Instantie. Onderwerp. Datum



Vergelijkbare documenten
Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Tussenpersonen. Handelsagentuur. Opzeggings- en uitwinningsvergoeding. Schadevergoeding wegens schending van het concurrentiebeding Datum 8 november 2007 Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. M&D Seminars - 2008 M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38-9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17 info@mdseminars.be - www.mdseminars.be

8 NOVEMBER 2007 C.05.0567.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.05.0567.N KRIGORI, naamloze vennootschap, met zetel te 1910 Kampenhout, Rood Kloosterlaan 54, eiseres, vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Brederodestraat 13, waar keuze van woonplaats wordt gedaan, tegen V.L., verweerder, vertegenwoordigd door mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan.

8 NOVEMBER 2007 C.05.0567.N/2 I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 7 juni 2005 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel. Eerste voorzitter Ghislain Londers heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd. II. CASSATIEMIDDEL De eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 18, in het bijzonder 3, 19, 20, in het bijzonder vijfde lid, 1, 24, in het bijzonder 2, van de wet van 13 april 1995 betreffende de Handelsagentuurovereenkomsten. - artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek; Aangevochten beslissingen De appelrechters verklaren de vordering van verweerder strekkende tot veroordeling van de eiseres tot betaling van een opzeggingsvergoeding en tot betaling van een uitwinningsvergoeding gegrond, veroordelen de eiseres op grond daarvan tot betaling aan de verweerder van respectievelijk 2.285,20 euro als opzeggingsvergoeding en 6.500,00 euro als uitwinningsvergoeding telkens vermeerderd met de interesten en wijzen de vordering van de eiseres strekkende tot veroordeling van de verweerder tot betaling van een schadevergoeding wegens schending van het concurrentiebeding af als ongegrond op grond van de volgende redengeving: 3. Opzeggingsvergoeding. (De eiseres) betwist dat zij - zoals geoordeeld door de eerste rechter - de handelsagentuurovereenkomst zou beëindigd hebben in strijd met artikel 19 van de wet van 13 april 1995 en bijgevolg een vervangende schadevergoeding van één maand gemiddelde commissieloon zou verschuldigd zijn. (De eiseres) beweert dat zij de wettelijke termijn van zeven werkdagen tussen de kennisneming van de ernstige tekortkoming of de uitzonderlijke omstandigheden, vermeld in artikel 19 van de wet van 13 april 1995, en de beëindiging heeft gerespecteerd. Daartoe ontkent zij in graad van hoger beroep de uitspraken gedaan door haar gedelegeerd bestuurder op de zitting van 20 november 2000 - door de eerste rechter in het vonnis a quo aangehaald - (...) - waaruit blijkt dat deze reeds enkele weken op de

8 NOVEMBER 2007 C.05.0567.N/3 hoogte was van de aangehaalde feiten, alvorens op 24 september 1999 de handelsagentuurovereenkomst zonder opzegging te beëindigen. Zij doet tevens een beroep op het bestaan van zogenaamde verzwarende omstandigheden (in het bijzonder de verkoop van één fiets en verschillende onderdelen van een naaste concurrent) waarbij ingeval van opeenvolgende feiten de termijn van zeven werkdagen slechts zou beginnen lopen vanaf de kennisname van deze verzwarende omstandigheden. (De eiseres) vermag met bovenstaand argument echter niet het formalisme van artikel 19, tweede lid, te omzeilen. De termijn van zeven werkdagen begint te lopen vanaf het ogenblik dat de partij die beëindigt voldoende zekerheid heeft over de feiten, begeleid van verzwarende omstandigheden, die volgens haar een voldoende ernstige tekortkoming uitmaken. In zijn verklaring voor de eerste rechter heeft de gedelegeerd bestuurder van (de eiseres) bevestigd dat zij op het ogenblik van de beëindiging van de overeenkomst reeds enkele weken op de hoogte was van de feiten die zij als ernstige tekortkoming aanzag en heeft hij geen gewag gemaakt van later ontdekte feiten. (De eiseres) maakt niet aannemelijk dat de eerste rechter deze verklaring onjuist heeft weergegeven. Het (hof van beroep) stelt bovendien vast dat de verkoop in eigen naam door (de verweerder) van concurrerende producten door (de eiseres) zelf reeds als een ernstige inbreuk werd en wordt gekwalificeerd en reeds meer dan zeven werkdagen vóór de beëindiging met voldoende zekerheid gekend was en dat er bijgevolg in de gegeven omstandigheden geen reden was om nog op nieuwe feiten of bijkomende bewijzen te wachten. Bijgevolg stelt het (hof van beroep) met de eerste rechter vast dat de opzegging van de handelsagentuurovereenkomst door (de eiseres) niet conform het tweede lid van artikel 19 van de wet van 13 april 1995 heeft plaatsgevonden en (de verweerder) bijgevolg gerechtigd is op de door de handelsagentuurovereenkomst en de door de wet bepaalde opzeggingsvergoeding van één maand, berekend op basis van de gemiddelde commissielonen gedurende de maanden voorafgaand aan de opzegging. Volgens de door (de eiseres) overgelegde cijfers die door (de verweerder) niet worden weerlegd, bedraagt deze vergoeding 2.285,20 euro. ( ) 5. Uitwinningsvergoeding (De verweerder) vordert een uitwinningsvergoeding begroot op 36.000,00 euro. Aangezien (de eiseres) de handelsagentuurovereenkomst niet heeft beëindigd zoals bepaald in artikel 19 van de wet van 13 april 1995 - zie supra: de feiten ter rechtvaardiging van de beëindiging waren haar al meer dan zeven werkdagen bekend -

8 NOVEMBER 2007 C.05.0567.N/4 kan zij zich niet op artikel 20, vijfde lid, 1, van deze wet beroepen om te stellen dat de uitwinningsvergoeding niet verschuldigd is. Gelet op de aanwezigheid van een concurrentiebeding in de handelsagentuurovereenkomst, moet krachtens de artikelen 24, 3 en 20, tweede lid, van de wet van 13 april 1995 worden vermoed dat (de verweerder) klanten heeft aangebracht, die na de beëindiging van de overeenkomst nog aanzienlijke voordelen konden opleveren voor (de eiseres). Deze laatste bewijst het tegendeel niet. Gelet op de overgelegde stukken (klantenlijst bij het begin van de handelsagentuur en commissiestaten) en bij gebrek aan meer adequate becijferingscriteria, dient het bedrag van de uitwiningsvergoeding ex aequo et bono te worden bepaald op de som van 6.500,00 euro. B. Vordering (de eiseres) Vordering tot schadevergoeding wegens schending van het concurrentiebeding. De handelsagentuurovereenkomst tussen partijen bevat een concurrentiebeding (artikel 25), dat als volgt luidt: Het is de handelsagent na de beëindiging van de handelsagentuur gedurende 6 maanden in het gebied of de klantenkring verboden, zaken van dezelfde soort als de zaken te bemiddelen of af te sluiten, op straffe van een schadevergoeding gelijk aan 1 jaar vergoeding berekend op basis van het gemiddelde van de vijf voorafgaande jaren of op basis van de gemiddelde vergoeding in de voorafgaande jaren indien de handelsagentuur minder dan vijf jaar heeft geduurd, dit onverminderd een hogere schadevergoeding, mocht de principaal daarvan het bewijs leveren. Dit concurrentiebeding voldoet aan de geldigheidsvoorwaarden bepaald in artikel 24 van de wet van 13 april 1995. Aangezien (de eiseres) de handelsagentuurovereenkomst echter heeft beëindigd, maar niet zoals bepaald in artikel 19 van de wet van 13 april 1995 - zie supra: de feiten ter rechtvaardiging van de beëindiging waren haar al meer dan zeven werkdagen bekend - heeft het concurrentiebeding krachtens artikel 24, 2, van deze wet geen uitwerking, zodat de op grond van dit beding gevorderde vergoeding niet kan worden toegekend. Grieven Eerste onderdeel Overeenkomstig artikel 19 van de Handelsagentuurovereenkomstenwet kan elke partij de overeenkomst zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn beëindigen wanneer de andere partij ernstig tekort komt in haar verplichtingen. De overeenkomst kan niet meer worden beëindigd zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn wanneer het feit ter rechtvaardiging hiervan sedert ten minste zeven werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept.

8 NOVEMBER 2007 C.05.0567.N/5 Op grond van artikel 18, 3, van de Handelsagentuurovereenkomstenwet is de partij die de overeenkomst wegens een ernstige tekortkoming beëindigt geen opzeggingsvergoeding verschuldigd. Op grond van artikel 20, vijfde lid, 1, van diezelfde wet is de uitwinningsvergoeding niet verschuldigd indien de principaal de overeenkomst heeft beëindigd vanwege een aan de agent te wijten ernstige tekortkoming zoals bepaald in artikel 19, eerste lid. Wanneer de ernstige tekortkoming die de beëindiging zonder opzegging rechtvaardigt bestaat in een aanhoudende tekortkoming van de handelsagent kan de principaal de beëindiging op staande voet evenwel nog steeds geven zolang die tekortkoming aanhoudt en uiterlijk binnen de zeven werkdagen nadat dit feit bekend is aan de principaal. Te dezen voerde de eiseres in haar appelconclusie op omstandige wijze aan dat: (...) in het geval van opeenvolgende feiten de termijn van zeven werkdagen pas begint te lopen op het ogenblik dat de verzwarende omstandigheden bekend worden; Dat in casu eerst werd vernomen dat (de verweerder) bij cliënteel van (de eiseres) concurrerende goederen in eigen naam factureerde en iets later bovendien werd vernomen dat hij daarenboven tevens optrad voor een naaste concurrent en diens goederen aan het cliënteel van de eiseres verkocht; Dat het immers vaststaat dat (de verweerder) minstens één fiets en verschillende onderdelen in opdracht van de BVBA Formula Cycling, een naaste concurrent van (de eiseres), aan de man bracht. Dat (de verweerder) dit in zijn verzoekschrift in hoger beroep zelfs toegeeft toch poogt via allerlei omwegen te stellen dat een fiets van een lagere prijs geen concurrentieel product betreft voor de handel van de eiseres; Dat het vaststellen van deze verzwarende omstandigheid de definitieve doorslag heeft gegeven inzake de onmiddellijke verbreking van de handelsagentuurovereenkomst op basis van artikel 21 van de desbetreffende overeenkomst tussen de partijen; Dat het in casu ging om nieuwe feiten dewelke tot gevolg hebben dat zij samen met de oudere feiten de tekortkoming of de omstandigheid uitzonderlijk maken, niettegenstaande de reeds ernstige status van de voorafgaande feiten. Dat zelfs als zou worden weerhouden dat de onmiddellijke opzegging niet gebeurde binnen de zeven dagen na de eerste kennisname, lees vermoeden, van onregelmatigheden in hoofde van (de verweerder), quod non, en dit bovendien vereist is in het kader van artikel 19 van de wet van 13 april 1995, dan nog een onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst in rechte verantwoord is daar de kennisgeving in elk geval plaatsvond binnen de zeven dagen na de kennisname van bovenvermelde verzwarende omstandigheden; (De eiseres) derhalve artikel 19 van de wet van 13 april 1995 niet heeft geschonden en zij de overeenkomst derhalve terecht heeft beëindigd zonder opzeggingstermijn of

8 NOVEMBER 2007 C.05.0567.N/6 opzeggingsvergoeding wegens schending van het niet-concurrentiebeding zoals voorzien in artikel 25 van de Handelsagentuurovereenkomst. De appelrechters oordelen dat de termijn van zeven werkdagen begint te lopen vanaf het ogenblik dat de partij die beëindigt voldoende zekerheid heeft over de feiten, begeleid van verzwarende omstandigheden die volgens haar een voldoende ernstige tekortkoming uitmaken. Zij stellen verder vast dat in zijn verklaring voor de eerste rechter de gedelegeerd bestuurder van de eiseres heeft bevestigd dat zij op het ogenblik van de beëindiging van de overeenkomst reeds enkele weken op de hoogte was van de feiten die zij als ernstige tekortkoming aanzag en hij geen gewag heeft gemaakt van later ontdekte feiten. Het hof van beroep stelt bovendien vast dat de verkoop in eigen naam door verweerder van concurrerende producten door de eiseres zelf reeds als een ernstige inbreuk werd en wordt gekwalificeerd en reeds meer dan zeven werkdagen vóór de beëindiging met voldoende zekerheid gekend was en dat er bijgevolg in de gegeven omstandigheden geen reden was om nog op nieuwe feiten of bijkomende bewijzen te wachten. De appelrechters beslissen dat de eiseres niet tot een geldige beëindiging zonder opzegging wegens ernstige tekortkomingen is overgegaan uitsluitend op de grond dat de eiseres niet bewijst dat de beëindiging is gebeurd binnen de zeven werkdagen nadat zij voldoende kennis had van de ingeroepen feiten. De appelrechters gaan echter niet na en stellen geenszins vast dat de verweerder meer dan zeven werkdagen vóór de overeenkomst beëindigd werd wegens ernstige tekortkoming, de verkoop van concurrerende producten had stop gezet. Hieruit volgt dat de appelrechters door te oordelen dat de verkoop van concurrerende producten door de verweerder reeds meer dan zeven werkdagen vóór de beëindiging met voldoende zekerheid aan de eiseres bekend was en dat er bijgevolg in de gegeven omstandigheden geen reden was om nog op nieuwe feiten of bijkomende feiten of bijkomende bewijzen te wachten en dat om die reden de gegeven opzegging op grond van ernstige tekortkoming ongeldig is, hun beslissing niet naar recht verantwoorden omdat zij niet vaststellen dat de verweerder de hem verweten tekortkomingen meer dan zeven werkdagen vóór de beëindiging had stop gezet en zij tevens door dat oordeel het principieel recht van de eiseres aantasten om zelf te beslissen wanneer de samenwerking niet meer mogelijk is en dienvolgens de handelsagentuurovereenkomst te beëindigen op grond van ernstige tekortkoming. Dit klemt des te meer nu de eiseres precies had aangevoerd dat de verkoop door de verweerder van producten van een naaste concurrent de definitieve doorslag had gegeven (schending van artikel 19 van de Handelsagentuurovereenkomstenwet). Daaruit volgt dat de appelrechters de eiseres niet naar recht veroordelen tot betaling van een opzeggingsvergoeding (schending van de artikelen 18, 3, en 19 van de Handelsagentuurovereenkomstenwet). Tweede onderdeel Overeenkomstig artikel 20, vijfde lid, 1, van de Handelsagentuurovereenkomstenwet is de uitwinningsvergoeding niet verschuldigd indien de principaal de overeenkomst heeft beëindigd vanwege een aan de agent te wijten ernstige tekortkoming zoals bepaald in

8 NOVEMBER 2007 C.05.0567.N/7 artikel 19, eerste lid. De beslissing van de appelrechters dat de eiseres niet is overgegaan tot een beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst zoals bepaald in artikel 19 omdat de feiten ter rechtvaardiging van de beëindiging haar al meer dan zeven werkdagen bekend waren is, zoals in het eerste onderdeel werd uiteengezet, evenwel niet naar recht verantwoord. Hieruit volgt dat de appelrechters hun beslissing waarbij de eiseres wordt veroordeeld tot betaling van een uitwinningsvergoeding van 6.500,00 euro aan de verweerder niet naar recht verantwoorden met de overweging dat de eiseres niet zou zijn overgegaan tot een beëindiging zoals bepaald in artikel 19 van de Handelsagentuurovereenkomstenwet zodat zij zich niet op artikel 20, vijfde lid, 1, van deze wet kan beroepen om te stellen dat de uitwinningsvergoeding niet verschuldigd is (schending van artikelen 19 en 20, vijfde lid, 1, van de Handelsagentuurovereenkomstenwet). Derde onderdeel De appelrechters stellen vast dat de overeenkomst tussen de partijen een concurrentiebeding bevat in zijn artikel 25 dat als volgt luidt: Het is de handelsagent na de beëindiging van de handelsagentuur gedurende zes maanden in het gebied of de klantenkring verboden, zaken van dezelfde soort als de zaken te bemiddelen of af te sluiten, op straffe van een schadevergoeding gelijk aan een jaar vergoeding berekend op basis van het gemiddelde van de vijf voorafgaande jaren of op basis van de gemiddelde vergoeding in de voorafgaande jaren indien de handelsagentuur minder dan vijf jaar heeft geduurd, dit onverminderd een hogere schadevergoeding, mocht de principaal daarvan het bewijs leveren. De appelrechters stellen tevens vast dat dit concurrentiebeding voldoet aan de geldigheidsvoorwaarden bepaald in artikel 24 van de Handelsagentuurovereenkomstenwet. De appelrechters oordelen evenwel dat het concurrentiebeding krachtens artikel 24, 2 van de Handelsagentuurovereenkomstenwet geen uitwerking heeft om reden dat de eiseres de handelsagentuurovereenkomst weliswaar heeft beëindigd, maar niet zoals bepaald in artikel 19 van de wet van 13 april 1995 omdat de feiten ter rechtvaardiging van de beëindiging haar al meer dan zeven werkdagen waren bekend. De beslissing van de appelrechters dat de eiseres niet is overgegaan tot een geldige beëindiging van de overeenkomst op grond van een ernstige tekortkoming van de verweerder, is, zoals in het eerste onderdeel werd uiteengezet, evenwel niet naar recht verantwoord. Hieruit volgt dat de appelrechters hun beslissing dat de eiseres geen aanspraak kan maken op de op grond van dit beding gevorderde vergoeding niet naar recht verantwoorden (schending van de artikelen 19 en 24, in het bijzonder 2 en 4 van de Handelsagentuurovereenkomstenwet) en zodoende tevens de bindende kracht van de overeenkomst tussen de partijen, in het bijzonder het artikel 25 ervan, miskennen (schending van artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek).

8 NOVEMBER 2007 C.05.0567.N/8 III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Eerste onderdeel 1. Artikel 19, eerste lid, van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst, hierna Handelsagentuurwet genoemd, bepaalt dat elke partij, onverminderd alle schadeloosstellingen, de overeenkomst zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn kan beëindigen, wanneer uitzonderlijke omstandigheden elke professionele samenwerking tussen de principaal en de handelsagent definitief onmogelijk maken of wanneer de andere partij ernstig tekort komt in haar verplichtingen. Het tweede lid van het voormelde artikel bepaalt dat de overeenkomst niet meer kan worden beëindigd zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn, wanneer het feit ter rechtvaardiging hiervan sedert ten minste zeven werkdagen bekend is aan de partij die er zich op beroept. Krachtens artikel 18, 3, Handelsagentuurwet is de partij die de overeenkomst beëindigt zonder een van de in artikel 19, eerste lid, vermelde reden op te geven of zonder de in artikel 18, 1, tweede lid, vastgestelde opzeggingstermijn in acht te nemen, gehouden de andere partij een opzeggingsvergoeding te betalen die gelijk is aan de vergoeding die gebruikelijk is en overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij het resterende deel van die termijn. 2. Uit de voormelde wettelijke bepalingen volgt dat wanneer de principaal de overeenkomst beëindigt zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn op grond van ernstige tekortkomingen die hem sedert meer dan zeven werkdagen bekend zijn, hij gehouden is de handelsagent een opzeggingsvergoeding te betalen. Het feit dat aanleiding geeft tot beëindiging zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn van de handelsagentuurovereenkomst overeenkomstig artikel 19, tweede lid, Handelsagentuurwet, is aan de principaal bekend wanneer deze omtrent het bestaan van het feit en de omstandigheden die daarvan een reden tot beëindiging zonder opzegging kunnen maken, voldoende zekerheid heeft om

8 NOVEMBER 2007 C.05.0567.N/9 met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen, inzonderheid voor zijn eigen overtuiging en tevens tegenover de andere partij en het gerecht. Dit is ook het geval wanneer de ernstige tekortkomingen die de beëindiging zonder opzegging rechtvaardigen voortduren tussen het ogenblik dat zij bekend zijn aan de principaal in voormelde zin en de beëindiging van de overeenkomst. 3. Het onderdeel dat er van uitgaat dat wanneer de ernstige tekortkoming die de beëindiging zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn rechtvaardigt bestaat in een voortdurende tekortkoming van de handelsagent, de principaal de overeenkomst binnen de wettelijke termijn nog steeds kan beëindigen zolang die tekortkoming voortduurt, faalt naar recht. Tweede en derde onderdeel 4. Uit het antwoord op het eerste onderdeel volgt dat de beide onderdelen er ten onrechte van uitgaan dat de appelrechters hun beslissing met betrekking tot de laattijdigheid van de beëindiging van de agentuurovereenkomst door de principaal niet naar recht verantwoorden. De onderdelen missen feitelijke grondslag. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres in de kosten. De kosten zijn begroot op de som van 574,99 euro jegens de eisende partij en op de som van 135,48 euro jegens de verwerende partij. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit eerste voorzitter Ghislain Londers, als voorzitter, en de raadsheren Etienne Goethals, Eric Dirix, Beatrijs Deconinck en Alain Smetryns, en in openbare terechtzitting van 8 november 2007 uitgesproken door eerste voorzitter Ghislain Londers, in aanwezigheid van advocaat-generaal Christian Vandewal, met bijstand van adjunct-griffier Johan Pafenols.

8 NOVEMBER 2007 C.05.0567.N/10 J. Pafenols A. Smetryns B. Deconinck E. Dirix E. Goethals G. Londers