Economische Zaken): 'Bemesting van voorheen natte laagtes heeft geleid tot eutrofiëring ter plekke. Daarbij is in een deel van de gebieden de bodem sterk met fosfaat verzadigd geraakt.' Verder wordt bij de prioritering expliciet genoemd: 'Het tegengaan van vermesting door het stoppen van de bemesting in en rond (potentieel) natte deelgebieden heeft hoge prioriteit ten einde verdere degradatie van habitattypen tegen te gaan en verdere opbouw van fosfaat in de bodem te stoppen.' Kernopgave Kernopgave voor dit gebied bestaat uit een kwaliteitsverbetering voor de verzuringsgevoelige habitattypen en het vergroten van onder andere het areaal aan stuifzandheiden met struikhei en zandverstuivingen. Overige maatregelen zijn gericht op het verminderen van de ontwatering en het stoppen van de bemesting binnen en buiten dit Natura 2000-gebied. Hierdoor zal minder basenrijk grondwater worden afgevangen waardoor verzuring wordt verminderd. Verzuring is veelal het gevolg van fosfaat en stikstof. Stikstofdepositie Alle voorkomende habitattypen zijn in meer of mindere mate gevoelig voor stikstofdepositie en de verschillende KDW s worden bij alle habitattypen overschreden (zie voor uitgebreide beschrijving betekenis overschrijding: aanvulling Passende beoordeling/ planmer Structuurvisie Klavertje 4, d.d. 24 mei 2012). Vooral de vennen en het hoogveenbos hebben te kampen met een ruime overschrijding. Enkel binnen het habitattype H7150 Pioniervegetaties met snavelbiezen daalt de depositie in 2030 op enkele plekken onder de KDW. Voor dit grondwaterafhankelijke habitattypen geldt dat allereerst het op orde krijgen van de abiotische omstandigheden (herstel hydrologie, uitvoeren van het GGOR) noodzakelijk is voor functioneel herstel en instandhouding van dit habitattype. Er is ook sprake van een vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie. De geringe verminderde afname op een klein deel van dit habitattype zal echter geen merkbaar effect hebben. Het habitattype is naast een goede hydrologische situatie afhankelijk van een goed beheer. Het type komt voor op kale, natte plekken in de vegetatie. Door een goed beheer, waarbij open plekken ontstaan, kan dit type zich gemakkelijk handhaven. 12 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Uiteraard moet de hydrologische situatie op orde zijn. Het huidige en toekomstige beheer kan de minimale verminderde afname van stikstofdepositie in voldoende mate afvoeren. Zeker aangezien naar de toekomst de totale afname vele malen groter is. De verminderde afname van stikstofdepositie zal niet leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoudopgaven en niet leiden tot significant negatieve effecten. Voor de overige habitattypen komt de stikstofdepositie ook in 2030 niet onder de KDW. Hier kunnen we dan ook spreken van een mogelijk knelpunt. Voor het habitattype H2310 Zandverstuivingen met struikheide is vooral dynamiek van het systeem van belang. Er dienen in het gebied voldoende open plekken te zijn. Het sturende landschapsecologische proces voor dit habitattype is de voortgaande vegetatie- en bodemsuccessie. Deze treedt na stabilisatie van habitattype H2330 Actief stuifzand van nature op en leidt binnen meerdere decennia tot het verdwijnen van de karakteristieke pioniergemeenschappen en bijbehorende fauna, en tot de kenmerkende initiële, zeer arme bodems. Deze natuurlijke successie wordt versneld door atmosferische depositie, waarbij het kan voorkomen dat successiestadia worden overgeslagen. Stikstofdepositie en gebrek aan winddynamiek door omringend bos hebben geleid tot versnelde vergrassing en verbossing. De resterende landduinrelicten met psammofiele heide zijn bijna overal te klein geworden om een natuurlijke winddynamiek toe te laten. Een groot deel van de heiden en landduinen is in het verleden verkaveld, actief bebost of is spontaan verbost door gebrek aan beheer. Bij een beheer gericht op open houden van de vegetatie zal de verminderde afname van stikstofdepositie niet leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven en niet leiden tot significant negatieve effecten. Aangezien stikstofdepositie wel in theorie (afhankelijk van de hoeveelheid) tot een versnelling van de successie kan leiden kunnen eventueel wel additionele maatregelen getroffen worden. Voor het habitattype H2330 Zandverstuivingen is eveneens het sturende landschapsecologische proces de windwerking. In de optimale situatie is het gebied zo groot en open dat de wind er vrij spel heeft en daarmee zorgt voor voldoende dynamiek van het zand. Immers, wanneer het zand stil komt te liggen krijgen respectievelijk Buntgras en algen, mossen, korstmossen en ten slotte grassen grip krijgen op de ondergrond. Uiteindelijk raakt het habitat dan in een volgend successiestadium. De natuurlijke successie wordt versneld door atmosferische stikstofdepositie. Grassen en boomscheuten ontwikkelen zich beter onder een hoger stikstofaanbod dan de kenmerkende korstmossen die van nature langzamer groeien. Stikstofdepositie en gebrek aan winddynamiek door omringend bos hebben geleid tot versnelde vergrassing en verbossing. Spontane verbossing door gebrek aan beheer leidt tot habitatverlies en draagt er toe bij dat veel van de resterende relicten te klein zijn geworden om de natuurlijke winddynamiek toe te laten. Bij een beheer gericht op open houden van de vegetatie zal de verminderde afname van stikstofdepositie niet leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven en niet leiden tot significant negatieve effecten. Aangezien stikstofdepositie wel tot een versnelling van de successie kan leiden in theorie kunnen eventueel wel additionele maatregelen getroffen worden. Voor H3130 Zwak gebufferde vennen geldt dat herstel van de hydrologie een eerste vereiste is, daar waar deze niet de gewenste kwantiteit of kwaliteit heeft. Om de effecten van het waterbeheer door verschillende sectoren, maar ook onttrekkingen (oppervlakkige grondwateronttrekkingen, detailontwatering en drainage van percelen) te beperken zijn diverse maatregelen noodzakelijk. Deze bestaan uit het dempen van interne waterlopen en greppels, aanleg van stuwen en het invoeren van peilgestuurde drainage Door de hoge stikstofdepositie is de successie versneld en treedt er verlanding op. Door het aansluiten op het huidige beheer, kleinschalig en gefaseerd plaggen van de aanwezige pijpenstrootje- en pitrusvegetaties kan de oeverzone van de venrand worden hersteld, evenals de gradiënt naar de aangrenzende habitattypen Vochtige heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. 077785705:A - Definitief ARCADIS 13

Mitigatieplan Klavertje 4 Daarnaast kan de bosopslag in het ven verwijderd te worden. Eveneens dient het bos in de zone van 30 tot 50 meter vanaf de oeverrand verwijderd te worden om de windwerking te vergroten en de inval van blad te voorkomen. De verminderde afname van stikstofdepositie zal in de praktijk niet leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoudopgaven en niet leiden tot significant negatieve effecten. Hydrologie is het meest belangrijke knelpunt op dit moment. Additionele maatregelen zijn niet noodzakelijk, maar kunnen wel als kwaliteitsimpuls additioneel aan het bestaande beheer uitgevoerd worden. Voor het eveneens grondwaterafhankelijke type H3160 Zure vennen is eveneens herstel van de hydrologie van belang. Door de hoge stikstofdepositie is de successie versneld en treedt er verlanding op. Door het kleinschalig en gefaseerd plaggen van de aanwezige pijpenstrootje- en pitrusvegetaties wordt de oeverzone van de venrand hersteld, evenals de gradiënt naar de aangrenzende habitattypen Vochtige heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. Daarnaast dient de bosopslag in het ven verwijderd te worden. Ook hier geldt dat hydrologie is het meest belangrijke knelpunt op dit moment. Additionele maatregelen zijn niet noodzakelijk, maar kunnen wel als kwaliteitsimpuls additioneel aan het bestaande beheer uitgevoerd worden. H4010A Natte heiden komen in het algemeen voor in combinatie met vennen en veentjes op schijngrondwaterspiegels. Het betreft het subtype vochtige heiden van de hogere zandgronden. Het milieu is zuur, maar plaatselijk treedt een zeer zwakke buffering op door lokaal toestromend grondwater. Voor dit habitattype is het sturende proces de grondwaterstand. Vochtige heiden komen alleen voor op plekken waar de grondwaterstand aan of net onder het maaiveld staat en hooguit kortstondig dieper weg zakt. Daarnaast is de nutriëntenbeschikbaarheid een belangrijk sturend proces in de snelheid van de successie. Onder natuurlijke omstandigheden hoopt strooisel zich op en neemt de nutriëntenbeschikbaarheid geleidelijk toe. Het habitattype ontwikkelt zich hierdoor via vergrassing door Pijpenstrootje richting struwelen en bos. Als gevolg van de hoge stikstofdepositie treedt eutrofiëring en verzuring op. Door eutrofiering ontwikkelt Pijpenstrootje sterk, wat ten koste gaat van Gewone dopheide en de kwaliteit van het habitattype. Een versnelde successie leidt tot struweelvorming en verbossing. De grondwaterstand in de Maasduinen is verlaagd door de zandwinningen en ontwatering binnen het Natura 2000-gebied. Een indirect gevolg van verdroging is dat de mineralisatie van organische stof toeneemt en daarmee meer nutriënten beschikbaar komen voor de vegetatie. Dit versterkt het probleem van vergrassing. De effecten van overschrijding van habitattype H4010A Vochtige heide kan grotendeels door een goed beheer worden voorkomen. Intensief beheer is een sturende factor voor het voorkomen van dit habitattype. Hoewel bij het huidige beheer de verminderde afname van stikstofdepositie niet zal leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven en niet zal leiden tot significant negatieve effecten, zouden wel additionele maatregelen genomen kunnen worden die aansluiten op het huidige beheer. Voor de H6120 Stroomdalgraslanden speelt in het gebied de hydrologie een belangrijker sturende factor. Voor de instandhoudingsdoelstellingen is dit een belangrijkere factor. Bovendien zal het huidige en toekomstige beheer de zeer geringe verminderde afname gemakkelijk bijhouden, dat wil zeggen een veelvoud van deze verminderde afname wordt met het beheer afgevoerd. De behoudopgave komt niet in gevaar. H7110B Actieve hoogvenen in dit gebied bestaat uit heideveentjes die door natuurlijke successie vanuit zure vennen ontstaan. Hydrologisch gezien zijn deze systemen stagnante inzijggebieden, dat wil zeggen dat de schijngrondwaterspiegel (het grootste deel van het jaar) hoger is dan de stijghoogten in het dunne watervoerend pakket van de omliggende gronden. In hydrologisch geïsoleerde vennen draagt beschutting tegen de wind door aangrenzend bos bij aan het verminderen van de verdamping door open water en door de venvegetatie. 14 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Ook neemt de windwerking af waardoor het kwetsbare veen beter is beschermd tegen erosie als gevolg van golfslag. Met name de hydrologie is een probleem voor deze heideveentjes. Door een hoge stikstofdepositie kunnen berken tot een ongewenste dominantie komen. In vergelijking tot veen zonder berken, neemt de verdamping toe bij berkenopslag. Alleen bij een hoge berkendichtheid neemt de verdamping af, maar dan is er sprake van een hoogveenbos (H91D0) en niet meer van actief hoogveen. Verdroging kan leiden tot het versneld overwoekeren van bepaalde kenmerkende soorten. Onder droge omstandigheden ontstaat extra verrijking onder invloed van mineralisatie. In eerste instantie is hydrologie een knelpunt. Hoewel bij het huidige beheer de verminderde afname van stikstofdepositie niet direct zal leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven en niet zal leiden tot significant negatieve effecten, kunnen eventueel wel additionele maatregelen genomen worden. H91D0 Hoogveenbossen en H91E0C Vochtige alluviale bossen zijn niet heel erg gevoelig voor stikstofdepositie. Bovendien is hier verdroging een groter knelpunt in het gebied. Het op orde krijgen van de hydrologie is hier een eerste prioriteit (noodzaak) voor het functioneel herstel en instandhouding van deze habitattypen. Stikstofdepositie speelt hier een onderschikte rol. Mogelijk dat wel additionele maatregelen genomen kunnen worden, welke vooral moeten leiden tot een extra kwaliteitsimpuls. Hierbij kan worden aan het dunnen van het habitattypen (verwijderen berken). TPN Naast de Structuurvisie Klavertje 4-gebied is ook het bestemmingsplan Trade Port Noord (TPN) vastgesteld. Dit gebied ligt in het Klavertje 4-gebied en maakt daar dus onderdeel van uit. Aangezien TPN niet in de oorspronkelijke Passende Beoordeling van de structuurvisie was meegenomen (enkel als cumulatiefactor), dat wil zeggen dat er geen berekeningen door ARCADIS zelf zijn uitgevoerd. De berekening van effecten van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden voor Trade Port Noord (Oranjewoud, 2011), heeft niet op dezelfde wijze als voor het Klavertje 4-gebied plaatsgevonden en wordt zodoende in dit plan gelijkgeschakeld. In dit mitigatieplan zijn ook mitigerende maatregelen opgenomen voor Trade Port Noord. De Commissie m.e.r. constateert dat voor Trade Port Noord voor de Maasduinen: Extra verkeer op de N271 ten gevolge van de aanleg van TPN een (geringe 0-5 mol) toename van stikstofdepositie oplevert in een reeds overbelaste situatie op de Maasduinen. Deze extra stikstofdepositie niet mag worden weggestreept tegen een autonome afname van de stikstofdepositie. Voor het Natura 2000-gebied Maasduinen nog geen mitigerende maatregelen zijn uitgewerkt (in de Passende Beoordeling voor het Tracébesluit voor RW 74 wordt niet ingegaan op het Natura 2000-gebied Maasduinen maar wordt alleen gemitigeerd voor de andere Natura2000- gebieden). Het gaat voor deze ontwikkeling met name om twee deelgebieden waar sprake is van een verminderde afname van de stikstofdepositie: In het zuidelijke deelgebied nabij Arcen bestaat de zone met een toename van stikstofdepositie deels uit bos, waaronder een klein aandeel H91D0 Hoogveenbossen en H91E0C Vochtige alluviale bossen. De berekende toename bedraagt maximaal 4 mol N/ha/jr (Oranjewoud, 2012). In het deelgebied bij Landgoed De Hamert komen vrijwel geen habitattypen uit de instandhoudingsdoelstellingen voor binnen de zone met een toename van stikstofdepositie. Op slechts enkele (kleine) locaties langs de weg komt H2310 Zandverstuivingen met struikhei voor. De berekende toename (Passende Beoordeling TPN, Oranjewoud, 2012)) bedraagt daar maximaal 3 mol N/ha/jr. De te mitigeren gebieden betreffen met name gebieden direct langs de provinciale weg veroorzaakt door toename van het verkeer (vanuit het verkeersmodel). Het verkeersmodel gebruikt voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied laat deze toename ven verkeer aan de andere zijde van de Maas, Noord-Zuid, niet zien. Derhalve is de omvang van de mitigatieopgave aldaar een stuk kleiner dan bij TPN aangetoond. 077785705:A - Definitief ARCADIS 15

Mitigatieplan Klavertje 4 Bij de voor dit mitigatieplan uitgevoerde berekeningen is TPN nu integraal meegenomen. Mitigatie van TPN valt volledig onder dit plan. Daarbij moet opgemerkt dat (ook zo door de cie-mer geconstateerd) de extra toename van verkeer op de A67 reeds volledig is gemitigeerd door het uitkopen van een aantal intensieve veehouderijen. Dat betekent dat in werkelijkheid ook de piekbelasting, zoals geconstateerd bij de Deurnsche Peel & Mariapeel (zie 2.4.2) grotendeels al is gemitigeerd en de mitigatieopgave die in dit plan is berekend. Grotendeels is er dus al gemitigeerd en de mitigatieopgave die in dit plan is berekend, is derhalve fors groter is dan noodzakelijk. Conclusies Hieronder worden de conclusies met betrekking tot de habitattypen voor de Maasduinen kort samengevat. De conclusies hebben betrekking op de effecten van een verminderde afname als gevolg van de volledige ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied. Tevens wordt hier als voorschot op hoofdstuk 3 al aangegeven of maatregelen al dan niet noodzakelijk zijn om mogelijke knelpunten op te lossen. H2310 Zandverstuivingen met struikheide De verminderde afname van stikstofdepositie zal niet direct leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven en niet leiden tot significant negatieve effecten. Additionele maatregelen kunnen uit voorzorg wel getroffen worden. H2330 Zandverstuivingen Bij een beheer gericht op open houden van de vegetatie zal de verminderde afname van stikstofdepositie niet leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven en niet leiden tot significant negatieve effecten. Aangezien stikstofdepositie wel tot een versnelling van de successie kan leiden in theorie kunnen eventueel wel additionele maatregelen getroffen worden. Deze maatregelen zijn vergelijkbaar met het habitattype H2310 Zandverstuivingen met struikheide. H3130 Zwak gebufferde vennen De verminderde afname van stikstofdepositie zal in de praktijk niet leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven en niet leiden tot significant negatieve effecten. Hydrologie is het meest belangrijke knelpunt op dit moment. Additionele maatregelen zijn niet noodzakelijk, maar kunnen wel als kwaliteitsimpuls additioneel aan het bestaande beheer uitgevoerd worden. H3160 Zure vennen De verminderde afname van stikstofdepositie zal in de praktijk niet leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven. Hydrologie is het meest belangrijke knelpunt op dit moment. Additionele maatregelen zijn niet noodzakelijk, maar kunnen wel als kwaliteitsimpuls additioneel aan het bestaande beheer uitgevoerd worden. H4010A Vochtige heiden Bij het huidige beheer zal de verminderde afname van stikstofdepositie niet leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven en niet leiden tot significant negatieve effecten. Additionele maatregelen zouden direct aan moeten sluiten op het huidige beheer. H6120 Stroomdalgraslanden Voor de instandhoudingsdoelstellingen is dit een belangrijkere factor. Bovendien zal het huidige en toekomstige beheer de zeer geringe verminderde afname gemakkelijk bijhouden, dat wil zeggen een veelvoud van deze verminderde afname wordt met het beheer afgevoerd (zie paragraaf 2.4). Additionele maatregelen zijn niet direct noodzakelijk. 16 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 H7110B Actieve hoogvenen (heideveentjes) Hoewel bij het huidige beheer de verminderde afname van stikstofdepositie niet direct zal leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven en niet leiden tot significant negatieve effecten, kunnen eventueel wel additionele maatregelen genomen worden. H7150 Pioniervegetaties met snavelbiezen De verminderde afname van stikstofdepositie zal niet leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven en niet leiden tot significant negatieve effecten. Additionele maatregelen zijn niet noodzakelijk. H91D0 Hoogveenbossen Stikstofdepositie speelt hier een onderschikte rol. Mogelijk dat wel additionele maatregelen genomen kunnen worden, maar deze zullen vooral moeten leiden tot een extra kwaliteitsimpuls. H91E0C Vochtige alluviale bossen Stikstofdepositie speelt hier een onderschikte rol. Mogelijk dat wel additionele maatregelen genomen kunnen worden, maar deze zullen vooral moeten leiden tot een extra kwaliteitsimpuls. 2.4.2 DEURNSCHE PEEL & MARIAPEEL EN GROOTE PEEL De Deurnsche Peel & Mariapeel en de Groote Peel hebben dezelfde habitattypen met dezelfde problematiek met betrekking tot stikstofdepositie. Vandaar dat beide gebieden in deze paragraaf samen worden behandeld. Algemene knelpunten De KDW voor H4030 Droge heiden is 1.100 mol/ha/jr. Het grootste knelpunt is vermesting door stikstofdepositie. Dit leidt tot een versnelde opbouw van een humuslaag (en daarmee tot vergrassing en opslag van berken) en tot een grotere gevoeligheid voor aantasting door heidehaantje. Het habitattype H7110A actieve hoogvenen is slechts in een zeer geringe oppervlakte aanwezig (relict) in de Deurnsche Peel & Mariapeel. Hydrologie is hier het grootste knelpunt. Te grote fluctuaties in de grondwaterstanden zorgen voor minder gunstige abiotische condities. Door hydrologische maatregelen in de omgeving is de waterhuishouding inmiddels verbeterd. De stikstofdepositie is veel hoger dan de KDW wat leidt tot kwaliteitsverlies door opslag van berk en dominantie van pijpenstrootje op de hogere delen. De opslag wordt in de huidige situatie regelmatig verwijderd om de kwaliteit te handhaven. Over het algemeen is de trend als positief te beschouwen (mede door de al genomen hydrologische maatregelen en ondanks de jarenlange overschrijding van de KDW). Voor H7120 Herstellende hoogvenen gelden dezelfde ecologische vereisten als voor Actief hoogveen (stabiel en hoog waterpeil van voedselarm regenwater of van constant toestromend, licht gebufferd grondwater; zeer lage stikstofdepositie). Te lage grondwaterstanden en te grote peilfluctuaties zijn de belangrijkste knelpunten voor de ontwikkeling van dit habitattype. Bij de huidige te hoge stikstofdepositie treedt een sterke dominantie van Pijpenstrootje op. De begrazing met runderen kan dit hoog groeiende gras letterlijk kort houden. Hierdoor wordt de concurrentie om zonlicht met Dopheide en Veenmossen gunstig beïnvloed voor deze soorten. Deze begrazing dient qua dichtheid goed gestuurd te worden: te hoge graasdruk leidt tot vertrapping van beginnende veengroei, te lage graasdruk leidt tot vergrassing en verbossing. 077785705:A - Definitief ARCADIS 17

Mitigatieplan Klavertje 4 De kwaliteit van het habitattype H7120 Herstellende hoogvenen is de afgelopen jaren verbeterd (maar is over grote delen nog steeds verdroogd). Het aandeel Veenmossen is aanmerkelijk toegenomen. De trend is dus positief. Het doel is H7120 Herstellende hoogvenen in zowel de Groote Peel als in de Deurnsche Peel en Mariapeel qua oppervlakte te handhaven, maar de kwaliteit te verbeteren. Een vermindering van het areaal ten gunste van H7110 Actieve hoogvenen is toegestaan. Voor de Deurnsche Peel & Mariapeel is in het worst case scenario is in circa 60% van het gebied de verminderde afname laag. Er is vooral een grotere verminderde afname van stikstofdepositie in het deelgebied dat wordt doorsneden door de A67. Voor een zeer beperkte oppervlakte van H7120 Herstellende hoogvenen is de toename 0-32 mol N/ha/jr. De toename van 32 mol N/ha/jr betreft een locatie direct bij de snelweg gelegen. Bovendien is in de onderliggende kaart (LGN) dit gebied aangemerkt als zijnde bos en ook in de veldverkenning blijkt dat zo te zijn. Hierdoor is deze waarde hoger dan deze in werkelijkheid zal zijn. Bos vangt namelijk meer stikstof af dan open vegetaties. Het naastgelegen punt (verminderde afname 14,6 mol N/ha/jr) is een reëlere waarde voor deze locatie. Voor de H4030 Droge heiden dicht bij de snelweg bedraagt de verminderde afname maximaal 5 mol N/ha/jr. Er is hier nog steeds wel sprake van een afname ten opzichte van de huidige situatie. Voor H7110A Actieve hoogvenen is er een geringe verminderde afname. Deze is maximaal 5 mol N/ha/jr. Dalende trend stikstofdepositie Ten gevolge van generieke maatregelen en van de provinciale stikstofverordening is de verwachting dat afname van de stikstofdepositie in het gebied in 2030 vooral wordt gerealiseerd door een daling van de bijdragen uit het buitenland en door de sector landbouw (stallen) en enigszins door de daling van de achtergronddepositie. Voor de Groote Peel daalt de gemiddelde depositie van 2421 mol N/ha/jr in 2011 naar 1820 mol N/ha/jr in 2030. Voor de Deurnsche Peel & Mariapeel daalt de gemiddelde depositie van 2457 mol N/ha/jr in 2011 naar 1861 mol N/ha/jr in 2030. Door de ligging van de habitats in het gebied en de ruimtelijke verspreiding van de depositie kunnen voor de afzonderlijke habitats grote verschillen optreden. Voor de habitats van H7110A Actieve hoogvenen en H7110A Herstellende hoogvenen is de overschrijding in beide gebieden in 2030 meer dan 2 keer zo hoog als de KDW. Voor het habitattype H4030 Droge heiden gaat de depositie voor het grootste deel van het oppervlak geleidelijk richting de KDW. Herstelstrategie Voor de habitats H7110A Actieve hoogvenen en H7120 Herstellende hoogvenen van de Peelvenen ligt de stikstofdepositie boven de KDW. Er is in het beheerplan voor een herstelstrategie gekozen, waarbij in de eerste beheerplanperioden wordt ingezet op het stabiliseren van de waterpeilen in het gebied om de vorming van waterveenmossen mogelijk te maken. Deze veenmossen zijn minder kritisch ten opzichte van de stikstofdepositie. Als zich een dik pakket waterveenmossen heeft gevormd, is het gebied hydrologisch geïsoleerd van zijn omgeving en wordt de vorming van meer kritische hoogveenmossen mogelijk zoals Hoogveenveenmos (Sphagnum magellanicum) en Wrattig veenmos (Sphagnum papillosum). Wetenschappelijk kan goed onderbouwd worden dat hoogveenontwikkeling dan weer op gang komt. Dit blijkt ook uit de eerder geconstateerde positieve trend in de ontwikkeling van de (Herstellende) Hoogvenen als gevolg van al genomen hydrologische maatregelen. Of er dan ook voldoende verbetering van de kwaliteit bereikt wordt is onzeker. Ingeschat wordt dat binnen enkele decennia in een deel van de gebieden voldoende basis aanwezig zal zijn voor feitelijke hoogveenvormende processen (veenvorming boven waterspiegel). Dit betekent dat na 2030 een verdere daling van de stikstofdepositie nodig is richting de KDW. Een Stikstofdepositie die duidelijk boven de KDW ligt, zal een duidelijk rem betekenen voor deze hoogveen vormende processen. Gezien de trend van afname van stikstofdepositie zal deze daling zeker doorzetten. Door de verminderde afname door de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied zal deze afname iets vertragen, maar zal dit waarschijnlijk niet leiden tot grote vertraging en dus gevolgen. 18 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Het is met name voor het gebied direct grenzend aan de A67 niet geheel uit te sluiten dat mogelijk (significant) negatieve effecten optreden. Deze zijn echter in feite al gemitigeerd middels het uitkopen van intensieve veehouderijbedrijven ten behoeve van de A74. Beheer sturende factor Voor Droge heide (H4030) komt de depositie in 2030 voor delen van het gebied rond of onder de KDW. Met beheersmaatregelen (intensiever dan regulier als er geen stikstofdepositie zou zijn) zijn de habitattypen in het gebied in de huidige omvang en kwaliteit te handhaven. Op deel van het gebied is de depositie in 2030 hoger dan de KDW. Het habitattype Droge heide is sterk afhankelijk van beheer. In feite wordt het voorkomen grotendeels door het beheer bepaald. Stikstofdepositie kan weliswaar leiden tot vergrassing van de heide, de huidige verminderde afname kan met het gevoerde beheer gemakkelijk worden weggenomen. Er vindt namelijk wel een afname plaats ten opzichte van de huidige situatie, waarbij in de huidige situatie de kwaliteit van dit habitattype al als goed wordt beschouwd. Opgemerkt dient hierbij te worden dat ook dit habitattype de afgelopen jaren in kwaliteit is toegenomen, ondanks de forse overschrijding van de KDW. Beheer heeft hier een belangrijke rol in gespeeld. In heideterreinen vindt er als gevolg van verschralingsbeheer afvoer plaats van nutriënten. Bij begrazing gaat het om afvoer van 143-429 mol/ha/jr. Bij maaibeheer kan zelfs tot 6914 mol/ha/jr worden afgevoerd. Dit compenseert ruimschoots de verminderde afname van stikstofdepositie. Conclusie De verminderde afname leidt derhalve ook niet tot een verzwaring van de behoud- en herstelopgaven voor het habitattype H4030 Droge Heiden en H7110A Actieve Hoogvenen (voor dit type is ook met name hydrologie een knelpunt) in het grootste deel van de Deurnsche Peel & Mariapeel. Zeker niet omdat hier gerekend is in een worst-case benadering, waardoor de effecten in de praktijk kleiner zullen zijn. Hoewel maatregelen niet direct noodzakelijk zijn kunnen ze wel additioneel genomen worden om een extra kwaliteitsimpuls te geven. Voor een deel van het gebied, nabij de A67, zijn significante effecten op Herstellende hoogvenen (H7120) op dit moment niet geheel uit te sluiten. Hoewel er een afname is van de stikstofdepositie is er wel sprake van een iets grotere verminderde afname (0-32 mol N/ha/jr) op een klein deel van het oppervlak van Herstellende hoogvenen. Deze effecten zijn te mitigeren middels (effectgerichte) maatregelen. Deze maatregelen komen ook ten goede voor de Actieve hoogvenen. 2.4.3 BOSCHHUIZERBERGEN Voor het habitattype H3130 Zwakgebufferde vennen is de verminderde afname van de stikstofdepositie < 1 mol N/ha/jr. Op de overige typen is de verminderde afname iets groter (zie bijlage), maar wel nog gering (< 5 mol N/ha/jr en voor grootste deel slechts iets meer dan 1 mol N/ha/jr). Het habitattype H5130 Jeneverbesstruwelen werd altijd gezien niet erg gevoelig voor stikstofdepositie. Bij de huidige opvatting zijn jeneverbestruwelen zelf niet gevoelig voor stikstofdepositie. Wel komt de kieming in gevaar bij vergrassing en een te dichte zode. Vandaar dat de huidige KDW lager is dan voorheen. Hierdoor ligt ook de toekomstige achtergronddepositie nog een stuk boven de KDW van dit habitattype. De Jeneverbesstruwelen komen voor in mozaïek met H2310 Zandverstuivingen met struikheide en H2330 Zandverstuivingen. Beide typen zijn gebaat bij openheid en voldoende blootliggend substraat (voldoende dynamiek). Dat zijn ook juist de omstandigheden die van belang zijn voor de kieming van Jeneverbes. 077785705:A - Definitief ARCADIS 19

Mitigatieplan Klavertje 4 Het beheer in beide andere habitattypen creëert daarmee ook gunstige omstandigheden voor het habitattype H5130 Jeneverbesstruwelen. Nadat jaren er niet of nauwelijks sprake was van kieming van Jeneverbes, gaat dat de laatste jaren beter. Hier speelt de dynamiek een grote rol. Kieming heeft afgelopen jaren blijkbaar wel plaats kunnen vinden bij een hoge achtergronddepositie. Het beheer, zorgen voor voldoende dynamiek, zorgt daarbij voor goede kiemingsomstandigheden. Voor H2310 Zandverstuivingen met struikheide en H2330 Zandverstuivingen ligt de depositie nu en in de toekomst boven de KDW s. Voor deze habitattypen is vooral vermesting, versnippering, uitbreiding van exoten, successie (verbossing) door vermindering van dynamiek en inadequaat beheer (geen of te intensieve begrazing, grootschalig plagbeheer) een probleem. Met name een te klein oppervlak aan stuifzand en onvoldoende dynamiek zorgen dat stuifzanden in zijn algemeenheid achteruit gaan. Door een adequaat beheer zal de oppervlakte en kwaliteit van deze typen kunnen toenemen. Het sturende proces voor het voorkomen van deze habitattypen is voornamelijk de dynamiek. Het gebied moet voornamelijk voldoende open gehouden worden om de habitattypen te kunnen behouden en herstellen. De maatregelen die hiervoor noodzakelijk zijn en als zodanig in het beheerplan zijn opgenomen zullen zeker afdoende zijn om de zeer geringe verminderde afname van stikstofdepositie teniet te doen. Overigens geldt ook hier dat er nog steeds sprake is van een aanzienlijke autonome afname van stikstofdepositie in de toekomst. Hoewel maatregelen niet direct noodzakelijk zijn, kan mogelijk een extra kwaliteitsslag worden verkregen door additioneel op het bestaand beheer extra maatregelen te nemen. Conclusie De zeer geringe verminderde afname vanuit het plan (met name verkeer) zal niet leiden tot een meetbare verzwaring van de herstelopgave in het gebied, zoals hierboven ook beschreven. Additioneel beheer kan mogelijk zorgen voor een extra kwaliteitsslag. 2.5 DEFINITIEVE SELECTIE Om een te komen tot een definitieve selectie van gebieden en habitattypen waarvoor maatregelen noodzakelijk zijn, is het van belang de belasting op de gebieden te kwantificeren. Hiertoe zijn de oppervlakten berekend van de habitattypen waar een verminderde afname is van stikstofdepositie groter dan 1 mol/ha/jr. In Tabel 4 is daarom de oppervlakte aangegeven per habitattype per Natura 2000-gebied, met een verminderde afname van stikstofdepositie als gevolg van de gehele ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied. Dit is dus de hele mitigatieopgave. De depositiekaarten waarop de oppervlaktes zijn berekend, zijn per Natura 2000-gebied opgenomen in Bijlage 5. Code Habitattype Maasduinen Boschhuizerbergen H2310 Zandverstuivingen met struikheide 123 382,4 1,5 45,5 H2330 Zandverstuivingen 4,1 38,2 1,5 45,5 H3130 Zwakgebufferde vennen 14,3 36,7 0,0 1,1 H3160 Zure vennen 15,4 41,0 H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden) 9,3 34,9 Deurnsche Peel & Mariapeel Groote Peel 0-1 >1 0-1 >1 0-1 >1 0-1 >1 H4030 Droge heiden 0,0 47,8 15,0 85,0 H5130 Jeneverbesstruwelen 1,5 45,5 H6120 Stroomdalgraslanden 0,0 0,7 H7110A Actieve hoogvenen 0,0 1,0 20 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Code Habitattype (hoogveenlandschap) Maasduinen H7110B Actieve hoogvenen (heideveentjes) 0,0 10,4 Deurnsche Peel & Mariapeel Groote Peel 0-1 >1 0-1 >1 0-1 >1 0-1 >1 H7120 Herstellende hoogvenen 40,4 702,7 57,8 282,7 H7150 Pioniervegetatie met snavelbiezen H91D0 Hoogveenbossen 3,3 21,5 H91E0C Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) 2,9 16,6 Tabel 4: Oppervlakte (ha) per habitattype per Natura 2000-gebied met een verminderde afname in 2 klassen: 0-1 mol N/ha/jr en > 1 mol N/ha/jr bij gehele ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied (2030). Oppervlakte bij Boschhuizerbergen is totaal van habitattypen H2310 Zandverstuivingen met struikheide/h2330 Zandverstuivingen en H5130 Jeneverbesstruwelen. Deze habitattypen komen in mozaïek voor in het gebied In Tabel 5 zijn de oppervlakten gegeven met een verminderde afname van stikstofdepositie in de eerste vijf jaar (periode van het mitigatieplan). Code Habitattype Maasduinen Boschhuizerbergen Boschhuizerbergen H2310 Zandverstuivingen met struikheide 505,3 0,1 0,0 24,1 H2330 Zandverstuivingen 42,3 0,0 0,0 24,1 H3130 Zwakgebufferde vennen 48,5 2,5 1,1 0 H3160 Zure vennen 52,7 3,7 H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden) 43,5 0,8 Deurnsche Peel & Mariapeel Groote Peel 0-1 >1 0-1 >1 0-1 >1 0-1 >1 H4030 Droge heiden 27,1 20,7 100,0 0,0 H5130 Jeneverbesstruwelen 0,0 24,1 H6120 Stroomdalgraslanden 0,7 0,0 H7110A Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) H7110B Actieve hoogvenen (heideveentjes) 10,4 0,0 0,0 1,0 H7120 Herstellende hoogvenen 10,0 0,0 681,7 61,4 340,4 0,0 H7150 Pioniervegetatie met snavelbiezen H91D0 Hoogveenbossen 20,1 4,7 H91E0C Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) 19,6 0,0 Tabel 5: Oppervlakte per habitattype per Natura 2000-gebied met een verminderde afname in 2 klassen: 0-1 mol N/ha/jr en > 1 mol N/ha/jr gedurende de eerste 5 jaar van de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied. Oppervlakte bij Boschhuizerbergen is totaal van habitattypen H2310 Zandverstuivingen met struikheide/h2330 Zandverstuivingen en H5130 Jeneverbesstruwelen. Deze habitattypen komen in mozaïek voor in het gebied 077785705:A - Definitief ARCADIS 21

Mitigatieplan Klavertje 4 Tabel 6 geeft de uiteindelijke selectie van Natura 2000-gebieden en habitattypen waarvoor, als gevolg van een verminderde afname van > 1 mol N/ha/jr, mitigerende maatregelen nodig zijn. Deze is gebaseerd op de analyse die in de paragraven 2.2 t/m 2.4 staat beschreven. Voor het Natura 2000-gebieden Groote Peel zijn maatregelen niet nodig, aangezien er op korte termijn geen relevante verminderde afname van stikstofdepositie is in het gebied. Ook voor Boschhuizerbergen zijn niet direct maatregelen noodzakelijk. Bij voortzetting van het huidige beheer zal er geen significant effect zijn van een beperkte verminderde afname van stikstofdepositie op het gebied. Het huidige beheer in het gebied zorgt voor voldoende mate van afvoer van nutriënten uit het systeem (zie paragraaf 2.4.3). De geringe verminderde afname is verwaarloosbaar tot de hoeveelheid nutriënten die met het beheer worden afgevoerd, en daarmee niet significant. Daarnaast is de verminderde afname bij Boschhuizerbergen met name het gevolg van toename van verkeer, welke reeds ten behoeve van de A74 is gemitigeerd. DCGV wil echter wel extra bijdrage bieden om ook in dit gebied additionele maatregelen te nemen. In hoofdstuk 3 zal voor de habitattypen worden aangegeven welke maatregelen mogelijk zijn en in hoofdstuk 4 vindt vervolgens de uitwerking plaats van deze maatregelen. Code H2310 Habitattype Zandverstuivingen met Struikheide Maasduinen (ha) H3130 Zwakgebufferde vennen 2,5 H3160 Zure vennen 3,7 H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden) 0,8 Deurnsche Peel & Mariapeel (ha) Boschhuizerbergen (ha) 0,1 24,1 H4030 Droge heiden 20,7 H7110A Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) 1,0 H7120 Herstellende hoogvenen 61,4 H91D0 Hoogveenbossen 4,7 Tabel 6: Definitieve selectie van habitattypen per Natura 2000-gebied waar mitigerende maatregelen dienen te worden getroffen 22 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 3 Mogelijke en reeds geplande maatregelen 3.1 INLEIDING In dit hoofdstuk zijn voor de habitattypen waarvoor mitigerende maatregelen (noodzakelijk) zijn, de effectgerichte maatregelen opgenomen uit de herstelstrategieën die horen bij de Programmatische Aanpak Stikstof. De maatregelen zijn kort in tabelvorm in dit hoofdstuk opgenomen. Voor meer details over de maatregelen (en randvoorwaarden) verwijzen wij naar de relevante documenten, die per habitattype genoemd zijn en waarna wordt verwezen indien relevant. In paragraaf 3.11 zijn de brongerichte maatregelen opgenomen. Het gaat bij de maatregelen om maatregelen die gericht zijn op directe afvoer van nutriënten, maatregelen die direct of indirect effecten van stikstofdepositie verminderen, maatregelen voor functioneel herstel en maatregelen voor uitbreiding van het habitattype (robuuster maken van het systeem). Per habitattype is tevens aangegeven welke maatregelen reeds gepland zijn in het kader van de PAS. Dit is gebeurd op basis van de (concept-)documenten PAS-analyse herstelstrategieën die zijn opgesteld (DLG). Voor Maasduinen en Boschuizerbergen is een PAS-document beschikbaar, waarin per habitattype concreet wordt aangegeven welke maatregelen worden uitgevoerd en in welke omvang. Voor de Deurnsche Peel & Mariapeel is het PAS-document minder concreet, waardoor alleen aangegeven is of maatregelen al dan niet gepland zijn (geen oppervlakte). 3.2 H2310 ZANDVERSTUIVINGEN MET STRUIKHEIDE Onderstaand een tabel met daarin mogelijke effectgerichte mitigerende maatregelen voor H2310 Zandverstuivingen met struikheide. De vetgedrukte maatregelen zijn opgenomen als maatregelen binnen de PAS voor de Natura 2000-gebieden Maasduinen en Boschhuizerbergen. 077785705:A - Definitief ARCADIS 23

Maasduinen Boschhuizerbergen Directe afvoer van stikstof in systeem Maatregel tegen effect stikstofdepositie Maatregel voor functioneel herstel Maatregel voor uitbreiding Mitigatieplan Klavertje 4 Maatregel Extra begrazen: afremmen successie en tegengaan vergrassing X Extra plaggen: verwijderen opgehoopte voedingsstoffen X X X Extra maaien: vertraging vorming dikke strooisellaag X Opslag verwijderen: verbetering microklimaat en verminderen X strooiselopbouw Branden X Herstel van variatie X Bos kappen X Niets doen: nieuwvorming door successie Tabel 7: Mogelijke effectgerichte maatregelen voor habitattype H2130 Zandverstuivingen met struikheiode (Beije et al., 2012) In Tabel 8 staat een selectie van maatregelen die al zijn ingepland in het kader van de PAS (in bovenstaande tabel vetgedrukt). Daarbij zijn oppervlakten aangegeven waarvoor de maatregelen gepland staan. Maatregel Extra begrazen: afremmen successie en tegengaan vergrassing 550 ha 15 ha Extra plaggen: verwijderen opgehoopte voedingsstoffen 150 ha 5 ha Opslag verwijderen: verbetering microklimaat en verminderen strooiselopbouw 250 ha 5 ha Bos kappen (naaldbos kappen en plaggen) 200 ha 40 ha Tabel 8: Reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor het habitattype 2130 Zandverstuivingen met struikheide. Opgave voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied Voor het habitattype H2310 Zandverstuivingen met struikheide in de Natura 2000-gebied Maasduinen en Boschhuizerbergen zijn op korte termijn eigenlijk geen maatregelen noodzakelijk. (zie paragraaf 2.5). Voor Boschhuizerbergen geldt dat het huidige beheer al afdoende de verminderde afname van stikstofdepositie als gevolg van het Klavertje 4-gebied kan bijhouden (zie paragraaf 2.4). Aangezien in de Maasduinen op de langere termijn een voor een grote oppervlakte sprake is van een verminderde afname en voor dit habitattype een kernopgave ligt, zouden eventueel preventief maatregelen genomen kunnen worden. Daar kan het zorgen voor extra dynamiek in het gebied (extra plaggen) leiden tot een extra kwaliteitsimpuls. Voor de eerste vijf jaar is echter de oppervlakte zo beperkt (0,1 ha) dat voorgesteld wordt om dit via een beheersvergoeding te regelen. 24 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Maasduinen Mitigatieplan Klavertje 4 3.3 H3130 ZWAKGEBUFFERDE VENNEN Aangrijpingspunt voor het tegengaan van de effecten van de hoge stikstofdepositie voor dit habitattype is de duurzame instandhouding van de toevoer van gebufferd grondwater, zowel kwantitatief als kwalitatief. De negatieve effecten van de hoge stikstofdepositie kunnen worden tegengegaan door het opschonen van voedselrijke venbodem, waarbij rekening wordt gehouden met de actuele flora- en faunawaarden en de te sparen bodemlagen. Na opschoning van het ven kan het inzijggebied bekalkt worden om de buffercapaciteit te herstellen. Door de hoge stikstofdepositie is de successie versneld en treedt er verlanding op. Door het kleinschalig en gefaseerd plaggen van de aanwezige pijpenstrootje- en pitrusvegetaties wordt de oeverzone van de venrand hersteld, evenals de gradiënt naar de aangrenzende habitattypen Vochtige heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. Daarnaast dient de bosopslag in het ven verwijderd te worden. Eveneens dient het bos in de zone van 30 tot 50 meter vanaf de oeverrand verwijderd te worden om de windwerking te vergroten en de inval van blad te voorkomen. Omvorming van naaldbos naar heide en loofbos in het inzijggebied van de vennen en de aangrenzende heide leidt tot een verbetering van de hydrologie. Hierbij wordt zowel de grondwaterkwantiteit als grondwaterkwaliteit verbeterd. Hiervoor is de aankoop en inrichting van nieuwe natuur noodzakelijk. Voor zeer zwak gebufferde vennen geldt dat herstel van de hydrologie een eerste vereiste is, daar waar deze niet de gewenste kwantiteit of kwaliteit heeft. Om de effecten van het waterbeheer door verschillende sectoren, maar ook onttrekkingen (oppervlakkige grondwateronttrekkingen, detailontwatering en drainage van percelen) te beperken zijn diverse maatregelen noodzakelijk. Deze bestaan uit het dempen van interne waterlopen en greppels, aanleg van stuwen en het invoeren van peilgestuurde drainage. In onderstaande tabel staan maatregelen genoemd die voor de Maasduinen in het kader van de PAS worden voorzien. Dit zijn ook de meest voor de hand liggende maatregelen voor dit habitattype. Met name hydrologie speelt hier een sturende rol. Maatregel Verwijderen slib, opschonen voedselrijke bodem Oevers opschonen, tegengaan successie Aankoop en inrichting nieuwe natuur, herstel hydrologie Bekalken, herstel basenvoorraad Aanleg stuwen GGOR, herstel hydrologie Sloten dempen GGOR, herstel hydrologie Peilgestuurde drainage GGOR, herstel hydrologie 18 ha 8 ha 100 ha 18 ha p.m. p.m. 100 ha Tabel 9: Reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor het habitattype H3130 Zwakgebufferde vennen Opgave voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied De meest directe mitigatie is nodig voor 2,5 ha in de Maasduinen. Gezien het geringe oppervlak is aansluiten bij het huidige beheer het meest raadzaam. Dit geldt met name ook vanwege het feit dat er voor het herstel en beheer van dit type voornamelijk maatregelen met betrekking tot hydrologie genomen moeten worden. Andere maatregelen in het kader van voorliggend mitigatieplan kan zich voornamelijk richten op opschonen oevers/tegengaan successie. 077785705:A - Definitief ARCADIS 25

Maasduinen Mitigatieplan Klavertje 4 3.4 H3160 ZURE VENNEN De negatieve effecten van de hoge stikstofdepositie kunnen worden tegengegaan door het gefaseerd opschonen van voedselrijke venbodem, waarbij rekening wordt gehouden met de actuele flora- en faunawaarden en de te sparen bodemlagen. Door de hoge stikstofdepositie is de successie versneld en treedt er verlanding op. Door het kleinschalig en gefaseerd plaggen van de aanwezige pijpenstrootje- en pitrusvegetaties wordt de oeverzone van de venrand hersteld, evenals de gradiënt naar de aangrenzende habitattypen Vochtige heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. Daarnaast dient de bosopslag in het ven verwijderd te worden. Omvorming van naaldbos naar heide en loofbos in het inzijggebied van de vennen en de aangrenzende heide leidt tot een verbetering van de hydrologie. Hierbij wordt zowel de grondwaterkwantiteit als grondwaterkwaliteit verbeterd. Hiervoor is de aankoop en inrichting van nieuwe natuur noodzakelijk. Voor dit grondwaterafhankelijk habitattype is herstel van de hydrologie van belang. Om de effecten van het waterbeheer door verschillende sectoren, maar ook onttrekkingen (oppervlakkige grondwateronttrekkingen, detailontwatering en drainage van percelen) te beperken zijn diverse maatregelen noodzakelijk. Deze bestaan uit het dempen van interne waterlopen en greppels, aanleg van stuwen en het invoeren van peilgestuurde drainage. In onderstaande tabel staan maatregelen genoemd die voor de Maasduinen in het kader van de PAS worden voorzien. Dit zijn ook de meest voor de hand liggende maatregelen voor dit habitattype. Met name hydrologie speelt hier een sturende rol. Maatregel Verwijderen slib, opschonen voedselrijke bodem Oevers opschonen, tegengaan successie Aankoop en inrichting nieuwe natuur, herstel hydrologie Aanleg stuwen GGOR, herstel hydrologie Sloten dempen GGOR, herstel hydrologie Peilgestuurde drainage GGOR, herstel hydrologie 16 ha 6 ha 100 ha p.m. p.m. 100 ha Tabel 10: Reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor het habitattype H3130 Zwakgebufferde vennen Opgave voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied De meest directe mitigatie is nodig voor 3,7 ha in de Maasduinen. Gezien het geringe oppervlak is aansluiten bij het huidige beheer het meest raadzaam. Dit geldt met name ook vanwege het feit dat er voor het herstel en beheer van dit type voornamelijk maatregelen met betrekking tot hydrologie genomen moeten worden. Andere maatregelen in het kader van voorliggend mitigatieplan kan zich voornamelijk richten op opschonen oevers/tegengaan successie. 26 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Maasduinen Directe afvoer van stikstof in systeem Maatregel tegen effect stikstofdepositie Maatregel voor functioneel herstel Maatregel voor uitbreiding Mitigatieplan Klavertje 4 3.5 H4010A VOCHTIGE HEIDEN Onderstaand een tabel met daarin mogelijke effectgerichte mitigerende maatregelen voor H4010A Vochtige heide. De vetgedrukte maatregelen zijn opgenomen als maatregelen binnen de PAS voor het Natura 2000-gebied Maasduinen (zie ook Tabel 12). Maatregel Plaggen (kleinschalig), waarbij een klein deel van de organische X X bovengrond behouden blijft (vanwege zaadbank). Begrazen: structuurvariatie Alleen indien men de maatregel toepast X X in kleine uitgerasterde delen van het terrein die ná elkaar, en dus niet tegelijk, in begrazing worden genomen. Branden en maaien. Hiermee kan een equivalent van 5 jaar depositie X X worden weggenomen Bekalken X Opslag verwijderen X X Hydrologische maatregelen op landschappelijke schaal Hydrologische maatregelen op lokale schaal Uitbreiding gebied (afgraven) Tabel 11: Mogelijke effectgerichte maatregelen voor habitattype H4030 Droge heiden (Smits et al., 2012) X X X In Tabel 12 is een selectie van maatregelen die al zijn ingepland in het kader van de PAS (in bovenstaande tabel vetgedrukt). Maatregel Plaggen (kleinschalig), waarbij een klein deel van de organische bovengrond behouden blijft (vanwege zaadbank). Begrazen: structuurvariatie Alleen indien men de maatregel toepast in kleine uitgerasterde delen van het terrein die ná elkaar, en dus niet tegelijk, in begrazing worden genomen. Opslag verwijderen Hydrologische maatregelen op lokale schaal, o.a. peilgestuurde drainage GGOR Uitbreiding gebied 20 ha 44 ha 20 ha 100 ha 100 ha Tabel 12: Reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor het habitattype H4010 A Vochtige heiden Opgave voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied De meest directe mitigatie is nodig voor 0,8 ha in de Maasduinen. Gezien het geringe oppervlak is aansluiten bij het huidige beheer het meest raadzaam. Het huidige beheer zal ook de effecten van een verminderde afname ook op dit moment gemakkelijk bijhouden (zie paragraaf 2.4). 077785705:A - Definitief ARCADIS 27

Directe afvoer van stikstof in systeem Maatregel tegen effect stikstofdepositie Maatregel voor functioneel herstel Maatregel voor uitbreiding Mitigatieplan Klavertje 4 3.6 H4030 DROGE HEIDEN Onderstaand een tabel met daarin mogelijke effectgerichte mitigerende maatregelen voor H4030 Droge heiden. De vetgedrukte maatregelen zijn opgenomen als maatregelen binnen de PAS voor de Natura 2000- gebieden Groote Peel en Deurnsche Peel & Mariapeel (zie ook Tabel 14). Maatregel Plaggen (kleinschalig), waarbij een klein deel van de organische X X bovengrond behouden blijft (vanwege zaadbank). Chopperen (kleinschalig) op locaties waar de strooisellaag dunner is X X dan 2 cm en bij goed ontwikkelde humusprofielen. Begrazen: structuurvariatie en dominantie van struikhei. Alleen (X) X indien men de maatregel toepast in kleine uitgerasterde delen van het terrein die ná elkaar, en dus niet tegelijk, in begrazing worden genomen. Maaien (kleinschalig) van vegetaties jonger dan 10-15 jaar. (X) X Branden. hei verjongen; afvoer van stikstof, maar niet genoeg om X X vergrassing effectief tegen te gaan. Bekalking (eenmalig): herstel basen, beperken ammonium en aluminium. X om te zure omstandigheden te voorkomen. Vergroten variatie landschap: creëren overgangen naar andere begroeiingstypen van het zandlandschap, zoals extensief gebruikte akkers, stuifzand, heischraal grasland, vochtige heide en open bos. Naaldbos kappen. Afgraven bouwvoor in landbouwgebieden. Tabel 13: Mogelijke effectgerichte maatregelen voor habitattype H4030 Droge heiden (Beije et al., 2012) X X X In Tabel 14 is een selectie van maatregelen die al zijn ingepland in het kader van de PAS (in bovenstaande tabel vetgedrukt). 28 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Directe afvoer van stikstof in systeem Maatregel tegen effect stikstofdepositie Maatregel voor functioneel herstel Maatregel voor uitbreiding Groote Peel Deurnsche Peel & Mariapeel Mitigatieplan Klavertje 4 Maatregel Plaggen (kleinschalig), waarbij een klein deel van de organische bovengrond behouden blijft X X (vanwege zaadbank). Begrazen: structuurvariatie en dominantie van struikhei. Alleen indien men de maatregel toepast in X X kleine uitgerasterde delen van het terrein die ná elkaar, en dus niet tegelijk, in begrazing worden genomen. Maaien (kleinschalig) van vegetaties jonger dan 10-15 jaar. X X Branden. hei verjongen; afvoer van stikstof, maar niet genoeg om vergrassing effectief tegen te gaan. X X Tabel 14: Reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor het habitattype H4030 Droge heiden. Opgave voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied De meest directe mitigatie is nodig voor 20,7 ha in de Deurnsche Peel & Mariapeel. Een combinatie van hierboven genoemde maatregelen is daarbij het meest effectief. 3.7 H5130 JENEVERBESSTRUWELEN Onderstaand een tabel met daarin mogelijke effectgerichte mitigerende maatregelen voor H5130 Jeneverbesstruwelen. De vetgedrukte maatregelen zijn opgenomen als maatregelen binnen de PAS voor de Natura 2000-gebieden Boschhuizerbergen. Maatregel Strooiselverwijdering: maken geschikt substraat. X X X Inzetten grote hoefdieren: omwerken zaden, verlengen levensduur X X struweel. Dunning, afzetten, afleggen: verbeteren licht, klimaat en X afvoeren biomassa. Zaaien: verlengen levensduur struweel. X Uitplanten stekken: verlengen levensduur struweel. X Herstel hydrodynamiek: vernieuwing standplaats en buffering X X bovengrond. Drukbegrazing: creëren kiemplekken; eventueel open breken. X X Herstel verstuiving: creëren nieuwe staanplaatsen. X X Tabel 15: Mogelijke effectgerichte maatregelen voor habitattype H5130 Jeneverbesstruwelen (Smits et al., 2012) In Tabel 16 is een selectie van maatregelen die al zijn ingepland in het kader van de PAS (in bovenstaande tabel vetgedrukt). 077785705:A - Definitief ARCADIS 29

Directe afvoer van stikstof in systeem Maatregel tegen effect stikstofdepositie Maatregel voor functioneel herstel Maatregel voor uitbreiding Boschhuizerbergen Mitigatieplan Klavertje 4 Maatregel Dunning, afzetten, afleggen: verbeteren licht, klimaat en afvoeren biomassa. Drukbegrazing: creëren kiemplekken; eventueel open breken. Aanvullend is opgenomen extra plaggen 5 ha en kappen en plaggen naaldbos 5 ha. 5 ha 15 ha Tabel 16: Reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor het habitattype H5130 Jeneverbesstruwelen Opgave voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied Voor het habitattype H5130 Jeneverbesstruwelen het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen zijn op korte termijn geen maatregelen noodzakelijk. (zie 2.5). Voor Boschhuizerbergen geldt dat het huidige beheer al afdoende de verminderde afname van stikstofdepositie als gevolg van het Klavertje 4-gebied kan bijhouden (zie paragraaf 2.4). 3.8 H7110A ACTIEVE HOOGVENEN (HOOGVEENLANDSCHAP) Onderstaand een tabel met daarin mogelijke effectgerichte mitigerende maatregelen voor H7110 Actieve hoogvenen. De vetgedrukte maatregelen zijn opgenomen als maatregelen binnen de PAS voor de Natura 2000-gebieden Groote Peel en Deurnsche Peel & Mariapeel. Maatregel Berken en andere boomopslag verwijderen: verbeteren hydrologie. Kappen bos in nabijheid actief hoogveen: verbetering hydrologie. Dempen, stuwen, vastleggen van watergangen: verhogen regionale drainagebasis. Afdammen rond veencomplex: verbetering hydrologie. Aanleg bufferzone: verbetering hydrologie. Verbetering van de hydrologische situatie (stabiele hoge grondwaterstanden en gradiënten in de invloed van basenrijker en basenarm grondwater): omzetting H7120 herstellende hoogvenen en H91D0 Hoogveenbossen. Op voormalige landbouwgronden: tevens reductie geaccumuleerde stikstof en fosfor in de bodem door afgraven. X X X X X X X Tabel 17: Mogelijke effectgerichte maatregelen voor habitattype H7110 Actieve Hoogvenen (Jansen et al., 2012) In Tabel 18 is een selectie van maatregelen die al zijn ingepland in het kader van de PAS (in bovenstaande tabel vetgedrukt). 30 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Directe afvoer van stikstof in systeem Maatregel tegen effect stikstofdepositie Maatregel voor functioneel herstel Maatregel voor uitbreiding Groote Peel Deurnsche Peel & Mariapeel Mitigatieplan Klavertje 4 Maatregel Berken en andere boomopslag verwijderen: verbeteren hydrologie. X X Dempen, stuwen, vastleggen van watergangen: verhogen regionale drainagebasis. X Afdammen rond veencomplex: verbetering hydrologie. X Aanleg bufferzone: verbetering hydrologie. X Aanvullend is aangegeven: verwijderen exoten (trosbosbes). Tabel 18: Reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor het habitattype H7110 Actieve Hoogvenen. Opgave voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied De meest directe mitigatie is nodig voor 1 ha in de Deurnsche Peel & Mariapeel. Het verwijderen van bosopslag is een maatregel die op korte termijn voor de huidige mitigatieopgave kan worden gerealiseerd. Dit kan in combinatie met de maatregelen voor H7120 Herstellende hoogvenen. De andere maatregelen dienen in het kader van de PAS genomen te worden. 3.9 H7120 HERSTELLENDE HOOGVENEN Onderstaand een tabel met daarin mogelijke effectgerichte mitigerende maatregelen voor H7120 Herstellende hoogvenen. De vetgedrukte maatregelen zijn opgenomen als maatregelen binnen de PAS voor de Natura 2000-gebieden Groote Peel en Deurnsche Peel & Mariapeel. Maatregel Berken en andere opslag verwijderen: verbetering hydrologie. X X Maaien: verbeteren lichtcondities. X Plaggen en branden: verbeteren lichtcondities. X Begrazen: verbeteren lichtcondities. X Dempen, stuwen, verleggen watergangen: verbetering X hydrologie. Afdammen rond veencomplex: verbetering hydrologie. X Aanleg bufferzones rond veencomplex: verbetering X hydrologie. Aanleg van dammen en compartimenten: verbetering hydrologie. X Kappen bos in nabijheid actief hoogveen: verbetering hydrologie. Afgraven voormalige landbouwgrond. X Tabel 19: Mogelijke effectgerichte maatregelen voor habitattype H7120 Herstellende Hoogvenen (Jansen et al., 2012) In Tabel 20 is een selectie van maatregelen die al zijn ingepland in het kader van de PAS (in bovenstaande tabel vetgedrukt). 077785705:A - Definitief ARCADIS 31

Directe afvoer van stikstof in systeem Maatregel tegen effect stikstofdepositie Maatregel voor functioneel herstel Maatregel voor uitbreiding Groote Peel Deurnsche Peel & Mariapeel Mitigatieplan Klavertje 4 Maatregel Berken en andere opslag verwijderen: verbetering hydrologie. X X Begrazen: verbeteren lichtcondities. X X Dempen, stuwen, verleggen watergangen: verbetering hydrologie. X Afdammen rond veencomplex: verbetering hydrologie. X Aanleg bufferzones rond veencomplex: verbetering hydrologie. X Aanvullend is aangegeven: verwijderen exoten (trosbosbes). Tabel 20: Reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor het habitattype H7120 Herstellende Hoogevenen. Opgave voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied De meest directe mitigatie is nodig voor 61,4 ha in de Deurnsche Peel & Mariapeel. Net als voor de Actieve Hoogvenen geldt dat het verwijderen van bosopslag binnen het voorliggende mitigatieplan het snelste tot resultaat zal leiden. De overige maatregelen dienen binnen de PAS te worden geregeld, 3.10 H91D0 HOOGVEENBOSSEN Onderstaand een tabel met daarin mogelijke effectgerichte mitigerende maatregelen voor H2310 Zandverstuivingen met struikheide. De vetgedrukte maatregelen zijn opgenomen als maatregelen binnen de PAS voor het Natura 2000-gebied Maasduinen. Maatregel Dunnen: o.a. meer licht op moslaag; afvoer nutriënten. Beschaduwing oevervegetatie neemt af en aanvoer extra voedingsstoffen via bladval wordt enigszins beperkt. Extra verdamping wordt verminderd. Hydrologisch herstel: afname N-voorraad. Niets doen: successie vanuit H7140B of H4010B X X X X Tabel 21: Mogelijke effectgerichte maatregelen voor habitattype H91D0 Hoogveenbossen (Beije & Smits, 2012). In Tabel 22 is een selectie van maatregelen die al zijn ingepland in het kader van de PAS (in bovenstaande tabel vetgedrukt). 32 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Maasduinen Mitigatieplan Klavertje 4 Maatregel Hydrologisch herstel: afname N-voorraad. Betreft aankoop en inrichting nieuwe natuur, aanleg stuwen GGOR, sloten dempen GGOR en peilgestuurde drainage GGOR. 100 ha Tabel 22: Reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor het habitattype H91D0 Hoogveenbossen. Opgave voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied De meest directe mitigatie is nodig 4,7 ha in de Maasduinen in het Zuidwestelijk deel van het gebied (het dichts gelegen bij de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied). 3.11 BRONGERICHTE MAATREGELEN De brongerichte maatregelen zijn reeds uitgewerkt in DCGV (2012). Het gaat om: 1. Geothermie: door realisatie van geothermie bronnen kan circa 50% van de gasvraag in de nu bestemde glastuinbouwgebieden afnemen. In de nieuw te ontwikkelen gebieden kan dat percentage nog verder toenemen. 2. Biovergisting: circa 15% van het regionale mestaanbod wordt in een gesloten systeem verwerkt tot biogas waardoor deze mest uit de regio wordt gehaald. Een vergroting van dit percentage lijkt goed mogelijk. 3. Overige energetische maatregelen onder andere inzet WKO-systemen op bijvoorbeeld Greenpark, energie-cascades en inzet van allerlei lokale/specifieke maatregelen als extra isolatie, warmteboilers en dergelijke. 4. Mobiliteitsbeleid: Voor de ontwikkeling van het totale gebied zal mobiliteitsbeleid worden opgesteld en uitgevoerd. Doel van dit beleid is om het gebied aantrekkelijk te houden qua bereikbaarheid en milieu belasting. Een aanzet hiertoe is gegeven in de Structuurvisie van waaruit de volgende maatregelen worden geconcretiseerd: a. OV in combinatie met collectief vervoer. b. Rail/ Water: in terminals en uitgiftebeleid. c. Fietsen. d. Elektrisch vervoer. e. Snelheidsverlaging. f. Combineren van vervoersstromen. 5. LOG Krabbenborg: hier kunnen regionale bedrijven die actief zijn in de veeteelt sector zich (her)vestigen, waarbij aanvullende stimulansen worden gebruikt om hen qua stikstof uitstoot te verkleinen. Daarbij is in de worst case benadering hier rekening gehouden met 4 bedrijven, zonder deze extra maatregelen. 6. Provinciale en gemeentelijke beëindigingsregeling(en) glas en intensieve veehouderij regionaal borgen zodat er vermindering plaatsvindt (voor een deel van de bedrijven die inmiddels beëindigd zijn is in de berekeningen reeds rekening gehouden). Daarbij als uitgangspunt dat de emissierechten niet meer worden gebruikt). 7. Extra maatregelen provinciale regeling intensieve veehouderij en ammoniak zoals opgenomen in de Structuurvisie. 8. Overige maatregelen. 077785705:A - Definitief ARCADIS 33

Mitigatieplan Klavertje 4 Zoals al aangegeven zijn deze brongerichte maatregelen reeds door DCGV uitgewerkt en zullen bijdragen aan een afname van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Aangezien de mitigatieopgave in het voorliggende plan zijn berekend op basis van een worst-case scenario en in de praktijk de depositie derhalve zeker lager zal zijn dragen bovengenoemde maatregelen extra bij tot een vermindering van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Derhalve kan gesteld worden dat bij uitvoering van het mitigatieplan, naast eerder genoemde argumenten, meer dan voldoende zal worden gemitigeerd (de werkelijke opgave zal in praktijk lager zijn dan nu aangenomen op basis van de worst-case berekeningen). 34 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 4 Uitwerking mitigerende maatregelen 4.1 INLEIDING In Tabel 23 zijn de habitattypen per Natura 2000-gebied weergegeven waarvoor op basis van de analyse in hoofdstuk 2 mitigerende maatregelen dienen te worden getroffen. In Afbeelding 2 en Afbeelding 3 en Afbeelding 4 is de ligging van de locaties voor maatregelen weergegeven. Uitgangspunt is dat het pakket mitigerende maatregelen vooralsnog wordt ingezet voor maximaal 5 jaar, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de PAS. Indien de PAS in werking treedt (voorzien binnen enkele jaren), worden hernieuwd afspraken gemaakt met de terreinbeherende instanties op basis van een herijking van voorliggend mitigatieplan. Indien de PAS eerder in werking treedt, vervallen de afspraken met betrekking tot dit mitigatieplan met de terreinbeherende instanties, tenzij anders door de betrokken partijen wordt overeengekomen. Code Habitattype Maasduinen (ha) Deurnsche Peel & Mariapeel (ha) Boschhuizerbergen (ha) H2320 Zandverstuivingen met struikheide 0,1 24,1 H3130 Zwakgebufferde vennen 2,5 H3160 Zure vennen 3,7 H4010A Vochtige heiden 0,8 H4030 Droge heiden 20,7 H7110A Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) H7120 Herstellende hoogvenen 61,4 H91D0 Hoogveenbossen 4,7 Tabel 23: Habitattypen per Natura 2000-gebied waarvoor mitigerende maatregelen dienen te worden getroffen in hectares. Zoals aangegeven in hoofdstuk 3 zijn er voor deze habitattypen reeds herstelmaatregelen gepland in het kader van de PAS en de Natura 2000-beheerplannen. Deze herstelmaatregelen worden pas uitgevoerd op het moment dat de PAS definitief is vastgesteld en de financiering van de maatregelen is geregeld. De te treffen maatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied zijn enerzijds aanvullend (onafhankelijk van de PAS-opgave), anderzijds vooruitlopend op de PAS-herstelmaatregelen. Een nadere uitwerking van deze maatregelen (concretisering) in relatie tot de aangegeven oppervlakte en verminderde afname van stikstofdepositie vindt plaats in paragraaf 4.2. 1,0 077785705:A - Definitief ARCADIS 35

Mitigatieplan Klavertje 4 In de Natura 2000-gebieden Maasduinen en Deurnsche Peel & Mariapeel worden door de terreinbeherende organisaties reeds beheer- en herstelmaatregelen uitgevoerd. Het gaat hierbij om maatregelen in het kader van het Life+-project voor de Mariapeel, de kwaliteitsimpuls voor de Maasduinen en de plannen voor herstel van robuuste natuur. In overleg met de terreinbeherende organisaties is gebleken dat de uitgewerkte mitigerende maatregelen in paragraaf 4.2 onafhankelijk daarvan kunnen worden ingezet. Ze kunnen als additioneel op de reeds voorgenomen maatregelen worden uitgevoerd. Uitwerking van mogelijke bronmaatregelen gerelateerd aan de stikstofdepositie op de aangegeven habitattypen is weergegeven in paragraaf 4.3. In paragraaf 0 zijn alle voorgestelde maatregelen samengevat. In paragraaf 4.5 zijn kosten en financiering aangegeven, in paragraaf 4.6 hoe alles wordt geborgd en in paragraaf 4.7 de eventueel benodigde vervolgstappen beschreven. Afbeelding 2: Locaties waar binnen het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel maatregelen genomen moeten worden in het kader van voorliggend mitigatieplan. Het gaat daarbij om de rood gearceerde habitattypen binnen de blauwe omlijning. 36 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Afbeelding 3: Locaties waar binnen het Natura 2000-gebied Maasduinen maatregelen genomen moeten worden in het kader van voorliggend mitigatieplan. Het gaat daarbij om de rood gearceerde habitattypen binnen de blauwe omlijning. 077785705:A - Definitief ARCADIS 37

Mitigatieplan Klavertje 4 Afbeelding 4: Locaties waar binnen het Natura 2000-gebied Boschhuizebergen maatregelen genomen moeten worden in het kader van voorliggend mitigatieplan. Het gaat daarbij om de rood gearceerde habitattypen binnen de blauwe omlijning 4.2 EFFECTGERICHTE MAATREGELEN PER HABITATTYPE 4.2.1 MAASDUINEN In de Maasduinen worden al een hele reeks effectgerichte- en beheersmaatregelen genomen die zorgen voor een afvoer van (overtollige) stikstofdepositie. Daarnaast wordt er gewerkt aan het robuuster maken van de natuur door heideterreinen met elkaar te verbinden door het kappen van bos. Hierdoor ontstaat een robuuster systeem met een grotere draagkracht. Vanuit de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied ligt slechts voor een beperkte oppervlakte van habitattypen in het gebied een opgave tot mitigatie. Gezien de beperkte en solitair gelegen oppervlakten is het raadzaam om aan te sluiten bij reeds uitgevoerd en (ook in het kader van de PAS) geplande maatregelen. Met de bijdrage vanuit DCGV kan zo een extra kwaliteitsimpuls worden gegeven aan dit Natura2000-gebied. Het betreft dus extra maatregelen naast het huidige beheer en vooruitlopend op de PAS. 38 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 H2310 Zandverstuivingen met struikheide De reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor dit habitattype zijn het extra begrazen, extra plaggen, extra maaien, opslag verwijderen en bos kappen over een oppervlakte van 150-550 ha (verschillend per maatregel) (paragraaf 3.2). De opgave vanuit het Klavertje 4-gebied gaat slechts over 0,1 ha en valt daarbij in het niet. Voorgesteld wordt geen extra mitigerende maatregel concreet te benoemen, maar een jaarlijkse financiële bijdrage te leveren voor uitvoering van het beheer van 0,1 ha van dit habitattype. De terreinbeherende instantie kan daarmee het oppervlakte van het te kappen bos vergroten naar gelang zij dat nodig acht (of extra gebied laten begrazen of plaggen). H3130 Zwakgebufferde vennen De reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor dit habitattype zijn met name gericht op het verbeteren van de hydrologische omstandigheden. Daarnaast zijn er maatregelen met betrekking tot het opschonen van de venbodems (verwijderen slib) en oevers (verwijderen van opslag). De opgave vanuit het Klavertje 4-gebied bedraagt 2,5 ha. Vanuit de opgave van de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied zullen maatregelen met name liggen op het gebied van opschonen van de vennen op de plekken waar door de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied een verminderde afname is te verwachten. Het betreft een gebied in het meest zuidelijke deel van de Maasduinen, ten zuidoosten van de kern Lomm. H 3160 Zure vennen De reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor dit habitattype zijn met name gericht op het verbeteren van de hydrologische omstandigheden. Daarnaast zijn er maatregelen met betrekking tot het opschonen van de venbodems (verwijderen slib) en oevers (verwijderen van opslag). De opgave vanuit het Klavertje 4-gebied bedraagt 3,7 ha. Vanuit de opgave van de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied zullen maatregelen met name liggen op het gebied van opschonen van de vennen op de plekken waar door de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied een verminderde afname is te verwachten. Het betreft een gebied in het meest zuidelijke deel van de Maasduinen, ten zuidoosten van de kern Lomm. H4010A Vochtige heiden De reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor dit habitattype zijn gericht op de afvoer van nutriënten en hydrologie: plaggen, begrazen, verwijderen opslag, hydrologische maatregelen en uitbreiding van het gebied. De opgave vanuit het Klavertje 4-gebied bedraagt 0,8 ha. Voorgesteld wordt geen extra mitigerende maatregel concreet te benoemen, maar een jaarlijkse financiële bijdrage te leveren voor uitvoering van het beheer van 0,8 ha van dit habitattype. De terreinbeherende instantie kan daarmee het daar waar nodig extra beheer uitvoeren. H91D0 Hoogveenbossen De reeds geplande maatregelen in het kader van de PAS voor dit habitattype betreffen hydrologisch herstel door aankoop en inrichting van nieuwe natuur, aanleg stuwen, sloten dempen en peilgestuurde drainage. Een mogelijke (herstel)maatregel die niet voorzien is in de PAS, maar die wel zorgt voor afvoer van nutriënten en daarnaast andere positieve effecten heeft op het habitattype (paragraaf 3.10), is dunnen. De opgave voor 4,7 ha vanuit de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied wordt met deze maatregel ingevuld. Het betreft een gebied in het meest zuidelijke deel van de Maasduinen, ten zuidoosten van de kern Lomm. 077785705:A - Definitief ARCADIS 39

Mitigatieplan Klavertje 4 4.2.2 DEURNSCHE PEEL & MARIAPEEL In het Natura 2000-beheerplan voor de Deurnsche Peel & Mariapeel zijn reeds maatregelen opgenomen om de effecten van stikstof te beperken. De maatregelen zijn gericht op behoud en op verder uitbreiden van oppervlakte en/of verbeteren van kwaliteit van de habitattypen in het gebied. Deze maatregelen worden getroffen naast hydrologische maatregelen. De hydrologische maatregelen zijn op dit moment het meest noodzakelijk om de instandhoudingsdoelen te kunnen realiseren. De vegetatie is bij een goede hydrologische situatie beter in staat om de nadelen van een te hoge stikstofdepositie op te vangen. Het is in deze gebieden duidelijk dat de hydrologie de sturende factor is bij de ontwikkeling van H7120 Herstellende hoogvenen en H7110A Actieve hoogvenen. De hydrologie is meer beperkend voor de ontwikkeling van de habitats dan de stikstofdepositie. Een deel van deze maatregelen is inmiddels genomen met goede resultaten; met name H7120 Herstellende hoogvenen ontwikkelt zich positief, ondanks een jarenlange ruime overschrijding van de kritische depositiewaarde. De te nemen mitigerende maatregelen om de effecten van stikstofdepositie te beperken zijn dan ook additioneel op de maatregelen in het Natura 2000-beheerplan. Hierbij kan worden gedacht aan de volgende maatregelen: Verwijderen berkenopslag en deel berkenbos (H7110A, H7120). Verwijderen exoten (Trosbosbes) (H7110A, H7120). Begrazen droge heide, vochtige heide en droge delen van Herstellende hoogvenen (H4030, H7120). Het verwijderen van berkenopslag en deel berkenbos is een maatregel die zich al heeft bewezen. Het is een effectieve maatregel om bosopslag tegen te gaan. Het verwijderen van exoten, zoals trosbosbes gaat de komende jaren gebeuren. Dit kan nu pas beginnen omdat de telers sinds kort steriele planten gebruiken. Aangezien de zaden van de trosbosbes zeer kiemkrachtig zijn zal het verwijderen van opslag van trosbosbes meerdere jaren achtereen uitgevoerd moeten worden. Het begrazen van droge heide heeft zich bewezen als een effectieve maatregel om effecten van stikstofdepositie weg te nemen. Voor H7120 Herstellende hoogvenen is het een nieuw soort maatregel. Op basis van ervaring van de terreinbeheerder blijkt dit een goede maatregel om in te zetten (in een eerste fase van hoogveenherstel). Met name de hydrologische maatregelen zijn van belang voor het initiëren van hoogveenvorming. De toekomstige afname van stikstofdepositie op dit Natura 2000-gebied zal bijdragen aan een verdere doorontwikkeling van hoogveen. De locatie direct grenzend aan de A67 blijft daarbij, door de ligging, en reeds hoge belasting, kritisch. Doordat de achtergronddepositie in de toekomst gaat dalen, mag verwacht worden dat de kwaliteit van de habitats in de toekomst zal verbeteren, zeker als dit gepaard gaat met adequaat beheer. Vaak is een vermindering van de depositie alleen niet genoeg en heeft het ecosysteem een duwtje in de goede richting nodig om het herstel in gang te zetten. Het huidig beheer en de maatregelen die in het kader van de (concept)beheerplannen en de PAS voorzien zijn, omvatten onder meer dergelijke maatregelen. Op dit moment krijgt Staatsbosbeheer slechts een deel van de beheermaatregelen in de gebieden vergoed. Door een financiële bijdrage te leveren vanuit DCGV kunnen maatregelen volledig worden uitgevoerd en vindt er in feite een kwaliteitsslag plaats en wordt dat gewenste duwtje ook daadwerkelijk gegeven. Daarmee worden effectgerichte maatregelen in ruim voldoende mate uitgevoerd. 40 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Met de beheerder zijn maatregelen vastgesteld die passen binnen het mitigatieplan en afdoende zijn om de mogelijke effecten van de verminderde afname van stikstofdepositie te mitigeren: In het deelgebied Het Zinkske zal in 2015 een bestrijding van de trosbosbes worden uitgevoerd. Hierbij zal over een oppervlakte 10 hectare de trosbosbes worden verwijderd. In de daarop volgende jaren zal het vervolg beheer van de maatregel worden uitgevoerd. Deze maatregel is te zien als additioneel op het Life+ project Mariapeel (zie 4.2.4). Hierin is voor dit deelgebied deze bestrijding van de trosbosbes niet voorzien. In het zuidelijke deel van de Mariapeel, in het Mariaveen, zal na uitvoering van de bestrijding van de trosbosbes in het kader van het Life+ project Mariapeel het vervolgbeheer worden uitgevoerd, waarbij nieuwe opslag uit zaad of wortels zal worden bestreden. Aan de zuidkant van de Mariapeel zal het huidige versleten raster worden vernieuwd met nieuwe palen en gaas waar dat nodig is. Hierdoor wordt weer begrazing mogelijk in het zuidelijke deel van de Mariapeel, het Mariaveen. Dit zal begrazing zijn met Hollandse Landgeiten, die de berkenopslag fors te lijf zullen gaan en tevens de kruidige vegetatie positief zullen beïnvloeden. De afrastering zal over een lengte van 1000 tot 1500 meter worden vernieuwd. Hierdoor is er een begrazing weer mogelijk over een oppervlakte van 65 hectare. De uitvoering zal plaatsvinden in 2014. 4.2.3 BOSCHHUIZERBERGEN Voor Boschhuizerbergen zijn niet direct maatregelen noodzakelijk binnen het voorliggend mitigatieplan. Bij voortzetting van het huidige beheer zal er geen significant effect zijn van een beperkte verminderde afname van stikstofdepositie op het gebied. Het huidige beheer in het gebied zorgt voor voldoende mate van afvoer van nutriënten uit het systeem (zie paragraaf 2.4.3). De geringe verminderde afname is verwaarloosbaar tot de hoeveelheid nutriënten die met het beheer worden afgevoerd, en daarmee niet significant. Daarnaast is de verminderde afname bij Boschhuizerbergen met name het gevolg van toename van verkeer, welke reeds ten behoeve van de A74 is gemitigeerd. DCGV wil echter wel extra bijdrage bieden om ook in dit gebied additionele maatregelen te nemen (kwaliteitsimpuls). Vandaar dat in dit mitigatieplan toch maatregelen zijn opgenomen in de vorm van beheerkostenvergoeding. 4.2.4 COFINANCIERING VAN LOPENDE HERSTELPROJECTEN De lopende herstelprojecten in de Maasduinen en de Deurnsche Peel & Mariapeel worden hieronder kort beschreven. Tevens zijn daarbij de mogelijkheden voor cofinanciering aangegeven. Kwaliteitsimpuls Maasduinen De kwaliteitsimpuls Maasduinen bestaat uit natuurherstelmaatregelen die met name zijn gericht op het aanwezig zijn van het habitattype H4010A Vochtige heiden. Hierbij gaat het o.a. om plagmaatregelen. Met plaggen worden zeer grote hoeveelheden stikstof afgevoerd. Uit literatuur is bekend dat dit zelfs tot 120.000 mol N/ha kan oplopen (de toename als gevolg van de gebiedsontwikkeling Klavertje 4 is daarbij zeker verwaarloosbaar). Daarnaast vindt inrichting van de ecologische verbindingszone plaats. Deze verbindingszone maakt het hele gebied robuuster en komt ten goede aan de staat van instandhouding van de habitattypen en soorten, Vanuit de kwaliteitspuls in het gebied zou via cofinanciering er een verbetering van de staat van instandhouding van de habitattypen kunnen worden bereikt. Door het robuuster maken van het systeem worden daarmee de effecten van stikstofdepositie gemitigeerd. 077785705:A - Definitief ARCADIS 41

Mitigatieplan Klavertje 4 LIFE+-project Mariapeel Overheden, terreinbeheerders, waterschappen en belangenorganisaties werken samen met de streek aan het herstel van het hoogveenlandschap. De looptijd van deze fase in het Peelvenenproject is vier jaar (medio 2012 begin 2016). De projectkosten bedragen circa 6,5 miljoen euro. In de Deurnsche Peel, het Brabantse deel van de Peelvenen, wordt circa 135 hectare voormalige landbouwgrond ingericht tot hoogveenondersteunend landschap. Daartoe wordt plaatselijk de bovengrond afgegraven en wordt het watersysteem aangepast. Door stabilisatie van waterpeilen kan het hoogveen zich in de bestaande natuurkern van de Deurnsche Peel verder ontwikkelen. In de bestaande natuur van de Mariapeel, het Limburgse deel van de Peelvenen, worden maatregelen genomen om verdroging tegen te gaan en om waterstromen te scheiden (dempen van waterlopen en plaatsen van schermen in kanaaloevers). Daarnaast wordt Trosbosbes verwijderd (DLG, z.j.). De opgave vanuit het Klavertje 4-gebied voor het Natura2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel is gericht op H7120 Herstellende hoogvenen en in mindere mate op H4030 Droge heiden en H7110A Actieve hoogvenen. Het Life+-programma bevat maatregelen die de nodige nazorg nodig hebben. Zo zal er o.a. opkomst van Trosbosbes (na verwijdering) weer verder tegengegaan moeten worden. Een deel van de mitigatie zal hiervoor worden besteed. 4.3 BRONGERICHTE MAATREGELEN Mogelijk hebben brongerichte maatregelen meer effect dan beheermaatregelen, zoals het laten stoppen van één of meer agrarische bedrijven of het actief stimuleren van luchtwassers bij agrarische bedrijven. DCGV, gemeenten en de provincie weten niet exact wie hiervoor in aanmerking komt en op welk moment. In de Structuurvisie en dus de Passende Beoordeling is wel verkend welke bedrijven op termijn zullen stoppen en/ of maatregelen zullen nemen. Dit is dan ook meegenomen. Maar daar bovenop kan natuurlijk bij meer bedrijven maatregelen worden genomen. Een eerste indicatie laat dat ook zien, waarbij de resultaten zeer positief zijn. In dit document kunnen deze resultaten nog niet worden gekwantificeerd en worden zeker gesteld. Dit zal derhalve achteraf pas kunnen plaatsvinden als deze maatregelen ook daadwerkelijk genomen zijn. Dit zal in de stikstof-boekhouding die gevoerd zal gaan worden, worden meegenomen. Concreet: op het moment dat er aanvullende brongerichte maatregelen worden genomen (bijvoorbeeld een stoppend IV-bedrijf dat niet was voorzien in de berekeningen), worden de effecten daarvan meegenomen in de stikstofboekhouding. Dit kan leiden tot het periodiek uitwisselen van stikstofruimte binnen het Klavertje 4-gebied of het minderen van effectgerichte maatregelen dan nu voorzien. Dit wordt in de jaarlijkse update van de stikstof boekhouding inzichtelijk gemaakt. 42 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 4.4 SAMENVATTING MAATREGELEN In Tabel 24 zijn de in de paragrafen 4.2.1 t/m 4.2.4 beschreven maatregelen samengevat per Natura 2000- gebied. Type maatregel Maasduinen (SLL) Maria & Deurnsche Peel (SBB) Effectgerichte maatregelen - Dunnen 4,7 ha H91D0 -Verwijderen - Schonen oevers H3130, berkenopslag en deel H3160 berkenbos 61,4 ha H7110A en 1,0 ha H7120 -Verwijderen trosbosbes (idem) -Extra begrazing 20,7 ha H4030 Bronmaatregelen -PM, Maatregelen bij -PM, Maatregelen bij individuele ondernemers (IV, individuele ondernemers glas en industrie) zoals het (IV, glas en industrie) plaatsen van luchtwassers of zoals het plaatsen van samenvoegen van vestigingen. luchtwassers of samenvoegen van vestigingen. Cofinanciering lopende -Kwaliteitsimpuls (ecologische -aanvullende maatregelen projecten verbindingszone) LIFE+-project -Beheerkostenvergoeding 0,1 ha H2310 en 0,8 ha H4010A Boschuizerbergen Open houden vegetatie 24,1 ha mozaïek H2310, H2330 en H5130 Tabel 24: Samenvatting mitigerende maatregelenpakket Klavertje 4-gebied. 4.5 KOSTEN EN FINANCIERING Kosten van de aangeven mitigerende maatregelen De kosten voor de aangegeven mitigerende maatregelen zijn afzonderlijk weergegeven voor de Maasduinen (Tabel 25) en de Maria & Deurnsche Peel (Tabel 26) en Boschhuizerbergen (Tabel 27: Kosten mitigatiemaatregelen BoschhuizerbergenTabel 27). De normbedragen zijn dezelfde als die worden gebruikt voor de PAS-maatregelen (Staatsbosbeheer, 2009; DLG, 2011). 077785705:A - Definitief ARCADIS 43

Mitigatieplan Klavertje 4 Maatregel Normbedrag per ha / jaar Kosten / jaar Kosten / 5 jaar Dunnen 4,7 ha H91D0 0,39 2,00 9,00 Opschonen/plaggen oevers 2,5 ha 1.822,13 11.279,00 56.486,00 H3130 en 3,7 ha H3160 PM Maatregelen bij individuele n.t.b. n.t.b. ondernemers (IV, glas en industrie) zoals het plaatsen van luchtwassers of samenvoegen van vestigingen. Cofinanciering Kwaliteitsimpuls PM Beheerkostenvergoeding 1 ha 216,11 216,10 1.080,50 H2310, H4010A Rapportage werkzaamheden 500,00 2.500,00 Totaal 11.997,10 60.075,00 Tabel 25: Kosten mitigerende maatregelen Maasduinen. Maatregel Normbedrag per ha / jaar Kosten / jaar Kosten / 5 jaar Verwijderen berkenopslag en deel berkenbos 61,4 ha H7110A / 17,75 1108,00 5.538,00 H7120 Verwijderen trosbosbes (61,4 ha) 17,75 1108,00 5.538,00 Extra begrazing 20,7 ha H4030 38,43 784 3.920,00 Uitkoop/plaatsen luchtwassers PM PM PM Additionele maatregelen LIFE+-project 2.000,00 10.000,00 Rapportage werkzaamheden 500,00 2.500,00 Totaal 5.500,00 27.496.00 Tabel 26: Kosten mitigerende maatregelen Deurnsche Peel en Mariapeel. Maatregel Normbedrag per ha / jaar Kosten / jaar Kosten / 5 jaar Beheerkostenvergoeding 24,1 ha H2310, H2330 en H5130 93,09 2.243.00 11.217,00 Rapportage werkzaamheden 250,00 1.250,00 Totaal 2.493.00 12.467,00 Tabel 27: Kosten mitigatiemaatregelen Boschhuizerbergen Financiering In het businessplan (exploitatieplan) van de ontwikkelaar van het Klavertje 4-gebied, Development Company Greenport Venlo (DCGV), is voldoende financiële ruimte gereserveerd voor de financiering van mitigerende maatregelen. Zij zullen de berekende kosten dan na ondertekening overmaken aan de terreinbeherende instanties en derhalve vooruitlopend aan het uitvoeren van de maatregelen voor de financiering ervan zorgdragen. Dit zal in de jaren 2013 tot en met 2017 of zolang de overeenkomst geldend is, per 1 januari in dat jaar worden overgemaakt door DCGV aan de terreinbeherende instanties. De kosten zullen aan Stichting Limburgs Landschap jaarlijks worden vergoed. Voor Staatbosbeheer zal dit (zoals met Staatsbosbeheer en DCGV overeengekomen) in drie termijnen gebeuren (2014: 7.500,--, 2015: 11.000,--, en 2016 ( 9.000,--). 44 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 4.6 BORGING Met SBB en SLL is een samenwerkingsovereenkomst opgesteld voor de uitvoering van maatregelen. Daarmee zijn de maatregelen contractueel geborgd (verantwoordelijkheid over de uitvoering ligt bij SBB en SLL) en is de financiering ook concreet geborgd door de bijdrage van DCGV voorafgaand aan het uitvoeren van de maatregelen. Tevens wordt dit mitigatieplan ook vastgelegd aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Horst aan de Maas, Venlo en Peel en Maas en aan de provincie Limburg (Gedeputeerde Staten) als zijnde het bevoegd gezag ten aanzien van dit thema. Jaarlijks wordt er een gezamenlijke rapportage opgesteld waarin: wordt aangegeven welke emissies er daadwerkelijk plaatsvinden, bezien vanuit bestemmingsplannen, vergunningen, nieuwvestiging van bedrijven (met verkeersgeneratie), stoppende (agrarische) bedrijven (bronmaatregel); deze uitstoot wordt vergeleken met de uitstoot die in voorliggende rapportage is meegenomen als te verwachten jaarlijkse uitstoot. Indien daadwerkelijke uitstoot lager ligt zal dat (nog) geen gevolgen hebben. Indien de daadwerkelijke uitstoot hoger is, zal dat leiden tot het gezamenlijk benoemen en financieren van extra maatregelen; welke maatregelen zijn uitgevoerd, op welke plek en wat de effecten van de uitgevoerde maatregelen zijn (monitoring maatregelen). 4.7 VERVOLGSTAPPEN De volgende vervolgstappen zijn voorzien: Maatregelen één op één implementeren in de werkpakketten van Staatsbosbeheer en Stichting Limburgs Landschap. Het mitigatieplan dient als uitgangspunt voor de komende 5 jaar of tot dat de PAS van kracht is. In deze termijn kan er veel veranderen, waarvoor een procesafspraak is gemaakt hoe hiermee om te gaan (periodieke bijstelling). In de samenwerkingsovereenkomsten zijn afspraken hierover vastgelegd. Er zal (samen met de provincie) een stikstofboekhouding worden opgesteld om gedegen te kunnen monitoren wat de (te verwachten) effecten zijn van de gebiedsontwikkeling. Deze boekhouding wordt vergeleken met de aannames die in voorliggende rapportage zijn gehanteerd en de depositie die is berekend. Op basis van deze effecten zullen de effectgerichte maatregelen meer concreet worden bepaald in samenwerking met de beheerders van de gebieden. De beheerders zullen jaarlijks de uitgevoerde werkzaamheden rapporteren. Op basis van deze rapportages moeten, indien noodzakelijk, maatregelen worden aangepast. DCGV zorgt ervoor dat de monitoring in de gebieden wordt uitgevoerd. Naar verwachting treedt de PAS binnen vijf jaar in werking. Op dat moment valt de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied binnen de vastgestelde ontwikkelruimte van de PAS en zijn er geen (aanvullende) mitigerende maatregelen meer nodig. Deze worden dan geborgd binnen de maatregelen van de PAS. 077785705:A - Definitief ARCADIS 45

Mitigatieplan Klavertje 4 46 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 5 Bronnen Algemeen ARCADIS, 2012. Passende Beoordeling Natuurbeschermingswet 1998. In opdracht van DCGV van 22 maart 2021, kenmerk 075845855.0.2 - Definitief. DCGV, 2012. Aanvulling Passende Beoordeling / planmer Klavertje 4. Definitief datum 24 mei 2012. DLG, z.j. Hoogveenontwikkeling LIFE+-Peelvenen. Flyer. Oranjewoud, 2011. Voortoets Passende Beoordeling Bedrijventerrein Trade Port Noord, Venlo, projectnummer 197197, in opdracht van de gemeente Venlo, 18 oktober 2011. Staatsbosbeheer, 2009. Standaardkostprijs directe werkzaamheden Terreinbeheer voor gezamenlijke TBO's. 27-AUG-09. Adams, A.S., H.P.J. Huiskes, K.V. Sýkora & N.A.C. Smits, 2012. Herstelstrategie H6120: Stroomdalgraslanden. Versie april 2012. Arts, G.H.P., E. Brouwer, M.A.P. Horsthuis & N.A.C. Smits, 2012. Herstelstrategie H3160: Zure vennen. Versie april 2012. Arts, G.H.P., E. Brouwer & N.A.C. Smits, 2012. Herstelstrategie H3110: Zwakgebufferde vennen. Versie april 2012. Beije, H.M., A. Aptroot, N.A.C. Smits & L.B. Sparrius, 2012. Herstelstrategie H2310: Zandverstuivingen Stuifzandheiden met struikhei. Versie april 2012. Beije, H.M., P.W.F.M. Hommel, R.W. de Waal & N.A.C. Smits, 2012. Herstelstrategie H91E0C: Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen). Versie april 2012. Beije, H.M., A.J.M. Jansen, L. van Tweel-Groot, M.A.P. Horsthuis & N.A.C. Smits, 2012. Herstelstrategie H7150: Pioniervegetaties met snavelbiezen. Versie april 2012. Beije, H.M., A.J.M. Jansen, L. van Tweel-Groot, J. Smits & N.A.C. Smits, 2012. Herstelstrategie H4010A: Vochtige heiden (hogere zandgronden). Versie april 2012. Beije, H.M. & N.A.C. Smits, 2012. Herstelstrategie H91D0: Hoogveenbossen. Versie april 2012. Beije, H.M., R.W. de Waal & N.A.C. Smits, 2012. Herstelstrategie H4030: Droge heiden. Versie april 2012. Jansen, A.J.M., G.A. van Duinen, H.B.M. Tomassen & N.A.C. Smits, 2012. Herstelstrategie H7110A: Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap). Jansen, A.J.M., G.A. van Duinen, H.B.M. Tomassen & N.A.C. Smits, 2012. Herstelstrategie H7110B: Actieve hoogvenen (heideveentjes). Jansen, A.J.M., G.A. van Duinen, H.B.M. Tomassen & N.A.C. Smits, 2012. Herstelstrategie H7120: Herstellende hoogvenen. Versie april 2012. Smits, N.A.C., A. Aptroot, P.W.F.M. Hommel, H.P.J. Huiskes & H.F. van Dobben, 2012. Herstelstrategie H5130: Jeneverbesstruwelen. Versie april 2012. Smits, N.A.C., A. Aptroot, M. Nijssen, M.J.P.M. Riksen, L.B. Sparrius & H.F. van Dobben, 2012. Herstelstrategie H2330: Zandverstuivingen. Versie april 2012. Van Dobben, Van Hinsberg & Bobbink 2012. 077785705:A - Definitief ARCADIS 47

Mitigatieplan Klavertje 4 48 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Bijlage 1 Uitgangspunten berekeningen In onderstaande figuur staan de milieucategorieën gegeven voor de gebiedsontwikkeling Klavertje 4 (worst case). In onderstaande tabel staat aangegeven welke emissies (milieucategorieën) in 'Huidig', 'Autonoom' en 'Plan' meegenomen zijn (met bijbehorende oppervlakten). Op basis van onderstaande tabel is in de figuur met arceringen aangegeven wat meegenomen wordt in: Huidig (=bestaand) AO (=bestaand + autonome ontwikkeling) Plan (=bestaand + autonome ontwikkeling + plan) 077785705:A - Definitief ARCADIS 49

Mitigatieplan Klavertje 4 Deelgebied Milieucategorie Hectares Status Klaver1 Milieucategorie 4 18,1 Plan Klaver1 Milieucategorie 3 18,0 Plan Klaver2 Milieucategorie 3 7,6 Plan Klaver2 Milieucategorie 3 1,3 autonome ontwikkeling Klaver2 Milieucategorie 4 20,1 Plan Klaver2 Milieucategorie 3 9,5 Plan Klaver2 Milieucategorie 3 4,6 Plan Klaver2 Milieucategorie 3 17,2 bestaand Klaver2 Milieucategorie 3 2,5 bestaand Klaver2 Milieucategorie 4 5,8 Plan Klaver3 Milieucategorie 3 48,6 Plan Klaver3 Milieucategorie 4 36,9 Plan Klaver4 Milieucategorie 4 35,3 Plan Klaver4 Milieucategorie 4 0,2 Plan Klaver4 Milieucategorie 4 2,2 Plan Klaver5 Milieucategorie 3 43,6 Plan Klaver5 Milieucategorie 4 32,5 Plan Klaver6 Milieucategorie 4 35,3 Plan Klaver6 Milieucategorie 4 10,5 Plan Klaver6 Milieucategorie 4 6,1 Plan Klaver7 Milieucategorie 3 34,0 Plan Klaver7 Milieucategorie 4 37,6 Plan Klaver8 Milieucategorie 4 1,1 Plan Klaver8 Milieucategorie 4 14,7 Plan Klaver9 Milieucategorie 3 8,4 autonome ontwikkeling Klaver9 Milieucategorie 3 5,9 autonome ontwikkeling Klaver9 Milieucategorie 2 4,0 autonome ontwikkeling Klaver9 Milieucategorie 2 4,3 autonome ontwikkeling Klaver9 Milieucategorie 4 38,0 autonome ontwikkeling Klaver9 Milieucategorie 2 29,4 autonome ontwikkeling Klaver9 Milieucategorie 2 12,3 bestaand Klaver9 Milieucategorie 2 28,0 autonome ontwikkeling Klaver10 Milieucategorie 2 7,4 bestaand Klaver10 Milieucategorie 2 7,6 bestaand Klaver10 Milieucategorie 2 7,0 bestaand Klaver10 Milieucategorie 2 8,8 bestaand Klaver10 Milieucategorie 2 6,9 bestaand Klaver10 Milieucategorie 2 5,1 bestaand Klaver10 Milieucategorie 2 8,1 autonome ontwikkeling Klaver10 Milieucategorie 2 5,7 autonome ontwikkeling Klaver10 Milieucategorie 2 8,0 bestaand Klaver10 Milieucategorie 2 5,2 bestaand Klaver11 Milieucategorie 4 15,3 Plan 50 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Deelgebied Milieucategorie Hectares Status Klaver11 Geen milieucategorie 0,8 bestaand Klaver11 Milieucategorie 2 8,1 bestaand Klaver11 Milieucategorie 2 8,9 bestaand Klaver11 Geen milieucategorie 8,3 Plan Klaver11 Milieucategorie 3 6,6 bestaand Klaver11 Milieucategorie 2 4,4 Plan Klaver11 Milieucategorie 3 4,6 Plan Klaver11 Milieucategorie 2 3,5 Plan Klaver11 Milieucategorie 3 9,8 Plan Klaver11 Milieucategorie 4 7,5 Plan Klaver11 Milieucategorie 2 2,2 bestaand Klaver11 Milieucategorie 2 0,7 bestaand Klaver11 Geen milieucategorie 1,9 Plan Klaver11 Geen milieucategorie 3,2 Plan Klaver12 Milieucategorie 2 17,5 autonome ontwikkeling Klaver12 Milieucategorie 2 21,0 autonome ontwikkeling Klaver12 Milieucategorie 2 14,4 autonome ontwikkeling Klaver12 Milieucategorie 2 12,9 autonome ontwikkeling Klaver12 Milieucategorie 2 12,9 autonome ontwikkeling Klaver12 Milieucategorie 2 10,7 autonome ontwikkeling Klaver12 Milieucategorie 2 17,1 autonome ontwikkeling Klaver13 Milieucategorie 2 11,4 autonome ontwikkeling Klaver13 Milieucategorie 3 11,4 autonome ontwikkeling Klaver13 Milieucategorie 3 3,4 autonome ontwikkeling Klaver13 Milieucategorie 2 23,5 autonome ontwikkeling Klaver13 Milieucategorie 2 13,8 autonome ontwikkeling Californie Milieucategorie 2 1,6 autonome ontwikkeling Californie Milieucategorie 2 2,3 autonome ontwikkeling Californie Milieucategorie 2 4,0 autonome ontwikkeling Californie Milieucategorie 2 12,1 autonome ontwikkeling Californie Milieucategorie 2 16,0 autonome ontwikkeling Californie Milieucategorie 2 26,4 autonome ontwikkeling Californie Milieucategorie 2 34,8 bestaand Californie Milieucategorie 2 32,4 bestaand Californie Milieucategorie 2 11,8 autonome ontwikkeling Californie Milieucategorie 2 7,0 autonome ontwikkeling Californie Milieucategorie 2 9,4 bestaand Californie Milieucategorie 2 20,7 bestaand Californie Milieucategorie 2 9,4 autonome ontwikkeling Floriade Milieucategorie 3 22,2 autonome ontwikkeling Floriade Milieucategorie 3 2,2 autonome ontwikkeling Floriade Milieucategorie 3 8,3 autonome ontwikkeling Floriade Milieucategorie 3 6,4 autonome ontwikkeling 077785705:A - Definitief ARCADIS 51

Mitigatieplan Klavertje 4 Deelgebied Milieucategorie Hectares Status Floriade Milieucategorie 3 7,5 autonome ontwikkeling Floriade Milieucategorie 3 6,3 autonome ontwikkeling Freshpark Milieucategorie 3 124,3 bestaand Trade Port Oost Milieucategorie 5 3,2 bestaand Trade Port Oost Milieucategorie 5 9,1 bestaand Trade Port Oost Milieucategorie 5 7,8 bestaand Trade Port Oost Milieucategorie 4 2,9 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 12,9 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 6,3 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 6,8 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 5,5 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 4,2 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 6,2 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 15,4 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 5,6 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 18,0 bestaand Trade Port West Milieucategorie 4 26,9 bestaand Trade Port West Milieucategorie 4 7,6 bestaand Trade Port West Milieucategorie 4 8,7 bestaand Trade Port West Milieucategorie 1 3,0 bestaand Trade Port West Milieucategorie 4 1,0 bestaand Trade Port West Geen milieucategorie 1,1 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 0,8 bestaand Trade Port West Milieucategorie 3 5,3 bestaand Trade Port West Milieucategorie 3 3,8 bestaand Trade Port West Milieucategorie 3 2,5 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 15,7 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 8,6 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 1,7 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 4,8 bestaand Trade Port West Milieucategorie 2 0,8 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 17,2 bestaand Trade Port West Milieucategorie 4 3,0 bestaand Trade Port West Milieucategorie 5 0,4 bestaand Trade Port West Milieucategorie 3 3,2 bestaand Trade Port West Milieucategorie 4 8,3 bestaand Trade Port West Milieucategorie 4 0,4 bestaand Trade Port West Milieucategorie 2 0,3 bestaand 52 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Voor de berekeningen zijn een aantal intensieve veehouderijen niet in de berekeningen meegenomen. Bedrijven zijn beëindigd. Emissierechten worden niet meer gebruikt. Bedrijven die in de vorige berekeningen nog niet zijn verwijderd: Dorperdijk 17 Sevenum Romerweg 23 Sevenum Grubbenvorsterweg 57 Sevenum Horsterweg 23 Grubbenvorst Venloseweg 102 Horst Witveldweg 60 Grubbenvorst Tongerlo 21 Breetse Peelweg 14 Maasbree Breetse Peelweg 12 Maasbree Breetse Peelweg 11 Maasbree Bedrijven die vorige berekeningen al zijn verwijderd: Romerweg 34 Sevenum Venloseweg 111 Sevenum 1 Siberië 5 2 Maasbree 077785705:A - Definitief ARCADIS 53

Mitigatieplan Klavertje 4 54 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Bijlage 2 Betekenis geringe verminderde afname stikstofdepositie (<1 mol/ha/jr) Voor de meeste habitattypen is de verminderde afname van stikstofdepositie als gevolg van het plan zeer klein (< 1,0 mol/ha/jr). Effecten hiervan zijn uitgesloten. Zeker als het gerelateerd wordt aan de overall afname van stikstofdepositie. Bij de toetsing van de habitattypen gaan we uit van een ondergrens van effecten van 1,0 mol N/ha/jaar. Bij een verminderde afname kleiner dan deze ondergrens gaan we zondermeer uit dat er geen effecten optreden. Hierbij moet zeker ook in ogenschouw worden genomen dat we bij de berekeningen uitgegaan zijn van een worst-case situatie. In werkelijkheid zal de depositie gerelateerd aan de ontwikkeling op de gebieden zeker kleiner zijn. In het navolgende wordt deze grens nader onderbouwd. De hoeveelheid van 1,0 mol N/ha/jr heeft zelf geen ecologische betekenis voor een vegetatie. Deze hoeveelheid komt overeen met 14 gram per hectare. Bij kleine planten met een wortelstelsel van 10 x 10 cm komt dit overeen met 14 µg (1,4*10-5 gram) per plant. Planten met een dergelijke omvang hebben gedurende het groeiseizoen voor hun groei en onderhoud een stikstofbehoefte van circa 0,1 gram stikstof per gram nieuw plantenmateriaal (Bron: Ter Steege, 1996); voor een plant van 10 gram is dit dus circa 1 gram stikstof. De hoeveelheid van 14 µg is plantenfysiologisch dus volstrekt irrelevant (minder dan 0,015% van de stikstofbehoefte). Een significant negatief effect van een depositie van 1,0 mol stikstof per ha per jaar kan met zekerheid voor alle voorkomende stikstofgevoelige habitattypen worden uitgesloten. In de meeste habitattypen functioneert een stikstofkringloop waarin grote hoeveelheden stikstof circuleren, veelal duizenden kilo s per ha. In de duinen van Schiermonnikoog en Ameland werden bij metingen in de bovenste 30 cm van de bodem hoeveelheden in de orde van 125.000 tot 450.000 mol stikstof per ha aangetroffen (ARCADIS 2009b). Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat hoeveelheden van 1,0 mol N/ha/jr in deze stikstofkringlopen ecologisch geen betekenis hebben. Onverstoorde, natuurlijke achtergronddeposities liggen in de orde van 1 5 kg stikstof per ha per jaar, overeenkomend met 71 357 mol N/ha/jr (ARCADIS 2011). Bij deze hoeveelheden kan met zekerheid worden vastgesteld dat een significant negatief effect van 1,0 mol N/ha/jr niet zal optreden. 1,0 mol N/ha/jr komt overeen met 1,4 % van de laagste hoeveelheid natuurlijke (niet door de mens beïnvloedde) achtergronddepositie. Voor de effectgrens voor de verzuring en/of vermesting van een habitattype wordt doorgaans de kritische depositiewaarde (KDW) gehanteerd. De kritische depositiewaarde van de diverse habitattypen wordt periodiek geëvalueerd en bijgesteld aan de hand van de meest recente wetenschappelijke inzichten. De kritische depositiewaarden van de (voor dit project relevante) gevoelige habitattypen variëren van 400 mol N/ha/jr voor hoogveen en herstellend hoogveenherstellende hoogvenen tot 1860 mol N/ha/jr voor Vochtige alluviale bossen. 077785705:A - Definitief ARCADIS 55

Mitigatieplan Klavertje 4 Het meest kritische habitattype is (Actieve en Herstellende) Hoogvenen met een KDW van 400 mol N/ha/jr. De waarde van 1,0 mol N/ha/jr komt overeen met 0,25 % van deze kritische depositiewaarde en ten opzichte van deze KDW een te verwaarlozen hoeveelheid. Mede gezien hetgeen in de voorgaande paragraaf is beschreven, is vast te stellen dat een dergelijk kleine toename van stikstofdepositie nooit tot een significant negatief effect op de habitats kan leiden. Van de andere habitattypen ligt de KDW hoger dan 400 mol N/ha/jr. Hiervoor geldt de bovenstaande redenering in nog sterkere mate, omdat 1,0 mol N/ha/jr een nog kleiner deel is van de hogere KDW s. Uit het Provinciaal inpassingsplan van de Rondweg N348 Zutphen Eefde blijkt dat een overschrijding van de kritische depositiewaarden met een beperkt aantal mol stikstof ook volgens de rechter niet altijd leidt tot significante effecten. Zie hiervoor de uitspraak van de Raad van State van 19 januari 2011 (nr. 201006773/1/R2). Verdere overwegingen Naast bovenstaande argumenten die met wetenschappelijke zekerheid significant negatieve effecten uitsluiten, is er ook een aantal aanvullende argumenten die een hoeveelheid van 2,0 mol N/ha/jr sterk relativeren: 1,0 mol N/ha/jr is slechts een te verwaarlozen hoeveelheid ten opzichte van de heersende achtergronddepositie. Boven land ligt deze in het grootste deel van Nederland boven de 1000 mol N/ha/jr, en in deze regio nog veel hoger. 1,0 mol N/ha/jr is te gering om proefondervindelijk te kunnen aantonen met meetapparatuur. 1,0 mol N/ha/jr valt binnen de onzekerheidsmarges van de toegepaste modellen (ARCADIS, 2008). In Duitsland worden de modelberekeningen ook afgekapt met als argument dat bij zeer lage berekende deposities de modellen onvoldoende betrouwbaar zijn en effecten op voorhand met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Daarbij worden de berekeningen afgekapt op 100 gram N/ha/jr, wat overeen komt met ruim 7 mol. Binnen het aldus bepaalde effectgebied wordt onder voorwaarden- vervolgens alleen een effectbeoordeling uitgevoerd als de depositie als gevolg van het project meer dan 3% van de KDW bedraagt. Bij het meest stikstofgevoelige habitattype (de hoogvenen) is dit nog altijd 12 mol N/ha/jr). Deze werkwijze is door de Duitse rechtbank getoetst en in orde bevonden. De werkwijze is wetenschappelijk onderbouwd in Kieler Institut für Landschaftsökologie (2008). Generiek beleid en technologische ontwikkelingen zorgen dat de depositie van stikstof vanaf de jaren 90 van de vorige eeuw met gemiddeld bijna 1000 mol N/ha/jaar) is gedaald (CBS, PBL, Wageningen UR (2011)). Hoewel de laatste jaren een stagnatie is waargenomen, is de verwachting dat de achtergronddeposities verder daalt voor Natura 2000 gebieden. Een verandering van 1,0 mol N/ha/jaar) is volstrekt verwaarloosbaar ten opzichte van deze hoeveelheid. De jaarlijkse fluctuatie van de achtergronddepositie ligt in de orde van grootte van 100 mol N/ha/jr. 1,0 mol N/ha/jr is daarbij verwaarloosbaar. 56 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Bijlage 3 Analyse per functie In het bepalen van de effecten is uitgegaan van een zogenaamde worst-case benadering. Zo is aan iedere bedrijfskavel in het gebied in de uitgevoerde modelberekening een potentiële stikstofuitstoot, waarbij dit in de praktijk natuurlijk nooit het geval zal zijn en maximaal misschien in 25% van de gevallen zo zal zijn (maximaal 25% van de uit te geven bedrijfskavels zal een bedrijf gaan kennen met een uitstoot van stikstof, mede omdat focus zal liggen op logistiek segment). Ook is overal de maximale waarden per milieucategorie aangehouden, wat in de praktijk ook lager zal zijn. Dit nog los van eisen die in de Structuurvisie gesteld worden aan bedrijven om de uitstoot te verminderen door technische brongerichte maatregelen, maar ook de eis dat nieuw vestiging van IV-bedrijven alleen mogelijk is als het regionale bedrijven betreft die elders leiden tot een verbetering. De effecten per functie worden hierna afzonderlijk besproken. Verkeer De toename van verkeersintensiteiten heeft tot op grote afstand invloed op de stikstofdepositie. Het effect van de toename door extra verkeer is aanzienlijk kleiner dan de verwachte afname door verandering van de bestaande emissies binnen het plangebied. Ten opzichte van de huidige situatie wordt er daarom per saldo een afname van de stikstofdepositie verwacht. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling is er een zeer geringe verminderde afname. Voor de Maasduinen is deze verminderde afname iets groter voor de habitattypen Stroomdalgraslanden (H6120), Pioniervegetaties met snavelbiezen (H7150) Hoogveenbossen (H91D0) en Vochtige alluviale bossen (H91EOC), 0-10 mol N/ha/jr. Dit geldt ook voor de Droge heide (H4030) en Herstellende hoogvenen (H7120) in de Deurnsche peel en de Mariapeel. De verminderde afname op beide habitattypen bedraagt maximaal respectievelijk 0-4% en 0-14% van de daling van de achtergronddepositie en is dus zeer beperkt. De verminderde afname zal daardoor voor het overgrote deel van de habitattypen in het gebied niet leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven voor de gebieden. De kritische depositiewaarde van de genoemde habitattypen wordt reeds jarenlang overschreden door de achtergronddepositie, waardoor een dergelijke marginale verminderde afname verwaarloosbaar is. De toename van het verkeer draagt bovendien voor slechts een heel klein deel bij aan de totale depositie op de Natura 2000-gebieden. Aangezien de totale bijdrage van het verkeer ten opzichte van het totaal verwaarloosbaar is, heeft ook de verminderde afname geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het gebied. Deze conclusie is in lijn met uitspraken van de RvS t.a.v. de rondweg N348, Zutphen (uitspraak 19 januari 2011/1, Rondweg N348)2 en de A4 Midden Delfland (uitspraak 6 juni 2011)3. Daarnaast zullen (al dan niet al geplande) maatregelen in het gebied de mogelijke effecten van verminderde afname meer dan teniet doen. In de deelgebieden van de Deurnsche Peel & Mariapeel die direct grenzen aan de snelweg A67 bestaan nog wel wat onzekerheden of de natuurlijke kenmerken niet worden aangetast door een verminderde afname van de stikstofdepositie ten opzichte van de autonome ontwikkeling (uitgaande van een worst-case situatie). Dit geldt met name voor het habitattype H7120 Herstellende hoogvenen H7120. Vanuit de A74 zijn deze in feite al gemitigeerd. Industrie en bedrijven Omdat er binnen de gebiedsontwikkeling sprake is van de realisatie van nieuwe werklandschappen, is een toename van de stikstofdepositie ten gevolge van nieuwvestiging van bedrijven die stikstof uitstoten, een logische uitkomst. De toename van de depositie op Natura 2000 gebieden is beperkt maar significante effecten op de Natura2000 gebieden kunnen op voorhand niet worden uitgesloten (als enkel naar de effecten van de nieuw te vestigen bedrijven wordt gekeken en er geen rekening wordt gehouden met een mogelijke verplaatsing van bestaande bedrijven) en er wordt uitgegaan van vestiging van bedrijven met emissies van stikstof. 077785705:A - Definitief ARCADIS 57

Mitigatieplan Klavertje 4 Dit geldt zowel ten opzichte van de huidige situatie als ten opzichte van de autonome ontwikkeling. De verminderde afname zal daardoor niet leiden tot een meet- of merkbare verzwaring van de behoud- en herstelopgaven voor de gebieden (zeker niet in cumulatie met andere functies). Zeker niet omdat hier gerekend is in een worst-case benadering, waarbij op iedere kavel een stikstof-uitstotend bedrijf zich zal vestigen met een bij de milieucategorie behorende maximale stikstofuitstoot. Dit zal in de praktijk naar verwachting maximaal 25% van de stikstofuitstoot zijn dan waarmee is gerekend. Daarbij is in het bestemmingsplan van TPN nu uitgegaan van geen stikstof emitterende bedrijven. In dit mitigatieplan en in de Passende Beoordeling van de Structuurvisie is wel gerekend met stikstof emitterende bedrijven (worst-case). Intensieve veehouderij Er wordt ten opzichte van de huidige situatie per saldo geen toename van de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling van veehouderijen in dit gebied verwacht. Verwacht wordt dat de depositie uit veehouderijen per saldo daalt, mede als gevolg van maatregelen die bestaande bedrijven moeten treffen op grond van het besluit Huisvesting en het beëindigen of verkleinen van veehouderijen waar andere functies (werklandschappen, natuur) zijn voorzien. Uitgaande van de maximale emissiewaarden uit de aankondigde verordening Stikstof en Natura 2000 zullen de emissies op de langere termijn nog verder moeten dalen (hier is nog geen rekening mee gehouden in bepalen van de effecten omdat dit nog geen vastgesteld beleid is). Deze verwachte afname is fors groter dan de verwachte toename als gevolg van uitbreidingen en nieuwvestiging van veehouderijen binnen het Klavertje 4-gebied. Er is enkel sprake van een vermeerderde afname. Indien er rekening wordt gehouden met de inmiddels door de provincie aangekondigde emissie-eisen voor nieuwe stallen (verordening stikstof en Natura2000), daalt de depositie van stikstof uit stallen van veehouderijen verder (met circa 28% ten opzichte van het Besluit Huisvesting). Toepassing van nog meer emissiebeperkende stalsystemen, zoals in de Structuurvisie wordt beschreven, leidt tot een reductie van ruim 40% ten opzichte van het Besluit Huisvesting. Daarnaast is de berekening uitgegaan van het nieuw vestigen van bedrijven die geen regionale context kennen. In de Structuurvisie wordt gesteld dat er alleen IV-bedrijven in het Klavertje 4-gebied mogen vestigen, indien deze een regionale context kennen en aldaar een probleem oplossen (verbetering van de depositie). Kortom, zij emitteren niet meer dan dat we op de andere regionale locaties zullen doen waardoor hun stikstofdepositie op de Natura2000 gebieden niet zal toenemen (terwijl dat hier wel berekend is vanuit de worst-case gedachte). Conclusie Concluderend kan gesteld worden dat er in totaal een afname zal zijn van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden door deze gebiedsontwikkeling ten opzichte van de huidige situatie. Ten aanzien van verkeer en intensieve veehouderij bedrijven is er een afname te verwachten ten opzichte van de huidige situatie welke groter is dan de toename van de depositie door industrie. Concreet is er geen toename te verwachten ten opzichte van de huidige situatie. Wel is er een zogenaamd planeffect ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Er is op sommige habitattypen sprake van een verminderde afname van de stikstofdepositie (N.B. er is wel nog steeds sprake van een afname). Zoals hierboven aangegeven is bij de meeste habitattypen deze verminderde afname gering. Waar significante effecten op dit moment niet uitgesloten kunnen worden, zijn deze goed te mitigeren met maatregelen. Financiering van deze maatregelen is geborgd via het businessplan van Development Company Greenport Venlo. In de aanvullende notitie d.d. 24 mei 2012 is een nadere onderbouwing van deze conclusie gegeven. De nieuwe berekeningen leiden niet tot andere conclusies. In de notitie van 24 mei 2012 wordt bovendien ingegaan op de PAS. 58 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 De (maximale mogelijke) effecten door de vestiging van extra bedrijven in het Klavertje 4-gebied (uitgaande van de beschreven worst-case benadering) zullen namelijk in het kader van de Programmatische aanpak stikstofdepositie (PAS) op nationaal/ provinciaal niveau worden gesaldeerd, mede vanwege het bovenregionale belang van deze gebiedsontwikkeling. DCGV heeft de provincie Limburg verzocht om in de in voorbereiding zijnde Programmatische Aanpak Stikstofdioxide (PAS) ontwikkelruimte op te nemen ten behoeve van de gebiedsontwikkeling Klavertje 4. De provincie heeft toegezegd zich maximaal te willen inspannen om deze ontwikkelruimte ook beschikbaar te stellen voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied. Zolang de PAS echter nog niet is geeffectueerd blijft inzet op additionele maatregelen wenselijk. 077785705:A - Definitief ARCADIS 59

Mitigatieplan Klavertje 4 60 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Bijlage 4 Kaarten verminderde afname stikstofdepositie (2023) op de habitattypen van de Natura 2000- gebieden 077785705:A - Definitief ARCADIS 61

Mitigatieplan Klavertje 4 62 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Stikstofdepositie als gevolg van Wegverkeer, industrie en veehouderijen VKA 2023 t.o.v. AO 2023 incl mitigatie extra veehouderijen Legenda N-totaal [mol/(ha*jaar)] Cumulatie - vka 2023 minus autonoom 2023_incl mitigatie veehouderijen <0 0-1 1-2 2-5 5-10 > 10 Wegen Natura 2000 Plangebied

Mitigatieplan Klavertje 4 Bijlage 5 Locaties waar mogelijk maatregelen noodzakelijk zijn 077785705:A - Definitief ARCADIS 63

Mitigatieplan Klavertje 4 64 ARCADIS 077785705:A - Definitief

N-totaal > 1 mol/(ha*jaar) N2000-gebied Habitattype Zwak gebufferde vennen Mozaïek Stuifzanden met struikhei/ Zandverstuivingen/Jeneverbesstruwelen Stikstofdepositie vs. habitattypen Boschhuizerbergen opdrachtgever: DCGV datum: 14-3-2013 schaal (A3): 1:12.592 0 100 200 300 ± 400 m B02012.000281.0700 SB

N-totaal > 1 mol/(ha*jaar) N2000-gebied Habitattype A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) Stikstofdepositie vs. habitattypen Deurnsche Peel en Mariapeel opdrachtgever: DCGV Droge heiden Herstellende hoogvenen datum: 14-3-2013 schaal (A3): 1:30.000 0 250 500 750 ± 1000 m B02012.000281.0700 SB

N-totaal > 1 mol/(ha*jaar) N2000-gebied Habitattype Droge heiden Stikstofdepositie vs. habitattypen Groote Peel opdrachtgever: DCGV Herstellende hoogvenen datum: 14-3-2013 schaal (A3): 1:20.000 0 100 200 300 400 m ± B02012.000281.0700 SB

N2000-gebied N-totaal > 1 mol/(ha*jaar) Habitattype Actieve hoogvenen (heideveentjes, H7110B) Stroomdalgraslanden (H6120) Stuifzandheiden met struikhei (H2310) Hoogveenbossen (H91D0) Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen, H91E0) Vochtige heiden (hogere zandgronden, H4010A) Stikstofdepositie vs. habitattypen Maasduinen opdrachtgever: Zandverstuivingen (H2330) Zure vennen (H3160) Zwak gebufferde vennen (H3130) DCGV datum: 14-3-2013 schaal (A3): 1:80.000 0 500 ± 1000 1500 2000 m B02012.000281.0700 SB

N-totaal x 5/17 > 1 mol/(ha*jaar) N2000-gebied Habitattype Zwak gebufferde vennen Mozaïek Stuifzanden met struikhei/ Zandverstuivingen/Jeneverbesstruwelen Stikstofdepositie vs. habitattypen Boschhuizerbergen opdrachtgever: DCGV datum: 14-4-2013 schaal (A3): 1:12.592 0 100 200 300 ± 400 m B02012.000281.0700 SB

N-totaal x 5/17 > 1 mol/(ha*jaar) N2000-gebied Habitattype A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) Stikstofdepositie vs. habitattypen Deurnsche Peel en Mariapeel opdrachtgever: DCGV Droge heiden Herstellende hoogvenen datum: 14-4-2013 schaal (A3): 1:30.000 0 250 500 750 ± 1000 m B02012.000281.0700 SB

N-totaal x 5/17 > 1 mol/(ha*jaar) N2000-gebied Habitattype Droge heiden Stikstofdepositie vs. habitattypen Groote Peel opdrachtgever: DCGV Herstellende hoogvenen datum: 14-4-2013 schaal (A3): 1:20.000 0 100 200 300 400 m ± B02012.000281.0700 SB

N-totaal x 5/17 > 1 mol/(ha*jaar) N2000-gebied Habitattype Actieve hoogvenen (heideveentjes, H7110B) Stroomdalgraslanden (H6120) Stuifzandheiden met struikhei (H2310) Hoogveenbossen (H91D0) Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen, H91E0) Vochtige heiden (hogere zandgronden, H4010A) Stikstofdepositie vs. habitattypen Maasduinen opdrachtgever: Zandverstuivingen (H2330) Zure vennen (H3160) Zwak gebufferde vennen (H3130) DCGV datum: 14-4-2013 schaal (A3): 1:80.000 0 500 ± 1000 1500 2000 m B02012.000281.0700 SB

Mitigatieplan Klavertje 4 Bijlage 6 Brongerichte maatregelen Geothermie: door realisatie van geothermie bronnen kan circa 50% van de gasvraag in de nu bestemde glastuinbouwgebieden afnemen. Biovergisting: circa 15% van het regionale mestaanbod wordt in een gesloten systeem verwerkt tot biogas waardoor deze mest uit de regio wordt gehaald. Overige energetische maatregelen; Mobiliteitsbeleid: Voor de ontwikkeling van het totale gebied zal mobiliteitsbeleid worden gevoerd. Doel van dit beleid is om het gebied aantrekkelijk te houden qua bereikbaarheid en milieu uitstraling. Een aanzet hiertoe is gegeven in de Structuurvisie, hier zal dit meer concreet worden beschreven ten aanzien van: OV in combinatie met collectief vervoer. Rail/ Water: in terminals en uitgiftebeleid. Fietsen. Elektrisch vervoer. Snelheidsverlaging. Combineren van vervoersstromen. LOG Krabbenborg: Regionale bedrijven. Beëindigingsregeling glas en intensieve veehouderij. Extra maatregelen provinciale regeling intensieve veehouderij en ammoniak zoals opgenomen in de Structuurvisie. Overige maatregelen. Ad 1: Geothermie Er is een Masterplan Energie vastgesteld welke fors inzet op het verminderen van het aardgasverbruik, met name in de glastuinbouw. In dit masterplan worden verschillende maatregelen benoemd om dit doel te bereiken, en zijn deze maatregelen ook doorgerekend in een haalbare business case. De meest concrete die effect zal hebben op het verminderen van het aardgasverbruik, is het realiseren van geothermische bronnen. In het masterplan energie is voorzien dat in de planperiode er 8 geothermiebronnen worden gerealiseerd in en rondom Californië. Dit betekent dat er circa 8x8MW, dus 60-65MW energievraag duurzaam wordt ingevuld. Dit omrekenend naar aardgasverbruik, wordt er jaarlijks circa 50-60 miljoen kubieke meter aardgas bespaard. Dit kan neerkomen op het verduurzamen van de warmtevraag van circa 150-250 hectare netto uitgeefbare glastuinbouwkavels. Dit komt neer op het verduurzamen van het bestaande glastuinbouwgebied Californië (netto 180 hectare). Concreet houdt dit in dat circa 30-45% van de totale warmtevraag/ aardgasvraag van de glastuinbouw in het Klavertje 4-gebied (i.c. circa 530 hectare totaal waarvan 370 hectare vigerend is) duurzaam kan worden ingevuld. Dit betreft 40 tot 65% verlaging van de huidige gasvraag in de vigerende glastuinbouwgebieden. De uiteindelijke depositie vermindering door deze maatregelen is niet in het planmer of de Passende Beoordeling meegenomen. Tevens lijkt op de meer lange termijn een uitbreiding naar 16 bronnen ook haalbaar (verdubbeling). De realiseerbaarheid en haalbaarheid van deze maatregelen is zeker aanwezig. De businesscase is zeer attractief. Op dit moment wordt het eerste triplet al gerealiseerd. Ad 2: Biovergisting Binnen het plangebied zijn verschillende initiatieven om dierlijke mest te verwerken tot energie (biogas) of andere nuttige producten. Dit kan op verschillende manieren zoals biovergisting maar ook bioraffinage. Concreet is er op dit moment een initiatief welke circa 80.000 ton mest op jaarbasis wil gaan vergisten. Deze mest wordt in een gesloten systeem verwerkt tot biogas en andere (rest)producten. Dit biogas kan in het gebied gebruikt worden in bijvoorbeeld bestaande Warmte Kracht Koppelingen van glastuinders. 077785705:A - Definitief ARCADIS 65

Mitigatieplan Klavertje 4 De restproducten zullen allen het gebied dan wel de regio verlaten om elders te worden afgezet als grondstof. De herkomst van de grondstof dierlijke mest die nodig is voor het vergistingsproces kent een lokale dan wel regionale herkomst. Hierdoor zal door de verwerking van deze mest, de depositie die ontstaat door deze mest op de Natura2000 gebieden niet meer plaatsvinden (uitrijden op landbouwgronden vindt niet meer regionale/ lokaal plaats ook zal er minder opslag van mest nodig zijn door de gewenste directe verwerking met emissie voordelen tot gevolg). Omdat de exacte herkomst van deze mest niet bekend is, is van de effecten geen goede inschatting te maken. Ter illustratie wordt binnen de gemeenten Horst aan de Maas en Peel en Maas jaarlijks circa 550.000 ton mest geproduceerd. Middels deze vergister kan derhalve circa 15% daarvan worden verwerkt op een NOx uitstoot vriendelijke manier. Daarnaast lijkt het mogelijk om dit specifieke project verder op te schalen in andere eenheden of vergroting van deze bestaande. Ad 3. Overige energetische maatregelen Naast bovenstaande projecten/ initiatieven wordt er tevens door DCGV met haar partners ingezet op de volgende initiatieven die niet direct leiden tot een verlaging van de NOx depositie in de directe regio. Omvang en effect van deze maatregelen in op dit moment nog niet in te schatten, maar het betreft o.a. : Inzet van WKO-systemen op bijvoorbeeld Greenpark: Greenpark kent geen gas-infrastructuur, waardoor gebouwen ter plaatse geen verwarmingsketels meer hebben en genoodzaakt worden op aansluiting op WKO. Hierdoor worden lokale ketels en kleine verbrandingsinstallaties voorkomen. Energie-cascades: met name door het uitwisselen van restwarmte wordt voorkomen dat bedrijven zelf een gasgestookte installatie zullen realiseren om in hun eigen warmtebehoefte te zullen voorzien. Hierdoor voorkom je lokaal gasgebruik met vermindering van NOx uitstoot en dus depositie. Inzet van allerlei lokale/ specifieke maatregelen zoals extra isolatie, warmteboilers, e.d. om daarmee gasgestookte installaties te weren. DCGV zal gaan participeren in deze op te richten energiemaatschappij en derhalve ook sturen op verduurzaming van het energieverbruik. De haalbare en dus realiseerbare ambitie van DCGV is om totaal 50% van de autonoom te verwachten energievraag duurzaam in te gaan vullen in 2040, welke voor een zeer groot deel bestaat uit warmtevraag (en dus gasgebruik). Ad 4. Mobiliteitsbeleid Voor de ontwikkeling van het totale gebied zal mobiliteitsbeleid worden gevoerd. Doel van dit beleid is om het gebied aantrekkelijk te houden qua bereikbaarheid en milieu uitstraling. Hier licht dan ook een noodzaak. Een aanzet hiertoe is gegeven in de Structuurvisie, hier zal dit meer concreet worden beschreven ten aanzien van verschillende aspecten. Getracht wordt om een inschatting te maken van de kwalitatieve effecten. Deze effecten dan wel maatregelen zijn niet meegenomen in de planmer dan wel Passende Beoordeling en kunnen leiden tot een vermindering van het aantal verkeersbewegingen c.q. NOx uitstoot met 25-50% zoals hieronder wordt uitgewerkt. 66 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 OV in combinatie met collectief vervoer: Er is een OV structuur uitgedacht door het gebied. Daarbij worden de omliggende intercity stations via een directe buslijn/ -dienst verbonden met het Klavertje 4- gebied. Afweging daarbij is dat de bushaltes vaak te ver af liggen van de individuele werkplekken van medewerkers. Dit komt doordat er relatief grote bedrijven zich zullen vestigen in het gebied. Dergelijke bedrijven denken vaak ook aan collectief bedrijfsvervoer waar met busjes medewerkers worden gehaald en gebracht naar hun dorp/ wijk. Er liggen derhalve kansen om beide systemen te koppelen. Hierdoor kan er vaker en meer vraag gericht een vervoerssysteem worden ingericht. Dit leidt tot hoger en effectiever gebruik. Ook zal carpoolen worden gestimuleerd met diverse (ICT) tools om ook minder grote aantallen reizigers met elkaar te kunnen koppelen en te laten samen rijden. Ook wordt het initiatief van de Floriade en de ANWB om het samen rijden te bevorderen verder door ontwikkeld (www.samenrijden.nl), waarbij carpoolers voordelen ontvangen. Deze aanpak is noodzakelijk omdat veel van de medewerkers in het gebied in de kleinere dorpen in de regio wonen. Deze dorpen kennen een beperkte OV-verbinding. Daarnaast zal er een goede koppeling tussen OV en fiets gemaakt worden. Zo zal de fiets meegenomen kunnen worden met de bus (door gebruik van fietsdragers op de bus) en wordt er een modern witte fietsenplan uitgerold in het gebied. Deze fietsen zijn voor werknemers in het gebied te gebruiken, bijvoorbeeld om vanaf de bushalte naar het bedrijf te fietsen en vice versa. Met bovenstaande maatregelen en concepten is de verwachting het woon-werkverkeer met circa 5-10% kan afnemen. Goed management is daarvoor noodzaak en wordt ook opgepakt. Zo zijn er al afspraken gemaakt met Veolia, de provincie en wordt ook parkmanagement nu vorm gegeven zodat dergelijke eisen ook in de vestigingsvoorwaarden worden opgenomen. Dit effect is te realiseren voor reeds bestaande gebieden als nog te ontwikkelen gebieden. Rail/ Water: Veel verkeersbewegingen in het gebied worden natuurlijk veroorzaakt door vrachtwagens/ lading. Om deze reden is er in het gebied ook een railterminal voorzien, om een groot deel van deze vervoersstromen per spoor te kunnen laten aankomen of te kunnen laten vertrekken. Ook is er in de directe omgeving van het plangebied (Venlo Trade Port) enkele jaren geleden een Bargeterminal geopend om ook transport over water te stimuleren. Deze draait boven verwachting qua aantallen containers. Ook in Venray is nu een initiatief om de bestaande Bargeterminal uit te gaan breiden (haven van Wanssum). Tevens zijn er in/ nabij het plangebied al een tweetal railterminals. Koppeling tussen de terminals en het Klavertje 4-gebied wordt gerealiseerd middels de Greenportring. Tevens zal er in de vestigingsvoorwaarden voor bedrijven een bepaalde mate van modal split worden opgenomen (afhankelijk van het type bedrijf en hun proces). Een kwantitatieve inschatting voor dit thema is lastig te maken. De verwachting is dat het verder stimuleren en verplichten van bedrijven om spoor en water actiever in te zetten, een verlaging van het aantal vrachtbewegingen moet kunnen realiseren van circa 5-10%. Daarmee zal ook een navenante verlaging van de uitstoot worden gerealiseerd. Dit voor reeds bestaande als te ontwikkelen gebieden. Fietsen: Natuurlijk is het gebruik van de fiets voor woon-werk verkeer de beste optie. Zowel voor de medewerkers zelf (beweging) als voor het milieu. Binnen het plangebied wordt een uitgebreid fietsnetwerk gerealiseerd van diverse typen routestructuren. Dit met als doel het gebruik van de fiets voor woon-werk verkeer te optimaliseren. Onderstaand zijn een aantal maatregelen benoemd. De verwachting is dat middels deze maatregelen het woon-werkverkeer zal kunnen afnemen met zo n 5-10% ten opzichte van de aannames die gedaan zijn in de planmer/ Passende beoordeling. Belangrijke maatregelen die worden gerealiseerd zijn: De realisatie van de Greenport Bikeway. Dit betreft een fietssnelweg tussen de beide intercity station, parallel aan het spoor. Vanuit deze stations kunnen medewerkers dus snel, comfortabel en ongehinderd het gebied in komen. Vanuit deze fiets-as worden vervolgens aftakkingen gerealiseerd het gebied in. Dit loopt bijvoorbeeld via de Sevenumse-/ Grubbenvorsterweg, de Venrayse-/ Venloseweg, maar ook midden door Trade Port Noord via een dedicated fietspad en met een koppeling naar Trade Port West. 077785705:A - Definitief ARCADIS 67

Mitigatieplan Klavertje 4 Ook vanuit de andere dorpen worden fietsverbindingen gerealiseerd en geoptimaliseerd en worden belemmeringen van bijvoorbeeld snelwegen of andere wegen zo veel als mogelijk weggenomen (denk aan de beide fietsbruggen over de A73 en de fietsbruggen over de Greenportlane, het functionerend houden van de spoorkruising Heierhoeve). Daarnaast wordt de koppeling van fiets met OV verbeterd, zoals bovenstaand al is uitgewerkt. Maar ook bij de stations worden betere stallingsmogelijkheden gerealiseerd. Evenals in het gebied worden goede stallingsmogelijkheden gerealiseerd, waarbij ook de elektrische fiets opgeladen kan worden. Tevens worden er allerlei stimuleringsmaatregelen meegenomen in de parkmanagement organisatie (vergelijkbaar met het initiatief als Trappers (www.trappers.net), de leasefiets, kortingsregelingen e.d.). Elektrisch vervoer: Natuurlijk is het elektrificeren van het vervoer een belangrijke kans die opgepakt zal worden. Dit wordt dan ook maximaal gestimuleerd. Een goed voorbeeld daarvan is het initiatief dat genomen is door de Floriade (www.florielectric.nl) door mensen met een elektrische auto voordelen te gunnen (vooraan parkeren, kortingen e.d.). Zo worden er in iedere klaver oplaadpunten gerealiseerd, worden bedrijven gestimuleerd om elektrisch vervoer te stimuleren dan wel op te nemen in hun mobiliteitsbeleid (via vestigingsbeleid), worden initiatieven genomen om terminal-trekkers te elektrificeren, bussen te elektrificeren en op termijn mogelijk ook vrachtwagens. Door het voeren van dit beleid, is de verwachting dat er in het plangebied voor dit aspect een aantal jaar voor wordt gelopen op de landelijke trend. De verwachting is dat dit circa 2-5 jaar zal zijn (het aandeel elektrisch transport zal binnen dit gebied 2-5 jaar eerder gerealiseerd zijn dan het landelijke aandeel). Snelheidsverlaging: Binnen het gebied lopen vele wegen van velerlei aard (rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen, e.d.). Zo kennen de Rijkswegen een maximumsnelheidsregime van 120/ 130 km/h. De provinciale wegen kennen een maximum snelheidsregime van 80km/h. Ook zijn er enkele gemeentelijke wegen met een maximum snelheidsregime van 80 km/h. Vanuit de gebiedsontwikkeling wordt vanuit milieutechnische optiek en vanuit bereikbaarheidsoptiek ingezet op verlaging van de snelheden van deze wegen. Zo is de insteek om de rijkswegen te verlagen naar 100km/h binnen het gebied, de provinciale en gemeentelijke wegen naar 60 of 50 km/h binnen het gebied. Deze trajecten zijn reeds opgestart. De effecten van deze maatregelen zullen in onze ogen fors kunnen zijn. De exacte verlaging is nu niet te bepalen vanwege de onbekendheid voor welke trajecten dit daadwerkelijk kan gaan gelden. Maar de verwachting is dat hier toch zeker zo n 5-10% afname van de NOx uitstoot door verkeer binnen het gebied haalbaar moet zijn. Combineren van vervoersstromen: dit geldt natuurlijk voor zowel personen als voor goederen. Voor personen is hier al over gesproken bij het thema carpoolen en OV/ collectief vervoer. Voor goederen is dit ook een belangrijk thema. De concepten die in het gebied al gebruikt worden, bijvoorbeeld op Freshpark, zullen verder geïmplementeerd worden in het gebied. Zo worden vrachten die eenzelfde of nagenoeg eenzelfde eindbestemming hebben, gecombineerd. Zo wordt ter bevoorrading voor groente en fruit, een trailer op Freshpark vanuit verschillende bedrijven gevuld, die vervolgens naar één supermarkt of groothandel gaat. Hiervoor is het nodig dat vrachtwagens/ trailers met open ladingen moeten kunnen rondrijden, en dat het gebied toegankelijk is voor terminal trekkers. Ook het gebruik van zogenaamde extra lange zware vrachtwagencombinaties is in het gebied mogelijk, zodat er per vrachtwagen 1,5 keer meer getransporteerd kan worden. Dergelijke maatregelen kunnen ook nog zo n 5-10% verlaging van de uitstoot opleveren, welke nu niet is meegerekend. 68 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Ad 5. LOG Krabbenborg: Regionale bedrijven: In de Structuurvisie is opgenomen dat er in het LOG Krabbenborg een viertal bedrijven zich nieuw zouden mogen vestigen. Dat is in de planmer en de Passende Beoordeling ook als zodanig meegenomen. Daarbij is er vanuit gegaan dat dit daadwerkelijk nieuwe bedrijven zijn, die nog niet eerder hebben bestaan ( ze komen van de maan ). De effecten van de inplaatsing van deze bedrijven zullen in de praktijk derhalve veel kleiner zijn dan nu is meegenomen in de effectbepaling. Immers zullen dit in de praktijk bedrijven zijn die elders in de regio één of meerdere locaties zullen verlaten/ verplaatsen. Gezien het feit dat dit alleen mogelijk is mits er geen toename is van de depositie op de Natura2000 gebieden, zijn deze effecten dan ook nihil in plaats van nu in de doorrekening is meegenomen. Daarbij komt dat deze bedrijven over zullen moeten op modernere staltechnieken conform de maatregelen die in de Structuurvisie en de op handen zijnde Provinciale verordening zijn voorzien, wat leidt tot een nog grotere afname van NOx depositie dan is doorgerekend. Tevens is de kans dat deze bedrijven in de huidige situatie dichter bij één of meerdere Natura2000 gebieden liggen dan bij de verplaatsing naar het LOG Krabbenborg, zeer groot. De effecten van deze maatregelen zijn nu niet in te schatten omdat onbekend is om welke bedrijven het zal gaan, waar deze liggen en welke stalsystemen/ milieuruimte ze nu hebben. Om die reden is gewerkt met een worstcase benadering voor deze fase van de planvorming. De verwachting is dat deze afname echter veel groter zal zijn dan de in de Passende Beoordeling en planmer berekende verminderde autonome afname. Ad 6. Beëindigingsregeling glastuinbouw en intensieve veehouderij: In de Structuurvisie is een beëindigingsregeling opgenomen voor onder andere glastuinbouwbedrijven en intensieve veehouderijbedrijven gelegen in het Klavertje 4-gebied. Deze regeling is voor ondernemers veel aantrekkelijker dan de regelingen die te doen gebruikelijk zijn in den lande. In de planmer en de Structuurvisie is een inschatting gemaakt op basis van landelijke trends over welke bedrijven naar verwachting zullen stoppen, zullen samenvoegen, zullen stabiliseren of zullen gaan groeien. Door de beëindigingsregeling verwachten we dat bedrijven eerder in beweging komen omdat ze daartoe beter (financieel) ondersteund worden. Doordat ze eerder in beweging zullen komen, zullen er ook meer en eerder effecten te verwachten zijn in de afname van de NOx uitstoot en samenhangende depositie. Concreet is de verwachting dat er meer bedrijven zullen stoppen (dus ook de wat grotere), circa 10%; meer bedrijven hun locaties zullen samenvoegen, ook circa 10% te verwachten; minder bedrijven zullen gaan groeien (20%). De verwachting is dat hierdoor de afname van de stikstofdepositie op de Natura2000 gebieden nog verder naar beneden gaat dan berekend in de planmer en Passende beoordeling. Ad 7. Extra maatregelen provinciale regeling IV: Specifiek voor veehouderijen biedt ook de voorgenomen en aangekondigde provinciale verordening stikstof en Natura2000 mogelijkheden voor saldering. Bedrijven die derhalve gaan uitbreiden, dienen dat binnen de bestaande milieurechten te doen, waardoor een extra uitstoot niet mogelijk is en niet zal plaatsvinden. In de Structuurvisie is dit geborgd/ opgenomen. Indien bedrijven wel zouden willen vestigen, zullen zij in een op te stellen Passende Beoordeling moeten aantonen dat de stikstofdepositie die zij uitstoten wordt teruggebracht tot nul of zelfs vermindert ten opzichte van de huidige situatie (zie ook de IV-bedrijven die dat nu al doen bij verplaatsing of nieuwvestiging: opruimen van locatie(s) en het toepassen van moderne technieken leidt er toe dat er geen toename is, maar een verbetering). 077785705:A - Definitief ARCADIS 69

Mitigatieplan Klavertje 4 Er wordt ten opzichte van de huidige situatie per saldo al geen toename van de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling van veehouderijen in de dit gebied verwacht. Verwacht wordt dat de depositie uit veehouderijen per saldo daalt, mede als gevolg van maatregelen die bestaande bedrijven moeten treffen op grond van het besluit Huisvesting en het beëindigen of verkleinen van veehouderijen waar andere functies (werklandschappen, natuur) zijn voorzien. Uitgaande van de maximale emissiewaarden uit de aankondigde verordening Stikstof en Natura 2000, die in de Structuurvisie is bekrachtigd, zullen de emissies op de langere termijn nog verder kunnen dalen. In de onderstaande figuur is de extra afname van de depositie door het toepassen van extra emissiereducerende stallen, weergegeven. Het gaat hierbij om een afname, bovenop de afname waarover hiervoor en in het planmer en de Passende Beoordeling is gerapporteerd, maar waarvoor wel beleid in de Structuurvisie is opgenomen. Hieruit is als conclusie te trekken dat het de depositie op Natura2000gebieden met 2 tot 10 mol N/ha/jr afneemt dan eerder berekend, wat fors is ten opzichte van de te verwachten verminderde autonome afname door verkeer. Figuur B1: verschil in depositie van ammoniak uit stalemissies door keuze emissie arme stalsystemen (lage emissies vergeleken met het voorkeursalternatief, waardoor er een extra afname te zien is). Ad 8. Overige maatregelen: Concreet zullen bedrijven binnen en buiten het gebied geholpen worden in hun huisvestingsbehoefte. Meer specifiek wordt er nu al samengewerkt om voor een intensief veehouderij bedrijf een drietal locaties samen te voegen tot één duurzame locatie. Binnen dit project wordt ook biovergisting/ raffinage een belangrijk element met levering van gas aan tuinders. Eerste verkenningen op hoofdlijnen leren dat dit concrete project een depositiereductie op de Maasduinen door dit bedrijf oplevert van 60-70% ten opzichte van zijn huidige depositie. 70 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Bijlage 7 Intentieverklaringen 077785705:A - Definitief ARCADIS 71

Mitigatieplan Klavertje 4 72 ARCADIS 077785705:A - Definitief

Mitigatieplan Klavertje 4 Colofon MITIGATIEPLAN KLAVERTJE 4 OPDRACHTGEVER: Development Company Greenport Venlo STATUS: Definitief AUTEUR: ir. E.P.A.G. Schouwenberg H. Hollander GECONTROLEERD DOOR: ir. E.P.A.G. Schouwenberg VRIJGEGEVEN DOOR: ir. E.P.A.G. Schouwenberg 1 augustus 2013 077785705:A ARCADIS NEDERLAND BV Mercatorplein 1 Postbus 1018 5200 BA 's-hertogenbosch Tel 073 6809 211 Fax 073 6144 606 www.arcadis.nl Handelsregister 09036504 ARCADIS. Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbenden niets uit dit document worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, digitale reproductie of anderszins. 077785705:A - Definitief ARCADIS 73

Bijlage 4

PASSENDE BEOORDELING KLAVER 6A GEMEENTE HORST AAN DE MAAS GEMEENTE VENLO DEVELOPMENT COMPANY GREENPORT VENLO 6 mei 2014 077695968:0.3 - Definitief B02012.000415.0100

Passende beoordeling Klaver 6a Inhoud 1 Inleiding... 3 1.1 Aanleiding... 3 1.2 Passende Beoordeling o.b.v. Mitigatieplan K4... 5 1.3 Doel en afbakening van de Passende Beoordeling... 6 2 Beoordelingskader... 9 2.1 Natura 2000-gebieden... 9 2.2 Duitse Natura 2000-gebieden... 9 2.3 Beoordelingskader... 10 3 Effecten ontwikkeling Klaver 6a... 11 3.1 Huidige situatie... 11 3.2 Mogelijke effecten... 11 3.3 Stikstofdepositie... 11 3.3.1 Algemeen... 11 3.3.2 Effecten... 12 3.4 Grondwater... 13 3.5 Geluid en licht... 14 4 Toetsing... 17 4.1 Effectbeoordeling... 17 4.2 Toetsing van effecten... 17 4.2.1 Stikstofdepositie... 17 4.2.2 Detaillering effectbeschrijving stikstofdepositie... 20 4.2.2.1 Beperkende factoren habitattypen... 20 4.2.2.2 Uitsplitsing depositie door functies... 22 4.2.2.3 Conclusie stikstofdepositie... 23 4.3 Verandering grondwaterstanden... 23 4.4 Geluid en licht... 23 4.5 Cumulatieve effecten... 24 5 Maatregelen... 25 5.1 Mogelijke maatregelen... 25 5.2 Toepassing van maatregelen... 26 6 Conclusies... 27 7 Bronnen... 29 Bijlage 1 Wettelijk kader... 33 Bijlage 2 Kritische depositiewaarde... 43 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 1

Passende beoordeling Klaver 6a 2 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a 1 Inleiding 1.1 AANLEIDING Het voornemen Ten noordenwesten van Venlo ligt het gebied Klavertje 4 / Greenport Venlo waarvoor in 2012 een structuurvisie is vastgesteld. In dit gebied zal nieuwe bedrijvigheid worden gerealiseerd in verschillende klavers. Momenteel wordt een bestemmingsplan opgesteld voor een deelgebied van Klavertje 4, te weten Klaver 6a. Klaver 6a ligt aan drie kanten ingeklemd tussen bedrijventerreinen: Klaver 6b, Trade Port West en Klaver 8. Trade Port West is al ontwikkeld, voor Klaver 6b is in 2013 een bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan voor Klaver 8 wordt medio 2014 vastgesteld, waardoor ook dit gebied als bedrijventerrein ontwikkeld kan worden. Om het totale complex aan bedrijventerreinen ten zuiden van de spoorlijn Eindhoven-Venlo en ten oosten van de Greenportlane ruimtelijk-stedenbouwkundig af te ronden, hebben de gemeenten Horst aan de Maas en Venlo het voornemen ook voor dit deel een bestemmingsplan vast te stellen. Een nieuw bestemmingsplan voor Klaver 6a biedt daarnaast de mogelijkheid concrete uitbreidingsvragen van bedrijven grenzend aan het plangebied te kunnen faciliteren. Klaver 6a ligt voor het grootste deel op het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. Om uitbreiding van aan het plangebied aangrenzende bedrijven mogelijk te maken is het nodig ook de bestemming van de huidige groenstrook ten westen van Trade Port West te wijzigen. De groenstrook ligt in de gemeente Venlo. 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 3

Passende beoordeling Klaver 6a Figuur 1: Ligging plangebied en vigerende bestemmingsplannen Waarom een Passende Beoordeling? In het kader van de Natuurbeschermingswet moet inzichtelijk worden gemaakt of sprake is of kan zijn van significante verstoring van soorten en/of verslechtering van de kwaliteit van habitats in Natura 2000- gebieden. Als dit aan de orde is dan moet een Passende Beoordeling worden opgesteld. In de Passende Beoordeling wordt gedetailleerd in kaart gebracht wat de effecten (kunnen) zijn van de activiteit op de natuurwaarden in het Natura 2000 gebied en welke verzachtende (mitigerende) maatregelen de initiatiefnemer van plan is te nemen. Hierbij wordt rekening gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Het op te stellen bestemmingsplan voor Klaver 6a zal bouwmogelijkheden bevatten voor bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 4.2. Het is mogelijk dat binnen deze milieucategorie sprake is van vestiging van bedrijven die emissies van stikstofverbindingen veroorzaken door hun bedrijfsvoering en verkeersbewegingen. Significant negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden (Nederland en Duitsland, Figuur 2) zijn daarom op voorhand niet uit te sluiten. Dit wordt bevestigd door de Passende Beoordeling die is opgesteld voor het gehele Klavertje 4-gebied (zie hierna). Daarom is uitgaande van de huidige wetgeving en jurisprudentie het opstellen van een Passende Beoordeling noodzakelijk. 4 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a Figuur 2. Ligging Klaver 6a (rood) ten opzichte van omliggende Natura 2000-gebieden en het Beschermde Natuurmonument Rouwkuilen. 1.2 PASSENDE BEOORDELING O.B.V. MITIGATIEPLAN K4 Effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van K4 niet uit te sluiten Voor de ontwikkeling van het gehele Klavertje 4 gebied waar Klaver 6a onderdeel van vormt geldt dat er mogelijk negatief significante gevolgen kunnen zijn op de Natura 2000 gebieden in de omgeving in Nederland en Duitsland. Om eventuele effecten te beoordelen op deze Natura 2000 gebieden, is een Passende Beoordeling (ARCADIS, 2012 en 2012a) opgesteld voor het Klavertje 4-gebied. Uit deze Passende Beoordeling blijkt het volgende: de ontwikkelingen leiden niet tot ruimtebeslag op de Natura 2000-gebieden. wel zijn er mogelijk indirecte effecten. Als gevolg van externe werking zijn negatieve effecten niet op voorhand uit te sluiten uitgaande van de toetsing die is uitgevoerd voor het Klavertje 4-gebied.De emissie van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) door de ontwikkeling van het Klavertje 4 gebied in een worst case scenario leidt mogelijk tot een verminderde afname van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000 gebieden (verminderde afname ten opzichte van de te verwachten autonome afname). Dit kan leiden tot minder dan gewenste afname van verzuring en vermesting van de bodem, met mogelijk negatieve gevolgen voor de aanwezige natuurwaarden in de desbetreffende Natura 2000- gebieden. er zijn geen effecten op het Beschermde Natuurmonument Rouwkuilen (het betrof hier een worst-case toetsing). Een nadere toetsing op dit gebied van de ontwikkeling van Klaver 6a heeft in deze Passende Beoordeling derhalve niet plaatsgevonden. Mitigatieplan Klavertje 4-gebied Om mogelijke effecten te mitigeren is een mitigatieplan opgesteld voor het gehele Klavertje 4-gebied. Hierin is op basis van de Passende Beoordeling voor het Klavertje 4-gebied en een aanvullende actualisatie van de uitgangspunten de definitieve opgave voor mitigatie vastgesteld en verder uitgewerkt. Daarbij is uitgegaan van een worst case scenario. Het worst case scenario houdt in dat er gerekend is met een maximale milieucategorie van bedrijven en dat er extra verkeer wordt gegenereerd dan traditioneel te verwachten is. Hierbij is bovendien voor de toekomstige situatie gerekend voor het jaar 2023, uitgaande 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 5

Passende beoordeling Klaver 6a van volledige realisatie van de ontwikkeling, terwijl de hele ontwikkeling pas in 2030 wordt voorzien te zijn voltooid. In 2030 is onder andere de achtergronddepositie lager en zijn emissies van het verkeer lager. Daarmee zijn de effecten voor 2023 negatiever dan ze in werkelijkheid zullen zijn en is de mitigatieopgave zoals vastgelegd in het mitigatieplan groter dan noodzakelijk (en daarmee ook worst case). De belangrijkste conclusie uit de cumulatieve toetsing (industrie/ bedrijven, verkeer en veehouderij) is dat er ten opzichte van de huidige situatie er in de toekomst voornamelijk een afname is van stikstofdepositie. Ten opzichte van de autonome situatie is er sprake van een verminderde afname. Deze verminderde afname van stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling van het Klavertje 4 gebied vormt geen gevaar voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000 gebieden. De beperkte negatieve effecten die door de verminderde afname van stikstofdepositie worden veroorzaakt als gevolg van de ontwikkeling van het Klavertje 4 gebied zullen worden weggenomen door het uitvoeren van effectgerichte maatregelen die zijn toegespitst op het betreffende habitattype en de abiotiek en geomorfologie ter plaatse. In de Passende Beoordeling voor het Klavertje 4-gebied wordt gesproken over een mitigatieplan met concrete effectgerichte maatregelen per Natura 2000 gebied. Het mitigatieplan Klavertje 4-gebied (augustus 2013) voorziet hierin. Development Company Greenport Venlo (DCGV) is een resultaatsverplichting aangegaan voor de uitvoering van de mitigerende maatregelen, die contractueel zijn vastgelegd met de betrokken terreinbeheerders. Bij uitvoering van effectgerichte maatregelen zijn significant negatieve effecten als gevolg van de verminderde afname van stikstofdepositie geheel uitgesloten. Passende Beoordeling K6a op basis van mitigatieplan K4 Voor de Passende Beoordeling voor Klaver 6a is uitgegaan van de berekeningen (stikstofemissie) die zijn uitgevoerd voor het mitigatieplan voor het hele Klavertje 4-gebied. Er zijn geen nieuwe berekeningen uitgevoerd en maatregelen voorgesteld omdat: de uitgangspunten voor het bestemmingsplan Klaver 6a passen binnen de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor Klaver 6a in het mitigatieplan. De bestemming Bedrijventerrein heeft een oppervlak van circa 12 ha en een maximaal toegestane milieucategorie van 4.2. Voor Klaver 6 (a en b) in zijn geheel is in het mitigatieplan rekening gehouden met een totaal oppervlak van 52 ha (netto). Het uitgeefbare oppervlak van Klaver 6b is circa 39 ha. Er blijft daardoor circa 13 ha over, waarvan 12 ha wordt benut. Daarnaast is de milieucategorie gelijk aan het uitganspunt in het mitigatieplan, namelijk maximaal categorie 4.2. de berekeningen voor het mitigatieplan zijn in 2013 geactualiseerd aan de toen meest recente emissiefactoren voor verkeer en industrie. er in het mitigatieplan is gerekend met een worst-case situatie, zowel ten aanzien van verkeersaantrekkende werking, type industrie en fasering van de realisatie van Klaver 6a. Door de Passende Beoordeling voor Klaver 6a te baseren op de Passende Beoordeling en mitigatieplan voor het Klavertje 4-gebied wordt bovendien invulling gegeven aan de verplichting om effecten op Natura 2000-gebieden cumulatief in beeld te brengen voor ontwikkelingen die ruimtelijke samenhang vertonen. Dit is het geval bij ontwikkelingen binnen het Klavertje 4-gebied. 1.3 DOEL EN AFBAKENING VAN DE PASSENDE BEOORDELING Onderhavige Passende Beoordeling is uitgevoerd voor alle beoogde ontwikkelingen op het niveau van het bestemmingsplan. Daarbij is uitgegaan van één variant (omvang bestemming Bedrijventerrein circa 12 ha), er zijn geen alternatieven. Voor de exacte planbeschrijving (en bijbehorende activiteiten) die het 6 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a uitgangspunt vormt voor de Passende Beoordeling, wordt verwezen naar het ontwerpbestemmingsplan voor Klaver 6a en het MER Klaver 6a ( Actualisatie MER TPN, ARCADIS, 2014). Het doel van de Passende Beoordeling is als volgt: Inzicht verschaffen in de gevoeligheid en normen voor stikstofdepositie van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied van Klaver 6a. Dit inzicht biedt ook mogelijkheden voor randvoorwaarden van de toekomstige plannen van Klaver 6a. Toetsing en beoordeling van de (mogelijke)andere effecten op Natura 2000-gebieden conform artikel 19f van de Natuurbeschermingswet 1998. In voorliggende Passende Beoordeling wordt getoetst of de ontwikkeling van Klaver 6a past binnen het mitigatieplan. Hierbij wordt getoetst of de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling van Klaver 6a past binnen de uitgangspunten van het mitigatieplan. In de Passende Beoordeling komen dezelfde Natura 2000-gebieden aan de orde als in de Passende Beoordeling en mitigatieplan voor het hele Klavertje 4-gebied. Voor de Duitse gebieden hebben ook nu geen afzonderlijke berekeningen plaatsgevonden. De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van de resultaten van de dichterbij gelegen Nederlandse Natura 2000 gebieden. Deze geven voldoende inzicht in de mogelijke effecten. De onderzoeksresultaten en conclusies van de Passende Beoordeling worden gebruikt voor de Besluit- MER ten behoeve van het bestemmingsplan Klaver 6a. De Passende Beoordeling en het mitigatieplan vormen bijlagen bij het Besluit-MER, dat zelf een bijlage is bij het bestemmingsplan Klaver 6a. 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 7

Passende beoordeling Klaver 6a 8 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a 2 Beoordelingskader 2.1 NATURA 2000-GEBIEDEN De gebieden Maasduinen, Boschhuizerbergen, Deurnsche Peel & Mariapeel en Groote Peel zijn aangemeld bij de Europese Unie als speciale beschermingszone (SBZ) in het kader van de Europese Habitatrichtlijn. Deurnsche Peel & Mariapeel en Groote Peel zijn definitief aangewezen, Maasduinen en Boschhuizerbergen nog niet. Formeel dient, zolang de gebieden nog niet zijn aangewezen, getoetst te worden aan de begrenzing, habitattypen en soorten waarvoor de gebieden zijn aangemeld. De ontwikkelingen in het plangebied zijn in deze Passende Beoordeling getoetst aan de begrenzing, habitattypen en soorten die zijn vermeld in de laatste beschikbare ontwerpbesluiten (Ministerie van LNV, 2007a; 2007b; 2009a; 2009b). De Natura 2000-gebieden zijn aangewezen in het kader van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn, met uitzondering van Boschhuizerbergen dat alleen is aangewezen in het kader van de Habitatrichtlijn. Voor een beschrijving van de kwalificerende habitattypen en soorten wordt verwezen naar de Passende Beoordeling voor het hele Klavertje 4-gebied (ARCADIS, 2012) en het mitigatieplan (ARCADIS, 2013). 2.2 DUITSE NATURA 2000-GEBIEDEN De volgende Duitse Natura 2000 gebieden liggen in de nabijheid van het plangebied van Klaver 6a: Krickenbecker Seen Kl. De Witt See (afstand: ca. 8,5 km); Waelder und Heiden bei Brueggen Bracht (afstand: ca. 9 km); Elmpter Schwalmbruch (afstand: ca. 18 km); Tantelbruch mit Elmpter Bachtal und Teilen der Schwalmaue (afstand: ca. 17 km). Voor de Duitse gebieden hebben geen afzonderlijke berekeningen plaatsgevonden. De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van de resultaten van de dichterbij gelegen Nederlandse Natura 2000 gebieden. Deze geven voldoende inzicht in de mogelijke effecten. Voor een nadere onderbouwing wordt eveneens verwezen naar de Passende Beoordeling en het mitigatieplan voor het hele Klavertje 4-gebied. 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 9

Passende beoordeling Klaver 6a 2.3 BEOORDELINGSKADER Voor de verschillende soortgroepen en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Onder het begrip instandhouding wordt een geheel van maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Per Natura 2000 gebied wordt beoordeeld of de ontwikkelingen een negatief effect hebben op het bereiken van deze instandhoudingsdoelstellingen. Het uitgangspunt voor het beoordelingskader wordt gevormd door de definities van aantasting en significantie (zie onderstaande tekstkaders). Aantasting / effect Elke beïnvloeding van een bepaald leefmilieu of bepaalde diersoort, die in het licht van de beoogde beschermingsdoelstellingen van de Nota Ruimte of VR/HR als negatief moet worden gekwalificeerd (naar uitspraak Rechtbank Leeuwarden in Idema, 2000). Significant effect / aantasting wezenlijke kenmerken De volgende tekst is afkomstig uit Steunpunt Natura 2000, 2007: Een significant negatief effect is een wezenlijke verslechtering van de kwaliteit en/of vermindering van de omvang van een habitattype zoals bedoeld in het instandhoudingsdoel ten gevolge van menselijk handelen, afhankelijk van de staat van instandhouding en de trends en natuurlijke fluctuaties in omvang/kwaliteit van habitattypen dan wel in populatieomvang van soorten. - Bij de behoudsdoelstellingen betekent de definitie dat er geen wezenlijke vermindering van kwaliteit, oppervlakte, populatie of leefgebied mag plaatsvinden, al dan niet na toepassing van mitigerende maatregelen. Echter, niet elke vermindering is significant: Wat in het ene gebied als significant aangeduid wordt, betekent niet per definitie ook in een ander gebied significant: het verlies van 100 m 2 habitat kan significant zijn in het geval van een kleine standplaats van zeldzame orchideeën, maar onbeduidend in het geval van een uitgestrekt steppegebied (citaat Handleiding Beheer van Natura 2000-gebieden van de Europese Commissie). Tevens staat in sommige aanwijzingsbesluiten een ten gunste van -omschrijving: enige afname ten gunste van een verbetering van een bepaalde soort of habitat kan geaccepteerd worden. Bij de hersteldoelstellingen betekent de definitie dat de realisatie op termijn van de verbeterings- of uitbreidingsdoelstelling niet in gevaar mag komen. - Bij toepassing van het begrip dient rekening gehouden te worden met trends en natuurlijke fluctuaties. De indicatoren voor verstoring en verslechtering worden genoemd in de Leidraad van de Europese Commissie (2000): Verslechtering van de kwaliteit van een habitat treedt op wanneer in een bepaald gebied de door dit habitat ingenomen oppervlakte afneemt of wanneer het met de specifieke structuur en functies die voor de instandhouding van het habitat op langere termijn noodzakelijk zijn, dan wel met de staat van instandhouding van de met dit habitat geassocieerde typische soorten, in dalende lijn gaat in vergelijking met de begintoestand. Verstoring van een soort in een gebied treedt op wanneer uit populatiedynamische gegevens betreffende de soort in dat gebied blijkt dat de soort het gevaar loopt, in vergelijking met de begintoestand, niet langer een levensvatbare component van het natuurlijke habitat te zullen blijven. Zie ook Steunpunt Natura 2000, 2010. 10 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a 3 Effecten ontwikkeling Klaver 6a 3.1 HUIDIGE SITUATIE Voor een beschrijving van de huidige situatie in de Natura 2000-gebieden wordt verwezen naar de Passende Beoordeling en het mitigatieplan voor het hele Klavertje 4-gebied. Zoals in paragraaf 1.2 aangegeven zijn deze documenten nog steeds actueel. 3.2 MOGELIJKE EFFECTEN Aangezien de ontwikkeling van Klaver 6a niet binnen de grenzen van Natura 2000-gebieden is voorzien, is ruimtebeslag op Natura 2000-gebieden uitgesloten. De voorziene ontwikkelingen in het plangebied leiden mogelijk wel tot de volgende effecten op omliggende Natura 2000-gebieden: Effecten als gevolg van stikstofdepositie: deze effecten kunnen tot op tientallen kilometers afstand merkbaar zijn. Stikstofdepositie leidt tot vermesting en dat leidt mogelijk tot kwaliteitsvermindering van aanwezige habitattypen. Kwaliteitsvermindering kan verlies aan habitattypen tot gevolg hebben. Effecten als gevolg van stikstofdepositie zijn niet uit te sluiten en dienen dus nader te worden onderzocht (paragraaf 3.3). Effecten als gevolg van veranderingen in hydrologie, geluid of licht: het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel ligt het dichtst bij het plangebied (ongeveer 8 km). Hoewel op deze afstand eigenlijk geen effecten zijn te verwachten worden deze toch kort besproken (paragraaf 3.3 en 3.4). De overige Natura 2000-gebieden liggen alle op meer dan 10 km, effecten als gevolg van grondwaterveranderingen, licht en geluid zijn voor deze gebieden uitgesloten. 3.3 STIKSTOFDEPOSITIE 3.3.1 ALGEMEEN In deze paragraaf worden de effecten als gevolg van stikstofdepositie beschreven. Voor de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied zijn voor de Passende Beoordeling en het mitigatieplan berekeningen uitgevoerd met betrekking tot de totale stikstofdepositie. Daarbij zijn ook afzonderlijk voor Klaver 6a berekeningen uitgevoerd. Hierbij zijn de effecten in beeld gebracht van het plan in 2023 ten opzichte van het referentiejaar 2012. Hoewel het bestemmingsplan in 2014 wordt vastgesteld gaan we uit van de eerdere berekeningen van de Passende beoordeling voor het hele Klavertje 4-gebied. De situatie in 2014 is met betrekking tot stikstofdepositie vergelijkbaar met de situatie in 2012. De formele toetsing vindt plaats aan de huidige situatie (in dit geval de berekeningen voor 2012). Dit is conform het wettelijk kader (bijlage 1) en het beoordelingskader (hoofdstuk 2). Door jurisprudentie (zie 0) is het echter ook noodzakelijk om een toetsing aan de autonome ontwikkeling (2023) uit te voeren voor de ontwikkeling. Voor de achtergronddepositiewaarden is in voorliggende Passende Beoordeling gebruik gemaakt van de meest recente gegevens van het Planbureau voor de Leefomgeving (2013). 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 11

Passende beoordeling Klaver 6a Voor de berekeningen van de stikstofdepositie is gebruik gemaakt van OPS pro versie 4.3.15 van het PBL/RIVM, deze maakt gebruik van het LGN 6 voor het bepalen van de ruwheid/depositiesnelheid. Er is gerekend voor 2500 immissiepunten. Deze zijn gegenereerd binnen Natura 2000 gebieden op een raster van 300 bij 300 meter. Overigens zijn hier dezelfde immissiepunten (receptorpunten) gebruikt als voor de berekeningen voor de Passende Beoordeling voor het Klavertje 4-gebied (Structuurvisie/ planmer/ Passende Beoordeling). Hierna worden de totale effecten beschreven. Hierbij gaat het om het totale effect van de gehele ontwikkeling (Klavertje 4, zie ARCADIS, 2013). Per functie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de effectbepaling. Industrie: alle geplande industrie binnen het plangebied is meegenomen. Voor de huidige situatie is meegenomen wat nu toelaatbaar is volgens het huidige bestemmingsplan. Voor de plansituatie is uitgegaan van de maximale milieucategorie 4.2 in het plangebied en een oppervlak van 12 ha (bestemming Bedrijventerrein ). Veehouderijen: alle veehouderijen binnen het plangebied zijn meegenomen, plus de veehouderijen tot een afstand van 500 meter van de plangrens. Het aantal veehouderijen en de respectievelijke emissies zijn gelijk in de twee toekomstige situaties (Autonome ontwikkeling en plansituatie). Verkeer: afbakening heeft plaats gevonden op basis van de verkeersintensiteiten uit het verkeersmodel voor Klaver 4 (zie hiervoor de deelrapportage over verkeer in het MER voor het hele Klavertje 4- gebied. Daar waar een toename is in de plansituatie van 100 voertuigen per etmaal of meer ten opzichte van de autonome situatie, zijn binnen 3 kilometer van desbetreffende wegen de Natura 2000- gebieden meegenomen in het onderzoek. Vervolgens zijn alle wegen binnen 3 kilometer van de geselecteerde Natura 2000-gebieden meegenomen. De verkeerscijfers voor Klaver 6a passen binnen de verkeerscijfers die voor het hele Klavertje 4-gebied zijn opgenomen. De gehanteerde toename van het verkeer is alsus niet alleen het gevolg van is van de ontwikkeling van Klaver 6a, maar van het hele gebied. 3.3.2 EFFECTEN Tabel 1 geeft de effecten van het voorkeursalternatief voor het hele Klavertje 4-gebied weer ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Tevens is de bijdrage van Klaver 6a aan het geheel weergegeven. Uit de berekeningen voor het gehele Klavertje 4-gebied (o.a. ARCADIS 2013) blijkt dat dat ondanks de ontwikkeling van het Klaverje 4-gebied in alle Natura 2000-gebieden sprake is van een aanzienlijke afname van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling is echter sprake van een licht verminderde afname (zie tabel 1). Het verschil ligt voor de meeste gebieden onder de 1,0 mol N/ha/jr. Bij een vergelijking met de Autonome ontwikkeling blijkt dat er in sommige delen een toename is van de stikstofdepositie. Ook Klaver 6a draagt hieraan bij. Uit Tabel 1 blijkt echter dat deze bijdrage zeer gering is. In de tabel staat de bijdrage van de te ontwikkelen industrie aan de depositie weergegeven. Naast de bijdrage van de industrie is een bijdrage vanuit het verkeer. De toename als gevolg van verkeer is niet afzonderlijk berekend voor Klaver 6a, aangezien de toename van de hele gebiedsontwikkeling Klavertje 4 toch als cumulatie moet worden meegenomen in de beoordeling. In totaal zal de feitelijke emissie dus iets hoger dan voorzien in onderstaande tabel. De verandering ten opzichte van de autonome ontwikkeling als gevolg van verkeer voor Klaver 4 (en dus ook voor Klaver 6a) is opgenomen de Passende Beoordeling voor de structuurvisie van het hele Klavertje 4-gebied en het mitigatieplan. Er kan nog steeds van dezelfde uitgangspunten worden uitgegaan en daarmee passen ook de aannames voor het 12 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a verkeer voor de ontwikkeling van Klaver 6a binnen de gehele gebiedsontwikkeling. De conclusies van de Passende Beoordeling voor het hele Klavertje 4-gebied en het mitigatieplan blijven ongewijzigd. In het plan van Klaver 6a is geen sprake van veehouderij. Depositie AO (2023), VKA klavertje 4 (2023) en bijdrage Klaver 6a (mol N/ha/jr) Maasduinen Boschhuizer- Deurnsche Peel Groote Peel bergen & Mariapeel Autonome ontwikkeling (AO) 2023 1,8-34,3 3,7-6,4 3,2-9,9 1,9-4,3 Plan Klavertje 4 2023 Bijdrage Klaver 6a 2023 2,7-50,8 5,5-9,8 4,9-15,3 2,8-6,5 0,1-0,5 0,1 0,1-0,2 0,0-0,1 Tabel 1. Depositie als gevolg van Autonome ontwikkeling (AO, 2023), ontwikkeling heel Klavertje 4 en bijdrage Klaver 6a(VKA, 2023). Verkeer is niet meegenomen, omdat voor Klaver 6a sec geen berekening is gedaan en deze dus niet opgeteld kan worden bij onderstaande getallen. Voor de Duitse gebieden zijn geen berekeningen gemaakt. Op basis van de berekeningen van de Nederlandse gebieden kan worden gesteld dat de uitkomsten voor de Duitse gebieden vergelijkbaar zijn. Dus een afname ten opzichte van de huidige situatie en een beperkter verminderde afname in vergelijking met de autonome ontwikkeling van minder dan in de Nederlandse gebieden. Daarnaast moet opgemerkt worden dat in Duitsland de toetsing minder streng is dan in Nederland. De berekeningen van de stikstofdepositie worden afgebroken (zie paragraaf 5.5.2.1 van de Passende Beoordeling voor het hele Klavertje 4-gebied) met als argument dat bij zeer lage berekende deposities de modellen onvoldoende betrouwbaar zijn en effecten op voorhand met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Daarbij worden de berekeningen afgebroken op 100 gram N/ha/jr, wat overeen komt met ruim 7 mol/ha/jr. Binnen het aldus bepaalde effectgebied wordt onder voorwaarden- vervolgens alleen een effectbeoordeling uitgevoerd als de depositie als gevolg van het project meer dan 3% van de kritische depositiewaarde bedraagt. Bij het meest stikstofgevoelige habitattype (de hoogvenen) is dit nog altijd 12 mol N/ha/jr. Deze werkwijze is door de Duitse rechtbank getoetst en in orde bevonden. De werkwijze is wetenschappelijk onderbouwd in Kieler Institut für Landschaftsökologie (2008). Effecten op de Duitse Natura 2000-gebieden zijn derhalve uitgesloten, conform Duitse wetgeving. 3.4 GRONDWATER De ontwikkeling van Klaver 6a kan gevolgen hebben voor het watersysteem in het gebied. Doordat landbouwpercelen worden omgezet in functies met verhard oppervlak is er in andere delen juist sprake van een overschot aan hemelwater. Doelstelling van Development Company Greenport Venlo en Waterschap Peel en Maasvallei is om binnen de grenzen van het Klavertje 4-gebied zo goed mogelijk waterneutraal te ontwikkelen en negatieve milieueffecten buiten het gebied te voorkomen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de diverse in het gebied aanwezige functies. Dit is uitgewerkt in het waterhuishoudingsplan Klaver 5 t/m 8 (DCGV, concept 2014). 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 13

Passende beoordeling Klaver 6a Uit simulaties die eerder in het kader van de planmer voor de Structuurvisie Klavertje 4-gebied zijn uitgevoerd, blijken zowel verdrogende als natte effecten binnen het Klavertje 4-gebied zelf. Uit de simulaties blijkt dat de effecten op de grondwaterstand buiten het plangebied zeer beperkt zijn. Wat betreft Klaver 6a is uitsluitend sprake van een verdrogend effect binnen het plangebied zelf. Effecten op Natura 2000-gebieden zijn niet te verwachten (Figuur 4; ARCADIS, 2012a, 2012b). Figuur 4. Verschil gemiddeld Laagste Grondwaterstanden VKA Klavertje 4 t.o.v. huidige situatie (bron: planmer Klavertje 4). Bij het nieuwe waterhuishoudingsplan (DCGV, concept 2014) zijn voor Klaver 6a uitgangspunten gehanteerd die hierbinnen passen. Effecten op Natura 2000-gebieden zijn daarmee uitgesloten. 3.5 GELUID EN LICHT Geluid Als gevolg van de ontwikkeling van Klaver 6a zal, voornamelijk als gevolg van toename van het autoverkeer, een geluidtoename optreden ten opzichte van de huidige situatie. Gezien de relatief grote afstand van het Klavertje 4-gebied tot de Natura 2000-gebieden (tenminste 8 km), zijn effecten als gevolg van geluid op voorhand uit te sluiten. Daarbij komt dat de A67 dichter bij het Natura 2000-gebied (Deurnsche Peel & Mariapeel) ligt. De toename van geluid ten opzichte van de huidige situatie is zeer gering en leidt gezien de grote afstand niet tot een toename van verstoring. Effecten zijn uitgesloten. Licht De aanleg en gebruik van bedrijven in Klaver 6a 1 leiden tot een verandering in de verlichtingssituatie. De nieuwe bedrijven worden verlicht en daarnaast wordt aanwezige straatverlichting mogelijk uitgebreid. De 1 Voor Klavertje 4: Lichthinder treedt op als gevolg van de realisering van nieuwe glastuinbouwgebieden. Als gevolg van de sinds enkele jaren geldende eis, dat kassen zowel aan de zijkant (100%)- als aan de bovenkant (95%) worden 14 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a A67 leidt tot een zekere mate van verlichting door de auto s die daar rijden. Uit lichtonderzoek blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling enige invloed te verwachten is op de verlichtingssterkte (0,1 lux contour), maar de geldende richtwaarden en normen voor natuurgebieden (1 lux in de nachtperiode), worden nergens overschreden. Gezien de grote afstand tot de Natura 2000-gebieden zijn daar geen effecten te verwachten op de kwalificerende soorten. Verlichting voor de directe omgeving is verder te beperken door straatverlichting, reclameverlichting en verlichting van gebouwen zoveel mogelijk te voorkomen of naar beneden te richten. afgeschermd, zijn de effecten van nieuwe glastuinbouwgebieden op de omgeving beperkt. In Klaver 6a is geen glastuinbouw gepland. 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 15

Passende beoordeling Klaver 6a 16 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a 4 Toetsing 4.1 EFFECTBEOORDELING In hoofdstuk 3 zijn de effecten van de ontwikkeling van Klaver 6a beschreven. Deze effecten worden in dit hoofdstuk beoordeeld in het licht van de betreffende instandhoudingdoelstellingen. Het gaat daarbij om verdroging, verstoring door licht en geluid, verzuring en vermesting in relatie tot habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten. Voor de Duitse gebieden hebben geen afzonderlijke berekeningen plaatsgevonden. De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van de resultaten van de dichterbij gelegen Nederlandse Natura 2000-gebieden. Deze geven voldoende inzicht in de mogelijke effecten. De toetsing komt overeen met de toetsing voor het hele Klavertje 4-gebied. Voor de structuurvisie en het mitigatieplan is een worstcase benadering gevolgd. De uitgangspunten voor de ontwikkeling van Klaver 6a vallen binnen deze worst-case toetsing. Het voorzorgsbeginsel vormt een belangrijk uitgangspunt binnen de Natuurbeschermingswet 1998. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend wanneer zeker is dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast en de instandhoudingdoelstellingen niet in gevaar worden gebracht. Hiervan mag alleen worden afgeweken wanneer alternatieve oplossingen voor het project ontbreken, sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de schade afdoende gecompenseerd wordt. De initiatiefnemer is echter verplicht om alles in het werk te stellen om significante aantasting te voorkomen. Dat vormt aanleiding om mogelijke mitigerende maatregelen voor te stellen (hoofdstuk 5). Bij deelactiviteiten dienen de effecten van de ontwikkeling samen met de mitigerende maatregelen te worden beoordeeld. Er moet in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook beoordeeld worden of andere plannen en projecten in samenhang met de ontwikkeling van Klaver 6a tot significant negatieve effecten kunnen leiden. Het gaat daarbij om de zogenaamde cumulatieve effecten. In deze Passende Beoordeling is met name ingegaan op de cumulatieve effecten van de gehele gebiedsontwikkeling Klavertje 4, dus die plannen en projecten die in samenhang worden ontwikkeld met Klaver 6a. Vooral verkeer is hierbij belangrijk. Het verkeer is daarom berekend in samenhang met de totale gebiedsontwikkeling en niet alleen voor Klaver 6a. Daarmee is invulling gegeven aan deze cumulatieve toetsing, op basis van de nu beschikbare inzichten over de ontwikkelingen in dit gebied. 4.2 TOETSING VAN EFFECTEN 4.2.1 STIKSTOFDEPOSITIE Tabel 2 en Tabel 3 geven de achtergronddepositie in de huidige situatie en in 2020 in de onderzochte Natura 2000-gebieden. Voor de Duitse Natura 2000-gebieden zijn geen gegevens over de achtergronddepositie beschikbaar. Daarom is voor de Duitse Natura 2000-gebieden een aanname gedaan 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 17

Kritische depositiewaarde (mol N/ha/jr) Maasduinen Boschhuizer-bergen Deurnsche Peel & Mariapeel Groote Peel Maasduinen Boschhuizer-bergen Deurnsche Peel & Mariapeel Groote Peel Passende beoordeling Klaver 6a wat betreft de achtergronddepositie in 2013 2 (huidige situatie) en 2020 (autonome ontwikkeling). De jaren 2013 en 2020 zijn jaren waarvoor achtergronddepositiewaarden bekend zijn en het dichts bij de te toetsen jaartallen liggen. Voor de Duitse Natura 2000-gebieden zijn de achtergronddeposities aan de grens met Nederland aangehouden. Nr. Habitattype Achtergronddepositie 2013 / HS (mol N/ha/jr) Achtergronddepositie AO (2020) (mol N/ha/jr) H2310 Zandverstuivingen met struikheide 1100 H2330 Zandverstuivingen 740 H3130 Zwakgebufferde vennen 410 H3160 Zure vennen 410 H4010A Vochtige heiden, hogere zandgronden 1300 1387-2785 1387-2419 1459-2213 1387-2785 1387-2659 2216-2305 2216-2305 H4030 Droge heide 1100 - - H5130 Jeneverbesstruwelen 2180 - - - - - 2216 - - - - - - - - 2216-2305 1625-1975 1568-1893 1220-3020 1380-3020 1220-2700 1220-2700 1380-3020 - - - H6120 Stroomdalgraslanden 1250 2220 - - - H7110A H7110B Actieve hoogvenen, hoogveenlandschap Actieve hoogvenen, heideveentjes 400 - - H7120 Herstellende hoogvenen 400 - - H7150 Pioniervegetatie met snavelbiezen 1625-1954 1800-1870 1800-1870 - - 1380-1900 - - - - 1800 - - - - - - - - 1800-1870 - - - 1500-1630 1270-1920 - - - - - 1500-1630 400 1580 - - - 1300 - - - 1600 H91D0 Hoogveenbossen 1800 H91E0C Vochtige alluviale bossen, beekbegeleidende bossen 1860 Niet aanwe zig 2011-2384 1867-2384 1492-2507 1568-2247 - - - - - - - - - - - Niet aanwe zig 1750-1920 1560-2700 1310-2610 - 1270-1920 - - - - - - - - - Tabel 2: Achtergronddepositie in 2013 en 2020. Berekeningen zijn afkomstig van het Planbureau voor de Leefomgeving, 2013. Aangegeven is of de kritische depositiewaarde wordt overschreden voor het habitattype (rood = overschreden, oranje = mogelijk overschreden, groen = niet overschreden). 2 Hier is de meest recente achtergronddepositiewaarden gegeven van het Planbureau voor de Leefomgeving. Dit is voor 2013. In de Passende Beoordeling voor het hele Klavertje 4-gebied betrof het waarden voor 2010. Dit heeft geen consequenties voor de voorliggende effectbeoordeling. 18 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Kritische depositiewaarde (mol N/ha/jr) Krickenbecker Seen Kl. De Witt-See Waelder und Heiden bei Brueggen- Bracht Elmpter Schwalmbruch Tantelbruch mt Elmpter Bachtal unde Teilen der Schwalmaue Krickenbecker Seen Kl. De Witt-See Waelder und Heiden bei Brueggen- Bracht Elmpter Schwalmbruch Tantelbruch mt Elmpter Bachtal unde Teilen der Schwalmaue Passende beoordeling Klaver 6a Nr. Habitattype Achtergronddepositie 2013 / HS (mol N/ha/jr) Achtergronddepositie AO 2020 (mol N/ha/jr) H2310 H2330 H3130 H3150 H3160 H3260 H4010A H4030 H5130 H6230 H6430 H6510 H7140 H7150 H7210 H9110 H9160 H9190 H91D0 H91E0C Zandverstuivingen met struikheide 1100-1148- 1950 Zandverstuivingen 740-1148- 1950 Zwakgebufferde vennen 410-1148- 1950 Meren met krabbenscheer 410 1231- en fonteinkruiden 2207 - - - 1130-1700 - - - 1130-1700 1369- - - 1130-1472 1700-1180- 1830-1369- 1472 Zure vennen 1300-1148- 1950 Beken en rivieren met 1100 1231- waterplanten 2207 1369-1472 - - 1680 1180-1830 1220-1530 - 1220-1530 - - - - - - 1130-1220- - 1700 1530 - - 1350 Vochtige heiden, hogere zandgronden 2180 1231-2207 1148-1950 1369-1472 - 1180-1830 1130-1700 1220-1530 - Droge heide 1250 1231-1148- 1369- - 1180-1130- 1220- - 2207 1950 1472 1830 1700 1530 Jeneverbesstruwelen 400 - - 1369- - - - 1220- - 1472 1530 Heischrale graslanden 400-1148- - - - 1130- - - 1950 1700 Ruigten en zomen 400 1231- - - - 1180- - - - 2207 1830 Glanshaver- en 1600 1231- - - - 1180- - - - vossenstaarthooilanden 2207 1830 Overgangs- en trilvenen 1800-1148- 1369- - - 1130-1220- - 1950 1472 1700 1530 Pioniervegetatie met 1860 1231- - 1369- - 1180- - 1220- - snavelbiezen 2207 1472 1830 1530 Galigaanmoerassen 1100 1231-1148- - - 1180-1130- - - 2207 1950 1830 1700 Veldbies-beukenbossen 740 1231-1148- 1369-1680 1180-1130- 1220-1350 2207 1950 1472 1830 1700 1530 Vochtige alluviale bossen, beekbegeleidende bossen 1100 1231-2207 Eiken-haagbeukenbossen 410 1231-2207 Oude eikenbossen 410 1231-2207 Hoogveenbossen 1300 1231-2207 - - - 1180-1830 1148-1369- 1680 1180-1950 1472 1830 1148-1369- 1680 1180-1950 1472 1830 - - 1680 1180-1830 - - - 1130-1700 1220-1530 1350 1130-1220- 1350 1700 1530 - - 1350 - - Tabel 3. Achtergronddepositie 2013 en 2020.Duitse Natura 2000-gebieden. Bron: Planbureau voor de Leefomgeving, 2013. Aangegeven is of de kritische depositiewaarde wordt overschreden voor het habitattype (rood = overschreden, oranje = mogelijk overschreden, groen = niet overschreden). Gegevens over de achtergronddepositie van de Duitse Natura 2000-gebieden zijn niet bekend, bij benadering zijn de Nederlandse waarden aan de grens genomen. 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 19

Passende beoordeling Klaver 6a Uit de tabellen blijkt dat in de meeste Natura 2000-gebieden voor het grootste deel van de habitattypen sprake is van een overbelaste situatie: de kritische depositiewaarde voor stikstofgevoelige habitattypen wordt overschreden, tenzij (in de tabellen met groen) is aangegeven dat dat niet zo is. Wanneer de kritische depositiewaarde al door de achtergronddepositie wordt overschreden, leidt iedere toename, of in dit geval verminderde afname, mogelijk tot een significant effect. De stikstofdepositie voor de totale ontwikkeling neemt in de toekomstige situatie per saldo af ten opzichte van de huidige situatie. Ten aanzien van de autonome ontwikkeling is echter een vermindering van die afname voorzien (ARCADIS, 2013). Voor de toekomst is wel een afname van de stikstofdepositie voorzien, maar voor veel gebieden blijft de achtergronddepositie boven de kritische depositiewaarde van stikstofgevoelige habitattypen. Daar komt nu bij dat als gevolg van de ontwikkeling van Klaver 6a de stikstofdepositie minder snel afneemt dan voorzien was. De vraag is welk effect dit heeft op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Uit de beschikbare concept-beheerplannen van Maasduinen en Boschhuizerbergen (Provincie Limburg, 2009a; 2009b) blijkt dat de depositie van stikstof de ontwikkeling van natuur belemmert. De natuurontwikkeling zal langzamer verlopen dan gewenst en mogelijk zijn vaker ingrepen vereist. In de volgende paragraaf is een nadere beschouwing gegeven over de verwachte verminderde afname en de effecten daarvan. Ondanks de verminderde afname, zijn mogelijk toch maatregelen nodig, om te zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar komen. 4.2.2 DETAILLERING EFFECTBESCHRIJVING STIKSTOFDEPOSITIE In het navolgende is een nadere detaillering gegeven van de effecten van de stikstofdepositie. Eerst gaan we in op het ecologische effect van de verminderde afname. De verminderde afname is gering zal niet leiden tot een significant negatief effect (zie ook ARCADIS 2012a, 2012b en 2013). Voor alle habitattypen geldt dat de berekende verminderde afname op een gegeven moment zo weinig is, dat een ecologisch merkbaar effect is uitgesloten. Om effecten als gevolg van stikstofdepositie ten gevolge van de gebiedsontwikkeling Klavertje 4 weg te nemen is een mitigatieplan opgesteld. De mitigatie van mogelijke effecten van Klaver 6a zijn in dit plan meegenomen. In berekening van de deposities zijn geen waarden gevonden die afwijken of aanleiding geven om te veronderstellen dat Klaver 6a een afwijkend aandeel heeft in de toename als uitgegaan bij de gehele ontwikkeling van Klavertje 4. Dit betekent dat het mitigatieplan voorziet in het tegengaan van de effecten van Klaver 6a (zie hoofdstuk 5). Hieronder is nog wel aandacht besteed aan de rol van stikstofdepositie per relevant habitattype als gevolg van de ontwikkeling van Klaver 6a. 4.2.2.1 BEPERKENDE FACTOREN HABITATTYPEN In het mitigatieplan (ARCADIS, 2013) is een systeemanalyse gegeven van de betrokken Natura 2000- gebieden. Uit deze analyse blijkt dat vermesting en verzuring door depositie uit de lucht niet het grootste probleem is voor deze Natura 2000-gebieden. Dit blijkt ook uit de beheerplannen van Maasduinen en Boschhuizerbergen (provincie Limburg, 2009a;2009b). Hoewel de depositie van stikstof de natuurontwikkeling belemmert, zijn het factoren als bemesting binnen of aan de rand van deze gebieden, verdroging en slecht beheer die ook een rol spelen. In aanvulling op deze systeemanalyse is in deze paragraaf een beschouwing gegeven van de factoren die de ontwikkeling van de specifieke habitattypen beïnvloeden. In Tabel 4 is een ecologische analyse gegeven van de beperkende factoren per relevant habitattype (waarop een toename van de stikstofdepositie mogelijk is). 20 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a Habitattype H2310 Stuifzandheiden met struikhei; H2330 Zandverstuivingen H3130 Zwakgebufferde vennen, H3160 Zure vennen H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden), H4030 Droge heiden H5130 Jeneverbesstruwelen H6120 Stroomdalgraslanden H7110 Actieve hoogvenen, H7120 Ecologische analyse Stuifzanden (habitattypen H2310, H2330) zijn een dynamisch systeem dat zich door overstuiving van begroeide delen en begroeiing van overstoven delen ontwikkelt. Het aanplanten van bossen heeft ervoor gezorgd dat de stuifzanden vast kwamen te liggen. Dit proces, in combinatie met een versnelde successie van vegetatie door een verhoogde stikstofdepositie, heeft ervoor gezorgd dat verstuiving verder afnam. Overstuiving van bestaande vegetaties vond daardoor ook niet meer plaats, waardoor het areaal stuifzanden snel is afgenomen. Onder de huidige achtergronddepositie zijn ingrepen nodig voor een duurzaam behoud van stuifzanden (Ministerie van LNV, 2008c; 2008d). De vennen in het Natura 2000-gebied behoren tot verschillende habitattypen. Het gaat om zwak gebufferde vennen [H3130] en zure vennen [H3160]. Voor gebufferde vennen leidt depositie niet alleen tot vermesting en verzuring maar ook tot het vrijkomen van andere stoffen door het oplossen van aanwezige buffers. Juist deze beperking van stoffen zorgt de bijzondere soortensamenstelling en de hoge kwaliteit. Voor deze vennen is de (beperkte) aanvoer van buffers noodzakelijk. Essentieel is het hydrologisch systeem, omdat de aanvoer van buffers de beperkende factor vormt, deze compenseert ook voor een geringe depositie (Ministerie van LNV, 2009c; 2009d). Voor de zure vennen blijft depositie een zorg, hoewel aan de randvoorwaarden op de meeste plaatsen wordt voldaan (Ministerie van LNV, 2009d). Habitattypen van heide (habitattypen H2320 en H4010A) zijn afhankelijk van actief menselijk beheer voor het voortbestaan (Janssen & Schaminée, 2003). De lage kwaliteit van heide is niet alleen het gevolg van verzuring en vermesting, maar ook inadequaat beheer. Ondanks een verbetering van de luchtkwaliteit en het (kleinschalige) plagbeheer leiden vergrassing, verbossing en te grootschalige verbossing tot een slechte staat van instandhouding. Dit is voornamelijk het gevolg van te eenvormig en ontoereikend beheer (Ministerie van LNV, 2008e; 2009e). Beheer speelt ook een belangrijk rol voor vochtige heide, naast de hydrologische situatie, vooral voor schommelingen is dit habitattype bijzonder gevoelig (Janssen & Schaminée, 2003). Voor beide soorten betekent dit dat actief beheer een belangrijke rol speelt in het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. In het bijzonder kleinschalig plagbeheer heeft een positieve invloed. Plaggen leidt tot een verschraling van de situatie en leidt tot een afname van stikstof die vele malen groter is dan de verwachte toename per jaar. Voor vochtige heide is verdroging ook een belangrijke factor die moet worden tegengegaan voor een goede staat van instandhouding. Het gebrek aan kieming lijkt de grootste beperkende factor te zijn voor de ontwikkeling van jeneverbesstruwelen [H5130]. Stikstofdepositie speelt hier een rol bij, omdat dit bijvoorbeeld vergrassing stimuleert. Maar verder spelen ook andere factoren een rol. Bijvoorbeeld het gebrek aan actieve stuifzanden, wat een gunstig effect lijkt te hebben op de kieming. Verder is de afwezigheid van konijnen belangrijk, maar de aanwezigheid van voldoende vee en wild zorgt voor gunstige trappeldruk en is dus positief. Verder speelt de basenverhouding in de bodem een belangrijke rol. Tenslotte lijkt plaggen een gunstig effect te hebben en brand ook, hoewel bij deze laatste de oudere struiken beschadigd raken (Ministerie van LNV, 2008f). Kortom: er zijn voldoende factoren naast stikstofdepositie aan te wijzen die het habitattypen beïnvloeden. Stroomdalgraslanden [H6120] zijn soortenrijke graslanden onder tamelijk voedselarme maar kalkhoudende omstandigheden. Belangrijke processen voor dit habitattype hangen samen met rivierdynamiek. Hierbij gaat het in bijzonder om de buffering (van de wortelzone) van de aanwezige vegetatie. Het is van belang dat rivierwater jaarlijks de wortelzone van de vegetatie bereikt. Dit heeft een bufferende werking en gaat daarmee verzuring tegen (Janssen en Schaminée, 2003). Zandafzetting en erosie door wind en water vormen nieuwe habitattypen en laten andere weer verdwijnen. Voedselarmere zandpakketten die door de rivier worden afgezet, bedekken voormalige bemeste landbouwpercelen in de uiterwaarden, waardoor er snel geschikte groeiplaatsen voor stroomdalflora ontstaan. Aanvoer van kalkrijk zand door de rivier zorgt steeds voor voldoende buffering van de bodem. De rivier is tevens een belangrijke aanvoerbron van plantenzaden en wortelstokken uit het stroomopwaarts gelegen Duitse Rijn-stroomgebied. Als deze na een overstroming achterblijven op geschikte plekken, kunnen stroomdalsoorten zich op nieuwe plaatsen vestigen. Begrazing is de andere belangrijke factor voor de ontwikkeling van stroomdalgraslanden. Veel van de zandige oeverwallen en rivierduinen worden jaarrond extensief begraasd door paarden en runderen. Hierdoor zijn op verschillende plaatsen waardevolle en structuurrijke mozaïekvegetaties ontstaan, waarbij stroomdalgrasland, ruigte, struweel en bos elkaar afwisselen (Bijlsma et al., 2008). Hoewel het habitattype gevoelig is voor de depositie van stikstof, zijn afzettingen door rivier en wind en toepassen van juist beheer belangrijker in behoud en vorming van het habitattype (Ministerie van LNV, 2008g). Voor hoogvenen en bijbehorende bossen (habitattypen [H7110], [H7120] en [H91D0)] is de hydrologie van het systeem leidend voor het ontstaan en het behoud (Ministerie van LNV, 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 21

Passende beoordeling Klaver 6a Habitattype Herstellende hoogvenen, H91D0 Hoogveenbossen H7150 Pioniervegetaties met snavelbiezen H91E0C Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) Ecologische analyse 2008h; 2008i; 2009f). Deze habitattypen is zeer gevoelig voor verhoogde depositie voor stikstof, omdat in een goed functionerend hoogveensysteem stikstof de beperkende factor voor plantengroei vormt. Verhoogde stikstofdepositie versterkt de negatieve effecten van een verstoorde waterhuishouding. In hoogveen met niet vervuilde neerslag is stikstof beperkend voor de groei van vaatplanten, doordat de veenmossen het grootste deel van de stikstofdepositie opnemen en in de waterverzadigde veenmoslaag ook omzetting in stikstofgas optreedt, waardoor nauwelijks anorganisch stikstof doordringt in de wortelzone van vaatplanten. Bij een hogere stikstofdepositie kunnen de veenmossen niet meer alle stikstof opnemen en treedt doorslag naar de wortelzone van vaatplanten op. Pijpenstrootje en berken kunnen dan het hoogveen overwoekeren. Doordat deze vaatplanten bij lagere grondwaterstanden nog steeds verdampen, kan de waterstand dieper wegzakken en verliest het veenpakket (een deel van) zijn hydrologische werking. Daarnaast kan door dominantie van pijpenstrootje of berken de groeicondities voor veenmossen ernstig verslechteren (beschaduwing, verdroging), waardoor de sponswerking van de veenmoslaag afneemt. De achtergrond stikstofdepositie in Nederland is echter zo hoog, dat ook bij een natuurlijke, onverstoorde waterhuishouding, beheermaatregelen nodig zijn voor behoud van hoogveen. Aan de gewenste hydrologische condities kan slechts lokaal met veel kunst en vliegwerk, door het dempen van sloten en bouwen van dammen, worden voldaan. De depositie van stikstof is weliswaar de afgelopen decennia gedaald, maar nog steeds wordt de kritische depositiewaarde overschreden. In hoogveengebieden geldt dat de betrokken habitattypen stikstofgevoelig zijn, maar dat herstel van de waterhuishouding veruit prioriteit heeft om kwaliteitsverbetering en uitbreiding te realiseren. Ook bij de hoge huidige achtergronddepositie is voortdurend beheer nodig om de effecten van verdroging en vermesting door stikstof teniet te doen. Met andere woorden: extra stikstofdepositie draagt vooral in verdroogde systemen bij aan de slechte staat van instandhouding. Pioniersvegetaties met snavelbiezen [H7150] zijn pioniersgemeenschappen op kale zandgrond in natte heiden. De vegetatie is gebonden aan venige grond met een constante waterstand dicht aan het maaiveld. Het habitattype is gevoelig voor stikstofdepositie, wat de successie naar natte heiden en pijpenstrootjerijke vegetaties versnelt. Plaggen zet deze ontwikkeling terug en het is ook juist het uitblijven van dergelijk beheer waardoor het habitattype niet veel voorkomt. Ook verdroging is een factor die een negatief effect heeft op het habitattype (Ministerie van LNV, 2009g). Vochtige alluviale bossen [H91E0] van beekbegeleidende soorten zijn in kwaliteit achteruitgegaan. Hoewel het type gevoelig is voor depositie van stikstof, is de achteruitgang hoofdzakelijk het gevolg van veranderingen in de hydrologie. In het bijzonder verdroging door het rechttrekken en verdiepen van beken heeft een effect gehad. Ook vermesting uit de omgeving en bosbouw zijn factoren die een negatief effect hebben op dit habitattype (Ministerie van LNV, 2008j). Tabel 4: Ecologische analyse van de problematiek per habitattype. Uit Tabel 4 is te concluderen dat voor de meeste habitattypen niet alleen de depositie van stikstof de beperkende factor is. In het bijzonder bij de voorziene geringe verminderde afname, is geen merkbaar ecologisch effect voorzien. 4.2.2.2 UITSPLITSING DEPOSITIE DOOR FUNCTIES De ontwikkeling van Klaver 6a leidt tot een verminderde depositieafname van stikstof ten opzichte van de autonome ontwikkeling, hoewel de afname van de stikstofdepositie wel doorzet verder in de toekomst. Deze dalende trend komt niet in gevaar, maar deze daling gaat iets minder snel dan in eerste instantie autonoom voorzien was. In de volgende punten is het aandeel van de verschillende functies van het plangebied uitgesplitst: 22 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a Industrie: Een toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000 gebieden is niet uit te sluiten als enkel naar de effecten van de bedrijven wordt gekeken. Omdat er binnen de planontwikkeling van Klaver 6a sprake is van de realisatie van nieuwe bedrijven, is een toename van de stikstofdepositie ten gevolge van vestiging van bedrijven die stikstof uitstoten, een logische uitkomst. Dit geldt zowel ten opzichte van de huidige situatie als ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Voor industrie is ten aanzien van de autonome ontwikkeling slechts een geringe toename voorzien (zie Tabel 1). Verkeer: De toename van verkeersintensiteit heeft tot op grote afstand invloed op de stikstofdepositie en is een belangrijke factor in de verminderde afname. De specifieke bijdrage van Klaver 6a is niet afzonderlijk inzichtelijk gemaakt, omdat het deel uitmaakt van het grotere geheel (Klavertje 4). De verkeersbewegingen hangen, zoals eerder aangegeven, samen met de totale ontwikkeling. De depositie van verkeer van Klaver 6a is deel van de depositie Klavertje 4 als geheel. 4.2.2.3 CONCLUSIE STIKSTOFDEPOSITIE Ecologisch is het effect van de stikstofdepositie verwaarloosbaar klein. De verwachte bijdrage aan de verminderde afname ligt ruim binnen de worst-case toetsing die voor de Passende Beoordeling en het mitigatieplan van het hele Klavertje 4-gebied is uitgevoerd. De verminderde afname is gering en is ecologisch gezien een verwaarloosbaar kleine hoeveelheid voor alle habitattypen die hier relevant zijn, zeker in het licht van de huidige problematiek van natuurontwikkeling van de habitattypen in de betrokken Natura 2000-gebieden. Desondanks is in de beheerplannen aangegeven dat de depositie wel één van de beperkende factoren is en voor het doorzetten van de voorziene natuurontwikkeling is een verminderde afname van de stikstofdepositie derhalve niet wenselijk. Zeker niet omdat de situatie de komende jaren nog overbelast is qua stikstofdepositie. Vanuit juridisch oogpunt dienen maatregelen te worden genomen om het effect van de verminderde afname ongedaan te maken. In dat geval is een effect op de instandhoudingsdoelstellingen uitgesloten. Het nemen van maatregelen is geborgd in het mitigatieplan voor het Klavertje 4-gebied. Hierin zijn maatregelen opgenomen om de effecten van de gehele ontwikkeling van het Klaver 4-gebied te mitigeren. Daarbij zijn samenwerkingsovereenkomsten gesloten met de terreineigenaren. De natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden, voor zover verbonden aan vermestings- en verzuringsgevoelige habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten, worden derhalve niet aangetast 4.3 VERANDERING GRONDWATERSTANDEN In paragraaf 3.3 zijn de effecten van de ontwikkeling van Klaver 6a op de grondwaterstanden beschreven. Effecten op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Er zijn geen gevolgen voor het areaal en de kwaliteit van verdrogingsgevoelige habitattypen, en voor (de leefgebieden van) verdrogingsgevoelige Habitatrichtlijnsoorten. De natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden, voor zover verbonden aan verdrogingsgevoelige habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten, worden derhalve niet aangetast. 4.4 GELUID EN LICHT In paragraaf 3.4 zijn de effecten van de ontwikkeling van Klaver 6a met betrekking tot verstoring als gevolg van geluid en licht beschreven. Gezien de grote afstand tot de Natura 2000-gebieden en op basis van de uitkomsten van de modelberekeningen, zijn geen effecten te verwachten. 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 23

Passende beoordeling Klaver 6a Voor de Natura 2000-gebieden is er, door de grote afstand tot Klaver 6a, geen negatief effect als gevolg van geluidsverstoring of verlichting. De natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden blijven onaangetast. 4.5 CUMULATIEVE EFFECTEN Plannen of projecten die mogelijk leiden tot significante effecten dienen in combinatie met andere (concrete) plannen of projecten beoordeeld te worden conform artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn. Dit artikel is in de Nederlandse Natuurbeschermingswet 1998 overgenomen in artikel 19f. Het gaat bij de effectbeoordeling dus niet alleen om de afzonderlijke effecten van het betreffende project, maar nadrukkelijk ook om cumulatie van eventuele effecten met effecten van andere plannen, projecten of handelingen. Hierbij gaat het om projecten die reeds vergund zijn, zoals de vestiging van een nieuw gemengd bedrijf in de omgeving (het milieudeel is hiervan reeds vergund). In deze Passende Beoordeling is ingegaan op de cumulatieve effecten van de gehele gebiedsontwikkeling, dus die plannen en projecten in samenhang met de ontwikkeling van Klaver 6a. Hierbij is gebruik gemaakt van de cumulatieve gegevens in de planmer en Passende Beoordeling voor de Structuurvisie Klavertje 4-gebied en het mitigatieplan voor het Klavertje 4-gebied (ARCADIS, 2012a, 2012b en 2013). Hiermee is invulling gegeven aan cumulatieve toetsing, op basis van de nu beschikbare inzichten over de ontwikkelingen in dit gebied. Voor verkeer is dit al expliciet in de Passende Beoordeling voor het hele Klavertje 4-gebied gedaan: voor Klaver 6a sec zijn geen berekeningen gemaakt. 24 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a 5 Maatregelen 5.1 MOGELIJKE MAATREGELEN In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) werkt een aantal overheden samen om bij Natura 2000- gebieden twee doelen tegelijk te bereiken. Aan de ene kant wordt de achteruitgang van de biodiversiteit in die gebieden, voor zo ver die het gevolg is van stikstofdepositie, tot staan gebracht en omgezet in herstel. Aan de andere kant wordt er weer ruimte gemaakt voor nieuwe economische activiteiten met stikstofuitstoot in de buurt van die gebieden. In het kader van de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) worden op landelijk en provinciaal niveau de cumulatieve effecten van projecten en ontwikkelingen, binnen en buiten de provincie, ingeschat. De uitkomsten van de berekeningen die ten grondslag liggen aan deze Passende Beoordeling, zijn en worden betrokken in de PAS. Zodoende wordt in de PAS rekening gehouden met de ontwikkelruimte voor het hele Klavertje 4-gebied, inclusief Klaver 6a. Op basis van overleg met de provincie lijkt er voldoende ontwikkelruimte beschikbaar te zijn en ook te worden toegekend aan de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied. DCGV heeft inmiddels bij de provincie een formeel verzoek voor het toekennen van de benodigde ontwikkelruimte ingediend. Het is onduidelijk in welke mate de verminderde afname van de emissies van verkeer te salderen zijn met deze ontwikkelruimte. Juridisch ligt dit ingewikkeld omdat er geen directe samenhang is tussen die autonome afname van emissies en de gebiedsontwikkeling. Ook is niet uit te sluiten dat die afname van emissies bij andere projecten ook gebruikt wordt om een toename door activiteiten te salderen (dubbele saldering). De effecten door extra bedrijven en extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling van het Klavertje 4- gebied worden in het kader van de Programmatische aanpak stikstofdepositie (PAS) op nationaal/provinciaal niveau gesaldeerd. Specifiek voor veehouderijen geldt dat de provinciale verordening Stikstof en Natura 2000 mogelijkheden biedt voor saldering en er op toeziet dat er per saldo sprake zal zijn van een afname van de emissie en depositie van stikstof (vooral veroorzaakt door de emissies van ammoniak), afkomstig uit stallen van veehouderijen (N.B. deze zijn niet in plangebied Klaver 6a aanwezig). De PAS is op dit moment nog niet in werking getreden. Het vooruitzicht is dat dit in de loop van 2014 zal gebeuren. Om de effecten van de verminderde afname teniet te doen, is het nodig om in de tussenliggende tijd (tussen uitvoering en opname in de PAS) maatregelen te nemen. Hierdoor is het risico van mogelijke effecten verder te beperken, dan wel uit te sluiten. Vooruitlopend op de PAS is in 2013, zoals in hoofdstuk 4 aangegeven, een mitigatieplan opgesteld voor het gehele Klavertje 4-gebied, om de effecten van stikstofdepositie volledig te mitigeren. Met de betrokken terreinbeheerders van de beoordeelde Natura 2000-gebieden zijn afspraken gemaakt en vastgelegd over de uitvoering van deze maatregelen 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 25

Passende beoordeling Klaver 6a In de volgende paragraaf zijn deze maatregelen gegeven. Het gaat hierbij alsnog om een algemene beschrijving van mogelijke maatregelen, die verder zijn uitgewerkt in een mitigatieplan voor het totale Klavertje 4-gebied. 5.2 TOEPASSING VAN MAATREGELEN Door het toepassen van maatregelen zijn effecten (indien aanwezig) te beperken en te voorkomen. Aanbevolen wordt dan ook om brongerichte en/of effectgerichte maatregelen uit te voeren. Door het nemen van bron- of effectgerichte maatregelen is het mogelijk om de uitstoot of effecten van stikstofdepositie te beperken in overbelaste systemen. Bij brongerichte maatregelen moet gedacht worden aan implementatie van nieuwe technieken of verandering van de systemen (bijvoorbeeld technieken om emissies te beperken, verlagen van schoorsteenhoogtes) waardoor de stikstofdepositie op de natuurgebieden niet toeneemt. Deze maatregelen vinden plaats binnen het plangebied van Klaver 6a. Effectgerichte maatregelen vinden plaats in de betrokken Natura 2000-gebieden (in overleg met de beherende instanties en bevoegd gezag). Bij effectgerichte maatregelen zijn verschillende soorten maatregelen denkbaar: Maatregelen die direct stikstof aan het systeem onttrekken. Het plaggen van de gevoelige delen leidt tot een afname van stikstof in het systeem die vele malen groter is dan de verhoogde depositie. Maatregelen die de vermesting in het gebied af doen nemen, dit is eigenlijk een indirecte afname van stikstof in het systeem. Dit kan bijvoorbeeld door bemesting in de omgeving van het Natura 2000- gebied af te doen nemen. Dan zijn er maatregelen die de omstandigheden verbeteren, maar niet door het aanpassen van de stikstofhuishouding. Deze maatregelen houden geen direct verband met stikstofdepositie, maar verbeteren de situatie mogelijk dusdanig, dat van negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie geen sprake meer is. In de huidige situatie is bijvoorbeeld voor een aantal gebieden de hydrologie of uitblijven van beheer of beperking van windwerking een belangrijk knelpunt bij de realisatie van de instandhoudingsdoelen. Per gebied en per habitattype zijn maatregelen te bedacht. Een groot deel van deze maatregelen is ook opgenomen in de PAS. Door versnelde uitvoering van voorziene maatregelen is het mogelijk om voor het effect van de verminderde afname te compenseren. Het project is echter nog niet opgenomen in de PAS. Voor de periode tussen aanvang van uitvoering van het project en de inwerkingtreding van de PAS is het een mitigatieplan opgesteld om de effecten van de verminderde toename te verzachten. In dit mitigatieplan zijn bovenstaande maatregelen per gebied verder uitgewerkt. Daarbij zijn ter borging samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen DCGV en de terreinbeheerders. 26 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a 6 Conclusies Stikstofdepositie Voor de Natura 2000-gebieden is er voor de ontwikkeling van Klaver 6a als totaal, geen negatief effect als gevolg van stikstofdepositie in vergelijking met de huidige situatie. De natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden blijven onaangetast. Er is echter wel voorzien in een verminderde afname in vergelijking met de autonome ontwikkeling. De verminderde afname is als gevolg van vestiging industrie maximaal 0,5 mol N/ha/jr, wat geen ecologisch merkbaar effect heeft. Daarnaast is voor het gehele Klavertje 4-gebied een mitigatieplan opgesteld waarin mitigerende maatregelen zijn geborgd. De mitigerende maatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van Klaver 6a maken onderdeel uit van dit mitigatieplan. Voor de verschillende functies van Klaver 6a geldt (deze komen overeen met de conclusies voor het hele Klavertje 4-gebied, i.v.m. cumulatie): Verkeer: De toename van intensiteiten heeft tot op grote afstand invloed op de stikstofdepositie. Het effect van de toename door extra verkeer is aanzienlijk kleiner dan de verwachte afname door verandering van de bestaande emissies. Ten opzichte van de huidige situatie wordt er daarom per saldo een afname van de stikstofdepositie verwacht. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling is er wel sprake van een verminderde afname van de stikstofdepositie door het extra verkeer. De toename van verkeer is apart beschouwd, omdat niet de bijdrage van Klaver 6a sec binnen Klavertje 4 is berekend. Industrie: De toename van de depositie op Natura 2000-gebieden is beperkt. Significante effecten op de Natura 2000-gebieden kunnen echter niet worden uitgesloten (als enkel naar de effecten van de bedrijven wordt gekeken). Omdat er binnen de gebiedsontwikkeling sprake is van de realisatie van nieuwe bedrijven, is een toename van de stikstofdepositie ten gevolge van deze nieuwvestiging, een logische uitkomst. Dit geldt zowel ten opzichte van de huidige situatie als ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Dit effect is echter beperkt en ecologisch verwaarloosbaar (bijdrage van Klaver 6a is maximaal 0,5 mol/ha/jr op Maasduinen. Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) De effecten door extra bedrijven en extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling van het Klavertje 4- gebied (en dus ook Klaver 6a) zullen in het kader van de Programmatische aanpak stikstofdepositie (PAS) op nationaal/provinciaal niveau op termijn worden gesaldeerd. DCGV heeft de provincie Limburg verzocht om in de in voorbereiding zijnde Programmatische Aanpak Stikstofdioxide (PAS) ontwikkelruimte op te nemen ten behoeve de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied. Specifiek voor veehouderijen biedt ook de aangekondigde provinciale verordening stikstof en Natura 2000 mogelijkheden voor saldering. Indien noodzakelijk kan voor individuele bedrijven alsnog worden overgegaan tot het aanvragen van een Natuurbeschermingswetvergunning om gebruik te kunnen maken van de dan beschikbare ontwikkelruimte ten gevolge van maatregelen uit de PAS. In deze Passende Beoordeling is ingegaan op de cumulatieve effecten van de gehele gebiedsontwikkeling, dus die plannen en projecten in samenhang met de ontwikkeling van Klaver 6a. Daarmee is invulling 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 27

Passende beoordeling Klaver 6a gegeven aan deze cumulatieve toetsing, op basis van de nu beschikbare inzichten over de ontwikkelingen in dit gebied. In het kader van de PAS worden op landelijk en provinciaal niveau de cumulatieve effecten van projecten en ontwikkelingen, binnen en buiten de provincie, ingeschat. De uitkomsten van de berekeningen die ten grondslag liggen aan deze Passende Beoordeling, worden daarbij betrokken. Tot die tijd zal er gemitigeerd worden middels een mitigatieplan Klavertje 4. Maatregelen Zolang Klaver 6a nog niet is opgenomen in de PAS, is het noodzakelijk om maatregelen te nemen om de effecten van de verminderde afname tegen te gaan. Het nemen van bron- en effectgerichte maatregelen leidt tot een verdere reducering van effecten van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden. Dit vindt op gebiedsniveau plaats middels een overkoepelend mitigatieplan voor het Klavertje 4-gebied. Duitse Natura 2000-gebieden Voor de Duitse Natura 2000-gebieden zijn de effecten nog geringer met de Nederlandse gebieden. Voorzien is in een verminderde afname van de stikstofdepositie van maximaal 0,5 mol N/ha/jr in de Maasduinen. De Duitse gebieden liggen op nog grotere afstand en de effecten van Klaver 6a zullen daar dan ook zeker verwaarloosbaar zijn. In Duitsland worden daarnaast de berekeningen van de stikstofdepositie afgekapt met als argument dat bij zeer lage berekende deposities de modellen onvoldoende betrouwbaar zijn en effecten op voorhand met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Daarbij worden de berekeningen afgekapt op 100 gram N/ha/jr, wat overeen komt met ruim 7 mol/ha/jr. Binnen het aldus bepaalde effectgebied wordt onder voorwaarden- vervolgens alleen een effectbeoordeling uitgevoerd als de depositie als gevolg van het project meer dan 3% van de kritische depositiewaarde bedraagt. Bij het meest stikstofgevoelige habitattype (de hoogvenen) is dit nog altijd 12 mol N/ha/jr. Deze werkwijze is door de Duitse rechtbank getoetst en in orde bevonden. Significant negatieve effecten op de Duitse Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Waterstandsverlagingen Er zijn geen gevolgen voor het areaal en de kwaliteit van verdrogingsgevoelige habitattypen, en voor (de leefgebieden van) verdrogingsgevoelige Habitatrichtlijnsoorten. De natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden, voor zover verbonden aan verdrogingsgevoelige habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten worden derhalve niet aangetast. Geluid en licht Voor de Natura 2000-gebieden is er, door de grote afstand tot Klavertje 6a, geen negatief effect als gevolg van geluidsverstoring of verlichting. De natuurlijke kenmerken van dit Natura 2000-gebieden (geen effecten op de instandhoudingsdoelstellingen) blijven onaangetast. 28 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a 7 Bronnen ARCADIS, 2008. Beoordeling NOx depositie energiecentrales NUON en RWE in het Eemshavengebied. In opdracht van RWE en NUON. Projectnummer B02042.100054. D.d. 13 oktober 2008. ARCADIS, 2009a. Passende Beoordeling aardgasgestookte elektriciteitscentrale Eemshaven, i.o.v. Eems-mond Energie B.V. Rapportnummer B02042/CE9/0D2, juli 2009. ARCADIS, 2009b. (aanvullen; onderzoek stikstofvoorraad duiden Schier en Ameland) ARCADIS, 2012a. Passende Beoordeling gebiedsontwikkeling Klavertje 4 in opdracht van Development Company Greenport Venlo. Projectnummer B02012.000281.0145. D.d. 15 november 2011. ARCADIS, 2012b. Aanvulling Passende Beoordeling / planmer Klavertje 4. DCGV. D.d. 24 mei 2012. ARCADIS, 2012c. Bestemmingsplan Klaver 6a, Reikwijdte & Detailniveau Milieueffectrapportage (M.E.R.). Concept 8 juni 2012. ARCADIS, 2013, Mitigatieplan Klavertje 4. In opdracht van Development Company Greenport Venlo, Kenmerk 076846694. Bijlsma, R.J., Janssen, J.A.M., Haveman, R., Waal, R.W. de & Weeda, E.J. (met bijdragen van Koomen, A.J.M., Lammertsma, D.R., Loeb, R. & Maas, G.J.), 2008. Natura 2000 habitattypen in Gelderland. Alterra rapport, 1769, Wageningen, Alterra. Commissie Trojan, 2008. Stikstof/ ammoniak in relatie tot Natura 2000. Een verkenning van oplossingsrichtingen in opdracht van de Minister van LNV. Dobben, H.I. van & A. van Hinsberg, 2008. Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op de habitattypen en Natura 2000-gebieden. Alterra-rapport 1654. Alterra, Wageningen. Jaarsveld, J.A. van, 2004. Het Operationele Prioritaire Stoffen model. Rapport 500045001, Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven. Janssen, J.A.M. & Schaminée, J.H.J., 2003. Europese natuur in Nederland Habitattypen. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Kieler Institut für Landschaftsökologie 2008. Bewertung von Stickstoffeinträgen im Kontext der FFH- Verträglichkeitsstudie. Kieler Institut für Landschaftsökologie, Kiel, Februari 2008. Kiwa Water Research & EGG, 2007. Knelpunten- en kansenanalyse Natura 2000-gebieden. Nieuwegein / Groningen. Langan, S.J. & M. Hornung, 1992. An application and review of the critical load concept to the soils of northern England. Environmental Pollution 77: pp. 205-210. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2005. Algemene handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Den Haag. Ministerie van LNV, 2007a. Ontwerp-besluit Boschhuizerbergen. N2K144_WB H Boschhuizerbergen.doc. Afkomstig van de website van het Ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2007b. Ontwerp-besluit Maasduinen. N2K145_WB HVN Maasduinen.doc. Afkomstig van de website van het Ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2008a. Handreiking beoordeling activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden. 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 29

Passende beoordeling Klaver 6a Ministerie van LNV, 2008b. Brief aan de Tweede Kamer betreffende het Alterra-rapport over kritische depositiewaarden. 16 juni 2008. Ministerie van LNV, 2008c. Psammofiele heide met Calluna en Genista (H2310). H2310 versie 18 dec 2008.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2008d. Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen (H2330). H2330 versie 18 dec 2008.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2008e. Droge Europese heide (H4030). H4030 versie 1 sept 2008.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2008f. Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland (H5130). H5130 versie 18 dec 2008.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2008g. *Kalkminnend grasland op dorre zandbodem (H6120). H6120 versie 1 sept 2008.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2008h. *Actief hoogveen (H7110). H7110 versie 1 sept 2008.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2008i. *Veenbossen (H91D0). H91D0 versie 1 sept 2008.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2008j. *Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno- Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (H91E0). H91E0 versie 1 sept 2008.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2009a. Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. PDN/2009-139. Afkomstig van de website van het Ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2009b. Natura 2000-gebied Groote Peel. PDN/200-140. Afkomstig van de website van het Ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2009c. Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea (H3130). H3130 versie 1 sept 2008, met erratum 24 maart 2009.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2009d. Dystrofe natuurlijke poelen en meren (H3160). H3160 versie 1 sept 2008, met erratum 24 maart 2009.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2009e. Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix (H4010). H4010 versie 1 sept 2008, met erratum 24 maart 2009.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2009f. Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is (H7120). H7120 versie 1 sept 2008, met erratum 24 maart 2009.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Ministerie van LNV, 2009g. Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion (H7150). H7150 versie 1 sept 2008, met erratum 24 maart 2009.doc. Gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I. Planbureau voor de Leefomgeving, 2013. Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland. Rapportage 2013. Provincie Limburg, 2009a. Concept beheerplan Natura 2000 Boschhuizerbergen. D.d. 9 augustus 2009. Provincie Limburg, 2009b. Concept beheerplan Natura 2000 Maasduinen. D.d. 9 augustus 2009. Steunpunt Natura 2000, 2007. Toepassing begrippenkader Natuurbeschermingswet 1998 Intern werkdocument voor opstellers beheerplannen Natura 2000 en vergunningverleners. Nb-wet. D.d. 17-09-2007. Steunpunt Natura 2000, 2010. Leidraad bepaling significantie Nadere uitleg van het begrip significante gevolgen uit de Natuurbeschermingswet. RG 07-07-09, Versie 27 mei 2010. Ter Steege, M.W., 1996. Regulation of nitrate uptake in a whole plant perspective Changes in influx and efflux of nitrate in spinach. ID: 33047. University of Groningen. 30 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a Velders, G.J.M., Aben, J.M.M., Jaarsveld, J.A. van, Pul, W.A.J. van, Vries, W.J. de & Zanten, M.C. van, 2010. Grootschalige stikstofdepositie in Nederland Herkomst en ontwikkeling in de tijd. Planbureau voor de Leefomgeving en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. PBLpublicatienummer: 500088007/2010. Den Haag/Bilthoven. Website Openbare besluitenlijst: http://www.limburg.nl/dsresource?objectid=16800&type=pdf 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 31

Passende beoordeling Klaver 6a 32 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a Bijlage 1 Wettelijk kader Deze bijlage geeft het wettelijk kader van de Passende Beoordeling. Hieronder beschrijven wij de randvoorwaarden voor het beoordelingskader van de betrokken Natura 2000 gebieden. Het beoordelingskader is beschreven in hoofdstuk 2. Natuurbeschermingswet 1998 In Nederland hebben veel natuurgebieden een beschermde status onder de Natuurbeschermingswet 1998 gekregen. Daarbij worden twee categorieën beschermingsgebieden onderscheiden: Natura 2000 gebieden. Beschermde Natuurmonumenten. Natura 2000-gebieden Onder Natura 2000 gebieden vallen de gebieden die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen. De Europese Unie heeft deze twee richtlijnen vastgesteld die moeten zorg dragen voor de bescherming van de belangrijkste Europese natuurwaarden: de Vogelrichtlijn uit 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992. Hoewel het om twee afzonderlijke richtlijnen gaat, worden ze vanwege hun overeenkomsten vaak in één adem genoemd. Men spreekt dan over de Vogel en Habitatrichtlijn. De Europese Unie heeft alle Vogel en Habitatrichtlijngebieden ondergebracht in een samenhangend netwerk Natura 2000. De Vogelrichtlijn bestaat uit een lijst van zeldzame of bedreigde vogelsoorten. De leefgebieden en belangrijke overwinteringsgebieden voor deze soorten worden aangewezen als speciale beschermingszones (Vogelrichtlijngebieden). De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (uitgezonderd vogels) op het Europese grondgebied van de Lidstaten waarop de richtlijn van toepassing is. De richtlijn onderscheidt daarbij te beschermen gebieden en te beschermen soorten. Voor Natura 2000 gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht. Om dit toetsbaar te maken, kent de Natuurbeschermingswet 1998 voor projecten en andere handelingen die gevolgen voor soorten en habitats van de betreffende gebieden zouden kunnen hebben, een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend wanneer zeker is dat de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied niet in gevaar worden gebracht. Hiervan mag alleen worden afgeweken wanneer alternatieve oplossingen voor het project ontbreken èn wanneer sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Bovendien moet voorafgaande aan het toestaan van een afwijking zeker zijn dat alle schade gecompenseerd wordt (de zogenaamde ADC toets: Alternatieven, Dwingende redenen van groot openbaar belang en Compenserende maatregelen). Redenen van economische aard kunnen ook gelden als dwingende reden van groot openbaar belang. Als prioritaire soorten of habitats deel uitmaken van de instandhoudingsdoelstellingen mogen redenen van economische aard alleen gebruikt worden na toetsing door de Europese Commissie. Beschermde Natuurmonumenten Naast deze Natura 2000 gebieden kent de Natuurbeschermingswet ook Beschermde Natuurmonumenten. Sinds de inwerkingtreding van de (oude) Natuurbeschermingswet zijn 188 gebieden aangewezen als Beschermde Natuurmonument of StaatsNatuurmonument. Door de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 is het verschil tussen Beschermde en StaatsNatuurmonumenten verdwenen. Deze gebieden vallen momenteel onder de noemer van Beschermde Natuurmonumenten. Een deel van de Beschermde 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 33

Passende beoordeling Klaver 6a Natuurmonumenten vallen samen met Natura 2000 gebieden. Hiervoor geldt bij definitieve aanwijzing van de Natura 2000 gebieden het toetsingskader van artikel 19 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor Natura 2000 gebieden. Waar de gebieden niet samen vallen, blijven Beschermde Natuurmonumenten in stand en vallen onder het toetsingskader van artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998, dat hieronder wordt toegelicht. Het gaat hierbij om 66 gebieden. De status Beschermde Natuurmonument betekent dat het zonder vergunning verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk kunnen zijn voor dat Natuurmonument. Het gaat om handelingen die significante gevolgen kunnen hebben (ook bij twijfel) voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis of voor dieren en planten in dat gebied. Tenzij er zwaarwegende openbare belangen zijn ( dwingende reden van openbaar belang ) die het verlenen van een vergunning noodzaken. In tegenstelling tot de afweging bij een Natura 2000 gebied, hoeft hier geen alternatievenonderzoek plaats te vinden. Bij Beschermde Natuurmonumenten ontbreken de instandhoudingdoelen als toetsingskader voor mogelijke effecten, zoals bij de Natura 2000 gebieden. Het aanwijzingsbesluit van een Beschermde Natuurmonument bevat echter een overzicht van de te behouden natuurwaarden. Het toetsingskader en het traject tot vergunningverlening is vergelijkbaar met dat van de Natura 2000 gebieden. Externe werking Voor handelingen buiten het Beschermde Natuurmonument (voor zover aangewezen voor de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998), die significante effecten kunnen hebben op het gebied, is het begrip externe werking van toepassing (art. 65 Natuurbeschermingswet ). Dit betekent dat de vergunningplicht ook van toepassing is op handelingen buiten een Beschermde Natuurmonument die negatieve gevolgen kunnen hebben. Daarnaast is de zogenaamde zorgplichtbepaling (art. 19l Natuurbeschermingswet 1998) van toepassing. Deze zorgplicht houdt onder andere in dat als een activiteit wordt ondernomen waarvan kan worden vermoed dat deze nadelig kan zijn voor de natuurwaarden van het gebied, deze activiteit niet plaats mag vinden. Ook moeten alle maatregelen worden genomen om gevolgen te voorkomen of te beperken. Onderzoek vergunningverlening Natura 2000 De Natuurbeschermingswet 1998 kent twee routes voor het verlenen van een vergunning. Als er sprake is of kan zijn van significante verstoring van soorten en/of significante verslechtering van de kwaliteit van habitats, moet een Passende Beoordeling worden uitgevoerd. Als wel verslechtering van de kwaliteit van habitats op kan treden, maar deze zeker niet significant zullen zijn, kan worden volstaan met een Verslechteringstoets. Als er geen sprake is van de verslechtering van de kwaliteit van habitats en er hoogstens sprake is van niet significante verstoring van soorten, is er geen Natuurbeschermingswetvergunning nodig. In dat geval hoeft er ook geen nader onderzoek gedaan te worden. In Figuur 1 is het bovenstaande schematisch weergegeven. Passende Beoordeling Bij de Passende Beoordeling wordt gedetailleerd in kaart gebracht wat de effecten (kunnen) zijn van de activiteit op de natuurwaarden in het Natura 2000 gebied en welke verzachtende (mitigerende) maatregelen de initiatiefnemer van plan is te nemen. Hierbij wordt rekening gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen. De significantie van de gevolgen moet met name worden beoordeeld in het licht van de specifieke milieukenmerken en omstandigheden van het gebied. Omkeerbare en tijdelijke effecten kunnen ook significant zijn. 34 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a Figuur B1. Afwegingsschema Natura vergunningverlening (website Regiebureau Natura 2000). 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 35

Passende beoordeling Klaver 6a Indien uit de Passende Beoordeling, waarbij ook rekening moet worden gehouden met cumulatieve effecten, de zekerheid verkregen is dat de activiteit de natuurlijke kenmerken van een gebied niet aantast (er zijn dus toch geen significante effecten), kan het Bevoegd Gezag vergunning verlenen. Hiervoor dient dan alsnog een Verslechteringstoets opgesteld te worden. Als er wel significante effecten op zullen treden, mag alleen een vergunning worden verleend als alternatieve oplossingen voor het project ontbreken én wanneer sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Bovendien moet voorafgaande aan het toestaan van een afwijking zeker zijn dat alle schade gecompenseerd wordt (ADC toets). Redenen van economische aard kunnen ook gelden als dwingende reden van groot openbaar belang. Als prioritaire soorten of habitats deel uitmaken van de instandhoudingsdoelstellingen mogen redenen van economische aard alleen gebruikt worden na toetsing door de Europese Commissie. Een activiteit heeft significante effecten als zij de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied in gevaar brengt. Hiervoor is geen objectieve grens; per geval zal bekeken worden of een effect significant is. Het oordeel moet gebaseerd zijn op de specifieke situatie die van toepassing is. Hierbij moeten ook cumulatieve effecten onderzocht worden (Ministerie van LNV, 2006a). Verslechteringstoets Bij de Verslechteringstoets dient te worden nagegaan of een project, handeling of plan een kans met zich meebrengt op onaanvaardbare verslechtering van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten. Indien deze verslechtering niet optreedt (dan wel indien deze gelet op de instandhoudingsdoelstellingen aanvaardbaar is) kan een vergunning worden verleend, zo nodig onder voorwaarden of beperkingen. Indien de verslechtering in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen onaanvaardbaar is, dient de vergunning te worden geweigerd. Bij de afweging of de verslechtering onaanvaardbaar is, heeft het Bevoegd Gezag een grotere beleidsvrijheid dan wanneer de vergunningaanvraag via de Passende Beoordeling verloopt. Het Bevoegd Gezag kan rekening houden met de aanwezigheid van redenen van openbaar belang, de mogelijkheid om te compenseren en andere relevante overwegingen. Ook hoeft geen rekening te worden gehouden met cumulatieve effecten. Om een Verslechteringstoets te kunnen uitvoeren is het allereerst van belang een eenduidige definitie van verslechtering te hebben. In de Handreiking Natuurbeschermingswet (Ministerie van LNV, 2005) wordt dit begrip uitgewerkt: Onder verslechtering wordt de fysieke aantasting van een habitat verstaan. Hiervan is sprake als in een bepaald gebied van deze habitat, de oppervlakte afneemt of wanneer het met de specifieke structuur en functies die voor de instandhouding van de habitat op lange termijn noodzakelijk zijn, dan wel met de staat van instandhouding met de met deze habitat geassocieerde typische soorten, in dalende lijn gaat in vergelijking tot de instandhoudingsdoelstellingen. Onderzoek vergunningverlening Beschermde Natuurmonument De status Beschermde Natuurmonument betekent dat het zonder vergunning verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk kunnen zijn voor dat Natuurmonument. Het gaat om handelingen die schadelijk kunnen zijn (ook bij twijfel) voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis of voor dieren en planten in dat gebied. Als schadelijke handelingen worden in elk geval aangemerkt handelingen die de in het besluit tot aanwijzing als Beschermde Natuurmonument vermelde wezenlijke kenmerken van het Beschermde Natuurmonument aantasten. Een vergunning wordt slechts verleend indien met zekerheid vaststaat, dat die handelingen de natuurlijke kenmerken van het Beschermde Natuurmonument niet aantasten, tenzij dwingende redenen van groot openbaar belang tot het verlenen van een vergunning noodzaken. In tegenstelling tot de afweging bij een Natura 2000 gebied, hoeft hier geen alternatievenonderzoek plaats te vinden. Bij Beschermde Natuurmonumenten ontbreken de instandhoudingdoelen als toetsingskader voor mogelijke effecten, zoals bij de Natura 2000 gebieden. Het toetsingskader is weergegeven in Figuur 2. 36 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a Figuur B2. Afwegingsschema vergunningverlening Beschermde Natuurmonument. Beoordeling stikstofdepositie Deze en de volgende bijlage geven respectievelijk de ontwikkeling van de beoordeling van stikstofdepositie en een beschouwing van het gebruik van kritische depositiewaarden bij de beoordeling van stikstofdeposities. De kritische depositiewaarden zijn waarden waarboven het risico niet kan worden uitgesloten dat de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de stikstofdepositie. Deze paragraaf behandelt de relevante delen van de Crisis en Herstelwet (CHW) en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Crisis- en Herstelwet De Crisis en Herstelwet geldt vanaf 1 april 2010 en voorziet onder andere in enkele wijzigingen in de Natuurbeschermingswet 1998. In het kader van de reductie van stikstofdepositie is de Natuurbeschermingwet als volgt gewijzigd en daarmee is de Crisis- en Herstelwet relevant voor alle activiteiten en projecten waarbij mogelijk sprake is van een toename van stikstofdepositie: Bevoegde Gezagen (provincies, soms de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie) hebben een aanschrijvingsbevoegdheid om passende maatregelen ter vermindering van de stikstofdepositie op te leggen aan iedereen die handelingen verricht die stikstofdepositie veroorzaken (artikel 19ke Natuurbeschermingswet). Provincies hebben daarbij de mogelijkheid om reductiemaatregelen met betrekking tot inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, bij verordening als generieke voorschriften vast te stellen. 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 37

Passende beoordeling Klaver 6a Tussen Rijk, provincies en andere overheden zullen afspraken worden gemaakt over de maatregelen die nodig zijn om de dalende lijn van de stikstofdepositie te realiseren (artikel 19kg e.v. Natuurbeschermingswet) en om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Dit vormt een juridisch kader voor een programmatische aanpak van de reductie van de stikstofdepositie (PAS, zie volgende paragraaf). De wet voorziet in een verplichting van overheden om de afgesproken maatregelen te realiseren. De gevolgen voor de stikstofdepositie van bestaande, niet gewijzigde activiteiten (peildatum 7 december 2004), worden niet getoetst bij de beoordeling van een aanvraag van een Natuurbeschermingswetvergunning. Dat geldt ook voor uitbreidingen van bestaande activiteiten en nieuwe activiteiten, onder de voorwaarden dat er per saldo nergens sprake is van een toename van stikstofdepositie (artikel 19kd Natuurbeschermingswet). In de praktijk betekent dit: Een project of initiatief mag niet leiden tot een toename van stikstof ten aanzien van de peildatum van 7 december 2004, voor zover het gebied te hoog belast is met stikstof 3. Wanneer de stikstofdepositie van een activiteit lager ligt dan de peildatum van 7 december 2004, mogen nieuwe initiatieven rond die activiteit niet leiden tot een stikstoftoename, ook al is de stikstofdepositie nog niet op het niveau van 7 december 2004 (of de vergunde situatie). Ook weer voor zover het gebied te hoog belast is met stikstof. In de voorliggende Passende Beoordeling worden effecten in beeld gebracht op het niveau van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij om een plan. Toetsing vindt derhalve ook plaats aan artikel 19f van de Natuurbeschermingswet 1998. Dit houdt in dat in dit geval de mogelijk effecten van de ontwikkeling worden getoetst aan de huidige situatie (dus niet aan het referentiejaar 2004). Zodra sprake is van een project binnen de ontwikkeling moet eerst getoetst worden conform de Crisis en Herstelwet (toetsing aan referentiejaar 2004). Verordening stikstof en Natura 2000 voor veehouderijen Op 29 september 2009 is het convenant Stikstof en Natura 2000 overeengekomen in een bestuurlijk overleg tussen de provincies Noord Brabant en Limburg, Directie Regionale Zaken van het Ministerie van LNV (nu overgegaan in het ministerie van EL&I), Stuurgroep Dynamisch Platteland, Zuidelijke Land en Tuinbouworganisatie (ZLTO), Limburgse Landen Tuinbouwbond (LLTB), Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Stichting Brabants Landschap, Stichting Limburgs Landschap en de Brabantse Milieufederatie. Uitvoering van het convenant leidt tot een daling van de stikstofemissies en biedt tegelijkertijd ruimte voor agrarische bedrijfsontwikkeling. HOOFDLIJNEN VAN EEN PROVINCIALE BELEIDSREGEL STIKSTOF EN NATURA 2000 De Limburgs/Brabantse beleidsregel heeft als doelstelling om de ammoniakbelasting op Natura 2000- gebieden substantieel te verminderen en tevens de vergunningverlening voor veehouderijbedrijven rond Natura 2000-gebieden weer vlot te trekken. De beleidsregel heeft betrekking op het totale Limburgse en Brabantse grondgebied en heeft (voorlopig) alleen betrekking op de stalemissie van ammoniak uit veehouderijbedrijven in relatie tot de stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden. Onderdelen van deze beleidsregel zijn: Extra emissiereductie: voor alle nieuwe intensieve veehouderijstallen een emissiereductie- % op basis van Best Beschikbare Technieken ++ afgeleid uit de handreiking IPPC. Voor de varkenshouderij betekent dat 85% reductie. Voor pluimveehouderij is dat een meer gedifferentieerd percentage. De 3 Uit een uitspraak van de Raad van State uit september 2011 blijkt dat als een gebied al eerder dan 7 december 2004 was aangewezen, in een aantal gevallen bij de toetsing het moment van aanwijzing als referentie voor de vergunning dient te worden gehanteerd. 38 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a reductiepercentages gelden t.o.v. traditionele stallen. Aan het eind van de derde beheerplanperiode (omstreeks 2027) dienen alle stallen op een bedrijfslocatie (zowel nieuw als oud) gemiddeld aan deze emissie-eisen te voldoen. Opheffen piekbelastingen: depositiepieken van bedrijven die een hoge depositie veroorzaken zullen worden gesaneerd (d.m.v. technische maatregelen, verplaatsing, (gedeeltelijke) beëindiging). Depositiesaldering door middel van een depositiebank: bedrijven mogen ten opzichte van hun huidige depositieniveau groeien, mits de groei gecompenseerd wordt door uitruil van depositierechten met andere gestopte/stoppende veehouderijbedrijven. Deze uitruil is alleen toegestaan via een zogenaamde de depositiebank. Salderen is verplicht boven de depositie die veroorzaakt wordt bij het niveau van het emissieplafond op basis van uitvoering van de AMvB huisvesting. Varkens- en pluimveebedrijven mogen salderen tot een niveau van maximaal 50 mol. Monitoringssysteem: er zal een monitoring van de voortgang van de depositievermindering per Natura 2000-gebied opgezet worden. Onderdeel van de monitoring is een systematiek van hand-aan-dekraan, waarbij bestuurlijk zal worden ingegrepen, dat indien ongewenste ontwikkelingen optreden die een te geringe afname of zelfs een toename van de depositie zouden betekenen. De beleidsregel is juridisch verankerd in de Crisis- en Herstelwet, waarin een aantal wijzigingen van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn opgenomen, o.a. gericht op de aanpak van de reductie van de stikstofdepositie en de toetsing van bestaand gebruik (peildatum 7 december 2004) aan de Natuurbeschermingswet. Het convenant in het verlengde van het streven om in de Peelgebieden te komen tot globaal een halvering van de N depositie aan het eind van de 3e beheerplanperiode ingevolge artikel 19a Natuurbeschermingswet 1998 in circa 2027. Binnen dit algemene streven naar globaal een halvering van de N depositie voorziet het convenant in een overeenkomstige afname van de aan de veehouderij toe te rekenen deposities. Dit komt neer op een afname van de agrarische N depositie met ca. 75% ten opzichte van 1987/88. Deze aanpak is van toepassing op alle Natura 2000 gebieden en alle veehouderijen in de provincies. De maatregelen betreffen technische maatregelen aan de dierenverblijven, die verder gaan dan op grond van de AMvB Huisvesting vereist zijn, de aanpak van piekbelastingen en aanvullende voorwaarden bij saldering. Een aantal bedrijven, dat dichtbij Natura 2000 gebieden gelegen zijn en een hoge depositie veroorzaken vallen in een aparte categorie (de zogenaamde piekbelastingen). De doelstelling is om deze bedrijven in de eerste beheerperiode te verplaatsen of te beëindigen. Op provinciaal niveau en specifiek voor de veehouderijen bereidt de provincie Limburg de verordening Stikstof en Natura 2000 voor. Dit als uitwerking van het hiervoor beschreven convenant ( convenant stikstof en Natura 2000 ) dat op 29 september 2009 is gesloten. Deze nog vast te stellen beleidsregel heeft (voorlopig) alleen betrekking op de stalemissie van ammoniak uit veehouderijbedrijven in relatie tot de stikstofbelasting op Natura 2000 gebieden. In juli 2010 heeft de provincie Limburg een aankondiging van de verordening gepubliceerd, waarin is aangegeven dat nieuwe aanvragen vooruitlopend op de vaststelling van de verordening moeten voldoen aan de eisen met betrekking tot de maximale emissiewaarden. Deze eisen zijn strikter dan de nu gangbare eisen (Besluit Huisvesting). De verordening moet ook het onderling verevenen van emissies van ammoniak tussen veehouderijen makkelijker maken. De provincie Noord Brabant heeft een dergelijke verordening in juli 2010 vastgesteld. De verwachting is dat Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg op korte termijn een soortgelijke verordening als in Noord Brabant ter vaststelling zal aanbieden aan Provinciale Staten. Mogelijk zal deze op punten afwijken van de Brabantse verordening, vanwege de relatie met de PAS. De maatregelen in de PAS worden naar verwachting eind 2011 of begin 2012 op nationaal niveau vastgesteld, met daarin opgenomen maatregelen en ontwikkelruimte in Limburg. De provincie Limburg is bezig met het opzetten van een salderingsbank voor stikstof. Voorzien is in een centrale databank met de beëindigde vergunningen waarin stikstofdepositie een rol speelt. Wanneer een 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 39

Passende beoordeling Klaver 6a initiatiefnemer een uitbreiding voorziet waarbij stikstofdepositie toeneemt, is toestemming alleen mogelijk via deze salderingsbank. Gemeentes spelen een grote rol bij het vullen van de salderingsbank, omdat zijn vanuit de milieuvergunningen input leveren. Programmatische aanpak stikstof Op nationaal en provinciaal niveau wordt er gewerkt aan een zogenaamde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) waarmee een extra daling van de stikstofbelasting van Natura 2000 gebieden gepaard moet gaan met ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe economische initiatieven. Hoofdlijnen van de aanpak is reductie van emissies in alle sectoren (landbouw, verkeer, industrie) te verminderen van de kwetsbaarheid van natuurgebieden met hydrologische maatregelen en beheermaatregelen en het benutten van een langere periode tot 2028 om de doelstellingen met betrekking tot het verminderen van de depositie te bereiken. De aanvullende maatregelen uit de PAS moeten leiden tot een extra daling van stikstof en een deel van die daling wordt benut om incidentele toenames te kunnen salderen, zodat er op gebiedsniveau voldoende zekerheid is dat er per saldo sprake is van een afname van de totale depositie. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) richt zich op het vlottrekken van de vergunningverlening rond de Natuurbeschermingswet 1998. Door hoge depositie van stikstof was het voor veel initiatieven niet mogelijk om een vergunning te krijgen rond Natura 2000 gebieden. De PAS heeft drie randvoorwaarden: 1. Het doel van de PAS is per saldo het geleidelijk, maar onvermijdelijk omlaag brengen van de stikstofdepositie. De essentie van de PAS is het verkennen en afspreken hoe op verschillende niveaus (generiek, provinciaal en gebiedsgericht) en vanuit verschillende sectoren (landbouw, industrie, verkeer en vervoer) wordt bijgedragen aan het aanpakken van het probleem. 2. Het doel van het terugbrengen van stikstof is de achteruitgang van biodiversiteit te stoppen, zonder duurzame economische dynamiek in gevaar te brengen. Het is van cruciaal maatschappelijk belang dat economische ontwikkeling mogelijk is binnen een per saldo afnemende stikstofdepositie, dus onderdeel van de aanpak is het meenemen van economische ontwikkelruimte. 3. De PAS moet juridisch houdbaar zijn. Dit betekent dat een kwalitatief hoogwaardige ecologische onderbouwing van de maatregelen en een borging van de feitelijke realisatie van de dalende stikstofdepositie nodig zijn. Natura 2000 beheerplannen geven op gebiedsniveau aan welke instandhoudingsdoelstellingen op welke termijn behaald moeten worden. Hieraan gerelateerd is de benodigde stikstofreductie voor het behalen van de stikstofdepositie. Dit hangt ook samen met de eventuele ontwikkelruimte. De totale reductieopgave uit de beheerplannen en bijbehorende generieke, provinciale/regionale en gebiedsgerichte maatregelen vormen het onderwerp waarover afspraken gemaakt worden in de PAS. Deze afspraken komen vervolgens weer in het beheerplan ter onderbouwing van de realisatie van de noodzakelijke stikstof reductieopgave. Klavertje 4/Greenport Venlo is een project van bovenregionaal (economisch) belang. Het project is opgenomen in diverse beleidsnotities op nationaal niveau. Derhalve wordt een eventuele toename van stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkelingen in het Klavertje 4 gebied meegenomen in de Programmatische Aanpak Strikstof. Voorziende maatregelen die leiden tot een (extra)afname van de depositie van stikstof worden deels ingezet om de benodigde ontwikkelruimte voor Klavertje 4 veilig te stellen. Op basis van de concept resultaten van de Programmatische Aanpak Stikstof (najaar 2011) en een concept versie van deze Passende Beoordeling blijkt dat er voldoende ontwikkelruimte voor Klavertje 4 beschikbaar is. De projectorganisatie DCGV heeft inmiddels een formeel verzoek voor het toekennen van die ontwikkelruimte ingediend. 40 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a Jurisprudentie De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 september 2011 een verstrekkende uitspraak gedaan inzake artikel 19kd van de Nbwet 1998 (zaaknummer 201003301/1/R2). Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld: bij voldoening aan artikel 19kd een vergunning op grond van artikel 19d Nbwet 1998 is vereist; artikel 19kd Nbwet 1998 strijdig is met de Habitatrichtlijn en buiten toepassing moet blijven, voor Vogelrichtlijngebieden die reeds vóór 7 december 2004 zijn aangewezen. Dit betekent dat een vergunningaanvraag artikel 19d Nbw bij de wijziging of uitbreiding van bijvoorbeeld een veehouderij of een industriële inrichting die stikstofdepositie veroorzaakt op een Vogelrichtlijngebied, waarvoor nog niet eerder een Nbw-vergunning is verleend, betrekking dient te hebben op de exploitatie van het gehele bedrijf na uitbreiding of wijziging. Daarbij dient de vergunningaanvraag te worden beoordeeld op grond van de artikelen 19e t/m 19h Nbw. Hierbij is onder meer de vraag relevant of bij zodanige vergunningaanvraag een Passende Beoordeling moet worden gemaakt als bedoeld in artikel 19f. In dit verband volgt uit de uitspraak van de Raad van State tevens dat significante gevolgen, in een zodanig geval uitgesloten kunnen worden geacht wanneer de wijziging of uitbreiding niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie ten opzichte van de reeds krachtens de Wet milieubeheer of Hinderwet vergunde situatie op de datum dat het gebied op de lijst van gebieden van communautair belang werd geplaatst, dan wel de datum waarop de aanwijzing in de zin van de Vogelrichtlijn van kracht werd, mits dit geen datum betreft vóór 10 juni 1994 4. Kortom: is het betreffende Vogelrichtlijngebied op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatst dan wel is de aanwijzing van dit gebied in de zin van de Vogelrichtlijn van kracht geworden vóór 10 juni 1994, dan geldt 10 juni 1994 als referentiedatum en dient te worden bezien of de wijziging of uitbreiding niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie ten opzichte van de op 10 juni 1994 krachtens de Wet milieubeheer of Hinderwet vergunde situatie. Voor vergunningaanvragen, waarin tevens het veroorzaken van (enkel) stikstofdepositie op één of meer Duitse en/of Belgische Natura 2000-gebieden is voorzien geldt het volgende: als resultaat van de uitspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 inzake de Kolencentrale Eemshaven (zaaknummer 200902744/1/R2), dient de beoordeling van die aanvragen mede aan de hand van artikel 6 5, derde lid, van de Habitatrichtlijn plaats te vinden. Op 25 april heeft de Raad van State uitspraak gedaan (201105573/1/A4 en 201105587/1/A4) in het geding tussen appellanten en GS Limburg inzake de door GS verleende Natuurbeschermingswetvergunning voor de Buitenring. In deze zaak is meer opvallende jurisprudentie gevormd over artikel 19kd. Hieruit volgt dat bij projecten (19d) en regulatie van bestaand gebruik (19c) de referentiedatum van 7-12-2004 uit art. 19kd voor de beoordeling van effecten door stikstofdepositie gebruik moet worden. Dit geldt echter alleen indien de handeling in 2004 (7 december) al werd verricht en de stikstofdepositie sinds die tijd niet is toegenomen op de voor stikstof gevoelige gebieden. In alle andere gevallen moet de autonome situatie (voortzetting van de huidige situatie) vergeleken worden met de plansituatie (na aanleg en in gebruikname). Natura 2000 in Duitsland Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleent de overheid alleen vergunningen voor activiteiten die effecten hebben op Nederlandse Natura 2000 gebieden. Om een vergunning te verlenen voor een activiteit met effecten op buitenlandse Natura 2000 gebieden, moet gebruik worden gemaakt van 4 de datum waarop de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn is afgelopen 5 Dit artikel is omgezet in Nederlandse regelgeving, met name art. 19d-f van de Natuurbeschermingswet 1998. 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 41

Passende beoordeling Klaver 6a de rechtstreekse werking van art. 6 van de Europese Habitatrichtlijn. Dit betekent dat in een vergunning die al verleend moet worden voor de activiteit ook het toetsingskader van de Europese Habitatrichtlijn wordt betrokken (zie website Commissie MER veel gestelde vragen thema natuur). Met de op 25 03 2002 in werking getreden Duitse natuurbeschermingswet (Gesetz über Naturschutz und Landschaftspflege, BNatSchG), en vooral met 32 35 als centrale bepalingen van deze wet is de Habitatrichtlijn in de Bondsrepubliek Duitsland in nationaal recht omgezet. Per Natura 2000 gebied worden in de volgende paragrafen habitattypen weergegeven waarvoor het gebied is aangemeld (Bron: http://natura2000-meldedok.naturschutz fachinformationen nrw.de). De doelen zijn ontleend uit documentatie uit 2001, weergegeven onder Schutzziele und Maßnahmen. Directe effecten als gevolg van de veranderingen zijn niet voorzien, effecten als gevolg van stikstofdepositie zijn niet uitgesloten. In dit rapport worden de effecten op de Duitse gebieden beoordeeld zoals dit ook voor de Nederlandse gebieden is gedaan. 42 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a Bijlage 2 Kritische depositiewaarde Voor een kwantitatieve beoordeling van het effect van stikstofdepositie op de kwalificerende habitats gebruiken we van de kritische depositiewaarde. Dit is de grens waarboven significante aantasting van de kwaliteit van het habitattype als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie niet is uit te sluiten. Als de stikstofdepositie hoger is dan de kritische depositiewaarde, zijn significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen niet uit te sluiten. De term critical load wordt in de milieuwetenschappen gedefinieerd als: een kwantitatieve schatting op basis van de best beschikbare kennis van de belasting door één of meer verontreinigingen waar beneden geen significante schadelijke effecten optreden bij specifieke gevoelige elementen van het milieu (Langan & Hornung, 1992). Van Dobben en Van Hinsberg (2008) geven de meest recente gegevens van kritische depositiewaarden voor de Nederlandse Natura 2000-gebieden. De kritische depositiewaarden voor stikstof zijn op een zodanige manier bepaald, dat verzuring en vermesting hierin zijn verdisconteerd. Het effect van stikstofdepositie omvat zowel de effecten van verzuring als vermesting. Het rapport is vastgesteld na beoordeling door een internationale reviewcommissie. Het rapport definieert de kritische depositie als de grens waarboven het risico niet kan worden uitgesloten dat de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie. Deze definitie komt overeen met de internationaal gebruikte definiëring van het begrip critical load. Dit betekent dat de kritische depositiewaarde de grens vormt waarboven significante aantasting van de kwaliteit van het habitattype significant als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie niet is uit te sluiten. Als de stikstofdepositie hoger is dan de kritische depositiewaarde, zijn significant negatieve effecten niet uit te sluiten. Van Dobben en Van Hinsberg (2008) geven aan dat de beschikbaarheid van habitatspecifieke drempelwaarden (in plaats van gebiedsspecifieke) de mogelijkheid opent ruimtelijk te differentiëren naar effecten op verschillende habitats. In de begeleidende brief van het ministerie van LNV, bij het vrijgeven van het bovengenoemde rapport, wordt het volgende gesteld over het gebruik van kritische depositiewaarden voor stikstof: Het gebruik van kritische depositiewaarden voor stikstof bij vergunningverlening moet aanzienlijk worden genuanceerd. Beschouw deze waarden veeleer als hulpmiddel op basis waarvan de uiteindelijk te behalen doelstelling mede is gebaseerd. Dit komt overeen met een conclusie uit het rapport Stikstof/ammoniak in relatie tot Natura 2000 van de door de Minister van LNV ingestelde Taskforce Ammoniak (Commissie Trojan, 2008). Volgens de Taskforce zijn kritische depositiewaarden niet meer dan een nuttig wetenschappelijk hulpmiddel bij het beoordelen van milieubelasting op natuurgebieden. Deze waarden kunnen niet strikt worden toegepast bij het beantwoorden van de vraag of een vergunning voor uitbreiding kan worden verleend. Een vergunningsaanvraag moet worden getoetst in hoeverre een initiatief een belemmering vormt voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen zijn meer factoren van belang dan alleen depositie. De Minister van LNV heeft dit standpunt ingenomen in de brief waarbij het rapport van Van Dobben en Van Hinsberg (2008) openbaar is gemaakt. In deze brief (Ministerie van LNV, 2008b) (van 16 juli 2008) wordt een lijst van factoren gegeven die, naast stikstofdepositie, eveneens van belang zijn. Dit wordt bevestigd in de Handreiking beoordeling activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden (Ministerie van LNV, 2008a). 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 43

Passende beoordeling Klaver 6a Het bevoegd gezag toetst een vergunningsaanvraag op in hoeverre een initiatief een belemmering vormt voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen zijn meer factoren van belang dan alleen depositie. De Minister van LNV heeft dit standpunt ingenomen in de brief waarbij het rapport van Van Dobben en Van Hinsberg (2008) openbaar is gemaakt. In deze brief (Ministerie van LNV, 2008b) (van 16 juli 2008) wordt een lijst van factoren gegeven die, naast stikstofdepositie, eveneens van belang zijn. Dit wordt bevestigd in de Handreiking beoordeling activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden (Ministerie van LNV, 2008a). 44 ARCADIS 077695968:0.3 - Definitief

Passende beoordeling Klaver 6a Colofon PASSENDE BEOORDELING KLAVER 6A OPDRACHTGEVER: Gemeente Horst aan de Maas Gemeente Venlo Development Company Greenport Venlo STATUS: Definitief AUTEUR: ir. E.P.A.G. Schouwenberg GECONTROLEERD DOOR: ing. Y.M. Schenau VRIJGEGEVEN DOOR: Ing. Y,M. Schenau 6 mei 2014 077695968:0.3 ARCADIS NEDERLAND BV Mercatorplein 1 Postbus 1018 5200 BA 's-hertogenbosch Tel 073 6809 211 Fax 073 6144 606 www.arcadis.nl Handelsregister 09036504 ARCADIS. Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbenden niets uit dit document worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, digitale reproductie of anderszins. 077695968:0.3 - Definitief ARCADIS 45

Bijlage 5

QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET KLAVER 6A GEMEENTE HORST AAN DE MAAS GEMEENTE VENLO DEVELOPMENT COMPANY GREENPORT VENLO 17 april 2014 077669746:0.3 - Definitief B02012.000415.0100

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a Inhoud 1 Inleiding... 5 1.1 Aanleiding en doel... 5 1.2 Doel... 5 1.3 Methode... 5 1.4 Leeswijzer... 6 2 Plangebied... 7 2.1 Huidige situatie... 7 2.2 Planontwikkeling... 10 3 Beschermde soorten... 11 3.1 Aanwezigheid... 11 3.2 Effectbeoordeling... 13 3.3 Toetsing... 13 4 Vervolgstappen en conclusie... 15 Bijlage 1 Flora- en faunawet... 16 077669746:0.3 - Definitief ARCADIS 3

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a 4 ARCADIS 077669746:0.3 - Definitief

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a 1 Inleiding 1.1 AANLEIDING EN DOEL Ten noorden van Venlo ligt het geografische hart van het gebied Klavertje 4 / Greenport Venlo (Klavertje 4-gebied) waarvoor in 2012 een structuurvisie is vastgesteld. In dit gebied zal nieuwe bedrijvigheid worden gerealiseerd in verschillende deelgebieden, zogenaamde klavers. Klaver 6a maakt onderdeel uit van het Klavertje 4-gebied. Klaver 6a ligt aan drie kanten ingeklemd tussen bedrijventerreinen: Klaver 6b, Trade Port West en Klaver 8. Trade Port West is al ontwikkeld, voor Klaver 6b is in 2013 een bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan voor Klaver 8 wordt medio 2014 vastgesteld, waardoor ook dit gebied als bedrijventerrein ontwikkeld kan worden. Om het totale complex aan bedrijventerreinen ten zuiden van de spoorlijn Eindhoven-Venlo en ten oosten van de Greenportlane ruimtelijk-stedenbouwkundig af te ronden, hebben de gemeenten Horst aan de Maas en Venlo het voornemen ook voor dit deel een bestemmingsplan vast te stellen. In dit kader is het noodzakelijk de planvorming te toetsen aan de vigerende natuurwetgeving waaronder de Flora- en faunawet (hierna Ff-wet). Onderliggende rapportage betreft toetsing aan de Flora- en faunawet, andere natuurwet- en regelgeving wordt hierin niet meegenomen. Het uitgangspunt is om wettelijke overtredingen te voorkomen, al of niet door middel van mitigatiemaatregelen en/of planaanpassingen. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn zal een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet moeten worden aangevraagd. 1.2 DOEL Voor de structuurvisie van het Klavertje 4-gebied is in 2011 een plan-mer opgesteld. Daarbij is een uitgebreid flora- en fauna-onderzoek uitgevoerd en heeft een globale toetsing plaatsgevonden aan de Ffwet (Schut & Hoogerwerf, 2011). De resultaten van het onderzoek (gegevens uit 2010) zijn bijna vier jaar oud en daarmee niet meer geschikt voor toetsing in het kader van de Ff-wet ten behoeve van het bestemmingsplan. Gegevens mogen namelijk maximaal 3 (vleermuizen) tot 5 jaar (overige soorten) oud zijn. In dit rapport is daarom nagegaan of deze gegevens en de beschreven situatie voor wat betreft soorten nog hetzelfde is, of dat er veranderingen zijn opgetreden die leiden tot andere conclusies. 1.3 METHODE In een bureauonderzoek, voorafgaand aan het veldbezoek, is aandacht besteed aan de aanwezige natuurwaarden en het wettelijk kader van de Ff-wet. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het onderzoek van Schut & Hoogerwerf (2011), literatuurbronnen en vrij beschikbare informatie zoals de website Waarneming.nl: ARCADIS, 2014. Actualisatie MER TradePort Noord, Bestemmingsplan Klaver 6a. Concept d.d. 31 maart 2014. Kenmerk 077643128:0.1 Concept. 077669746:0.3 - Definitief ARCADIS 5

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a Bestemmingsplan Klaver 6a, Horst aan de Maas. Concept, d.d. oktober 2013. Projectnummer: 71815.17693.00. Schut, D. & G. Hoogerwerf, 2011. Beschermde flora en fauna onderzoeksgebied Klavertje 4. Onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet. Natuurbalans Limes Divergens BV, Nijmegen. Kaartenmachine Ministerie van EZ: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek2.aspx RAVON: www.ravon.nl Telmee: www.telmee.nl Waarneming.nl: www.waarneming.nl Het oriënterend veldbezoek is op 8 april 2014 uitgevoerd door mevrouw A.M.A.J. Beerens, ecoloog van ARCADIS, en had het karakter van een habitatgeschiktheidsbeoordeling. De temperatuur was 14 C, en de omstandigheden bewolkt met wind. Tijdens deze habitatgeschiktheidsbeoordeling is voor alle relevante soortgroepen een beoordeling gedaan van de functie van het gebied als leefgebied of verblijfplaats. Tijdens het veldbezoek zijn geen doelgerichte soorteninventarisaties uitgevoerd. Waarnemingen van beschermde soorten zijn wel genoteerd. 1.4 LEESWIJZER In hoofdstuk 2 is het plangebied beschreven, de huidige situatie en de planontwikkelingen zijn hierin opgenomen. In hoofdstuk 3 vindt de toetsing aan de Ff-wet plaats. Deze bestaat uit een kwalitatieve beoordeling van het voor Klavertje 4 uitgevoerde flora- en fauna-onderzoek (Schut & Hoogerwerf, 2011), aangevuld met de resultaten van het bureauonderzoek en een oriënterend veldbezoek. Mogelijk negatieve effecten op mogelijk aanwezige soorten worden beschreven en een toetsing aan de Ff-wet is opgenomen. In hoofdstuk 4 zijn vervolgens de te nemen vervolgstappen en de conclusie van het onderzoek opgenomen. 6 ARCADIS 077669746:0.3 - Definitief

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a 2 Plangebied 2.1 HUIDIGE SITUATIE Klaver 6a ligt voor het grootste deel op het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas. Om uitbreiding van aan het plangebied aangrenzende bedrijven mogelijk te maken, is het nodig ook de bestemming van de huidige groenstrook ten westen van Trade Port West te wijzigen. De groenstrook ligt in de gemeente Venlo. Het plangebied wordt begrensd door de Greenportlane aan de westzijde, de Dorperdijk aan de noordzijde, TradePortWest aan de oostzijde en de Eindhovenseweg-Venloseweg aan de zuidzijde. Zie ook onderstaande kaart voor de ligging van het plangebied. Figuur 1: Ligging van het plangebied binnen de rode contour, cijfers verwijzen naar de foto s in Figuur 2 (Kaartmachine Ministerie van EZ). 077669746:0.3 - Definitief ARCADIS 7

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a De bestaande situatie van Klaver 6a wordt gekenmerkt door agrarisch landschap en kleinschalige natuur. Het gebruik van de agrarische gronden bestaat uit gewassenteelt. Als gevolg van de ontwikkeling van TradePortNoord en de Greenportlane moest de aldaar aanwezige natuur worden gecompenseerd. Deze natuurcompensatie is onder andere gerealiseerd in Klaver 6a (zuidoosthoek). Het plangebied is onder te verdelen in een aantal deelgebieden op basis van de aanwezige habitats: Het westelijk deel bestaat uit akkerland waarop gewassen worden geteeld en waar ook periodiek droogvallende sloten langs de randen liggen (foto 1 en 7). De noordoostelijke punt, ten noorden van het huidige bedrijventerrein bestaat uit ruigte met aan de noordzijde een watergang. Ten noorden van deze watergang ligt een berm met jonge bomen. Op de zuidelijke oever groeien jonge bomen en struweel (foto 2 en 8). Aan de oostelijke rand direct ten westen van het huidige bedrijventerrein is eveneens struweel met bomen aanwezig (foto 6). Het overige deel van het gebied bestaat uit een open vegetatie met bomen (foto 3 en 5) en een watergang waarlangs struweel en jonge bomen staan (foto 4). 8 ARCADIS 077669746:0.3 - Definitief

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a 1 2 3 4 5 6 7 Figuur 2: Foto-impressie van het plangebied. 8 077669746:0.3 - Definitief ARCADIS 9

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a 2.2 PLANONTWIKKELING Klaver 6a vormt de afronding van het complex aan bedrijventerrein ten oosten van de Greenportlane. Op verzoek van enkele bedrijven biedt Klaver 6a mogelijkheden voor uitbreiding van aangrenzende bedrijven vanuit aangrenzende gebieden. De bedrijvigheid die zich in Klaver 6a zal gaan vestigen, valt maximaal in categorie 4.2. Er wordt ruimte geboden aan zware bedrijvigheid, waarbinnen in ieder geval de primaire doelgroep van Greenport Venlo ((agro) logistiek) en uitbreiding van aangrenzende bedrijven mogelijk is. Met de ontwikkeling van Klaver 6a komt gerealiseerde natuurcompensatie als gevolg van de ontwikkeling van TradePortNoord te vervallen. De natuur is inmiddels opnieuw gecompenseerd in Kraijelheide. In de toekomstige situatie biedt het gebied ruimte aan 12 ha bedrijventerrein, infrastructuur, groen en water, zie ook onderstaande figuur. Figuur 3: Ligging plangebied met bestemmingen, paars (BT): bedrijventerrein, groen (G): groen en grijs (V): verkeer (concept februari 2014). 10 ARCADIS 077669746:0.3 - Definitief

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a 3 Beschermde soorten 3.1 AANWEZIGHEID De volgende tabel geeft een overzicht van de functie van het gebied voor verschillende soortgroepen, geschiktheid van het habitat, en van waarnemingen van beschermde soorten op de locatie en directe omgeving van het plangebied. Resultaten van het bureauonderzoek zijn weergegeven op basis van de genoemde bronnen in paragraaf 1.3. Tabel 1: Aanwezigheid en functie leefgebied beschermde soorten op en rond het plangebied per relevante soortgroep. Soortgroep Bureauonderzoek Veldbezoek Conclusie Flora Rapunzelklokje (Tabel 2 Ff-wet) komt in de omgeving van het plangebied voor (waarneming.nl). Uit het onderzoek (Schut & Hoogerwerf 2011) bleken de volgende soorten aanwezig in de directe omgeving van het huidige plangebied: drijvende waterweegbree, rapunzelklokje, wilde gagel, lange ereprijs, jeneverbes Verspreid over het oostelijk deel komt ruigte en struweel met vegetatie als brandnetel, weegbree, paardenbloem en zuring voor. Deze soorten indiceren voedselrijke omstandigheden. Het westelijk deel van het plangebied bestaat uit akkerlanden. De omstandigheden zijn niet geschikt als groeiplaats voor beschermde soorten. De aanwezigheid van beschermde soorten is niet te verwachten. De aanwezigheid van beschermde plantensoorten is uitgesloten. Broedvogels Algemeen: Verschillende vogelsoorten van bos en struweel (waarneming.nl). Vogels met jaarrond beschermde nestplaats: Uit het onderzoek (Schut & Hoogerwerf 2011) bleken verschillende soorten aanwezig in de directe omgeving van het huidige plangebied, o.a.: huismus, steenuil, kerkuil en buizerd. Algemeen: Algemene broedvogels zijn waargenomen, o.a. merel, koolmees, vlaamse gaai, houtduif en ekster. Nesten van ekster zijn waargenomen. Met name de oostelijke rand ten westen van het bedrijventerrein met gemengde struweel- en boomsoorten als beuk, eik en wilg en de ruigte ten noorden van het bedrijventerrein, vormen geschikt leefgebied en geschikte nestplaatsen voor algemene broedvogels. Vogels met jaarrond beschermde nesten: Overvliegende buizerd is waargenomen. Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten (o.a. buizerd). De vegetatie op de locatie bestaat voor het grootste deel uit jonge bomen welke niet geschikt zijn als nestplaats voor buizerd en andere soorten broedvogels met jaarrond beschermde nesten. In de overige (oudere) bomen zijn geen nesten waargenomen welke jaarrond beschermd zijn. Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig die kan dienen als vaste nestplaats. De aanwezigheid van algemene broedvogels is niet uitgesloten. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten is uitgesloten. Het plangebied maakt deel uit van het functionele leefgebied van vogels met jaarrond beschermde nesten, het gebruik van het plangebied als foerageergebied 077669746:0.3 - Definitief ARCADIS 11

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a Soortgroep Bureauonderzoek Veldbezoek Conclusie Grondgebonden zoogdieren Vleermuizen Amfibieën en reptielen Algemene soorten (Tabel 1 Ff-wet) als konijn, haas, bruine rat, mol en veldmuis komen in de omgeving van het plangebied voor (waarneming.nl). In de directe omgeving van het plangebied komt mogelijk de das voor (Tabel 3 Ff-wet). Burchten zijn niet gelegen in de directe omgeving van het plangebied (Schut & Hoogerwerf 2011). Uit het onderzoek van Schut & Hoogerwerf (2011) bleken destijds geen verblijfplaatsen in huidig plangebied aanwezig. In de omgeving van het plangebied komen mogelijk foeragerende laatvlieger en gewone dwergvleermuis (Tabel 3 Ff-wet) voor. Amfibieën: De locatie ligt in het verspreidingsgebied van algemene soorten amfibieën (Tabel 1 Ff-wet). Verder ligt het plangebied in het verspreidingsgebied van zwaarder beschermde soorten als alpenwatersalamander en heikikker (RAVON). Uit het onderzoek van Schut & Hoogerwerf (2011) bleken destijds geen zwaar beschermde (Tabel 2 of 3 Ff-wet) soorten aanwezig. Er zijn sporen van algemene grondgebonden zoogdieren aangetroffen (konijnenhol). Het terrein is geschikt als foerageergebied en verblijfplaats voor verschillende soorten algemene grondgebonden zoogdieren als konijn, mol, veld- en spitsmuis. De akkers in het westelijk deel van het plangebied zijn geschikt als foerageergebied voor de das. Er bevindt zich geen burcht in het plangebied, deze wordt ook niet in de directe omgeving verwacht. In het plangebied zijn veel jonge bomen en struweel aanwezig, deze zijn niet geschikt als verblijfplaatsen voor vleermuizen. In de oudere bomen zijn tijdens het veldbezoek geen boomholtes aangetroffen. Het water en de bomen(rijen) in het plangebied bieden geschikt foerageergebied voor vleermuizen. Het plangebied biedt geen doorgaande verbinding die als vliegroute kan worden gebruikt. Amfibieën: De locatie is geschikt voor algemeen voorkomende amfibieën. Het aanwezige water is geschikt voor verschillende algemene soorten amfibieën zoals gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander. Voor de zwaarder beschermde soorten is geen geschikt habitat aanwezig. Reptielen: Het plangebied is niet geschikt voor reptielen. is niet uitgesloten. De aanwezigheid van algemene soorten grondgebonden zoogdieren is niet uitgesloten. Het plangebied maakt mogelijk deel uit van het functionele leefgebied van de das, het gebruik van het plangebied als foerageergebied is niet uitgesloten De aanwezigheid van verblijfplaatsen voor vleermuizen is uitgesloten. Het gebruik van het plangebied als foerageergebied is niet uitgesloten. De aanwezigheid van algemene soorten amfibieën is niet uitgesloten. De aanwezigheid van zwaarder beschermde soorten amfibieën is uitgesloten. De aanwezigheid van reptielen is uitgesloten. Reptielen: Reptielen komen niet voor op de locatie (RAVON). Vissen Uit het onderzoek van Schut & Hoogerwerf (2011) bleken geen beschermde vissoorten aanwezig in huidig plangebied. De kleine modderkruiper (Tabel 2 Ffwet) werd in grote dichtheden ten westen van het plangebied aangetroffen. Aan de westzijde van de locatie zijn periodiek droogvallende sloten aanwezig, dit vormt geen geschikt habitat voor vissen. De watergang in het oostelijk en noordelijk deel van het plangebied (waterberging) is mogelijk geschikt voor beschermde vissen als kleine modderkruiper. Het water staat niet in directe verbinding met de wateren ten westen hiervan, zoals de Gekkengraaf en nabij gelegen sloten. De aanwezigheid van deze soort wordt op basis daarvan niet verwacht, maar omdat deze gegevens verouderd zijn kan de aanwezigheid van kleine modderkruiper niet worden uitgesloten. De aanwezigheid van vissen is niet uitgesloten. Overige soorten Tijdens het bureauonderzoek is geen Er zijn verschillende vlinders waargenomen, de waargenomen soorten zijn niet onder de De aanwezigheid van beschermde 12 ARCADIS 077669746:0.3 - Definitief

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a Soortgroep Bureauonderzoek Veldbezoek Conclusie informatie gevonden over de aanwezigheid van overige soorten. Flora- en faunawet beschermd. De randen van de locatie zijn geschikt voor verschillende soorten vlinders, libellen en andere insecten. overige soorten is uitgesloten. 3.2 EFFECTBEOORDELING In het kader van de Flora- en faunawet zijn ten aanzien van beschermde soorten effecten te verwachten bij het uitvoeren van werkzaamheden, als weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 2: Effecten per soortgroep als gevolg van werkzaamheden. Soortgroep Algemene broedvogels Broedvogels met jaarrond beschermde nesten Grondgebonden zoogdieren en amfibieën Vleermuizen Vissen Effecten Bij het kappen van de bomen en het verwijderen van struweel en ruigte in het plangebied gaan mogelijk nesten van algemene broedvogels verloren. Dit leidt tot verstoring en vernieling van nesten en in het broedseizoen tot het vernielen van broedsels of legsels van vogels. Effecten op algemene broedvogels kunnen niet worden uitgesloten, zie het volgende hoofdstuk voor de te nemen maatregelen. De werkzaamheden leiden tot verstoren en verdwijnen van foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten. Gezien het marginale aandeel van de locatie als foerageergebied, zijn geen effecten te verwachten. Er blijft gedurende en na de werkzaamheden voldoende alternatief foerageergebied over. Effecten op vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen zijn uitgesloten. De werkzaamheden leiden mogelijk tot het doden en verwonden van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën die niet op tijd het gebied kunnen ontvluchten bij de start van de werkzaamheden. Daarnaast verdwijnen leefgebied en verblijfplaatsen door het vernietigen van holen. Effecten op algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën kunnen niet worden uitgesloten, zie het volgende hoofdstuk voor de te nemen maatregelen. De werkzaamheden leiden tot het verstoren en verdwijnen van foerageergebied van de das. Gezien het marginale aandeel van de locatie als foerageergebied, zijn geen effecten te verwachten. Effecten op de das zijn uitgesloten. De werkzaamheden leiden tot het verstoren en verdwijnen van foerageergebied van vleermuizen. De functionaliteit van het leefgebied wordt niet aangetast, in de omgeving is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. Effecten op vleermuizen zijn uitgesloten. Werkzaamheden aan de watergang leiden mogelijk tot het doden en verwonden van kleine modderkruiper. Bij het verwijderen van de watergang gaat leefgebied voor deze soort verloren. Effecten op de modderkruiper kunnen niet worden uitgesloten, zie voor te nemen vervolgstappen het volgende hoofdstuk. 3.3 TOETSING Op grond van de hiervoor beschreven effecten vindt mogelijke overtreding plaats van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. In onderstaande tabel zijn deze mogelijke overtredingen weergegeven. Tabel 3: Mogelijke overtredingen van algemene verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Zie bijlage 1 voor een verklaring van de beschermingscategorieën. Soort (beschermingscategorie) Mogelijk effect bij: Art 8 Vogels: algemene broedvogels Kappen bomen en bosschages X X X Tabel 1: algemene grondgebonden zoogdieren Tabel 1: algemene grondgebonden amfibieën Art 9 Art 10 Graaf en bouwwerkzaamheden X X Art 11 Graaf en bouwwerkzaamheden X X X Tabel 2: kleine modderkruiper Dempen en verwijderen watergang X X X VERKLARING VERBODSBEPALINGEN: Art 12 077669746:0.3 - Definitief ARCADIS 13

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a Artikel 8. Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Artikel 11. Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12. Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Voor soorten van tabel 1 geldt algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Mogelijke effecten op enkele exemplaren heeft geen invloed op de populatie. Er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd voor in het gebied aanwezige algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën. Er moet wel rekening worden gehouden met de zorgplicht. Dit houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht wordt genomen voor de in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Ook mag men het welzijn van dieren niet onnodig aantasten en dieren onnodig laten lijden (zie Bijlage 1, Zorgplicht). Voor soorten van tabel 2 hoeft bij ruimtelijke ontwikkeling geen ontheffing aangevraagd te worden wanneer gebruik wordt gemaakt van een door het ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode. Dit geldt voor de beschermde vissoort die mogelijk in het plangebied voorkomt. Nader onderzoek naar de kleine modderkruiper is noodzakelijk om eventuele vervolgstappen te kunnen bepalen. Voor het verstoren van algemene broedvogels is geen ontheffing mogelijk, mitigerende maatregelen zijn verplicht. Voer kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit om effecten op algemene broedvogels uit te sluiten. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli. 14 ARCADIS 077669746:0.3 - Definitief

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a 4 Vervolgstappen en conclusie Uit de toetsing is gebleken dat effecten op beschermde soorten te verwachten zijn, daarom stellen wij onderstaande vervolgstappen en maatregelen voor. Vervolgstappen In het kader van de Flora- en faunawet zijn de volgende vervolgstappen vereist voor aanvang van werkzaamheden: Als demping van- of werkzaamheden aan de watergang zijn voorzien 1 : voer dan nader onderzoek uit naar de aanwezigheid van de kleine modderkruiper. Dit kan worden gedaan door een eenmalig veldbezoek waarbij steekproefsgewijze bemonstering in het water, in de meest kansrijke periode wordt uitgevoerd. De optimale periode van bemonsteren is april tot en met oktober. Dit is voldoende om de aanwezigheid van kleine modderkruiper aan te tonen. Eén veldbezoek is dan ook voldoende om afwezigheid met voldoende zekerheid in beeld te brengen (Soortenstandaard Kleine Modderkruiper, Dienst Regelingen 2011). Op basis van het vervolgonderzoek worden eventuele vervolgstappen vastgesteld. Mitigerende maatregelen De volgende mitigerende maatregelen moeten worden uitgevoerd: Houd tijdens de werkzaamheden te allen tijde rekening met de algemene zorgplicht (zie Bijlage 1); werk zo veel mogelijk in één richting, de richting waarin soorten kunnen vluchten. Het materieel moet zorgvuldig en deskundig worden gebruikt, zodat geen onnodige schade wordt veroorzaakt of onnodige verstoring van flora en fauna optreedt. Voer werkzaamheden buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven. Als het niet mogelijk is buiten deze periode te werken; maak het plangebied voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt, voer voorbereidende werkzaamheden uit ter voorkoming van aanwezigheid broedvogels, waaronder maaiwerkzaamheden. Wanneer de kleine modderkruiper in het plangebied aanwezig blijkt, is mogelijk een ontheffing nodig wanneer niet volgens een door het ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Door het naleven van bovenstaande adviezen is er in het kader van de Flora- en faunawet geen conflict voorzien met de plannen voor het huidige plangebied. 1 Het bestemmingsplan biedt wel de mogelijkheid tot het dempen van de watergang. Dit is echter niet verplicht. Op basis van de uiteindelijke inrichting van het gebied wordt een keuze gemaakt om de watergang als dan niet te dempen en te verleggen. 077669746:0.3 - Definitief ARCADIS 15

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a Bijlage 1 Flora- en faunawet De Flora- en faunawet (2002) regelt de bescherming van in het wild voorkomende planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en beschermde planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren (algemene zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om de directe leefomgeving van soorten, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. De interpretatie van de wet is in 2009 en 2013 aangescherpt. Deze aanscherping is in onderstaande uitleg opgenomen. In het kader van de Flora- en faunawetgeving geldt dat alle dieren en planten een zekere mate van bescherming genieten, op basis van hun intrinsieke waarde. In artikel 2 van de Ffwet staat dat iedereen voldoende zorg in acht dient te nemen voor de in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Ook mag men het welzijn van dieren niet onnodig aantasten en dieren onnodig laten lijden. Deze algemene zorgplicht geldt voor alle in het wild levende dier- en plantensoorten, ook voor de soorten die niet als beschermde soort aangewezen zijn onder de Flora- en faunawet. De Algemene Zorgplicht is een aanvulling op de algemene verbodsbepalingen die uitsluitend betrekking hebben op beschermde soorten. Het artikel biedt de mogelijkheid om op te treden tegen ongewenste handelingen jegens beschermde dieren en planten, welke niet nadrukkelijk in één van de verbodsbepalingen zijn genoemd. Er bestaat geen wettelijke sanctie op overtreding. Wel kunnen activiteiten door de Algemene Inspectiedienst (AID) worden stilgelegd. De algemene verbodsbepalingen, die handelingen die het voortbestaan van planten en diersoorten in gevaar kunnen brengen verbieden, is een belangrijk onderdeel van de Flora - en faunawet. Deze verboden zorgen ervoor dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. De belangrijkste, voor ruimtelijke plannen relevante wettelijke bepalingen staan hieronder genoemd. ALGEMENE VERBODSBEPALINGEN FLORA - EN FAUNAWET (ARTIKELEN 8 T/M 12) Artikel 8. Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Artikel 11. Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12. Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet zonder juiste ontheffing of het nemen van mitigerende maatregelen kan leiden tot handhaving van de AID of DLG. Zij kunnen proces-verbaal opmaken en het werk stilleggen. Overtredingen van de Flora- en faunawet worden beschouwd als economisch delict en kunnen als zodanig ook beboet worden. 16 ARCADIS 077669746:0.3 - Definitief

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a Bij ruimtelijke plannen, met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen of om de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling, wordt door het ministerie van EZ goedkeuring gegeven aan de mitigerende maatregelen, of is het mogelijk van de minister van EZ ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen verschillende groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen worden benoemd in het Besluit van 28 november 2000 houdende regels voor het bezit en vervoer van en de handel in beschermde dier- en plantensoorten, kortweg genoemd Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Dit besluit heeft de status van een AMvB. Onderstaande heeft betrekking op vrijstellingen en ontheffingen voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor andere activiteiten gelden andere regels die hier niet genoemd worden omdat ze niet van belang zijn. Tabel 1 Algemene soorten Algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12, wel zorgplicht, m.u.v. artikel 10. Tabel 2 overige soorten Vrijstelling mogelijk, mits gebruik wordt gemaakt van een door de minister goedgekeurde gedragscode; anders ontheffing noodzakelijk (toetsing aan gunstige staat van instandhouding en zorgvuldig handelen). Eventueel mitigatie- en compensatieplicht. Ook kan door het ministerie een beschikking worden afgegeven waarin goedkeuring wordt gegeven voor maatregelen ter voorkoming van het overtreden van verbodsbepalingen. Deze goedkeuring heeft de vorm van een afwijzing van de ontheffingsaanvraag, m.u.v. artikel 10. Tabel 3 Soorten van bijlage 1 van de AMvB Voor volgens art 75 lid 6 bij AMvB aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt, ook wanneer wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode, geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen kan alleen verleend worden wanneer: er geen andere bevredigende oplossing bestaat; er sprake is van een bij AMvB bepaald belang. Voor deze groep is per AMvB bepaald dat een ontheffing verleend kan worden (met inachtneming van het voorgaande) bij: dwingende reden van groot openbaar belang; ruimtelijke ontwikkeling en inrichting (zolang er geen sprake is van benutting of gewin van de beschermde soort); andere redenen die geen verband houden met ruimtelijke ontwikkeling: bescherming van flora en fauna, veiligheid van luchtverkeer, volksgezondheid of openbare veiligheid, voorkomen van ernstige schade of overlast en bestendig gebruik. Tabel 3 soorten op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn Voor volgens art 75 lid 6 aangewezen soorten die voorkomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt, ook wanneer wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode, geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen kan alleen verleend worden wanneer: er geen andere bevredigende oplossing bestaat; 077669746:0.3 - Definitief ARCADIS 17

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a er sprake is van een bij AMvB bepaald belang. Voor deze groep is bij AMvB bepaald dat een ontheffing verleend kan worden (met inachtneming van het voorgaande) bij: dwingende reden van groot openbaar belang 2 ; andere redenen die geen verband houden met ruimtelijke ontwikkeling: bescherming van flora en fauna, veiligheid van luchtverkeer, volksgezondheid of openbare veiligheid. Vogels Vanwege de bepalingen in de Europese Vogelrichtlijn, die overgenomen zijn in de Flora- en faunawet, geldt er voor vogels een afwijkend beschermingsregime. Uit recente uitspraken van de ABRvS blijkt dat de manier waarop in Nederland tot voor kort werd omgegaan met ontheffingen voor vogels in strijd is met de Europese Vogelrichtlijn. De Vogelrichtlijn staat een ontheffing alleen toe wanneer: er geen andere bevredigende oplossing is; er tevens sprake is van één van de volgende belangen: bescherming van flora en fauna; veiligheid van luchtverkeer; volksgezondheid en openbare veiligheid. Door het ministerie kan een beschikking worden afgegeven waarin goedkeuring wordt gegeven voor maatregelen ter voorkoming van het overtreden van verbodsbepalingen. Een dergelijke goedkeuring heeft de vorm van een afwijzing van de ontheffingsaanvraag. Inzake het behoud van verblijfplaatsen wordt de beschikking alleen afgegeven indien de functionaliteit van verblijfplaatsen niet in het geding is én als deze niet worden verstoord (art. 11). Voor het verstoren van broedende vogels, hun eieren of jongen kan slechts in uitzonderlijke gevallen ontheffing worden verleend voor een ruimtelijke ingreep, namelijk als voldaan wordt aan het bovenstaande criteria. In de praktijk betekent dit dat voor vogels gestreefd moet worden naar het voorkomen van het overtreden van verbodsbepalingen. In veel gevallen kan overtreding van verbodsbepalingen worden voorkomen door (verstorende) werkzaamheden buiten het broedseizoen (de perioden dat het nest in gebruik is voor het broeden of grootbrengen van jongen) aan te laten vangen. Binnen de groep van vogels zijn er soorten waarvan het nest wordt aangemerkt als een zogenaamde vaste rust- of verblijfsplaats. Dergelijke verblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd onder artikel 11 van de algemene verbodsbepalingen, en vormen de meest streng beschermde groep. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels zijn aangewezen in de aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten (Ministerie van LNV, 2009) en bestaan uit de categorieën van vogelsoorten opgenomen in onderstaande tabel. Vogels Categorie Categorie 1 Categorie 2 Categorie 3 Type verblijfplaatsen Vaste rust- en verblijfplaatsen; nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats. Nesten van koloniebroeders;, nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn, of afhankelijk van bebouwing of biotoop Honkvaste broedvogels en vogels afhankelijk van bebouwing; nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die 2 Nb: voor deze groep kan er geen ontheffing worden verleend op basis van het belang ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Volgens de AMvB kan dit wel, echter recente uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) laten zien dat de AMvB op dit punt een onjuiste implementatie van de Europese Habitatrichtlijn is. 18 ARCADIS 077669746:0.3 - Definitief

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a daarin zeer honkvast zijn, of afhankelijk van bebouwing of biotoop Categorie 4 Categorie 5 Vogels die zelf niet in staat zijn een nest te bouwen; vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen Niet jaarrond beschermd, inventarisatie gewenst; nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Tabel 4: Categorieën broedvogels Of voor het (buiten het broedseizoen) wegnemen van jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing noodzakelijk is, dient te worden vastgesteld met behulp van een zogenaamde omgevingscheck 3. Daarnaast is de noodzaak tot een ontheffing mede afhankelijk van de mogelijkheid tot het mitigeren (inclusief het aanbieden van vervangende nestgelegenheid) van negatieve effecten. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk. Op de volgende pagina is een stroomschema opgenomen met de stappen die moeten worden doorlopen indien beschermde inheemse soorten aanwezig zijn. 3 Een deskundige dient vast te stellen of er in de omgeving voldoende gelegenheid is voor de soort om zelfstandig een vervangend nest te vinden. 077669746:0.3 - Definitief ARCADIS 19

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a 20 ARCADIS 077669746:0.3 - Definitief

Quickscan Flora- en faunawet Klaver 6a Colofon QUICKSCAN FLORA- EN FAUNAWET KLAVER 6A OPDRACHTGEVER: Gemeente Horst aan de Maas Gemeente Venlo Development Company Greenport Venlo STATUS: Definitief AUTEUR: Beerens, A.M.A.J GECONTROLEERD DOOR: Schenau, Y.M. VRIJGEGEVEN DOOR: Schenau, Y.M. 17 april 2014 077669746:0.3 ARCADIS NEDERLAND BV Stationsplein 18d Postbus 1632 6201 BP Maastricht Tel 043 3523 311 Fax 043 3639 961 www.arcadis.nl Handelsregister 09036504 077669746:0.3 - Definitief ARCADIS 21

Bijlage 6

ONDERZOEK EXTERNE VEILIGHEID QRA KLAVER 6A GEMEENTE HORST AAN DE MAAS DEVELOPMENT COMPANY GREENPORT VENLO 13 maart 2015 077585527:A - Definitief B02012.000415.0100

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Inhoud 1 Inleiding... 3 1.1 Aanleiding onderzoek... 3 1.2 Doel onderzoek... 4 1.3 Leeswijzer... 4 2 Wet- en regelgeving... 5 2.1 Plaatsgebonden risico... 5 2.1.1 Weg... 5 2.1.2 LPG-tankstation... 5 2.1.3 CNG... 6 2.1.4 LNG... 6 2.2 Groepsrisico... 6 2.3 Verantwoording groepsrisico... 7 3 Uitgangspunten tankstation... 8 3.1 Inleiding... 8 3.2 Methode... 8 3.3 Omgevingskenmerken... 8 3.4 Ongevalscenario s en kansen LPG... 9 3.4.1 Tankwagen LPG... 9 3.4.2 Overige ongevalscenario s LPG... 10 3.5 Ongevalscenario s en ongevalskansen LNG... 11 3.6 Overige uitgangspunten... 11 4 Uitgangspunten Greenportlane (GPL) / Eindhovenseweg... 12 4.1 Inleiding... 12 4.2 Transportgegevens... 12 4.3 Bevolking... 13 5 Resultaten en conclusie... 14 5.1 LPG/CNG/LNG tankstation... 14 5.1.1 Plaatsgebonden risico... 14 5.1.2 Groepsrisico... 15 5.2 Greenportlane (GPL) / Eindhovenseweg... 16 5.2.1 Plaatsgebonden risico... 16 5.2.2 Groepsrisico... 16 5.3 Conclusie risico s... 17 5.3.1 LPG/CNG/LNG-tankstation... 17 5.3.2 Greenportlane (GPL) / Eindhovenseweg... 17 Bijlage 1 Literatuurlijst... 18 Bijlage 2 Inrichting tankstation... 19 Bijlage 3 Ingevulde bebouwing QRA tankstation... 20 077585527:A - Definitief ARCADIS 1

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a 1 Inleiding 1.1 AANLEIDING ONDERZOEK Ten noorden van Venlo ligt het geografische hart van het gebied Klavertje 4 / Greenport Venlo (Klavertje 4-gebied) waarvoor in 2012 een structuurvisie is vastgesteld. In dit gebied zal nieuwe bedrijvigheid worden gerealiseerd in verschillende deelgebieden, zogenaamde klavers. Onderdeel van het Klavertje 4- gebied is Klaver 6a. Het plangebied van Klaver 6a ligt op het grondgebied van Horst aan de Maas en Venlo. Het plangebied ligt ingeklemd tussen Trade Port West, de Venloseweg/Eindhovenseweg en de Greenportlane (in 2013 opgeleverd). Ten zuiden van Klaver 6a ligt Klaver 8. Hiervoor is in 2013 een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. In het bestemmingsplan voor Klaver 8 is een LPG/LNG tankstation geprojecteerd. Er wordt een bestemmingsplan en milieueffectrapportage (MER) opgesteld voor Klaver 6a. Ten behoeve van het MER en het bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid met betrekking tot het geprojecteerde LPG/LNG tankstation in Klaver 8 en de Greenportlane / Eindhovenseweg. Dit document bevat de rapportage van het onderzoek. In deze rapportage wordt met het plangebied Klaver 6a bedoeld het gedeelte van Klaver 6a gelegen in zowel Horst aan de Maas als Venlo. De begrenzing en invulling van het plangebied is in figuur 1 aangegeven. Figuur 1 Plangebied Klaver 6a 077585527:A - Definitief ARCADIS 3

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Het oppervlak van de toekomstige bestemming Bedrijventerrein voor Klaver 6a bedraagt 12 ha. Binnen deze bestemming zullen bedrijven worden toegestaan uit maximaal categorie 4.2.D e vestiging van Beviinrichtingen wordt onder voorwaarden rechtstreeks toegestaan in het plangebied. Een voorwaarde is dat het groepsrisico kleiner is dan of gelijk is aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. 1.2 DOEL ONDERZOEK Het doel van dit onderzoek is het bepalen van de afstandscriteria tussen het tankstation op Klaver 8 en de omliggende kwetsbare bestemmingen in Klaver 6a en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijventerrein van Klaver 6a. Tevens zullen de externe veiligheidsrisico s van de Greenportlane / Eindhovenseweg langs Klaver 6a worden bepaald. Dit rapport is specifiek gericht op de kwantitatieve risicoanalyses en geeft de hoogte van het externe veiligheidsrisico weer voor het tankstation en de Greenportlane. 1.3 LEESWIJZER In hoofdstuk 2 is het beleidskader weergegeven. In hoofdstuk 3 zijn de uitgangspunten van de kwantitatieve risicoanalyse voor het LPG, CNG en LNG tankstation weergegeven. In hoofdstuk 4 zijn de uitganspunten van de kwantitatieve risicoanalyse voor de Greenportlane / Eindhovenseweg langs Klaver 6a weergegeven. In hoofdstuk 5 volgen de resultaten en de conclusie. 4 ARCADIS 077585527:A - Definitief

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a 2 Wet- en regelgeving Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor stationaire bronnen zijn vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) [1] en de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (Revi) [3]. De richtlijnen voor transport zijn vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs) [4]. In het Bevi zijn de waarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) wettelijk verankerd en is een directe relatie gelegd met de Wet milieubeheer en de Wet Ruimtelijke Ordening. 2.1 PLAATSGEBONDEN RISICO Het plaatsgebonden risico (PR) geeft inzicht in de theoretische jaarlijkse kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Dit risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictieve) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. De grenswaarde van het PR is 10-6 per jaar. Voor kwetsbare objecten geldt deze norm als grenswaarde. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten (onder andere woningen en grote kantoren) aanwezig zijn of worden opgericht. Voor beperkt kwetsbare objecten (onder andere bedrijven) geldt deze contour als richtwaarde. Het bevoegd gezag mag gemotiveerd afwijken van de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico voor de weg is geheel afhankelijk van de hoeveelheid vervoer, de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie. Het plaatsgebonden risico voor het tankstation is onder andere afhankelijk van het aantal leveringen, de opslaghoeveelheid e doorzet van LPG, CNG en LNG en de opstelling van de installatieonderdelen op het terrein. 2.1.1 WEG De grenswaarde van het plaatsgebonden risico voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is een kans van één op de miljoen per jaar (10-6 per jaar). Binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn kwetsbare objecten niet toegestaan, beperkt kwetsbare objecten zijn alleen in uitzonderlijke gevallen toegestaan. 2.1.2 LPG-TANKSTATION Voor LPG-tankstations is in het Revi [3] een tabel opgenomen met de afstandscriteria voor diverse kenmerken van tankstations. Een doorzet van maximaal 1.000 m 3 LPG per jaar leidt tot een afstand van 45 meter vanaf het vulpunt en bij een doorzet van 1.000 tot 1.500 m 3 hoort een afstand van 110 meter. In beide gevallen geldt een afstand van 25 meter en 15 meter vanaf respectievelijk het ondergrondse reservoir en de afleverzuil. Voor dit LPG-tankstation geldt op basis van de afstanden tabel in het Revi en de doorzet van LPG een afstand van 45 meter vanaf het LPG-vulpunt tot (beperkt) kwetsbare objecten. 077585527:A - Definitief ARCADIS 5

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a 2.1.3 CNG De veiligheidsafstanden voor afleverstations voor aardgas onder hoge druk (CNG) staan beschreven in de PGS 25 Aardgas (aflever)installaties voor motorvoertuigen. In PGS 25 staat: "dat in de inrichting het aardgas niet anders mag worden opgeslagen dan in een bufferopslag. De bufferopslag bevindt zich op een afstand van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zoals aangegeven in onderstaande tabel. Waterinhoud bufferopslag (m 3 ) Afstand (m) < 3 10 3 tot en met 5 15 > 5 tot en met 10 20 Tabel 1 Veiligheidsafstanden voor de bufferopslag van CNG Opmerkingen bij de tabel: De inhoud van de drukhouders op de voertuigen zijn hier niet inbegrepen. De opslag van aardgas in de bufferopslag op een druk hoger dan 25 MPa (250 bar) wordt niet uitgesloten. Als de maximale druk in de bufferopslag 25 MPa (250 bar) bedraagt, is de maximaal toegestane inhoud van de bufferopslag 250 m 3, bij een temperatuur van 288 K (15 C). Indien meer dan 10 m 3 wordt geplaatst dan moet een additionele risico inventarisatie worden uitgevoerd. 2.1.4 LNG De interne veiligheidsafstanden voor afleverstations voor aardgas onder hoge druk (CNG) staan beschreven in de PGS 33-1 Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor motorvoertuigen. In de toekomst wordt LNG opgenomen als categoriale activiteit in het Bevi [1]. Daarom wordt in dit onderzoek voor LNG aangesloten bij de algemene toetsingskaders voor externe veiligheidsberekeningen van inrichtingen (Bevi). Aanvullend op deze algemene toetsingskaders is per december 2014 [11] een circulaire externe veiligheid LNG tankstations uitgekomen. Dit vooruitlopend op inkadering via het Bevi. In deze circulaire wordt in basis uitgegaan van een afstand van 50 meter rondom het tankstation, als veilige afstand. In specifieke situaties kan deze afstand anders worden. 2.2 GROEPSRISICO Het groepsrisico voor de weg is de kans per jaar per kilometer transportroute (risicobron) dat een groep van 10 personen of meer in de omgeving van deze route in één keer (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico voor inrichtingen (het tankstation) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het groepsrisico wordt zowel bepaald door de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongeval- en uitstromingsfrequentie, als het aantal aanwezigen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt gewerkt vanuit zowel de kwetsbare als de minder kwetsbare bestemmingen. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers (N) groter wordt, moet de kans (f) op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Dit resulteert in een fn-curve waarbij de kans tegen het aantal slachtoffers is uitgezet (zie afbeelding 2 voor de weg). 6 ARCADIS 077585527:A - Definitief

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Afbeelding 2: Voorbeeld fn-curve voor de weg Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde (de rode lijn in afbeelding 1). De orientiatiewaarde ligt voor inrichtingen een factor 10 lager dan voor de weg. Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde. In de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen [4] is hierover het volgende opgenomen: Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of een toename van het groepsrisico, moeten beslissingsbevoegde overheden het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het vervoersbesluit of omgevingsbesluit. Dit is in het bijzonder van belang in verband met aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening. De bepaling van de hoogte van het groepsrisico geldt als beginpunt voor een uitspraak over de aanvaardbaarheid van de hoogte van het groepsrisico. 2.3 VERANTWOORDING GROEPSRISICO Het bevoegd gezag bepaalt zelf of zij een groepsrisico in een bepaalde situatie acceptabel vindt of niet. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten aan langs een transportroute en nabij stationaire risicobronnen waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen. De verantwoordingsplicht groepsrisico bestaat uit de volgende stappen en is zodanig opgebouwd dat deze in een bestemmingsplan opgenomen kan worden: Vaststellen van de risico s van de huidige situatie; Vaststellen van het risico na realisatie van de nieuwe plannen; Ruimtelijke onderbouwing van het plan; Maatregelen ter beperking van de risico s; Mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. De bovengenoemde besluiten, de Circulaire RNVGS en de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico [5] gaan dieper in op deze stappen. 077585527:A - Definitief ARCADIS 7

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a 3 Uitgangspunten tankstation 3.1 INLEIDING In het plangebied wordt een tankstation mogelijk gemaakt. In dit onderzoek worden de effecten van alle brandstoffen, inclusief LPG, CNG en LNG (aardgas) onderzocht. De opslag en verladingsactiviteiten bij het vulpunt en de afleverzuil vallen onder het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (Bevi [1]). Dit externe veiligheidsonderzoek omvat het totale risico van LNG, CNG en LPG. Dit hoofdstuk richt zich op het risico van het tankstation op de omgeving. 3.2 METHODE Het Besluit LPG-tankstations Milieubeheer 2013 treedt niet in werking. In het conceptbesluit van 2013 was beschreven dat de maatregelen uit het LPG-convenant uitgevoerd moeten zijn. Dit houdt in dat lagere ongeval frequenties in de risicoberekening toegepast moeten worden, vanwege de verplichtstelling van hittewerende coatings en veiligere koppelingsstukken. Deze waarden staan beschreven in QRAberekening LPG-tankstations [6] en in het document Toelichting PSU-file [7]. In deze studie wordt voor de huidige situatie uitgegaan van de afwezigheid van hittewerende coating [2]. De berekeningen zijn uitgevoerd met Safeti-NL versie 6.54. Safeti-NL is het door het ministerie van I&M ontwikkeld programma voor de berekening van de risico s van bedrijven die onder het BEVI vallen. Bij de berekeningen van de externe veiligheidsrisico s op en rond het tankstation is uitgegaan van een aantal uitgangspunten. De beschrijving van de uitgangspunten is onderverdeeld in de omgevingskenmerken en de ongevalsscenario s. Voor de activiteiten met LNG worden dezelfde uitgangspunten gebruikt als de QRA voor de omgevingsvergunning van Aviv [9] en de QRA voor bestemmingsplan Klaver 8 [10]. De berekening methodiek in dit rapport van AVIV sluit aan bij de meest recente inzichten van dit moment. Tevens is de inrichting van het tankstation gemodelleerd conform deze inzichten. In bijlage 2 is een concept inrichtingstekening van het tankstation met de ligging van de vulpunten etc. weergegeven. Het groepsrisico is berekend op basis van de risico s van LNG en LPG. Voor CNG kan enkel inzicht gegeven worden in de plaatsgebonden risicocontouren. Voor LPG zijn de plaatsgebonden risicocontouren uit het Revi overgenomen en voor LNG zijn tevens de plaatsgebonden risicocontouren bepaald. 3.3 OMGEVINGSKENMERKEN Ten westen van het plangebied ligt een gebied met agrarische doeleinden. Aan de oostkant ligt het bestaande bedrijventerrein Trade Port West. 8 ARCADIS 077585527:A - Definitief

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Het aantal aanwezigen buiten het plangebied en binnen de grotere cirkel van 350 meter rond het LPGvulpunt 1 is opgehaald uit de Populator, op 4 september 2012, zoals ook gebruikt in de QRA voor Klaver 8 [10]. Het bevolkingsbestand is landelijk voorgeschreven voor de risicoberekeningen in Safeti-nl. De gegevens zijn afgestemd om zonder omrekening in Safeti-nl in te voeren. In de huidige situatie heeft het plangebied een agrarische functie zonder aanwezige personen en wordt ervan uitgegaan dat het tankstation reeds gerealiseerd is. Binnen het plangebied Klaver 6a is de vestiging van bedrijven mogelijk. De vestiging van Bevi-inrichtingen wordt onder voorwaarden rechtstreeks toegestaan in het plangebied. Een voorwaarde is dat het groepsrisico kleiner is dan of gelijk is aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Kwetsbare objecten worden in het bestemmingsplan uitgesloten. Gelet op de functies welke mogelijk worden, is voor de toekomstige bebouwing standaard aanname gehanteerd voor de aanwezigheid van personen in bedrijven uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico [5]. In de toekomstige situatie is een gemiddeld bedrijventerrein gemodelleerd in het hele plangebied van Klaver 6a met 40 personen per hectare in de dagperiode en 4 personen per hectare in de nachtperiode (10% van de werknemers). In de bijlage 3 is de bebouwing zoals deze is ingevoerd in het rekenmodel weergegeven. 3.4 ONGEVALSCENARIO S EN KANSEN LPG Op basis van het document QRA-berekening LPG-tankstations [6] en het document Toelichting PSU-file [7] zijn de onderstaande ongeval scenario s geselecteerd voor deze analyse. Deze zijn door het RIVM geïdentificeerd. Zij kunnen optreden bij een LPG-tankstation en mogelijk slachtoffers in de omgeving veroorzaken. 3.4.1 TANKWAGEN LPG Het tankstation heeft conform de uitgangspunten van ontwerpbestemmingsplan Klaver 8 een aangenomen jaarlijkse doorzet van LPG van maximaal 1000 m 3 per jaar waarvoor 70 vullingen plaatsvinden. Er is verondersteld dat de vulhandelingen circa 30 minuten tijd in beslag nemen. Dit betekent dat de tankwagen in totaal 35 uur aanwezig is bij het tankstation. De scenario s waarbij de tankwagen is betrokken vinden volgens de richtlijnen plaats op de locatie van het vulpunt. Dit is de reden waarom het vulpunt volgens de regelgeving maatgevend is voor de risico s. Warme BLEVE In onderstaande tabel staan de ongeval frequenties voor een BLEVE van een tankwagen ten gevolge van een langdurige lekkage. Hierbij wordt rekening gehouden met een volle tankwagen. BLEVE tankwagen ten gevolge van langdurige Totaalfrequentie/jaar lekkage Scenario Doorzet 1000 m 3 BLEVE tankauto, vulgraad 100% 5,8E-10 x 0,5 x 70 2.03E-8 Tabel 2 Ongeval scenario s: BLEVE tankauto ten gevolge van langdurige lekkage Bij het scenario van de BLEVE van de tankwagen als gevolg van omgevingsbrand is voor dit tankstation uitgegaan van een basiskans van 2,0x10-6 per jaar [6]. Deze basiskans is gebaseerd op onderstaande tabel in combinatie met de tabel in de QRA-berekeningen LPG-tankstations. 1 Safeti-nl berekent een afstand van 320 m tot de 1% letaliteitsgrens. 077585527:A - Definitief ARCADIS 9

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Toetsingsafstand Binnen toetsingsafstand? voor het vulpunt t.o.v. objecten Ja/nee LPG afleverzuil 17,5 m Ja Benzine afleverzuil 5 m Ja Opstelplaats benzine tankauto 25 m Ja Gebouw Ja Gebouw zonder brandbescherming - hoogte < 5 m 10 m - 5 m < hoogte < 10 m 15 m - hoogte > 10 m 20 m Gebouw met brandwerende voorzieningen - hoogte < 5 m 5 m - 5 m < hoogte < 10 m 10 m - hoogte > 10 m 15 m Basisfrequentie brand per jaar 2,0E-06 Tabel 3 Onderlinge afstanden binnen de inrichting die leiden tot een basisfrequentie brand per jaar De tankwagen is niet altijd voor 100% gevuld en daarom wordt met drie verschillende vullingsgraden gerekend. BLEVE tankauto ten gevolge van Totaalfrequentie/jaar omgevingsbrand Scenario Doorzet 1000 m 3 BLEVE tankauto, vulgraad 100% 0,33 x 0,19 x 2,0E-6 x 70/100 8.78E-8 BLEVE tankauto, vulgraad 66% 0,33 x 0,46 x 2,0E-6 x 70/100 2.13E-7 BLEVE tankauto, vulgraad 33% 0,33 x 0,73 x 2,0E-6 x 70/100 3.37E-7 Tabel 4 Ongeval scenario s: BLEVE tankauto ten gevolge van omgevingsbrand Koude BLEVE Bij de BLEVE als gevolg van mechanische impact (externe beschadiging) wordt uitgegaan van een basiskans van 2,30x10-7. De situatie van de opstelplaats van de LPG-tankwagen valt in de categorie Overig. [6] BLEVE tankauto ten gevolge van externe Totaalfrequentie/jaar beschadiging Scenario Doorzet 1000 m 3 BLEVE tankauto, vulgraad 100% 0,33 x 2,30E-7 x 70/100 5,31E-08 BLEVE tankauto, vulgraad 66% 0,33 x 2,30E-7 x 70/100 5,31E-08 BLEVE tankauto, vulgraad 33% 0,33 x 2,30E-7 x 70/100 5,31E-08 Tabel 5 Ongeval scenario s: BLEVE tankauto ten gevolge van externe beschadiging 3.4.2 OVERIGE ONGEVALSCENARIO S LPG De ongeval scenario s bij de pomp en de losslang zitten ook in de risicoberekening, maar hebben nauwelijks invloed op de hoogte van de risico s. In de volgende tabellen staan de ongevalskansen van deze scenario s. 10 ARCADIS 077585527:A - Definitief

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Falen pomp Totaalfrequentie/jaar Scenario Doorzet 1000 m 3 Breuk pomp, begrenzer sluit 3,75E-07 Breuk pomp, begrenzer sluit niet 2,40E-08 Lek pomp 2,00E-06 Tabel 6 Ongevalsscenario s: Falen pomp Falen losslang Totaalfequentie/jaar Scenario Doorzet 1000 m 3 Breuk losslang, begrenzer sluit 1,23E-05 Breuk losslang, begrenzer sluit niet 1,68E-06 Lek losslang 1,40E-03 Tabel 7 Ongevalsscenario s: Falen losslang 3.5 ONGEVALSCENARIO S EN ONGEVALSKANSEN LNG Voor de berekening zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd als de uitgangspunten in de QRA van AVIV (september 2012) [9] behorende bij de omgevingsvergunning en de QRA voor het ontwerpbestemmingsplan Klaver 8 [10]. De doorzet van LNG bedraagt 15.500 m 3 per jaar. In de risicoanalyse wordt methaan als voorbeeldstof voor LNG gebruikt. De scenario s van de bovengrondse leidingen naar de heaters zijn verwaarloosbaar en deze zijn in de risicoanalyse buiten beschouwing gelaten. 3.6 OVERIGE UITGANGSPUNTEN Het dichtstbijzijnde weerstation is Eindhoven. Deze locatie voor het weerstation is ingevoerd in het rekenmodel. Een tankstation met CNG valt onder het Activiteitenbesluit. Door de wetgever is ervoor gekozen in het Activiteitenbesluit enkel veiligheidsafstanden op te nemen omdat veel risicovolle situaties niet aanwezig zijn bij een CNG tankstation. CNG wordt aangevoerd via een buisleiding en niet door middel van tankauto's. Risico's als los-en laadhandelingen en gevulde tanksauto's zijn hier niet aan de orde. Om deze reden wordt voor de brandstof CNG het risico niet berekend, maar is aangesloten bij het Activiteitenbesluit. Een groepsrisicoberekening maakt hier geen onderdeel van uit. 077585527:A - Definitief ARCADIS 11

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a 4 Uitgangspunten Greenportlane (GPL) / Eindhovenseweg 4.1 INLEIDING In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het onderzoek voor de Greenportlane/ Eindhovenseweg is opgebouwd 2. Voor een risicoanalyse zijn een tweetal variabelen van belang. Aan de ene kant de aard en omvang van het transport van gevaarlijke stoffen (de risicobron), aan de andere kant de aanwezigen in de omgeving van de risicobron. Deze twee variabelen worden dan ook als eerste behandeld. Verder wordt in dit hoofdstuk beschreven welke invoerparameters voor het rekenmodel gehanteerd zijn. Voor het bepalen van de externe veiligheidsrisico s voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn risicoberekeningen uitgevoerd met behulp van het rekenprogramma RBMII, versie 2.2. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft RBMII aangewezen als het rekenprogramma voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De GPL sluit aan op de Eindhovenseweg die langs het plangebied loopt. Aangenomen is dat de transporten over de GPL ook over de Eindhovenseweg naar de snelweg A67 gaan. 4.2 TRANSPORTGEGEVENS In een externe veiligheidsrapportage voor het bestemmingsplan Greenportlane / Eindhovenseweg [8] zijn de transporten van gevaarlijke stoffen afgeleid van de transportaantallen op de omliggende snelwegen. In onderstaande tabel zijn de transporten van gevaarlijke stoffen voor de GPL / Eindhovenseweg weergegeven evenals de overige uitgangspunten voor de risicoberekening. 2 Ten aanzien van de spoorlijn geldt dat de PR10-6 buiten het plangebied van Klaver 6a ligt. Daarnaast geldt dat het groepsrisico van de bestaande spoorlijn onder de oriëntatiewaarde ligt en door de realisatie van Klaver 6a niet wordt gewijzigd. De afstand tot het spoor bedraagt circa 400 m. Er is daarom geen reden de spoorlijn mee te nemen in het onderzoek. 12 ARCADIS 077585527:A - Definitief

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Gegevens GPL / Eindhovenseweg Weerstation Eindhoven Breedte transportas 20 meter Type transportas Weg buiten bebouwde kom Ongevalsfrequenties 3,6 x 10-7 Transportgegevens LF1 (brandbare vloeistoffen): 340 LF2 (zeer brandbare vloeistoffen): 240 LT1 (toxische vloeistoffen): 20 LF2 (zeer toxische vloeistoffen): 30 GF3 (zeer brandbare gassen): 176 Tabel 8: Invoergegevens weg 4.3 BEVOLKING Het aantal aanwezigen binnen het werkgebied van RBMII is, d.d. 4 september 2012, opgehaald uit de Populator [10]. Het bevolkingsbestand is landelijk voorgeschreven voor de risicoberekeningen in RBMII. De gegevens zijn afgestemd om zonder omrekening in RBMII te importeren. Twee situaties zijn berekend, namelijk de huidige situatie met agrarische gebruik en de toekomstige situatie met een gemiddeld bedrijventerrein in het hele plangebied van Klaver 6a met 40 personen per hectare in de dagperiode en 4 personen per hectare in de nachtperiode (10% van de werknemers). 077585527:A - Definitief ARCADIS 13

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a 5 Resultaten en conclusie In dit hoofdstuk zijn de resultaten weergegeven van de risicoberekeningen van het LPG en LNG tankstation en van de GPL / Eindhovenseweg. Voor CNG is voor de veiligheidsafstanden aangesloten bij het Activiteitenbesluit en is geen groepsrisicoberekening uitgevoerd. 5.1 LPG/CNG/LNG TANKSTATION De berekening van de situatie met de getroffen maatregelen uit het LPG-convenant [2] zijn uitgevoerd met Safeti-NL, versie 6.54. De resultaten van de berekening staan hieronder. 5.1.1 PLAATSGEBONDEN RISICO De plaatsgebonden risicocontouren 10-6 per jaar/veiligheidsafstanden van het tankstation gelden per brandstof. In de onderstaande tabellen zijn de afstanden voor CNG en LPG weergegeven. Waterinhoud bufferopslag (m 3 ) Afstand (m) < 3 10 3 tot en met 5 15 > 5 tot en met 10 20 Tabel 9: Veiligheidsafstand CNG Locatie risicobron Vulpunt LPG Reservoir Afleverzuil Afstand 45 meter 25 meter 15 meter Tabel 10 PR 10-6 contouren LPG 14 ARCADIS 077585527:A - Definitief

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a De plaatsgebonden risicocontouren van LNG zijn weergegeven in de onderstaande uitsnede van het rekenmodel. Figuur 3: PR contouren LNG Als deze berekende PR10-6 contour naast de algemene afstand uit de LNG- circulaire [11] wordt gelegd, dan komt deze berekende contour redelijk goed overeen met de algemene afstand van 50 meter. 5.1.2 GROEPSRISICO Op basis van de uitgangspunten zoals beschreven in hoofdstuk 3 is het groepsrisico berekend voor de activiteiten met LNG en LPG. Onderstaande figuur toont de curve van het groepsrisico in de situatie met het bedrijventerrein binnen het invloedsgebied van het tankstation. Het groepsrisico ligt boven de oriëntatiewaarde. De activiteiten met LPG leiden tot deze overschrijding van de oriëntatiewaarde. Deze curve is precies hetzelfde in de huidige situatie (ervan uitgaande dat het tankstation gerealiseerd is). Dit betekent dat de ontwikkeling van Klaver 6a geen invloed heeft op de curve. 077585527:A - Definitief ARCADIS 15

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Figuur 4 f/n-curve van het tankstation met een maximale invulling van het plangebied 3 5.2 GREENPORTLANE (GPL) / EINDHOVENSEWEG De berekening van de huidige situatie en de toekomstige situatie inclusief de invulling van het bedrijventerrein op Klaver 6a zijn uitgevoerd met RBMII, versie 2.2. De resultaten van de berekening staan hieronder. 5.2.1 PLAATSGEBONDEN RISICO De PR10-6 contour is niet aanwezig. Er wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. 5.2.2 GROEPSRISICO Op basis van de uitgangspunten zoals beschreven in hoofdstuk 3 is er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De hoogte van het groepsrisico is weergegeven in de onderstaande figuur. In de huidige ruimtelijke situatie ligt geen bebouwing in het plangebied. In de toekomstige situatie is de ontwikkeling van het bedrijventerrein in Kavel 6a meegenomen. De waarde van het hoogste groepsrisico per kilometer blijft in de toekomstige situatie 0,005. 3 40 personen per ha in dagperiode en 4 personen (10%) per ha in de nachtperiode 16 ARCADIS 077585527:A - Definitief

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Figuur 5 fn-curven van de huidige situatie (rood) en toekomstige situatie (blauw) 5.3 CONCLUSIE RISICO S 5.3.1 LPG/CNG/LNG-TANKSTATION Met betrekking tot het PR dient bij het vastleggen van de ligging van de vulpunten voor LPG, CNG en LNG rekening te worden gehouden met het feit dat binnen de PR10-6 -contour geen kwetsbare bestemmingen zijn toegestaan. Hiermee wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. Tevens worden geen knelpunten verwacht met bestaande bebouwing. De afstanden zijn weergegeven in paragraaf 5.1.1. De ontwikkeling van Klaver 6a blijft buiten de PR10-6 contouren voor LPG, CNG en LNG. Het groepsrisico voor het LNG en LPG tankstation ligt boven de oriëntatiewaarde. De ontwikkeling van het plangebied Klaver 6a leidt niet tot een toename van het groepsrisico. 5.3.2 GREENPORTLANE (GPL) / EINDHOVENSEWEG Er wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. De realisatie van een bedrijventerrein op Klaver 6a, met een indicatieve personendichtheid van 40 personen per hectare in de dag periode en 4 personen per hectare in de nacht periode (10% van de werknemers), leidt niet tot een toename van het groepsrisico voor de Greenportlane / Eindhovenseweg. In dit geval is daarom geen verantwoording verplicht. 077585527:A - Definitief ARCADIS 17

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Bijlage 1 Literatuurlijst 1 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, ministerie VROM, 2004 2 Convenant LPG-autogas, juni 2005. 3 Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen, ministerie VROM, 2007 4 Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, Tweede Kamer, Staatscourant januari 2010 met de laatste wijzigingen in juli 2012 5 Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico, ministerie VROM, november 2007 6 QRA-berekening LPG-tankstations, mei 2008, Centrum Externe Veiligheid RIVM. 7 Toelichting PSU-file: Voorbeeld risicoberekeningen LPG-tankstations, april 2012 Centrum Externe Veiligheid RIVM. 8 Rapport externe veiligheid Greenportlane te Venlo, 2 juli 2009, Oranjewoud/Save 9 Risicoanalyse LNG-tankstation DC Berkel Klaver te Venlo, september 2012, AVIV 10 Onderzoek externe veiligheid Klaver 8 QRA, 21 mei 2013, ARCADIS. 11 Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations, ministerie Infrastructuur en milieu, december 2014 18 ARCADIS 077585527:A - Definitief

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Bijlage 2 Inrichting tankstation Concept 077585527:A - Definitief ARCADIS 19

Onderzoek externe veiligheid QRA Klaver 6a Bijlage 3 Ingevulde bebouwing QRA tankstation 20 ARCADIS 077585527:A - Definitief