Centrale Raad voor het Bedrijfsleven Bijzondere Raadgevende Commissie Visserij ADVIES over de uitvoeringsbesluiten van de Wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België Brussel, 31 maart 1999-1 -
Hebben onder voorzitterschap van de heer M. DESUTTER volgend advies uitgebracht : namens de werkgeversorganisaties de heren J. BOELS, A. BULTE, E. DE WAEGENAERE, R. GEKIERE, J. HUYSSEUNE, L. PIETERS, B. SCHILTZ, J. VAN DEN ABEELE, R. VLIETINCK namens de wernemersorganisaties mevrouw de heren G. DUMAREZ M. CLAES, I. VICTOR gecoöpteerde leden de heren R. DE CLERCK, L. MAERTENS, P. VERMANDEL deskundigen de heer mevrouw L. CORBISIER M.J. BECAUS - 2 -
Inleiding De heer K. PINXTEN, minister van Landbouw en Kmo, heeft bij brief van 8 februari 1999 de Bijzondere Raadgevende Commissie voor de Visserij van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven om advies gevraagd over twee voorontwerpen van Koninklijk Besluit in uitvoering van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België. In afwachting van een grondige bespreking heeft een beperkte werkgroep op 18 februari aan de heer PINXTEN reeds een aantal voorlopige conclusies laten geworden. Ondertussen werd door de heer J. PEETERS, Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, op zijn kabinet op 8 maart 1999 een overlegvergadering georganiseerd, waaraan werd deelgenomen door een delegatie van de commissie. De delegatie heeft ter zitting kennis gekregen van drie nieuwe ontwerpen van koninklijk besluit: - het koninklijk besluit tot instelling en afbakening van beschermde mariene gebieden in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België; - het koninklijk besluit houdende beheers- en beperkingsmaatregelen van de visserij in de beschermde mariene gebieden gelegen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België; - het koninklijk besluit betreffende de maatregelen van beheer, bescherming en behoud in de gerichte mariene reservaten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en de instelling van de Beheerscommissie van deze gerichte mariene reservaten. De commissie heeft haar vergadering van 23 maart gewijd aan de voorbereiding van een ontwerpadvies, dat werd goedgekeurd door de plenaire vergadering van 31 maart 1999. - 3 -
Advies De commissie stelt vast dat volgens de wetenschappers van het Departement voor Zeevisserij CLO (ministerie van Middenstand en Landbouw, Oostende) de biologische effecten van het inplanten van mariene reservaten, gelet op de beperkte kuststrook waarover ons land beschikt, minimaal zullen zijn. De ichthyofauna alsmede de crustacea bestanden zijn van nature weinig of helemaal niet sedentair en een permanente migratie naar of vanuit de bewuste zones zal zonder meer plaatsgrijpen. De positieve gevolgen voor de visstand in het algemeen zullen bijgevolg verwaarloosbaar klein zijn. De belangrijkste functie van de Belgische kustwateren bestaat in een permanente kweekplaats van juveniele platvis. Ten opzichte van de totale Noordzee platvispopulaties is echter het aandeel van de Belgische kustwateren gemiddeld slechts 10 %, hoofdzakelijk als gevolg van de kleine oppervlakte. Het voorgesteld mariene reservaat zou dus mogelijk een absoluut positief effect van 1% kunnen opbrengen. Gesteld wordt dat mariene reservaten een groot en gevarieerd biologisch opgebouwd gebied dienen te bestrijken, zodat onze kust hiervoor niet geschikt is. De commissie is trouwens van mening dat dergelijke initiatieven in internationaal verband moeten uitgewerkt worden. Gesloten gebieden voor de visserij (meer bepaald sommige vormen van visserij) worden op Europees vlak afgebakend in het kader van het Gemeenschappelijk Europees Visserijbeleid. Voorbeelden hiervan zijn de makreelbox, de Norway Pout box, de scholbox, etc.). Telkens betreffen zij grote gebieden die vastgelegd werden op basis van doorgedreven internationaal wetenschappelijk onderzoek in het kader van de werkzaamheden van de ICES. Deze en alleen deze gesloten gebieden zijn nuttig voor de visbestanden en de duurzame exploitatie ervan. Er zijn geen wetenschappelijke bewijzen waaruit blijkt dat zich in de geviseerde gebieden verstoringen zouden voorgedaan hebben. Het argument dat het voorgesteld gebied gestoord zou geweest zijn door bodempenetratie van vistuigen staat zonder meer diametraal tegenover en in contrast met de wetenschappelijke vaststelling dat het bewust gebied één van de grootste biodiversiteit en biomassa van het macrobenthos vertoont in de Belgische kustwateren. Eén van beide of allebei kunnen dus niet als argument ter motivatie worden gebruikt. Jarenlange internationale studies met Europese steun werden intussen uitgevoerd met als doel de verstoring van de zeebodem door vistuigen na te gaan. Hoewel de eindconclusies nog niet beschikbaar zijn is het nu reeds duidelijk dat de fysische - 4 -
verstoring gering is en dat zelfs positieve elementen naar voren komen (bijv. groeiversnelling van tong door het gemakkelijker beschikbaar komen van voedsel). De commissie pleit er voor om alvorens beslissingen te nemen over de beperking van economische activiteiten die voor de kustregio belangrijk zijn, er eerst moet berekend worden wat het nuttig bio-economisch effect van de maatregelen kan zijn. Dergelijke studie, met het nodige bewijsmateriaal, ontbreekt. De commissie wijst er op dat op Europees niveau al een strenge reglementering voor de visserij, met allerhande beperkingen, bestaat die aangevuld wordt met nationale maatregelen. Volgens haar zijn verdergaande beperkingen uit den boze. Zij blijft bereid bij onweerlegbare wetenschappelijke bewijzen het isoleren van bepaalde deelgebieden uit de visserijzone te bespreken. Deze stelling wordt trouwens bekrachtigd door de memorie van toelichting, art. 8, waarin gesteld wordt dat Voor beide activiteiten kan een verbod of beperking in de reservaten worden opgelegd, maar volgens de geëigende Europese en internationale procedures. Volgens de commissie is ook de keuze van de zes scheepswrakken dermate willekeurig dat de gebruikte argumentatie weinig geloofwaardig overkomt: ook andere wrakken zijn een belangrijke biotoop, ook andere oorlogswrakken hebben een historische waarde. De commissie wijst er op dat de aangegeven mariene reservaten het «potje» en de «stroombank» voor de kustvisserij onontbeerlijk zijn daar zij de enige plaatsen zijn waar nog belangrijke hoeveelheden garnalen gevangen worden: in de Scheldemonding zijn de garnalen, ingevolge de grote baggerwerken in de Westerschelde, die geldt als een belangrijke kraamkamer, verdwenen. Het storten van vervuilde baggerspecie verergert het probleem. De commissie moet dus vaststellen dat men enerzijds initiatieven neemt om het mariene milieu te beschermen en dat men anderzijds deze vervuiling negeert. Bovendien stelt de commissie vast dat, ter bescherming van de kustvisserij, enerzijds maatregelen, weliswaar tijdelijke, worden uitgevaardigd waarbij de visserij op tong in de driemijlszone wordt voorbehouden aan vaartuigen van minder dan 70 ton, terwijl anderzijds initiatieven worden ontwikkeld ertoe strekkende om diezelfde visserij in diezelfde zone te beperken. De commissie verheugt zich wel over het feit dat de vervuiling van olielozingen in de kustwateren met de wet op de bescherming van het mariene milieu daadwerkelijk zal aangepakt worden. Alhoewel de beroepsvisserij in de mariene reservaten volgens de wet niet verboden is laat het uitvoeringsbesluit toe dat via een op te richten beheerscommissie deze activiteit kan worden beperkt. Het voorstel om hierover overleg te plegen in deze beheerscommissie, in de huidige voorgestelde vorm, kan door de commissie niet bijgetreden worden. Zij verwijst hiervoor naar de onevenwichtige samenstelling - bovendien is er geen vertegenwoordiger voorzien van de minister van landbouw, de - 5 -
vertegenwoordigers onder c) en d) maken deel uit van dezelfde administratie - en is van mening dat alle betrokken sectoren vertegenwoordigd moeten zijn. Ook de besluitvorming in deze beheerscommissie moet voorafgaandelijk vastgelegd worden. Tenslotte kan de commissie evenmin aanvaarden dat aan de Beheerseenheid het monopolie wordt verleend voor het beheer van de betrokken gebieden. Tot conclusie wijst de commissie er op dat gestructureerd overleg met de sector onontbeerlijk blijft, en is ze bereid als overlegorgaan, waarin de zeevisserij volwaardig en paritair is vertegenwoordigd, dit te organiseren. Ondertussen verzoekt ze de overheid geen initiatieven te nemen die de beroepsvisserij in de uitoefening van haar activiteiten beperkt. - 6 -