Onderzoek effecten gebruiksfase in het kader van artikel 9 van de Flora- en faunawet R.R. Smits D.E.H. Wansink J.C. Hartman H.A.M.



Vergelijkbare documenten
BEOORDELING EFFECTEN OPSCHALING EN UITBREIDING WIND- PARK SLUFTER

Resultaten telling slaapplaats grutto en andere vogelsoorten 't Broek, Waardenburg

Vliegbewegingen van ganzen in plangebied Windpark IJsselwind

Nader onderzoek vleermuizen schoolgebouw Anne Franklaan, Montfoort

Effectentoets Natura 2000 en vleermuizen windturbines Kampen

Bosch & Van Rijn Groenmarktstraat 56, 3521AV Utrecht. Onderbouwing aanvraag Wnb-ontheffing sterfte van vogels Windpark Deil

Vleermuisonderzoek Prins Mauritsschool Nijmegen

PASSENDE BEOORDELING OP HOOFDLIJNEN PLANMER WINDENERGIE GOEREE-OVERFLAKKEE. Provincie Zuid-Holland. Eindconcept november 2013

Documentnummer AMMD ( )

Gemeente s-hertogenbosch Dhr. T. van Tol Postbus GZ s-hertogenbosch

NOTITIE. Onderbouwing aanvraag Ffwet-ontheffing. 1. Aanleiding

Raedthuys Windenergie b.v. de heer G.A. Leever Postbus DC Enschede. Onderbouwing ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming

Effecten op beschermde soorten windpark Spuisluis

Notitie flora en fauna

Windpark Slufterdam. Advies voor de m.e.r.-beoordeling. 13 mei 2014 / rapportnummer

Ecologische verkenning Windplan Goeree- Overflakkee

Onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet. B.W.R. Engels M. Boonman G.J. Brandjes

NOTITIE. Methodiek. Plangebied en ingreep

Notitie. Inleiding. Methodiek. J. de Waard (Trivire Wonen) aan. van A. de Baerdemaeker. betreft Vleermuis- en vogelonderzoek Patersweg Dordrecht

Vleermuisinventarisatie De Annenborch, Rosmalen

NATUURONDERZOEK A9 BADHOEVEDORP

Postbus RK Utrecht. Notitie nader onderzoek vleermuizen Centrumkwadrant Utrecht

Natuurtoets Haarweg 127 te Gorinchem

P.W. Pastoor Blauwverversteeg DX Harderwijk. Notitie veldbezoek perceel Blauwverversteeg 3 te Harderwijk

NOTITIE. Quickscan perceel Veldstraat 4 te Nijmegen. Methodiek. Plangebied en ingreep

Nader onderzoek naar vleermuizen Nieuw Graswijk te Assen

Watervogels Zeedijk St Pieterspolder

Bepalen van populatieniveaus van enkele doortrekkende en overwinterende watervogels ten behoeve van S-IHD Schorren en polders van de Benedenschelde

NOTITIE Gemeente 's-hertogenbosch T. van Tol Postbus GZ s-hertogenbosch

Vliegroute vleermuizen Noordelijke Hogeschool Leeuwarden Beoordeling van de effectiviteit van een tijdelijke vliegroute voor vleermuizen in juli 2008

Watervogels en kustbroedvogels tussen Breskens en Braakmanhaven

Functioneren kunstmatige eilanden voor visdieven in de Inlaag Oesterput op Noord-Beveland en in de Inlaag Neeltje Jans: Broedseizoen 2016

t)k1 Bosch &van Rijn )

Rapportage onderzoeken vleermuizen, huismus en gierzwaluw

Gemeente s Hertogenbosch Dhr. J. Winter Postbus GZ s-hertogenbosch

Vleermuizenonderzoek Het Bosje te Elst

Gemeente Nijmegen T. Martens Postbus HG Nijmegen. Quick scan Flora- en faunawet Mesdagstraat te Nijmegen

Middels deze brief ontvangt u de resultaten van het nader ecologisch onderzoek op de projectlocatie Scheveningen Bad.

Aanvullend onderzoek Kempkensberg te Groningen. A&W-notitie 2588kev

Beoordeling ontwerp openbare verlichting rondweg Ommen

Notitie veldbezoek Middelweg 12 te Moordrecht

Memo aanvaringsslachtoffers onder vogels voor Windpark Holtum-Noord

Notitie aanvullend veldonderzoek vleermuizen en zandhagedis Warande Zeist

NOTITIE. Aanvulling van KEC 3.0 berekeningen met OWEZ en PAWP

Vleermuisinventarisatie aan de Hofstraat te s- Heerenberg

Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur R.G. Verbeek D. Kruit R.

De aanleiding voor het uitvoeren van het onderzoek is het voornemen lichtmasten te plaatsen bij de tennisbaan.

Uitvoering mitigerende maatregelen Ruusbroeckstraat en omgeving

Vogels en windenergie offshore: vogels in de Passende Beoordelingen voor ronde 2 op het NCP. Sjoerd Dirksen.

VLEERMUIZEN ONDERZOEK HELLEVOETSLUIS 2008

Notitie Quickscan flora en fauna

Gemeente Soest Dhr. W. Theijse postbus CA Soest. drs. G.J. Brandjes & drs. D. Emond drs. D. Emond

Ruimtelijke onderbouwing Flora en fauna De Monarch I, II, III en IV

De betekenis van een zandbank voor Heist voor de avifauna

Vleermuisonderzoek. Monnickendam

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Advies betreffende het voorstel slachtoffer monitoring en resultaatverbintenis windpark Goeiende (Zele)

omgevingsdienst IVAHCm OP Ons Kenmerk ODH Zaaknummer

Vleermuizen MOB Ulicoten Onderzoek naar het gebruik van MOB complex Ulicoten door vleermuizen

Windpark Nieuwe Waterweg

Datum : 10 juli 2015 Ons kenmerk : 1502H037/DBI/rap2 Betreft : Resultaten flora- en faunaonderzoek J.P. Gouverneurlaan 20 te Sassenheim

Quick scan beschermde soorten zonneweide Ceresweg, Tholen

Raedthuys Windenergie b.v. de heer G.A. Leever Postbus DC Enschede. Reactie op stukken van VWG Arnhem inzake windpark Koningspleij

Projectnummer: :0.4

Nationale Databank Flora en Fauna Uitvoerportaal

oktober 2017

Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur R.G. Verbeek D. Kruit R.

Bureau Waardenburg bv. 0.42a, " Notitie aanvullend onderzoek Valleipark te Leusden

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant


Vleermuisonderzoek Vlietsingel, Medemblik

B i j l a g e : I n v e n t a r i s a t i e H u i s m u s e n v l e e r m u i z e n i n h e t k a d e r v a n d e F l o r a - e n fau n a w e t

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Notitie / Memo. HaskoningDHV Nederland B.V. Water. Dorien Grote Beverborg Jobert Rijsdijk Datum: 25 september 2018

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 27 juli 2015) Nummer Aan de leden van Provinciale Staten

Natura 2000 gebied Markiezaat

Huismus- en vleermuisinventarisatie op planlocatie de Marke III te Hengevelde

de heer A. van Straalen Zwaansweg 2B 4247 EX Kedichem Quick scan beschermde soorten Zwaansweg 2B, Kedichem

Aanvulling onderbouwing aanvraag ontheffing art. 9 Ffwet - vogelsterfte

Bosch & Van Rijn Groenmarktstraat AV Utrecht. Nadere onderbouwing mogelijke effecten grutto VKA Windenergie A16

Advies betreffende de natuurtoets voor een windturbinepark te Kallo

Aanvullend vleermuisonderzoek restaurant Castellum Novum in De Meern

Evelop BV de heer B. Schulte Postbus RC Utrecht. Notitie

Notitie quickscan Flora en fauna

Verslag Wadvogeltellingen langs de Wieringerkust.

: Holdingmaatschappij D. v.d. Plas BV : dhr. D. van der Plas jr. : Steenbakkerstraat 2 : 2222 AT Katwijk

Vleermuisonderzoek Schuttersbosch Eindhoven

Toetsing in het kader van de Wnb gebiedenbescherming. R.G. Verbeek

Notitie quickscan beschermde soorten Peter Zuidlaan 22 te Veldhoven

Boomcontrole vleermuizen boom 61145, Nieuwegracht te Utrecht

MER Windpark Zeewolde Ecologie

Quickscan FF-wet voor ontwikkelingen aan Wedderstraat 18 te Vlagtwedde.

Effectbeoordeling voorgenomen uitbreiding van golfbaan De Haar op de nesten van Buizerd en Havik

Quick scan in het kader van de Flora- en faunawet D.E.H. Wansink D. Beuker

Nader onderzoek Vleermuizen en Steenmarter Ellertshaar 6 (gemeente Borger Odoorn)

Nationaal Waterplan 4 alternatieven:

Notitie n.a.v. onderzoek vleermuizen

Inventarisatie beschermde soorten plangebied De Grift Vlek 17

Notitie Flora- en faunaonderzoek Enter

De broedvogels van de Feddema s Plas in 2007

Transcriptie:

Beoordeling effecten opschaling Windpark Slufter op beschermde soorten Onderzoek effecten gebruiksfase in het kader van artikel 9 van de Flora- en faunawet R.R. Smits D.E.H. Wansink J.C. Hartman H.A.M. Prinsen

Beoordeling effecten opschaling Windpark Slufter op beschermde soorten Onderzoek effecten gebruiksfase in het kader van artikel 9 van de Flora- en faunawet R.R. Smits D.E.H. Wansink J.C. Hartman H.A.M. Prinsen opdrachtgever: Eneco Wind B.V. en Nuon 17 december 2013 rapport nr. 13-118

Status uitgave: Eindrapport Rapport nr.: 13-118 Datum uitgave: 17 december 2013 Titel: Subtitel: Samenstellers: Foto's omslag: Beoordeling effecten opschaling Windpark Slufter op beschermde soorten Onderzoek effecten gebruiksfase in het kader van artikel 9 van de Flora- en faunawet Ir. R.R. Smits Drs. D.E.H. Wansink J.C. Hartman, MSc Drs. H.A.M. Prinsen Daniël Beuker, Jan Dirk Buizer, Hein Prinsen / Bureau Waardenburg bv; luchtfoto: Zeeland air Aantal pagina s inclusief bijlagen: 81 Project nr.: 12-166 Projectleider: Naam en adres opdrachtgever: drs. H.A.M. Prinsen Eneco Wind B.V. (Rotterdam) Postbus 19020, 3001 BA Rotterdam Referentie opdrachtgever: Bestelnummer 4500559857, d.d. 14 mei 2012 Akkoord voor uitgave: Teamleider Bureau Waardenburg bv drs. T.J. Boudewijn Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv. Opdrachtgever hierboven aangegeven vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Bureau Waardenburg bv / Eneco Wind B.V. en Nuon Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:2008. 2

Voorwoord Eneco Wind B.V. is voornemens om, samen met Nuon, Windpark Slufter op de Eerste Maasvlakte aan te passen en zo mogelijk uit te breiden. Tijdens de gebruiksfase treden mogelijk negatieve effecten op vleermuizen en vogels op, met name in de vorm van aanvaringsslachtoffers. Bureau Waardenburg is gevraagd de mogelijke effecten op beschermde soorten tijdens de gebruiksfase te boordelen in het kader van de Flora- en faunawet. Aan de totstandkoming van dit rapport werkten mee: Hein Prinsen Jonne Hartman Ralph Smits Dennis Wansink projectleiding, eindredactie berekeningen slachtoffers vogels rapportage vogels rapportage vleermuizen Het kaartmateriaal is vervaardigd door Lieuwe Anema en de interne kwaliteitscontrole is uitgevoerd door Theo Boudewijn. Genoemde personen zijn door opleiding, werkervaring en zelfstudie gekwalificeerd voor de door hen uitgevoerde werkzaamheden. Het project is uitgevoerd volgens het Kwaliteitshandboek van Bureau Waardenburg. Het kwaliteitsmanagementsysteem is ISO gecertificeerd. Vanuit Eneco Wind B.V. werd de opdracht begeleid door de heer Jaap Bosch en vanuit Nuon door de heer Joost de Gooijer. 3

4

Inhoud Voorwoord... 3 1 Inleiding... 7 1.1 Aanleiding en doel... 7 1.2 Uitgangspunten... 7 1.3 Verantwoording & gebruikte bronnen... 8 2 Projectomschrijving en plangebied... 13 2.1 Projectomschrijving... 13 2.2 Plangebied... 14 3 Vleermuizen en vogels in het plangebied... 15 3.1 Vleermuizen... 15 3.2 Broedvogels... 15 3.3 Niet-broedvogels in de omgeving van het plangebied... 18 3.4 Seizoenstrek... 22 4 Effecten op vleermuizen en vogels... 25 4.1 Effecten op vleermuizen... 25 4.2 Aanvaringsrisico s voor vogels... 27 5 Conclusies... 35 6 Literatuur... 37 Bijlage 1 Wettelijke kaders... 41 Bijlage 2 Varianten Windpark Slufter... 51 Bijlage 3 Het Flux-Collision Model voor de berekening van vogelslachtoffers...53 Bijlage 4 Aannames in de berekeningen voor aanvaringsslachtoffers onder vogels... 57 Bijlage 5 Windturbines en vogels... 67 Bijlage 6 Vogelsoorten waarvoor ontheffing van artikel 9 Ffwet wordt verlangd... 75 5

6

1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doel Eneco Wind B.V. en Nuon zijn voornemens het bestaande Windpark Slufter op te schalen en uit te breiden. Het bestaande windpark van 17 windturbines zal dan worden vervangen door een vergelijkbaar of kleiner aantal, moderne en grotere turbines. Het park wordt uitgebreid met turbines langs de zuidkant van de Slufter en met een extra turbine langs de Noordzeeboulevard ten oosten van de Slufter. In het kader van de Flora- en faunawet (kortweg: Ffwet) zijn de effecten op flora en fauna voor de aanlegfase in beeld gebracht in Wansink & Beuker (2013). Tijdens de gebruiksfase van het windpark kunnen vogels en vleermuizen omkomen of gewond raken als gevolg van een aanvaring met één van de turbines. In het kader van de Ffwet dient te worden onderzocht of sprake kan zijn van meer dan incidentele sterfte, waarvoor een ontheffing van artikel 9 van de Ffwet vereist is (zie bijlage 1). In voorliggend rapport is beschreven welke vogel- en vleermuissoorten redelijkerwijs als aanvaringsslachtoffer in het plangebied verwacht mogen worden. Voor de soorten waarvan jaarlijks meerdere aanvaringsslachtoffers in het windpark worden verwacht, worden de verspreiding, het gebiedsgebruik en de vliegbewegingen nabij Windpark Slufter beschreven, is een inschatting gemaakt van het aantal aanvaringsslachtoffers en is beargumenteerd of dit aantal slachtoffers de gunstige staat van instandhouding (kortweg: GSI) van betrokken soorten in gevaar kan brengen. Als dat het geval is, wordt bepaald of er mitigerende maatregelen mogelijk zijn. Tenslotte wordt ingegaan op de noodzaak van een ontheffing van artikel 9 van de Ffwet. De effecten van Windpark Slufter zijn door Bureau Waardenburg ook getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998. De resultaten van deze toetsing zijn beschreven in een aparte rapportage (Hartman & Prinsen 2013). 1.2 Uitgangspunten Bij het opstellen van deze rapportage zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: - De rapportage heeft betrekking op de opschaling en uitbreiding van Windpark Slufter;; - De vogel- en vleermuissoorten die redelijkerwijs als aanvaringsslachtoffer in het plangebied verwacht mogen worden, zijn beschreven in hoofdstukken 3 en 4;; - Voor Windpark Slufter zijn de effecten van het voorgenomen initiatief op de GSI van de betrokken vogel- en vleermuissoorten beoordeeld;; - Voor het bepalen of de GSI van voornoemde vogel- en vleermuissoorten in het geding kan zijn, wordt de door het Europese Hof van Justitie aangedragen 1% mortaliteitsnorm gehanteerd. Volgens dit criterium, dat door het ORNIS-comité is 7

geformuleerd, mag iedere sterfte van minder dan 1% van de totale jaarlijkse sterfte van de betrokken populatie als kleine hoeveelheid worden beschouwd 1 ;; - Voor de in het onderzoek opgenomen vogelsoorten zijn, indien relevant, effecten op vier verschillende (deel)populaties onderzocht, namelijk de Nederlandse broedvogelpopulatie, de broedpopulatie in de Delta, de Nederlandse nietbroedvogelpopulatie en, in het geval van seizoenstrek, de zogenoemde flywaypopulatie die voor Nederland van belang is 2 ;; - Voor de in het onderzoek opgenomen vleermuissoorten zijn, indien relevant, effecten op vier verschillende (deel)populaties onderzocht, namelijk de lokale populatie, de regionale populatie, de Nederlandse populatie en, in het geval van seizoenstrek, de zogenoemde flyway-populatie die voor Nederland van belang is;; - Alleen de soorten waarvoor jaarlijks meer dan incidenteel aanvaringsslachtoffers verwacht worden, zijn in voorliggende rapportage in meer detail uitgewerkt. Voor deze soorten is een schatting gemaakt van het aantal aanvaringsslachtoffers. Deze schattingen zijn vervolgens vergeleken met de 1% mortaliteitsnorm berekend voor de populaties van betrokken soorten (zie hoofdstuk 4);; - De basis voor deze rapportage vormt de informatie die gepresenteerd is in de Oriëntatiefase voor Windpark Slufter (Hartman & Prinsen 2013), veldonderzoek naar vliegbewegingen, -gedrag en aanvaringsslachtoffers bij het huidige windpark op de Slufterdam (Prinsen et al. 2013a), aangevuld met actuele informatie uit de literatuur over te verwachten aantallen aanvaringsslachtoffers bij windturbines en populatieschattingen. 1.3 Verantwoording & gebruikte bronnen De toetsing is een effectbepaling en -beoordeling op basis van de huidige aanwezigheid van beschermde soorten in en rondom het plangebied, de functie van het plangebied en de directe omgeving voor deze soorten en de voorgenomen ingreep. De toetsing is opgesteld op basis van de huidige ter beschikking staande kennis en inschattingen van deskundigen. Voor de beschrijving van de aantallen en verspreiding van vogels in de omgeving van het plangebied is gebruik gemaakt van gegevens uit de literatuur, kennis opgedaan in eerdere onderzoeken van Bureau Waardenburg en opgevraagde telgegevens (zie hieronder). Deze gegevens zijn aangevuld met gegevens uit veldonderzoek uitgevoerd in voorjaar, zomer en najaar van 2012. De resultaten van dit veldwerk zijn gepresenteerd in Prinsen et al. (2013a) en Hartman & Prinsen (2013). 1 Zie ook uitspraak ABRS van 1 april 2009 in zaaknr. 200801465/1/R2 en de uitspraak ABRS van 29 december 2010 in zaaknr. 200908100/1 2 Flyway-populatie: deel van de wereldpopulatie van een soort die van eenzelfde trekroute gebruik maakt, in dit geval langs de Oost-Atlantische kusten van Europa en Afrika. Voor soorten die tijdens seizoenstrek met enige regelmaat aanvaringsslachtoffer kunnen worden bij Windpark Slufter is getoetst aan de (deel)populaties binnen het meest waarschijnlijke herkomstgebied binnen de flyway (bijvoorbeeld voor wespendief de broedpopulaties in Scandinavië, Baltische staten, NW Rusland, Polen en NW-Europa). 8

Veldonderzoek In voorjaar 2012 is het plangebied tweemaal bezocht, telkens door twee waarnemers. Vanaf de namiddag van 26 april tot en met de ochtend van 27 april 2012 zijn vliegbewegingen van vogels in en over de Slufter in kaart gebracht. In het donker is hiervoor gebruik gemaakt van een vogelradar. Doel was om vast te stellen of de Slufter s nachts tijdens hoogwater door steltlopers als hoogwatervluchtplaats werd gebruikt. Op 10 mei 2012 zijn overdag tijdens hoogwater de aanwezige steltlopers in de Slufter geteld en zijn bij afgaand tij de vliegbewegingen van vogels in en over de Slufter in kaart gebracht (Hartman & Prinsen 2013). Informatie van deze twee veldbezoeken is deels verwerkt in hoofdstuk 3 en gebruikt in de effectbepaling in hoofdstuk 4. Van begin juni tot en met begin augustus 2012 is onder de bestaande turbines op de Slufterdam en de nabijgelegen Distridam (vijf turbines ten noorden van de Slufter, deze zijn in maart 2013 gesaneerd) wekelijks gezocht naar aanvaringsslachtoffers. In dezelfde periode zijn tijdens vier bezoeken van ongeveer drie uur met drie of vier waarnemers de passages van vogels over de Slufterdam en Distridam gekarteerd. De resultaten van dit veldwerk zijn gepresenteerd in Prinsen et al. (2013a). In de nazomer van 2012 zijn tot half september aanvullend zeven bezoeken aan het plangebied en omgeving gebracht om de aantallen watervogels in de binnendijkse gebieden (Slufter, kleirijpingsvelden en Vogelvallei) te tellen en of het gebruik van hoogwatervluchtplaatsen buitendijks vast te leggen. Informatie van deze veldbezoeken is verwerkt in hoofdstuk 3 en gebruikt in de effectbepaling in hoofdstuk 4. Bestaande gegevens Voor de beschrijving van de verspreiding en het voorkomen van niet-broedvogels in het plangebied en directe omgeving is gebruik gemaakt van de gegevens van maandelijkse watervogeltellingen van Rijkswaterstaat Waterdienst voor de periode juli 2003 t/m december 2010 voor acht telgebieden in de omgeving van de Slufter (figuur 1.1). Voor informatie over in Nederland verblijvende populaties broedvogels en nietbroedvogels is o.a. gebruik gemaakt van Watervogels in Nederland 2008/2009 (Hornman et al. 2011) en de Natura 2000 profielen vogels (versie 1 juli 2013), aangevuld met recente gegevens gepubliceerd op internet (sovon.nl). De soortspecifieke jaarlijkse sterfte (%) is afgeleid van de BTO BirdFacts (http://www.bto.org/about-birds/birdfacts). Dit sterftepercentage is nodig om 1% van de jaarlijkse (natuurlijke) sterfte van een bepaalde (deel)populatie van een soort te kunnen berekenen (1% mortaliteitsnorm). Voor de soorten waarvan de jaarlijkse sterfte niet bekend is, is de natuurlijke sterfte van een vergelijkbare soort in de berekening toegepast. In de berekeningen is gewerkt met de jaarlijkse sterfte van volwassen vogels. Aangezien deze lager ligt dan de sterfte van juveniele vogels is dit een conservatief uitgangspunt waardoor sprake is van een worst case scenario (er is dus gerekend met een relatief lage 1% mortaliteitsnorm). 9

Kleirijpingsvelden Vogelvallei Slufter Westplaat/ Slikken van Voorne Brielsche Gat Hinderplaat Figuur 1.1 Overzicht van de telvakken van Rijkswaterstaat Waterdienst in de omgeving van de Slufter waarvan gegevens zijn gebruikt voor de beschrijving van de aanwezigheid en verspreiding van watervogels in de omgeving van het plangebied. NB: Er circuleren verschillende kaarten met verschillende telvakindelingen. Deze kaart geeft de indeling van telgebieden zoals deze de laatste jaren bij de tellingen in het veld is gehanteerd en ook door Rijkswaterstaat WVL (voorheen Rijkswaterstaat Waterdienst) wordt gebruikt. Als aanvulling zijn de in dit rapport veelgebruikte toponiemen weergegeven. 10

Voor vleermuizen is uitsluitend gebruik gemaakt van bestaande bronnen. Met name de Havenscans van bureau Stadsnatuur Rotterdam 2011 en 2012 (Grutters et al. 2012, 2013) waren belangrijk in deze. 11

12

2 Projectomschrijving en plangebied 2.1 Projectomschrijving Eneco en Nuon exploiteren in de huidige situatie samen een windpark op de Slufterdam (Eerste Maasvlakte). Het bestaande windpark bestaat uit 17 windturbines (waarvan 9 windturbines in eigendom van Nuon en 8 windturbines in eigendom van Eneco). De windparken zijn fysiek gescheiden middels een eigen netaansluiting. De windturbines hebben een ashoogte van 64,7 meter en een rotordiameter van 70,5 meter. De onderlinge afstand bedraagt circa 250 meter. Eneco en Nuon hebben samen het plan om deze turbines te vervangen door grotere, moderne windturbines. Het plan omvat daarnaast ook de plaatsing van extra windturbines op de zuidzijde van de Slufterdam, met een kleine uitbreiding (één turbine) richting het oosten langs de Noordzeeboulevard (zie bijlage 2). Voor de opschaling en uitbreiding van het windpark worden in voorliggend rapport drie varianten (A, B en C) getoetst. De specificaties van de verschillende varianten (inclusief de minimum- en maximumvarianten) zijn weergegeven in tabel 2.1. Omdat nog onduidelijk is welke turbines precies geplaatst gaan worden, is voor de twee varianten B en C een minimum- en een maximumvariant getoetst. Uiteindelijk zal het plan binnen deze range vallen. In deze toetsing is daardoor met zekerheid het worst case scenario getoetst (in dit geval de varianten met de laagste masten en grootste rotoren die volgens de rekenmodellen, zie bijlage 3, tot grotere aantallen aanvaringsslachtoffers kunnen leiden dan turbines met hogere masten en kleinere rotoren). Voor de variant A zijn zowel de ashoogte als de rotordiameter van de te plaatsen windturbines bekend. Voor deze variant is dan ook geen minimum- en maximumvariant uitgewerkt. De drie varianten verschillen ook in het aantal turbines dat is voorzien en in opgesteld vermogen (tabel 2.1). Tabel 2.1 Specificaties van de beoordeelde varianten. Voor variant B en C zijn een minimum- en een maximumvariant uitgewerkt. Voor de berekening van de gemiddelde tussenafstand zijn alleen de turbines rond de Slufter in beschouwing genomen. variant A Bmax Bmin Cmax Cmin ashoogte (m) 78 75 100 90 100 rotordiameter (m) 90 113 100 126 120 aantal turbines 16 14 14 12 12 gemiddelde tussenafstand (m) 382 442 442 522 522 vermogen per turbine (circa, MW) 3 3-4 3-4 3,5-6 3,5 6 totaal vermogen (circa, MW) 48 41-56 41-56 40,5-70 40,5-70 13

2.2 Plangebied De Slufter ligt aan de zuidwestzijde van de Eerste Maasvlakte en is een depot voor de opslag van verontreinigde baggerspecie met een oppervlakte van ca. 250 ha. Momenteel is het depot nog niet vol en staat er water in, met aan de randen wat slikranden. De Slufter wordt omringd door een harde dijk die aan de randen begrensd wordt door lage begroeiing. In de huidige situatie staan er 17 windturbines verspreid over de oost-, noord- en westzijde van de Slufterdam (zie figuur 2.1 in bijlage 2). Aan de zuid(oost)zijde van de Slufter bevinden zich de Westplaat/Slikken van Voorne, het Brielsche Gat en de Hinderplaat (zie figuur 1.1). De droogvallende zandplaten en slikken in dit gebied vormen belangrijke rust- en foerageergebieden voor vogels en op de Hinderplaat rusten ook met regelmaat zeehonden. Aan de oostzijde van de Slufter bevinden zich de Vogelvallei en de kleirijpingsvelden. Beide gebieden bestaan uit water omringd door lage vegetatie en worden gebruikt als rust- en/of broedgebied door verschillende soort(groep)en vogels zoals steltlopers, eenden en de lepelaar. 14

3 Vleermuizen en vogels in het plangebied 3.1 Vleermuizen Uit de directe omgeving van de Slufter zijn alleen waarnemingen van gewone en ruige dwergvleermuis bekend (Mostert & Willemsen 2008, waarneming.nl). In alle gevallen betrof het waarnemingen van foeragerende dieren. Gewone dwergvleermuizen worden bijna jaarlijks langs de noordkant van de Slufter waargenomen. Omdat de dieren gewoonlijk niet zo n grote afstand tussen hun verblijfplaats en jachtgebied afleggen (tot ca. 5 km), bestaat het vermoeden dat deze dieren hun verblijfplaats (in gebouwen) in het havengebied hebben, bijvoorbeeld in het Distripark Maasvlakte dat ten noordoosten van de Slufter ligt. Ruige dwergvleermuizen worden incidenteel bij de Slufter waargenomen. Vermoedelijk betreft het langstrekkende dieren, omdat geschikte verblijfplaatsen (holle bomen, vleermuiskasten, houten betimmering tegen huizen en dergelijke) in de directe omgeving ontbreken. Het is ook mogelijk dat het dieren zijn die vanuit de omgeving van het Oostvoornse Meer en of Brielse Meer hier komen foerageren. Ruige dwergvleermuizen worden ook jaarlijks op diverse andere plaatsen op de Eerste Maasvlakte waargenomen. Naast de gewone en de ruige dwergvleermuis is er nog één andere vleermuissoort die mogelijk in de trektijd wel eens in de buurt van de Slufter komt. Het betreft de tweekleurige vleermuis. Deze soort is drie keer op de Eerste Maasvlakte aangetroffen (Limpens et al. 1997, Mostert & Willemsen 2008). Het is, net als de ruige dwergvleermuis, een lange afstandstrekker die in voor- en najaar afstanden van vele honderden kilometers tussen zomer- en wintergebied aflegt. Uit de haven van Rotterdam, de Eerste Maasvlakte en de kustzone van Voorne zijn ook andere vleermuissoorten bekend. Watervleermuis, meervleermuis en rosse vleermuis foerageren bijvoorbeeld boven het Oostvoornse Meer en Brielse Meer (Mostert & Willemsen 2008, Grutters et al. 2013). Op het Landgoed Mildenburg ten zuiden van het Oostvoornse Meer bevinden zich kolonies van rosse vleermuizen (website Zoogdiervereniging) en in Voornse Duin waren in 2012 enkele koloniebomen van watervleermuis aanwezig. In de bunkers in de duinen van Voorne overwinteren watervleermuizen, baardvleermuizen en gewone grootoorvleermuizen. Al deze soorten zijn echter in de directe omgeving van de Slufter niet waargenomen. 3.2 Broedvogels Broedkolonies sterns en meeuwen Eerste Maasvlakte Verspreid over de Eerste Maasvlakte bevinden zich enkele broedkolonies van meeuwen en sterns. Op de Tweede Maasvlakte broeden in 2013 nog geen meeuwen, maar wel een kleine kolonie dwergsterns. Van deze soort vinden vanwege de afstand 15

geen of nauwelijks vliegbewegingen over de Slufter plaats. In de huidige situatie bevinden zich relatief grote gemengde kolonies van meeuwen op het noordelijke deel van de Eerste Maasvlakte (omgeving Yangtzehaven) en op het zuidelijke deel van de Eerste Maasvlakte (met name langs het Hartelkanaal). De visdief broedt o.a. in de Slufter. Een recent overzicht van het totaal aantal broedparen van sterns en meeuwen op de Eerste Maasvlakte is verkregen van Rijkswaterstaat Waterdienst (tabel 3.1;; zie ook Prinsen et al. 2013a). Naast de soorten in tabel 3.1 broeden op de Maasvlakte jaarlijks enkele tientallen stormmeeuwen en zwartkopmeeuwen (laatstgenoemde soort alleen in de Slufter). Wanneer de vogels uit deze kolonies, op foerageertochten richting de Noordzee, de Slufter passeren hebben ze kans om in aanvaring te komen met één van de geplande turbines. Tabel 3.1 Totaal aantal broedparen van de kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw, kokmeeuw en visdief op de gehele Eerste Maasvlakte, in de jaren 2007-2011 (gegevens Rijkswaterstaat Waterdienst). Soort 2007 2008 2009 2010 2011 kleine mantelmeeuw 8.515 9.456 7.382 6.531 6.825 zilvermeeuw 1.069 1.363 879 795 604 kokmeeuw 410 443 818 969 895 visdief 851 1.025 670 861 777 Overige relevante kolonievogels Behalve de kolonievogels op de Eerste Maasvlakte, broeden verschillende soorten kolonievogels op grotere afstand van het plangebied. Deze soorten hebben een dusdanig grote actieradius dat ze op foerageertochten vanuit de kolonies het plangebied van Windpark Slufter kunnen passeren. Het gaat hierbij om de aalscholvers die broeden in het Breede Water in Voornes Duin en om de grote sterns die broeden in het Haringvliet en Grevelingen. Aalscholvers uit het Breede Water De aalscholver broedt voornamelijk in het Breede Water en met enkele paren in het Quackjeswater, beiden gelegen in Voornes Duin. De kolonie aalscholvers in het Breede Water vestigde zich in 1984 waarna de aantallen snel toenamen. Inmiddels is de stand gestabiliseerd rond de 1.000 broedparen (zie tabel 3.2). De aalscholvers van het Breede Water foerageren tot op meer dan 10 kilometer afstand van de kolonie, zowel in de Natura 2000-gebieden Voordelta en Haringvliet als in andere wateren in de omgeving (Dirksen et al. 1989, Fijn et al. in prep.). Aalscholvers uit het Breede Water die ten noorden van de Maasvlakte foerageren en rusten vliegen hier voornamelijk naar toe via het Beerkanaal dwars over de Maasvlakte te vliegen of volgen de kustlijn (Fijn et al. in prep., Prins et al. 2013). Hierbij vliegen de vogels respectievelijk ten oosten en ten zuiden van het plangebied. Passage over het plangebied vindt wel plaats, zoals in juni en juli 2012 is vastgesteld (Prinsen et al. 2013a). Voor een beschrijving van deze vliegbewegingen wordt verwezen naar 3.3. 16

Tabel 3.2 Overzicht van het aantal broedparen van de aalscholver in Natura 2000- gebied Voornes Duin (Bron: Netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS);; www.sovon.nl;; bezocht april 2013). Aantal broedparen Soort 2007 2008 2009 2010 2011 aalscholver 960 843 962 1.014 1.034 Grote stern Haringvliet en Grevelingen De grote stern broedt verspreid over het Deltagebied in een beperkt aantal kolonies die geregeld van plaats wisselen (tabel 3.3 en 3.4). Recente broedplaatsen in het Haringvliet zijn de eilandjes bij de Scheelhoek en de Slijkplaat. Foerageerlocaties van grote sterns van de kolonie bij de Scheelhoek zijn o.a.: Verklikkerplaat, Bollen van de Ooster, het zeegebied ten noorden van Ouddorp en het gebied rond de Hinderplaat. De sterns foerageren vaak op meer dan 10 kilometer afstand van de kolonie, waarbij o.a. ver op zee en (ver) ten noorden van de Tweede Maasvlakte wordt gefoerageerd (Prins al. 2013). Broedende grote sterns van de kolonie op de eilandjes bij de Scheelhoek foerageren veelvuldig ten zuiden van de Slufter in het gebied rond de Hinderplaat. Passages van gezenderde grote sterns vanuit deze kolonie over de Slufter zijn niet vastgesteld (Prins et al. 2013). In juni en juli 2012 zijn tijdens vier veldbezoeken van telkens drie uur in totaal 18 passages van de grote stern over de Slufter en de Distridam vastgesteld (Prinsen et al. 2013a). Dit geeft aan dat er zo nu en dan grote sterns door het plangebied vliegen, maar dat de passagefrequentie niet hoog is. Tabel 3.3 Aantal broedparen van de grote stern in het Deltagebied in de periode 2006 2010 (Bron: Strucker et al. 2011). - = geen broedparen aanwezig. Aantal broedparen Deelgebied 2006 2007 2008 2009 2010 Maasvlakte/Europoort - 1 1 - - Haringvliet (West) 2.099 2.879 1.932 1.593 1.458 Grevelingenmeer, eilanden 1 - - - 465 Schouwen (Zuidkust) 1.766 2.023 700 240 250 W-Zeeuw-Vlaanderen (WS) - 2.058 4.405 5.300 3.700 België 2.062 1.127 249 4 - Tabel 3.4 Aantal broedparen van de grote stern in het Haringvliet en de Grevelingen in de periode 2007 2011 (Bron: Netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS);; www.sovon.nl;; bezocht april 2013). Aantal broedparen Natura 2000-gebied 2007 2008 2009 2010 2011 Haringvliet 2.879 1.932 1.593 1.458 6 Grevelingen 0 0 0 465 4.479 17

Overige broedvogels plangebied Naast algemene soorten zangvogels (o.a. witte kwikstaart, graspieper en kneu) en soorten als bergeend en wilde eend is de omgeving van de Slufter van belang voor verschillende soorten steltlopers, zoals scholekster, kluut en bontbekplevier. Een klein aantal scholeksters, ordegrootte enkele tientallen paren, broedt in de Slufter en in de Vogelvallei, ten oosten van de Slufter. Deze foerageren tijdens laag water mogelijk ook op de Westplaat. Kluten broeden op de slikranden in de Slufter en in de diverse bassins ten oosten van de Slufter. In 2011 ging het om 90 broedparen in de Slufter en 40 broedparen in de Vogelvallei (gegevens Rijkswaterstaat Waterdienst). Het belang van de omgeving van de Slufter voor de bontbekplevier als broedgebied is, na het verdwijnen van het Binnenmeer ten noorden van de Slufter en met de ingebruikname van de Eerste Maasvlakte door industrie, sinds de jaren negentig van de vorige eeuw sterk afgenomen. Er broedden op de hele Eerste Maasvlakte in 2009 nog 15 paren bontbekplevieren, in 2011 ging het in de Slufter zelf om 5 broedparen (Strucker et al. 2010, 2011). Deze foerageren tijdens laag water mogelijk ook op de Westplaat, maar het gaat dan dagelijks om hooguit een gering aantal vliegbewegingen over de zuidelijke Slufterdam. 3.3 Niet-broedvogels in de omgeving van het plangebied In de telgebieden rondom de geplande windparklocatie komen relatief grote aantallen watervogels voor (zie tabel 3.5). Het grootste gedeelte van de watervogels bevindt zich in het buitendijkse intergetijdengebied de Westplaat (telgebieden VD123 en VD128, zie figuur 1.1), dat binnen de Voordelta voor veel watervogels een belangrijk foerageergebied vormt (tabel 3.5). Tijdens hoogwater verblijven veel van deze vogels, met name de steltlopersoorten, aan de randen van dit gebied. Het open water in het Brielsche Gat herbergt regelmatig grote aantallen eendachtigen en aalscholvers. Binnendijks kunnen in de Slufter (telgebied VD126) en het aangrenzende gebied Vogelvallei (telgebied VD124) en de kleirijpingsvelden (telgebied VD125) ten oosten van de Slufter belangrijke aantallen eenden en lepelaars verblijven. De aantallen steltlopers die hier overtijen zijn beduidend lager dan in de buitendijkse gebiedsdelen. 18

Tabel 3.5 Gemiddeld seizoensmaximum van een selectie van watervogels in binnendijkse en buitendijkse telgebieden in en rond de geplande windparklocatie rondom de Slufter (VD126). De ligging van de telgebieden is weergegeven in figuur 1.1. Aalscholver De aalscholver gebruikt het plangebied vooral in de broedperiode en nazomer. Foeragerende en/of rustende aalscholvers komen bijna uitsluitend voor in de gebieden Gat van de Hawk en Kleine Slufter in het noordelijke deel van telgebied VD128. De soort is binnendijks nauwelijks aan de grond of op het water aanwezig (gegevens Rijkswaterstaat Waterdienst). Passages van aalscholvers over de Slufter en door het bestaande windpark komen regelmatig voor en betreffen vooral vogels die van en naar de kustzone van de Tweede Maasvlakte pendelden (Prinsen et al. 2013a). De meeste aalscholvers die overdag op zee of langs de kust foerageren, keren s avonds terug naar de broedkolonies of slaapplaatsen op het vaste land. Deze slaaptrek trad ook in zomer 2012 op boven de Slufter;; van de 253 aalscholvers die tijdens de tellingen over de Slufter vlogen (exclusief aangrenzende Distridam), passeerde 43% tijdens de avondtrek naar de broedkolonie en slaapplaats in Voornes Duin. Iets meer dan de helft van alle passerende aalscholvers vloog op minder dan 30 m hoogte boven de Slufterdam tussen de huidige turbines door, het resterende deel passeerde op een hoogte van 30-150 m boven de dijk (Hartman & Prinsen 2013). Grauwe gans Vanaf oktober neemt het aantal grauwe ganzen rond de Slufter toe tot een gemiddeld aantal van 150-200 vogels in december - januari. Na januari blijven slechts enkele 19

tientallen exemplaren achter, deels vogels die rond de Slufter tot broeden komen. In de periode juli - september waren de afgelopen jaren weinig grauwe ganzen in en rond het plangebied aanwezig (gegevens Rijkswaterstaat Waterdienst). Grauwe ganzen komen vooral buitendijks in relatief grote aantallen voor, in de gebieden Westplaat en Brielsche Gat (tabel 3.5). In de (na)zomer 2012 waren echter ook regelmatig groepen grauwe ganzen binnendijks in de Slufter en de aangrenzende kleirijpingsvelden aanwezig (maximaal 300 aanwezig op 17 september 2012). Waarschijnlijk worden deze relatief grote aantallen grauwe ganzen (ten opzichte van de aantallen in de afgelopen jaren, tabel 3.5) aangetrokken door de nieuwe foerageermogelijkheden op de Tweede Maasvlakte. Hier is op grote schaal op de nieuwe terreindelen gras ingezaaid. Op 10 en 17 september 2012 vlogen bijvoorbeeld s avonds in de schemering 260 respectievelijk 300 grauwe ganzen over de Slufter van en naar de nieuwe graslanden op de Tweede Maasvlakte. Uitwisseling tussen de Tweede Maasvlakte en de Slufter en tussen de Slufter en het kleizettingsgebied vond telkens plaats op lage hoogte, tot circa 90 m boven de dijk, waarbij de ganzen soms in brede waaiers tussen de huidige turbines door vlogen (Hartman & Prinsen 2013). Eenden Binnendijks komen naast grote aantallen wilde eenden o.a. bergeenden, smienten, krakeenden, wintertalingen en pijlstaarten voor (zie tabel 3.5). Vrijwel zonder uitzondering gaat het om aantallen die op landelijk niveau nauwelijks van belang zijn. Hieronder wordt alleen het voorkomen van de (relatief) algemene soorten beschreven. De wilde eend komt in de ordegrootte van vele honderden vogels voor in (de omgeving van) het plangebied, met name in het winterhalfjaar. De aanwezige aantallen vallen echter in het niet bij de totale aantallen die aanwezig zijn in het Deltagebied. De smient is alleen in het winterhalfjaar in grote aantallen aanwezig in (de omgeving van) het plangebied. Binnen de Voordelta komen de belangrijkste aantallen smienten op de Westplaat en in het Brielsche Gat voor. Binnendijks kunnen overdag vele honderden smienten in de waterrijke kleirijpingsvelden ten oosten van de Slufter verblijven. Deze vogels foerageren s nachts waarschijnlijk buitendijks. In estuaria en getijdengebieden zoeken smienten vroeg in de herfst op de schorren deels aquatisch voedsel zoals groenwieren of zeegras (indien beschikbaar), aan het eind van de herfst wordt vaak overgeschakeld naar foerageren op binnendijkse graslanden. Het foerageren doen de smienten vooral s nachts, overdag rusten de vogels op het water. De krakeend komt voornamelijk in het winterhalfjaar in (de omgeving van) het plangebied voor. Vooral de waterrijke kleirijpingsvelden ten oosten van de Slufter, in trek bij veel grondeleenden, is voor de soort van betekenis. In augustus 2012 waren hier maximaal 50 vogels aanwezig (Hartman & Prinsen 2013). Anders dan de smient is de krakeend vooral gebonden aan zoet of brak water, zodat de soort nauwelijks buitendijks aanwezig is. 20

De wintertaling is een doortrekker in het najaar en een wintergast in (de omgeving van) het plangebied. De belangrijkste deelgebieden voor de soort bevinden zich binnendijks, vooral het ondiepe water in de kleirijpingsvelden ten oosten van de Slufter is favoriet. Half september 2012 waren hier meer dan 500 exemplaren aanwezig (Hartman & Prinsen 2013). De binnendijks verblijvende wintertalingen foerageren vermoedelijk zowel binnendijks als buitendijks op plantenzaden en ongewervelden, zodat regelmatige uitwisseling plaatsvindt tussen binnen- en buitendijkse gebieden met mogelijk passages over het plangebied. Relatief grote aantallen pijlstaarten verblijven in (de omgeving van) het plangebied. Het belangrijkste deelgebied voor de soort bevindt zich buitendijks, namelijk de Westplaat (telgebied VD123;; tabel 3.5). Deze vogels zullen zich merendeels van de tijd buitendijks ophouden. Binnendijks zijn de aantallen relatief laag, gemiddeld enkele tientallen exemplaren. Slobeenden komen in relatief lage aantallen in (de omgeving van) het plangebied voor (tabel 3.5). De enige aantallen van betekenis zijn binnendijks op de Slufter (telgebied VD126) en ten noorden van de Slufter op het Binnenmeer geteld (telgebied VD127;; een ondiep water dat eind 2010 is verdwenen door de aankleding van de Eerste Maasvlakte). Het is waarschijnlijk dat de waterrijke kleirijpingsvelden ten oosten van de Slufter, in trek bij veel grondeleenden, voor de soort in betekenis zal toenemen nu het Binnenmeer verdwenen is. Net als krakeend is de soort grotendeel afwezig in grote estuaria en het intergetijdengebied. Uitwisseling met buitendijkse gebieden zal daarom incidenteel plaatsvinden. Lepelaar De hoogste aantallen lepelaars zijn in (de omgeving van) het plangebied aanwezig na het broedseizoen, in juli en augustus. Vanaf juni verblijven volwassen vogels uit de nabijgelegen broedkolonie in Voornes Duin met hun uitgevlogen jongen in het gebied. Vanaf juli komen ook van andere Nederlandse broedkolonies lepelaars naar de Voordelta om op te vetten voor de najaarstrek. Lepelaars komen buitendijks in grote aantallen voor, voornamelijk op de slikken ten zuiden van de Slufter (met name in de Kleine Slufter, telgebied VD128;; tabel 3.5). Veel van deze vogels zijn waarschijnlijk afkomstig van de broedkolonie op Voorne en komen hier tijdens laagwater buitendijks langs de randen van de geulen op o.a. garnalen foerageren. Uit langjarige telgegevens komt het beeld naar voren dat binnendijks slechts kleine aantallen verblijven, met name in de Slufter (telgebied VD126) en op de kleirijpingsvelden ten oosten van de Slufter (telgebied VD125;; tabel 3.5). In de (na)zomer van 2012 waren hier echter grote aantallen lepelaars aanwezig. Tussen 7 juni en 17 september 2012 waren gemiddeld 103 lepelaars in de omgeving van de Slufter aanwezig, met een maximum van 203 exemplaren op 29 augustus 2012. De belangrijkste aantallen verbleven op de kleirijpingsvelden ten oosten van de Slufter, hier werd vooral gerust en gepoetst. Het merendeel van deze vogels vloog toen in de 21

schemering richting Tweede Maasvlakte om daar te gaan foerageren in de in aanleg zijnde Prinses Amaliahaven. Hierbij werd de Slufter van oost naar west gepasseerd. De vogels passeerden de dijk op hoogtes tussen 10 en 80 m boven de dijk. Overdag pleisterden hooguit een tiental vogels op de Tweede Maasvlakte. Wel waren overdag regelmatig groepen lepelaars in de Slufter zelf aanwezig, met een maximum van 87 exemplaren op 17 september 2012 (Hartman & Prinsen 2013). Steltlopers Het merendeel van de steltlopers verblijft buitendijks. Hier bevinden zich ook enkele belangrijke hoogwatervluchtplaatsen voor steltlopers. Binnendijks bevinden zich geen hoogwatervluchtplaatsen van betekenis. Binnendijks verblijven soms wel kleine aantallen scholeksters en kluten (tabel 3.5). Regelmatig vindt uitwisseling plaats van scholeksters tussen binnen- en buitendijkse gebieden, waarbij vooral de dijk ten oosten van de Slufter wordt gepasseerd, maar het gaat om kleine aantallen vogels. Kluten zijn in maart en april, wanneer ze vanuit de overwinteringsgebieden weer in Nederland terugkeren, met de hoogste aantallen aanwezig. Kluten komen in de Slufter en de Vogelvallei meer voor dan in aangrenzende buitendijkse gebieden (tabel 3.5). De binnendijkse omgeving van de Slufter heeft voor de soort een beperkte functie als hoogwatervluchtplaats, maar is wel van belang als broedgebied. In het voorjaar en de (na)zomer van 2012 zijn enkele tientallen passages van individuele of paartjes kluten waargenomen die vooral heen en weer pendelden tussen de Slufter en de waterrijke gebieden direct ten oosten daarvan (Hartman & Prinsen 2013). De vogels vlogen hierbij op zeer lage hoogte, veelal op minder dan 10 m hoogte boven de dijk, tussen de turbines door. Binnendijks foerageren soms bontbekplevieren langs de zuidoever van de Slufter wanneer daar nieuwe slikranden zijn ontstaan (Hartman & Prinsen 2013). Er zijn van deze plevieren geen vliegbewegingen over de dijk vastgesteld, maar het is waarschijnlijk dat onregelmatig uitwisseling tussen binnen- en buitendijkse gebieden optreedt waarbij bontbekplevieren ook de zuidzijde van de Slufterdam passeren. De binnendijkse telgebieden zijn van weinig betekenis voor de tureluur en uitwisseling tussen binnen- en buitendijkse gebieden is verwaarloosbaar, zoals ook is geconstateerd tijdens veldonderzoek in voorjaar en (na)zomer 2012 (Hartman & Prinsen 2013). 3.4 Seizoenstrek Al in de 80-er jaren is door Buurma & van Gasteren (1989) middels radaronderzoek vastgesteld dat tijdens de seizoenstrek in het najaar belangrijke aantallen vogels over de Eerste Maasvlakte trekken. Nabij Hoek van Holland zijn twee duidelijke trekstromen te onderscheiden: één parallel aan de kust naar het zuidwesten toe en één zeewaarts gericht in westelijke richting. Overdag vindt langs de kust veel stuwing plaats. Stuwing wordt omschreven als de reactie van trekkende vogels op het 22

onderliggende landschap waarbij soortvreemde landschappen die in de hoofdtrekrichting liggen worden gemeden (Tinbergen 1956, Alerstam 1990). De stroom vogels steekt bij Hoek van Holland de Nieuwe Waterweg over, waarna in de richting van de westpunt van Voorne wordt gevlogen. In de nacht is er minder stuwing, waarbij de trekstroom parallel aan de kustlijn enkele kilometers breed is (Spaans & van den Bergh 2001). Uit de studie van Buurma & van Gasteren (1989) kwam naar voren dat s nachts in de zeewaarts gerichte trekstroom de vogeldichtheid ruim driemaal zo groot is als in de zuidwestwaarts gerichte trekstroom. In het voorjaar is de vogeltrek in de regio Hoek van Holland een stuk minder intensief en zowel overdag als s nachts is dan duidelijk minder sprake van gestuwde trek dan in het najaar. Vogels die in het voorjaar over Nederland naar het noord(oost)en trekken zijn minder geneigd de kustzone te volgen, maar vliegen in een breed front over het binnenland. Onderzoek in najaar 2012 op de Tweede Maasvlakte (Prinsen et al. 2013b) laat zien dat met name tijdens nachten met gunstige trekomstandigheden in oktober relatief hoge aantallen vogels over de Tweede Maasvlakte kunnen trekken, in ordegrootte gemiddeld zo n 900 1.500 vogels/km/uur. Piekaantallen tijdens enkele nachten bedroegen tot meer dan 4.500 vogels/km/uur voor korte perioden gedurende deze nachten. De hoofdmoot van deze trek betrof lijsterachtigen, vooral koperwiek en in mindere mate zanglijster, merel en kramsvogel. Tijdens de nachtelijke seizoenstrek in oktober 2012 vloog circa één derde van de passerende vogels op rotorhoogte (circa 50-185 m hoogte) van moderne windturbines (Prinsen et al. 2013b). Het is de verwachting dat vanwege de vergelijkbare positie van de Eerste Maasvlakte op de trekroute, in het najaar in ordegrootte vergelijkbare aantallen seizoenstrekkers het plangebied van Windpark Slufter passeren. 23

24

4 Effecten op vleermuizen en vogels De draaiende rotorbladen kunnen een gevaar vormen voor vogels die in de buurt van de windturbines rondvliegen of voor vleermuizen die het plangebied tijdens de trek of foerageertochten passeren en leiden tot aanvaringsslachtoffers onder deze dieren. Dit effect wordt hieronder zoveel mogelijk gekwantificeerd. Bij deze kwantificering moet in acht worden genomen dat, hoewel ze gebaseerd zijn op het meest recente onderzoek, de nodige aannames gedaan zijn en dat ruime marges realistisch zijn rondom de gepresenteerde aantallen. Dat betekent dat de aantallen in absolute zin niet 100% nauwkeurig zijn, maar wel zeer goed bruikbaar om een ordegrootte van effecten te geven. De aannames in de effectbepaling zijn altijd op zo n manier gedaan dat in alle gevallen met zekerheid het worst case scenario is getoetst. Dit betreft o.a. het aantal vogels dat bij het windpark rondvliegt, uitwijkt voor het windpark, en de berekende 1%-mortaliteitsnorm (zie ook bijlage 4 bij flux, uitwijking en 1%- mortaliteitsnorm). 4.1 Effecten op vleermuizen 4.1.1 Aanvaringsrisico bij vleermuizen Op basis van de toevallige waarnemingen van vleermuizen rond de Slufter (er heeft geen gericht onderzoek plaats gevonden) en het landschap ter plaatse is in dit rapport aangenomen dat gewone dwergvleermuizen hier met enige regelmaat foerageren en ruige dwergvleermuizen en mogelijk ook tweekleurige vleermuizen de Slufter in de trektijd in voor- en najaar in kleine aantallen passeren. Over precieze aantallen zijn geen gegevens beschikbaar, maar er kan wel iets gezegd worden over het belang van de Slufter voor deze drie vleermuissoorten (zie ook Limpens et al. 2007). Gewone dwergvleermuis De gewone dwergvleermuis gebruikt het gebied rond de Slufter als jachtgebied, niet als trekroute. In Nederland jaagt de soort in de beschutting van opgaande vegetatie, in de bebouwing in tuinen en bij straatlantaarns, bij water, in bossen en langs de bosrand en in en langs lanen, bomenrijen, singels, houtwallen en holle wegen. Water en oevers vormen belangrijke elementen binnen dit kleinschalige jachtgebied. Jachtvluchten vinden meestal tussen 2 tot 5 meter boven de grond plaats, in uitzonderingsgevallen (bij weinig of geen wind) tot 30 meter boven de grond. Ze blijven dus meestal buiten het bereik van de rotorbladen van de (moderne) windturbines. Het aanvaringsrisico voor gewone dwergvleermuizen voor windturbines in de Slufter is daarom zeer gering. Het aantal gewone dwergvleermuizen dat met één van de turbines in aanvaring komt is te beschouwen als incidenten (<1 exemplaar op jaarbasis). Dit geldt voor alle onderzochte varianten. Dergelijke additionele sterfte brengt de gunstige staat van instandhouding van de betrokken populatie (in dit geval lokaal, regionaal, landelijk) niet in het geding. 25

Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuizen trekken in nazomer/najaar in grote aantallen vanuit Middenen Oost-Europa in zuidwestelijke richting om onder andere in Nederland te overwinteren. Ze leggen daarbij afstanden tot 2.000 km af. Bij het bereiken van Nederland verspreiden de dieren zich over het land, maar er is toch nog sprake van enige gestuwde trek langs de kuststrook. Veel dieren vliegen ook verder van de kust en boven water. Op welke hoogte de dieren tijdens de trek vliegen is onbekend, maar bij gunstige weersomstandigheden, met relatief warm weer en geen of weinig wind worden ze tot op hoogtes van 25-50 meter waargenomen. Jagende ruige dwergvleermuizen worden over het algemeen op hoogtes van 3-15 meter boven het landschap en relatief dicht bij structuren waargenomen. In bos of lanen maken ze kleinere rondjes en banen en vliegen ze dichter op de vegetatie, maar altijd zoveel mogelijk langs (parallel aan) de vegetatie. Bij windstil weer vliegen ze hoger, verder van de vegetatie en meer in het open landschap, terwijl ze bij wind meer en meer de beschutting zoeken. Het aanvaringsrisico bij de Slufter (een relatief kale en winderige locatie) is dus het hoogst bij weinig wind, want dan vliegen de dieren mogelijk binnen het bereik van de rotorbladen van de windturbines. Bij geen of zeer weinig wind staan de windturbines echter stil en is het aanvaringsrisico nihil. Hoewel onbekend is hoeveel dieren de Slufter tijdens de trek passeren is het aantal dat hier op nachten met wind binnen het bereik van de rotorbladen passeert waarschijnlijk zeer gering. Het aantal ruige dwergvleermuizen dat vervolgens ook nog met één van de windturbines in aanvaring komt is te beschouwen als incidenten (<1 exemplaar op jaarbasis). Dit geldt voor alle onderzochte varianten. Dergelijke additionele sterfte brengt de gunstige staat van instandhouding van de betrokken populatie (in dit geval landelijk, internationaal flyway ) niet in het geding. Tweekleurige vleermuis Deze soort wordt de laatste jaren vaker in Nederland waargenomen. Of dit een gevolg is van een toegenomen onderzoeksinspanning of een uitbreiding van het areaal van de soort is onbekend. Het aantal waarnemingen is echter nog steeds gering;; nog geen 200 exemplaren in de afgelopen 13 jaar. Net als de ruige dwergvleermuis kunnen tweekleurige vleermuizen tijdens de trek grote afstanden afleggen. Ze worden in de trektijd (najaar) in Nederland vooral in steden in de kustgebieden waargenomen. Op welke hoogte de dieren tijdens de trek vliegen is onbekend. Op basis van de gelijkenis van de morfologie van de vleugels en het vlieggedrag met de rosse vleermuis is te verwachten dat de tweekleurige vleermuis op dezelfde hoogten als deze soort zal trekken, te weten tot 100 meter (en soms zelfs hoger). Tijdens de jacht vliegen tweekleurige vleermuizen over het algemeen ook hoog boven het landschap, tussen 50 en 100 meter hoog. Op weg naar het jachtgebied verplaatst 26

de soort zich over het algemeen eveneens op dergelijke hoogten boven het landschap. Met vlieghoogten tussen 50 en 100 (of meer) meter is het aanvaringsrisico met windturbines relatief hoog. De soort komt echter tot dusver maar incidenteel voor in de directe omgeving van de Slufter, zodat de kans op aanvaringen van tweekleurige vleermuizen met de geplande windturbines bij de Slufter verwaarloosbaar klein is. Het aantal tweekleurige vleermuizen dat met één van de windturbines in aanvaring komt is te beschouwen als incidenten (<1 exemplaar op jaarbasis). Dit geldt voor alle onderzochte varianten. Dergelijke additionele sterfte brengt de gunstige staat van instandhouding van de betrokken populatie (in dit geval regionaal, landelijk) niet in het geding. 4.1.2 Conclusie aanvaringsrisico s vleermuizen De exploitatie van Windpark Slufter zal leiden tot incidentele slachtoffers onder gewone dwergvleermuizen, ruige dwergvleermuizen en (mogelijk) tweekleurige vleermuizen. De instandhouding van de lokale, regionale en of landelijke populaties is niet in het geding. 4.2 Aanvaringsrisico s voor vogels 4.2.1 Ordegrootte totaal aantal aanvaringsslachtoffers Op basis van resultaten van slachtofferonderzoeken in bestaande windparken in Nederland en België is voor de vijf opstellingsvarianten van Windpark Slufter een inschatting gemaakt van de totale jaarlijkse vogelsterfte als gevolg van aanvaringen met de windturbines. Gemiddeld vallen in Nederland en België in een windpark ongeveer 20 slachtoffers per turbine per jaar (Winkelman 1989; Winkelman 1992a; Musters et al. 1996; Baptist 2005; Schaut et al. 2008; Everaert 2008; Krijgsveld et al. 2009; Krijgsveld & Beuker 2009; Beuker & Lensink 2010; Verbeek et al. 2012). Afhankelijk van onder andere de aanwezigheid van vogels en de intensiteit van vliegbewegingen in de omgeving van het windpark, de configuratie van het windpark en de afmetingen van de windturbines, varieert dit aantal van minimaal een enkel tot maximaal enkele tientallen slachtoffers per turbine per jaar. Aangezien binnen en nabij het plangebied veel vogels vliegen (zie hoofdstuk 3 en Prinsen et al. 2013a,b), wordt er veiligheidshalve van uitgegaan dat het aantal slachtoffers per windturbine in Windpark Slufter boven het voornoemde gemiddelde zal liggen. Het rotoroppervlak van de turbines die voorzien zijn voor windpark Slufter is anderhalf (variant B) tot twee maal groter (variant C) dan de grootste turbines waarvan in Nederland en België tot nu toe resultaten van slachtofferonderzoek beschikbaar zijn. Grotere rotoren beslaan een groter oppervlak, waardoor de kans dat vogels in het risicovlak van de rotor van een turbine vliegen ook groter is. Tegelijkertijd ontstaat bij de nu geplande turbines, met uitzondering van variant Bmax, door de relatief hoge 27

ashoogte meer ruimte onder de rotorbladen, in dit geval 27-50 m (zie tabel 2.1), dan in onder de windturbines in bovengenoemde referentieparken. Daardoor zullen veel van de lokale vliegbewegingen onder het rotoroppervlak plaats kunnen vinden en dus buiten de risicozone. Dit is ook waargenomen in het bestaande windpark op de Slufterdam, waar o.a. visdief en kokmeeuw de windturbines hoofdzakelijk beneden het huidige rotoroppervlak (c. 30 m boven de dijk) passeerden (Prinsen et al. 2013a). Daarnaast is de ruimte tussen grotere turbines ook groter, waardoor vogels makkelijker tussen de turbines door kunnen vliegen en zodoende een passage van het rotorvlak kunnen vermijden. Het is niet met zekerheid te zeggen in hoeverre het samenspel van bovengenoemde factoren zal leiden tot een stijging of afname van het aantal vogelslachtoffers per turbine in de verschillende varianten ten opzichte van windturbines waarbij eerdergenoemde onderzoeken in Nederland en België hebben plaatsgevonden. Op basis van deskundigenoordeel wordt voor Windpark Slufter een iets groter aantal slachtoffers per turbine per jaar voorspeld dan de gemiddeld 20 slachtoffers/turbine/jaar in de voornoemde slachtofferonderzoeken. Het aantal zal echter wel lager liggen dan de tot nu toe hoogste gemiddelde aantallen slachtoffers (40-50. per windturbine op jaarbasis, zie bijlage 3). Dergelijke hoge aantallen zijn vastgesteld bij windturbines waar veel grotere aantallen vogels passeren (met name tijdens de seizoenstrek) dan over de Eerste Maasvlakte het geval is. Voor Windpark Slufter wordt daarom uitgegaan van een gemiddeld aantal van 30 slachtoffers per windturbine per jaar. Aangenomen is dat het relatief beperkte verschil in turbinegrootte tussen de varianten niet zal leiden tot een duidelijk verschil in het aantal slachtoffers per turbine per jaar. De verschillen tussen de varianten worden in deze eerste globale schatting van het aantal slachtoffers dan ook volledig veroorzaakt door het verschil in het aantal voorziene windturbines. Het aantal vogelslachtoffers dat voor de verschillende varianten wordt voorspeld ligt in de ordegrootte van 350-500 slachtoffers per jaar voor het gehele windpark (tabel 4.1). Dit is inclusief seizoenstrekkers en lokaal talrijke soorten, zoals meeuwen. Rekening houdend met het totaal aantal windturbines dat bij de verschillende varianten gepland is wordt het hoogste aantal aanvaringslachtoffers verwacht bij variant A. Variant C zal naar verwachting de minste slachtoffers eisen (tabel 4.1). In alle varianten gaat het om ordegrootte enkele honderden aanvaringsslachtoffers op jaarbasis. Gezien de onzekerheden in de berekeningen en aannames is het niet verantwoord de varianten op dit aspect (totaal aantal aanvaringsslachtoffers vogels, alle soorten tezamen) te onderscheiden. 28