Jurisprudentiebulletin



Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:GHARN:2007:208

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

ECLI:NL:GHLEE:2010:BL7457 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

De positie van het slachtoffer in het strafproces De benadeelde Nabestaanden Splitsing van de vordering door de benadeelde

ECLI:NL:GHARN:2009:BH3792

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:RBDHA:2014:1284

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM5215 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 1 december 2015 TEGENSPRAAK. Promis

ECLI:NL:RBROT:2017:2554

ECLI:NL:RBNHO:2015:1805

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Aanbevelingen behandeling civiele schadevordering in het strafproces (wet Terwee)

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:GHARN:2004:AQ5960

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

Uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS)

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

LJN: BF8034, Rechtbank Arnhem, 05/

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

CLI:NL:RBMNE:2014:6501

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:RBZUT:2012:BX2401

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

ontnemingsbeslissing

ECLI:NL:GHAMS:2016:1483 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek

ECLI:NL:RBMID:2010:BP5101

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

Jurisprudentiebulletin

ECLI:NL:RBUTR:2012:BV9150

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

Jurisprudentiebulletin

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN1717 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:RBOVE:2013:320

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

Jurisprudentiebulletin

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

ECLI:NL:GHSHE:2014:1318

ECLI:NL:RBZUT:2008:BG8054

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9715

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5211

Verzoek tot Schadevergoeding Bestemd voor strafdossier

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f

ECLI:NL:RBASS:2012:BW7835

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Transcriptie:

2011, aflevering 6 Nummers: 124 149 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel: JBS 2011, nr. 124 Hof s-hertogenbosch 1 juni 2011 LJN: BQ9885 Intrekking hoger beroep door verdachte. Belang van de benadeelde partij. Hof verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk. Overwogen wordt dat belangen van de benadeelde partijen in hoger beroep niet aan de orde kunnen zijn aangezien verdachte nog in faillissement verkeert. JBS 2011, nr. 125 Hof Amsterdam 1 juni 2011 LJN: BQ7128 Benadeelde partij heeft geen voegingsformulier gekregen in eerste aanleg en zich niet gevoegd. Gelet hierop is de benadeelde partij in hoger beroep niet ontvankelijk, maar het hof legt wel schadevergoedingsmaatregel op. JBS 2011, nr. 126 Rb. Utrecht 1 juni 2011 LJN: BQ6884 Gedwongen prostitutie (mensenhandel). Splitsing van de vordering door benadeelde partij. Vordering en toewijzing 100,- per gewerkte dag voor materiële schade. Tevens voorschot 17.500 immaterieel. Wettelijke rente vanaf het midden van de bewezenverklaarde periode. JBS 2011, nr. 127 Rb. s-gravenhage 6 juni 2011 LJN: BQ7274 Moment indiening vordering benadeelde partij. Heropening zitting omdat de benadeelde partij niet was opgeroepen en de vordering niet besproken. De vordering die op laatste zitting is ingediend is daarom tijdig ingediend. Vordering echter toch niet ontvankelijk omdat niet is gebleken van een rechtsgeldige ondertekening door de gemachtigde. JBS 2011, nr. 128 Rb. Zutphen 7 juni 2011 LJN: BQ7343 1. Rechtstreekse schade. Toewijzing van reisen telefoonkosten die de moeder heeft gemaakt in belang van haar minderjarige zoon. 2. Ook al is er gratis rechtshulp van Slachtofferhulp Nederland mogelijk: geen rechtsregel verbiedt dat de benadeelde partij zich door een advocaat laat bijstaan. Veroordeling van verdachte in kosten rechtsbijstand. JBS 2011, nr. 129 Rb. Zwolle 9 juni 2011 LJN: BR2532 Rechtstreekse schade. De banken zijn ontvankelijk als benadeelde partij, omdat zij rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van de oplichting. Overigens zijn ze om andere redenen toch niet ontvankelijk. JBS 2011, nr. 130 Rb. Utrecht 10 juni 2011 LJN: BQ9136 1. Eigen schuld van de benadeelde partij. Verdachte houdt zich aan het opgelegde contactverbod en gaat verhuizen. Rb. oordeelt dat er zo sprake is van voldoende genoegdoening aan de benadeelde partij. 2. Tijdelijke opheffing locatieverbod door officier wanneer verdachte gaat verhuizen. JBS 2011, nr. 131 HR 14 juni 2011 LJN: BP8798 Pre Terwee zaak. 1. Nu het slachtoffer een voegingsformulier toegestuurd heeft gekregen, kan het niet inachtnemen van de voorschriften die voor de voeging golden onder het hier toepasselijke art. 332 (oud) Sv hem niet ten nadele strekken. (Onder het oude recht kon de beledigde partij zich alleen ter zitting voegen) 2. HR verbetert zelf het arrest van het hof door de destijds geldende maximale bedrag van ƒ1.500 toe te wijzen en voor het overige niet ontvankelijk te verklaren. (Anders: A-G Aben) (vervolg op blz. 2)

JBS 2011, nr. 132 HR 14 juni 2011 LJN: BQ3901 Voortduring vordering benadeelde partij in hoger beroep. Het hof is dan verplicht een beslissing te nemen op de vordering. JBS 2011, nr. 133 Rb. Assen 14 juni 2011 LJN: BQ7820 Vordering van schadevergoedingsmaatregel door de officier, voor het in de civiele procedure eerder toegewezen bedrag van 329.000. Tevens reeds (voordeel)beslag gelegd. Rb. ziet geen toegevoegde waarde voor de maatregel. JBS 2011, nr. 134 Rb. Roermond 14 juni 2011 LJN: BQ7966 Rechtstreekse schade. Rb. wijst een keur aan schadeposten toe, waaronder: huur TV ziekenhuis; een ongebruikt fitnessabonnement; reiskosten à 0,24 per km; schoenen geschikt voor inlegzolen; oprekken schoenen en kosten van het boek: Leven met pijn. JBS 2011, nr. 135 Rb. Groningen 23 juni 2011 LJN: BQ9490 Ad informandum gevoegd feit ter zitting door verdachte ontkend: vordering benadeelde partijen niet-ontvankelijk. JBS 2011, nr. 136 Rb. Almelo, 24 juni 2011 LJN: BR1690 1. Geen eigen schuld: De schade (die is ontstaan bij de tweede vechtpartij) staat in een zodanig ver verwijderd verband tot het eerdere handelen van het slachtoffer (bij de eerste vechtpartij) dat de schade niet geheel of gedeeltelijk aan hem kan worden toegerekend. 2. Groepsaansprakelijkheid: hoofdelijke aansprakelijkheid. 3. Geen onevenredige belasting. Verschillende schadeposten toegewezen, ondanks verweer, waaronder: kosten studievertraging en inkomstenderving. 4. Ondermeer een verbrijzeld scheenbeen en gebroken kuitbeen: 4.000,- smartengeld. JBS 2011, nr. 137 HR 28 juni 2011 LJN: BQ0047 A-G Hofstee: De rechter hoeft niet te motiveren waarom hij de vordering van de benadeelde partij al dan niet van eenvoudige aard acht. In cassatie kan het oordeel van het Hof slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. JBS 2011, nr. 138 Rb. Arnhem 30 juni 2011 LJN: BQ9805 Rechtstreekse schade. Ondanks het ontbreken van een aangifte, is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen schade heeft geleden aan zijn auto. JBS 2011, nr. 139 Rb. Alkmaar 30 juni 2011 LJN: BQ9887 1. Verkeersongeval door schuld politieagent. Geen eigen schuld slachtoffer dat te hard reed op snorfiets zonder helm. De ernst van de gevolgen van het aan verdachte toe te rekenen ongeval rechtvaardigt het achterwege laten van de toepassing van een billijkheidscorrectie op de vordering van de nabestaanden. 2. Kosten lijkbezorging: vliegtickets Turkije en overlijdensadvertentie ( 1058) toegewezen. Kosten lijkbezorging die zijn voorgeschoten door stichting komen voor vergoeding in aanmerking. 3. Kosten rechtsbijstand: 2903. Contact- of gebiedsverbod als bijzondere voorwaarde: JBS 2011, nr. 140 Rechtbank Arnhem 1 juni 2011 LJN: BQ7145 Onenigheid over omgangsregeling. Locatieverbod voor de straat van moeder en de grootmoeder van het kind. JBS 2011, nr. 141 Hof Leeuwarden 6 juni 2011 LJN: BQ7157 Belaging. Geen contactverbod zoals gevorderd door het OM, omdat de belaging inmiddels is gestaakt. JBS 2011, nr. 142 Rb. Utrecht 10 juni 2011 LJN: BQ9136 Tijdelijke opheffing locatieverbod door officier wanneer verdachte gaat verhuizen. JBS 2011, nr. 143 Rb. Arnhem 14 juni 2011 LJN: BR1930 Hooggemiddeld recidiverisico. Echter geen straatverbod voor adres slachtoffer, omdat verdachte zich bij diverse studentencomplexen ophoudt. (vervolg op blz. 3) www.slachtofferhulp.nl 2

JBS 2011, nr. 144 Rb. Arnhem 15 juni 2011 LJN: BQ7796 Huiselijk geweld. Contactverbod en straatverbod. Overweging van rb. dat geen verlengde proeftijd mogelijk is. JBS 2011, nr. 145 Rechtbank Zwolle (kinderrechter, mk) 28 juni 2011 LJN: BR3425 Belangenafweging van het belang van het slachtoffer om zich zonder vrees verdachte in haar directe leefomgeving tegen te komen weegt zwaarder dan belang van verdachte om zich vrij te kunnen bewegen. vanaf het moment van de uitspraak diende te worden vernietigd. JBS 2011, nr. 149 Rb. Amsterdam 20 juni 2011 LJN: BR1328 Onvoldoende onderbouwing van het RiHG met stukken. Feiten door de man ontkend. Dit leidt tot de conclusie dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Tijdelijk huisverbod: JBS 2011, nr. 146 ABRS 15 juni 2011 LJN: BQ7922 1. In de woning wonen. Burgemeester kon besluiten het huisverbod eerst in te trekken op de dag dat duidelijk was dat het slachtoffer in aanmerking kwam voor een reguliere plek in de vrouwenopvang en te kennen had gegeven niet meer naar huis terug te willen keren. 2. In het rapport situatie ter plaatse (RiHG) is het standpunt van appellant betrokken en daarmee ook in de besluitvorming van de burgemeester. JBS 2011, nr. 147 ABRS 15 juni 2011 LJN: BQ7942 (Vervolg van Rb. Amsterdam 13 juni 2010, LJN: BO0134) Hoger beroep burgemeester. De rb. heeft geoordeeld dat het RiHG onjuistheden bevat. Ook al zou dit oordeel onjuist zijn, dan nog kon de rb. in dit geval oordelen dat de burgemeester zich niet op goede gronden bevoegd heeft kunnen achten het huisverbod op te leggen. JBS 2011, nr. 148 ABRS 15 juni 2011 LJN: BQ7943 Hoger beroep burgemeester. 1. Huisverbod vernietigd met instandhouding rechtsgevolgen. In de regel is er dan geen voldoende belang bij een uitspraak van de bestuursrechter. Dat de burgemeester een principiële uitspraak wil van de Raad of veroordeeld werd in de proceskosten is onvoldoende belang. 2. In het licht van het oordeel dat de burgemeester bevoegd was tot verlenging van het huisverbod en de daaraan ten grondslag gelegde motivering is het niet begrijpelijk waarom de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het besluit tot verlenging van het huisverbod www.slachtofferhulp.nl 3

Colofon In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van belang kan zijn voor de juridische dienstverlening aan slachtoffers. De opgenomen uitspraken worden onderverdeeld in rubrieken. Binnen de rubrieken zijn de uitspraken chronologisch gerangschikt. De uitspraken worden over het algemeen sterk verkort weergegeven. Aanvullingen en weglatingen door de redactie worden zo: [cursief] weergegeven. Sommige uitspraken zijn door de redactie van (kort) commentaar voorzien. De uitspraken betreffen merendeels strafzaken van de meervoudige kamers. Indien dat anders is, wordt dat vermeld. Het JBS verschijnt in beginsel maandelijks en is te vinden via: www.slachtofferhulp.nl/algemeen/slachtoff erzorg/jurisprudentiebulletin/ U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door een berichtje te sturen aan JBS@slachtofferhulp.nl. De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen. Redactie: mr. A.H. Sas Contact: JBS@slachtofferhulp.nl Zie ook: www.slachtofferhulp.nl/ www.slachtofferhulp.nl 4

Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 juni 2011 is gebleken dat de verdachte op 3 februari 2009 door de rechtbank s-hertogenbosch persoonlijk in staat van faillissement is verklaard en dat dit faillissement nog niet is afgewikkeld. Het hof heeft deze omstandigheid geverifieerd door raadpleging van het Centraal Insolventieregister (via Rechtspraak.nl) op 1 juni 2011. Die omstandigheid brengt met zich dat de benadeelde partijen in het strafproces niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen en dat zij hun vorderingen slechts bij de faillissementscurator kunnen indienen. De Faillissementswet voorziet immers in een exclusieve procedure voor de afwikkeling van vorderingen op de failliete boedel, welke niet kan worden doorkruist door een andere procedure, zoals de voeging in het strafproces. Het is niet aan de strafrechter om de vorderingen op de boedel vast te stellen. Daarom kan een schadevergoedingsmaatregel evenmin worden opgelegd. De belangen van de benadeelde partijen zijn daarom naar het oordeel van het hof in de onderhavige strafzaak niet meer aan de orde en dienen dus te worden geëcarteerd bij de beslissing omtrent de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte. 124. Gerechtshof s-hertogenbosch 1 juni 2011 LJN: BQ9885 Intrekking hoger beroep door verdachte. Belangen benadeelde partij. Hof verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk. Overwogen wordt dat belangen van de benadeelde partijen in hoger beroep niet aan de orde kunnen zijn aangezien verdachte nog in faillissement verkeert. Art. 361 Sv en art. 36f Sr. Het hof: Het hoger beroep van de verdachte is ingetrokken, nadat de terechtzitting in hoger beroep is aangevangen. De advocaat-generaal heeft de stelling ingenomen dat door de verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, tekort wordt gedaan aan de belangen van de benadeelde partijen. 125. Gerechtshof Amsterdam 1 juni 2011 LJN: BQ7128 Benadeelde partij heeft geen voegingsformulier gekregen in eerste aanleg en zich niet gevoegd. Gelet hierop is de benadeelde partij in hoger beroep niet ontvankelijk, maar het hof legt wel schadevergoedingsmaatregel op. Art. 421 lid 1 Sv en art. 36f Sr. Het hof: [O.a. drie pogingen tot moord art. 289 Sr, vernieling art. 350 Sr.] Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg niet overeenkomstig artikel 51b, eerste of tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. De reden die hiervoor in de brief van wordt gegeven, is dat die [benadeelde partij 2] in eerste aanleg geen voegingsformulier heeft ontvangen. Eerst in hoger beroep heeft de benadeelde partij zich gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van in totaal 3.167,61. Gelet op het bepaalde in artikel 421, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, is de benadeelde partij die zich niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste of tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep. Het hof zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk dienen te verklaren in haar vordering. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval echter aanleiding te bepalen dat aan de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-700256-09 onder 1 primair bewezen verklaarde nu is gebleken dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreekse schade tot een bedrag van 1.219,90, bestaande uit 219,00 materiële en 1000,00 immateriële schade de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd. www.slachtofferhulp.nl 5

126. Rechtbank Utrecht 1 juni 2011 LJN: BQ6884 Gedwongen prostitutie (mensenhandel). Splitsing van de vordering door benadeelde partij. Vordering en toewijzing 100,- per gewerkte dag voor materiële schade. Tevens voorschot 17.500 immaterieel. Wettelijke rente vanaf het midden van de bewezenverklaarde periode. Art. 51f lid 3 Sv en art. 361 lid 3 Sv. [Mensenhandel art. 273f Sr over een periode van ongeveer 10 jaar; en witwassen art. 420 bis Sr.] 7. De benadeelde partijen [slachtoffer 1] (gemachtigde mr. A. Koopsen) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een vordering van 217.687,54 ingediend. Zij begroot haar materiële schade voorlopig op 200.187,54 en de immateriële schade voorlopig op 17.500,-. Zij verzoekt beide bedragen als voorschot toe te kennen. Ter toelichting heeft zij gesteld dat zij gedurende de ten laste gelegde periode in de prostitutie soms wel 10 tot 12 uren per dag heeft gewerkt, gedurende 5 dagen per week. Ze verdiende minimaal 500 gulden per dag tot 2.000 à 3.000 gulden per dag en daarna ongeveer hetzelfde bedrag in euro s. In de berekening gaat zij uit van een bedrag van 100,- per dag aan afgestane inkomsten, gedurende 5 dagen per week. Nu zij gedurende de ten laste gelegde periode ook in het buitenland heeft verbleven, gaat zij in haar berekening uit van 10 gewerkte maanden per jaar, gedurende 10 jaren. Dit komt neer op een bedrag van 200.000,- ( 500,- per week, vier weken per maand, gedurende 100 maanden). Tevens is een bedrag van 150,- voor de eigen bijdrage van rechtsbijstand en een bedrag van 37,54 voor de kosten van de verklaring van de huisarts gevorderd. Mr. Koopsen heeft ter zitting benadrukt dat een zeer voorzichtige schatting is gemaakt. Voor wat betreft de immateriële schade is verwezen naar een verslag van een psycholoog en de huisarts. Uit deze stukken blijkt dat er bij [slachtoffer 1] sprake is van een zeer ernstige post-traumatische stress-stoornis. Ze heeft intensieve begeleiding nodig en ze slikt medicatie. Het is nog onduidelijk hoe lang zij nog behandeling nodig zal hebben. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden. Verdachtes raadsvrouwe heeft primair de niet-ontvankelijkheid bepleit en subsidiair bepleit de vordering te matigen. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank acht aannemelijk dat het bedrag van 100,- voor iedere gewerkte dag een minimum betreft. In dat verband verwijst zij naar hetgeen in de bewijsmiddelen is opgenomen over haar werktijden, bezet zijn en het bedrag dat een van haar klanten gemiddeld betaalde. Dit komt ook overeen met de in dat kader naar de door mr. Koopsen aangehaalde arresten van het gerechtshof Amsterdam en van het gerechtshof Arnhem, van respectievelijk 18 februari 2010 en 15 juli 2009, waarin eveneens een bedrag van 100,- per gewerkte dag werd aangehouden. De rechtbank stelt vast dat het handelen van verdachte enorme impact heeft gehad en nog heeft op het leven van mevrouw [slachtoffer 1]. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het immateriële gedeelte van de vordering integraal kan worden toegewezen. De rechtbank zal voorts ter zake van schadevergoeding aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van de geldsom van 217.687,54 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]. [Volgen soortgelijke overwegingen met betrekking tot de vordering van slachtoffer 2] Wettelijke rente Omdat de schade voortvloeiend uit de thans onder 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten door de benadeelde partijen gefaseerd is geleden, dient de wettelijke rente naar het oordeel van de rechtbank een aanvang te nemen op de datum (ongeveer) gelegen in het midden van de to- www.slachtofferhulp.nl 6

tale bewezen verklaarde periode. Voor de benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt die datum vastgesteld op 1 juli 2004; 127. Rechtbank s-gravenhage 6 juni 2011 LJN: BQ7274 Moment indiening vordering benadeelde partij. Heropening zitting omdat de benadeelde partij niet was opgeroepen en de vordering niet besproken. De vordering die op laatste zitting is ingediend is daarom tijdig ingediend. Vordering echter toch niet ontvankelijk omdat niet is gebleken van een rechtsgeldige ondertekening door de gemachtigde. Art. 51g Sv. [Diefstal art. 310 Sr.] Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 14 juni 2010, 23 mei 2011 en, na heropening, ter terechtzitting van 6 juni 2011. 7. De vordering van de benadeelde partij ABN AMRO bank heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot 114.502,50,-. 7.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 110.187,50 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. 7.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen, nu deze pas op 1 juni 2011, zijnde na het onderzoek ter terechtzitting d.d. 23 mei 2011, is opgesteld en ondertekend. De rechtbank dient van dit nagekomen stuk geen kennis meer te nemen. De oorspronkelijke vordering wordt hierdoor wel herroepen. Daarnaast heeft de raadsman opgemerkt dat de op de vordering genoemde gemachtigde gelet op de bij de vordering bijgevoegde machtiging niet gemachtigd is. Uit de machtiging blijkt immers dat deze gemachtigde niet bevoegd is alleen te ondertekenen, wat hier wel is gebeurd. De vordering dient derhalve te worden afgewezen, dan wel niet ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de op de vordering onder 5, 6 en 7 genummerde posten af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren, nu deze posten buitenproportioneel zijn en niet goed onderbouwd. Bovendien vormen deze posten een onevenredige belasting van het strafproces. 7.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt voorop dat door heropening van het onderzoek ter terechtzitting op 6 juni 2011 de aanvullende vordering van de benadeelde partij tijdig is ingediend. De heropening vond immers plaats omdat de vordering van de benadeelde partij niet ter terechtzitting was besproken en tevens was gebleken dat de benadeelde partij niet voor de zitting was opgeroepen. De rechtbank verwerpt dit verweer als gevoerd door de raadsman. De rechtbank zal de benadeelde partij echter niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien niet is gebleken van een rechtsgeldige ondertekening door de gemachtigde [C]. Immers, blijkens de bij de vordering gevoegde machtiging dient naast de gemachtigde ook altijd een ander daartoe bevoegde persoon mede te ondertekenen. Nu dit niet is gebeurd, is de vordering van de benadeelde partij niet rechtsgeldig ondertekend en dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. 128. Rechtbank Zutphen 7 juni 2011 LJN: BQ7343 1. Rechtstreekse schade. Toewijzing van reisen telefoonkosten die de moeder heeft gemaakt in belang van haar minderjarige zoon. 2. Ook al is er gratis rechtshulp van Slachtofferhulp Nederland mogelijk: geen rechtsregel verbiedt dat de benadeelde partij zich door een advocaat laat bijstaan. Veroordeling van verdachte in kosten rechtsbijstand. Art. 361 lid 2 onder b en lid 6 Sv. [Ontucht met kind jonger dan 16 jaar art. 247 Sr. en kinderpornografie art. 240b Sr.] www.slachtofferhulp.nl 7

Vordering tot schadevergoeding De benadeelde partij [slachtoffer], gemachtigde mr. C.A.F. Schoemaker, heeft zich met een vordering tot schadevergoeding en vergoeding van kosten voor rechtshulp ten bedrage van in totaal 1.881,64 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gevraagde schadevergoeding met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman heeft betoogd dat de kosten van rechtshulp niet aan de orde zijn nu de benadeelde partij gebruik had kunnen maken van gratis Slachtofferhulp. De reiskosten naar het politiebureau en de telefoonkosten acht hij onvoldoende onderbouwd, althans excessief. Zo zijn de telefoonkosten erg hoog gezien de korte periode waarover deze worden gevorderd en is onduidelijk wie de kosten heeft gemaakt, aldus de raadsman. Hij stelt vraagtekens bij de hoeveelheid bezoeken - te weten elf - die aan het politiebureau zouden zijn gebracht. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft de raadsman in dit verband opgemerkt dat de moeder van de benadeelde partij de verplichting heeft schadebeperkende maatregelen te nemen, waarbij moet worden gedacht aan het inschakelen van professionele hulp voor [slachtoffer] om diens immateriële schade zoveel als mogelijk te beperken. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade voldoende onderbouwd en acht overigens het door de benadeelde partij verzochte bedrag redelijk en billijk, zodat zij daarom de vordering zal toewijzen tot de volgende bedragen: - bezoek advocaat 76,80 - bezoek politiebureau 147,84 - telefoonkosten 100,-- - immateriële schade 1.200,-- Totaal 1.524,64 Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten van rechtshulp van de benadeelde partij, op dit moment 357,-. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman betreffende de reis- en telefoonkosten. Aannemelijk is dat de moeder als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde reis- en telefoonkosten tot de gevorderde hoogte vanaf haar woonadres in Duitsland heeft gemaakt in het belang van haar zoon. Het is een feit van algemene bekendheid dat telefoonkosten met een mobiele telefoon vanuit het buitenland snel oplopen. Het verweer van de raadsman dat de moeder van de benadeelde partij de verplichting heeft schadebeperkende maatregelen te nemen wordt eveneens verworpen nu dit niet relevant wordt geacht voor het immateriële deel van de vordering. Ten slotte merkt de rechtbank op dat geen rechtsregel verbiedt dat de benadeelde partij zich laat bijstaan door een advocaat. De rechtbank acht de gevraagde vergoeding waarbij is aangesloten bij de bedragen die gelden voor kantongerechtzaken redelijk. Het verweer van de raadsman treft dan ook geen doel. 129. Rechtbank Zwolle 9 juni 2011 LJN: BR2532 Rechtstreekse schade. De banken zijn ontvankelijk als benadeelde partij, omdat zij rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van de oplichting. Overigens zijn ze om andere redenen toch niet ontvankelijk. Art. 361 lid 2 onder b Sv. [Medeplegen van poging oplichting art. 326 Sr en deelname aan criminele organisatie art. 140 Sr.] 10 De benadeelde partij 10.3 Het oordeel van de rechtbank Ingevolge artikel 51a en artikel 361, tweede lid onder b van het Wetboek van Strafvordering kunnen benadeelde partijen een vordering tot schadevergoeding indienen www.slachtofferhulp.nl 8

mits er sprake is van schade die rechtstreeks aan hen is toegebracht door (het) bewezen verklaarde feit(en). Aan deze voorwaarde is voldaan als in de tenlastelegging de gedraging is omschreven die de schade heeft veroorzaakt. Immers op basis van de tenlastelegging dient de vordering te worden onderzocht. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 9 december 2008 (LJN BF5074) met betrekking tot banken geoordeeld dat zij zich als benadeelde partij kunnen stellen als de geleden schade in zodanig nauw verband staat met de i.c. bewezen verklaarde oplichtingen dat deze schade als rechtstreeks toegebracht kan worden beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is in casu sprake van een zodanig nauw verband zodat de bank in beginsel in haar vordering kan worden ontvangen. Rabobank Nederland De rechtbank overweegt dat de door Rabobank Nederland ingediende vordering niet is onderbouwd. De vordering is slechts vergezeld van een korte brief waarin wordt aangegeven dat per verdachte een formulier is ingevuld, waarin verder wordt verwezen naar het ontnemingsrapport en waarin wordt aangegeven dat de onderzoekskosten kosten betreffen die zijn gemaakt om 1 tot 2 analisten gedurende langere tijd vrij te maken voor het onderzoek. Op grond van de door Rabobank Nederland overgelegde stukken kan de rechtbank voorts niet beoordelen of sprake is van een rechtsgeldige machtiging en of de vordering aldus is ingediend door een daartoe bevoegde persoon. Het thans alsnog laten onderzoeken van het voorgaande levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. SNS Bank De rechtbank overweegt dat de zaaksdossiers 13 en 15 niet aan de verdachte ten laste zijn gelegd, zodat de rechtbank de benadeelde partij voor zover haar vordering op deze zaaksdossiers ziet niet ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. Voor zover de vordering ziet op zaaksdossier 80 overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij eveneens niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken. 130. Rechtbank Utrecht 10 juni 2011 LJN: BQ9136 1. Eigen schuld van de benadeelde partij. Verdachte houdt zich aan het opgelegde contactverbod en gaat verhuizen. Rb. oordeelt dat er zo sprake is van voldoende genoegdoening aan de benadeelde partij. 2. Tijdelijke opheffing locatieverbod door officier wanneer verdachte gaat verhuizen. Art. 6:101 BW en art. 14b lid 2 Sr. [Ernstige bedreiging art. 285 Sr.] De officier van justitie heeft voorts gevorderd om verplicht reclasseringscontact, ook als dat een ambulante behandeling inhoudt, een locatieverbod voor de [adres] in [woonplaats] en een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] als bijzondere voorwaarden op te leggen. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Voorts krijgt hij een locatieverbod en contactverbod opgelegd. Gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit en de bevindingen van de psychiater en de reclassering dat er een stevige stok achter de deur nodig is om verdachte zich aan de voorwaarden te laten houden, legt de rechtbank een hogere straf op dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 47 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het locatieverbod na uitdrukkelijk vooraf gegeven toestemming van de officier van justitie tijdelijk kan worden opgeheven, zodat verdachte zijn spullen kan verhuizen vanuit de [adres] naar zijn nieuwe woning. 7 De benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van 825,00 voor www.slachtofferhulp.nl 9

het bewezen verklaarde feit ter zake van immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ook zelf een aandeel heeft aan de escalatie op 24 februari 2011, nu de benadeelde partij en verdachte al geruime tijd problemen met elkaar hadden en de benadeelde partij die dag zelf naar buiten is gegaan en de confrontatie met verdachte heeft gezocht. Daar komt bij dat uit het vonnis van heden voortvloeit dat verdachte door het locatieverbod en het contactverbod niet meer bij aangever in de buurt mag/kan komen, gebleken is dat verdachte na het gebeuren ook niet meer in de buurt van aangever is geweest en dat verdachte door het gebeuren heeft moeten verhuizen. De woningruil is inmiddels tot stand gekomen en verdachte hoeft alleen nog maar zijn spullen te verhuizen. Dit alles leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat er sprake is van voldoende genoegdoening aan de benadeelde partij en dat er geen ruimte meer is voor toewijzing van de vordering tot schadevergoeding. De rechtbank acht de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. 131. Hoge Raad 14 juni 2011 LJN: BP8798 Pre Terwee zaak. 1. Nu het slachtoffer een voegingsformulier toegestuurd heeft gekregen, kan het niet inachtnemen van de voorschriften die voor de voeging golden onder het hier toepasselijke art. 332 (oud) Sv hem niet ten nadele strekken. (Onder het oude recht kon de beledigde partij zich alleen ter zitting voegen) 2. HR verbetert zelf het arrest van het hof door de destijds geldende maximale bedrag van ƒ1.500 toe te wijzen en voor het overige niet ontvankelijk te verklaren. (Anders: A-G Aben) Conclusie A-G Aben: 4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof zich ten onrechte niet onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van de vordering van de benadeelde partij en de benadeelde partij ten onrechte niet nietontvankelijk heeft verklaard in haar vordering. 4.2. Het hof heeft de vordering van benadeelde partij [het slachtoffer] tot een bedrag van 4000,- toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Gelet hierop berust de beslissing van het hof kennelijk op bepalingen neergelegd in de op 1 april 1993 in werking getreden Wet tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten van 23 december 1992 (Stb. 1993, 29). Met deze wet is beoogd de positie van het slachtoffer in het strafproces te versterken, onder meer door een verruiming van de mogelijkheid van de benadeelde partij om zich ter zake van haar vordering te voegen in het strafproces en door invoering van de maatregel tot schadevergoeding.(2) 4.3. Terecht wordt er in de toelichting op het middel op gewezen dat de feiten ter zake waarvan de vordering is toegewezen zijn begaan in de periode van 1 februari 1984 tot 31 juli 1991 - derhalve voor het in werking treden van genoemde wetswijziging - terwijl deze wet een overgangsbepaling (art. IX) bevat die inhoudt dat deze wet niet van toepassing is op strafbare feiten die vóór het inwerkingtreden van deze wet zijn begaan. De vordering van de benadeelde partij had dan ook beoordeeld moeten worden op de grondslag van de wettelijke bepalingen die vóór 1 april 1995 hebben gegolden, met name art. 332 (oud) Sv en art. 56 (oud) Wet RO. 4.4. Artikel 332 (oud) Sv houdt in dat de beledigde partij haar vordering alleen ter terechtzitting kan doen. Het zich stellen als civiele partij geschiedt door een enkele eenvoudige verklaring van die strekking.(3) Uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat de benadeelde partij zich door middel van een daartoe bestemd formulier - kennelijk het formulier zoals is bedoeld in het vigerende artikel 51b Sv - heeft gevoegd door de opgave van de inhoud van een vordering en van de gronden waarop deze berust. Zij is zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw. Hieruit kan mijns inziens worden afgeleid dat zij haar vordering persoonlijk ter terechtzitting heeft ingediend en zich als civiele partij heeft gesteld. www.slachtofferhulp.nl 10

4.5. Artikel 56 (oud) Wet RO houdt voorts in dat de beledigde partij zich kan voegen met een vordering van maximaal ƒ1500,-. Vastgesteld dient te worden dat de vordering van de benadeelde partij in de onderhavige zaak het maximumbedrag overschrijdt dat volgens oud recht in een strafprocedure door een beledigde partij kan worden gevorderd, terwijl de benadeelde partij haar vordering in onderhavige zaak kennelijk niet heeft willen beperken tot dat maximumbedrag. Volgens art. 56, zesde lid, (oud) Wet RO moet een vordering die het bedrag van ƒ1500,- te boven gaat worden vervolgd bij een afzonderlijke burgerlijke actie en dient de strafrechter in een dergelijk geval zijn onbevoegdheid ambtshalve uit te spreken. Het hof had de benadeelde partij dus nietontvankelijk moeten verklaren in haar vordering.(4) Dit dictum laat de mogelijkheid open dat zij haar vordering alsnog aanhangig maakt bij de burgerlijke rechter,(5) zulks voor de volle omvang en met het thans bestreden arrest in de hand. Voorts is gelet op de in art. IX van de Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, opgenomen overgangsregeling ten onrechte toepassing gegeven aan art. 36f Sr, aangezien de daarin voorziene mogelijkheid van een schadevergoedingsmaatregel eerst bij die wet is ingevoerd. Mijns inzien kan de Hoge Raad dit verzuim eigenhandig herstellen door te doen wat het hof had behoren te doen en de benadeelde partij alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Voetnoten: (2) MvT, Kamerstukken II 1989-1990, 21345, nr. 3, p. 4. (3) Zie M.S. Groenhuijsen in: Melai & Groenhuijsen (red.), Het Wetboek van Strafvordering (losbl.), artikel 332, aant. 2 (bijgewerkt tot 1 juni 1986). (4) Zie M.S. Groenhuijsen in: Melai & Groenhuijsen (red.), Het Wetboek van Strafvordering (losbl.), artikelen 332-337, aant. 10 (bijgewerkt tot 1 november 1988). (5) Ik wil daarbij nog in het bijzonder wijzen op de civiele verjaringstermijn van een rechtsvordering uit onrechtmatige daad die een misdrijf als het onderhavige oplevert en is gepleegd ten aanzien van een minderjarige, zoals gecodificeerd in art. 3:310, vierde lid BW. De ook met deze wettelijke regeling samenhangende overgangsproblematiek kwam aan de orde in HR 8 september 2000, LJN AA7048, NJ 2001/2 m.nt. Brunner. De Hoge Raad: 3.5.1. Voor zover het middel klaagt dat de beledigde partij in haar vordering nietontvankelijk had behoren te worden verklaard omdat zij zich niet overeenkomstig art. 332 (oud) Sv in het strafgeding heeft gevoegd, kan het niet slagen. Tot de stukken van het geding behoort een door de beledigde partij ingevuld "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" als bedoeld in het thans geldende art. 51b Sv. Het moet er daarom voor worden gehouden dat zij zich heeft gevoegd overeenkomstig de voorschriften die thans gelden voor de voeging van de benadeelde partij. Nu dat formulier haar klaarblijkelijk door het parket van de Officier van Justitie is verstrekt, zal mogelijke nietinachtneming van de voorschriften die voor de voeging golden onder vigeur van het hier toepasselijke art. 332 (oud) Sv niet ten nadele van haar kunnen strekken. 3.5.2. Nu het recht van vóór 1 april 1995 hier heeft te gelden, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven voor zover daarbij de vordering van de beledigde partij [het slachtoffer] is toegewezen tot een bedrag van meer dan ƒ1.500,--, zijnde het toentertijd ingevolge art. 56 (oud) RO ten hoogste toegestane bedrag van de door de beledigde partij te vorderen schadevergoeding, en voor zover daarbij op de voet van art. 36f Sr aan de verdachte een betalingsverplichting, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis, is opgelegd. Het middel treft in zoverre dus doel. 3.6. Gelet op het vorenstaande zal de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigen voor zover het toegewezen bedrag van de vordering van de beledigde partij het bedrag van ƒ1.500,-- ( 680,67) te boven gaat. Voorts zal de Hoge Raad de beledigde partij voor het meerdere nietontvankelijk verklaren in haar vordering en de bestreden uitspraak vernietigen voor zover daarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. www.slachtofferhulp.nl 11

132. Hoge Raad 14 juni 2011 LJN: BQ3901 Voortduring vordering benadeelde partij in hoger beroep. Het hof is dan verplicht een beslissing te nemen op de vordering. Art. 421 lid 2 en art. 361 lid 4 Sv. De Hoge Raad: 3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak Blijkens de stukken van het geding heeft [benadeelde partij] zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. De Rechtbank heeft de vordering van [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van 61,10. Op de voet van art. 421, tweede lid, Sv duurt de voeging die in eerste aanleg heeft plaatsgehad, van rechtswege voort in hoger beroep voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen. Ingevolge de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen (vgl. HR 10 mei 2005, LJN AT1812). De bestreden uitspraak ontbeert een dergelijke beslissing en kan daarom in zoverre niet in stand blijven. 133. Rechtbank Assen 14 juni 2011 LJN: BQ7820 Vordering van schadevergoedingsmaatregel door de officier, voor het in de civiele procedure eerder toegewezen bedrag van 329.000. Tevens reeds (voordeel)beslag gelegd. Rb. ziet geen toegevoegde waarde voor de maatregel. Art. 36f Sr en art. 94a lid 2 Sv. [Diefstal en poging diefstal met valse sleutel art. 310 jo. 311 Sr.] Schadevergoedingsmaatregel Met betrekking tot het onder 1 primair bewezen verklaarde feit heeft de officier van justitie de rechtbank gevraagd om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten bedrage van 329.352,85 vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt: Verdachte is bij vonnis d.d. 13 mei 2009 door de rechtbank Leeuwarden veroordeeld tot betaling aan de bewindvoerder [aangever 2] van een bedrag van 329.352,85 vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van algehele voldoening. Vervolgens is onder de uitkeringsinstantie UWV te [adres] ingevolge artikel 94a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (voordeel)beslag gelegd op vorderingen en toekomstige vorderingen, te weten de WAO uitkering, van verdachte. De rechtbank ziet naast voornoemd vonnis en het reeds gelegde beslag geen toegevoegde waarde in het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel en zal deze derhalve niet opleggen. 134. Rechtbank Roermond 14 juni 2011 LJN: BQ7966 Rechtstreekse schade. Rb. wijst een keur aan schadeposten toe, waaronder: huur TV ziekenhuis; een ongebruikt fitnessabonnement; reiskosten à 0,24 per km; schoenen geschikt voor inlegzolen; oprekken schoenen en kosten van het boek: Leven met pijn. Art. 361 lid 2 onder b Sv. [Zware mishandeling art. 300 Sr. naar aanleiding van verkeersruzie] [slachtoffer] wonende te [adres], heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Post 2: kosten met betrekking tot het ziekenhuisverblijf Bij de opgenomen kosten onder deze post, stelt de rechtbank vast dat de volgende kosten voor een bedrag van opgeteld 433,84 rechtstreeks uit het strafbare feit voortvloeien: Verblijfskosten eigen risico ziekenhuis Venlo ( 145,59), TV ziekenhuis ( 23,-), bloedvlekkenverwijderaar ( 7,77), een ongebruikt gebleven fitness abonnement ( 107,-), Ibuprofen ( 2,98), een hoofddek- www.slachtofferhulp.nl 12

sel voor wondbedekking ( 82,50) een kapot geknipt overhemd ( 60,-) en de inname van een broekriem ( 5,-). Posten 3 en 5: reiskosten Bij de kosten die onder deze post zijn opgenomen, stelt de rechtbank vast, dat rechtstreeks uit het strafbare feit voortvloeit uit post 3 een bedrag van 192,96 (804 km. x 0,24) en uit post 4 een bedrag van 142,80 (treinkaartjes: 28,40, parkeren: 4,- en 460 km à 0,24). Het totaalbedrag van de posten 3 en 5 bedraagt 335,76. Post 6: uitgaven tijdens revalidatie De rechtbank acht de kosten onder deze post rechtstreeks uit het strafbare feit voortvloeiend. Anders dan de raadsvrouw oordeelt de rechtbank dat het maken van de kosten onder deze post redelijk is, daarom wijst zij deze post toe voor het totaalbedrag van 452,20. Dit bedrag is opgebouwd uit: tanderosiebescherming ( 8,69), bot- en spierpijnremmers ( 36,20), eigen risico oogarts ( 97,65), intake AMC Multipoli ( 72,21), zenuwpijnremmers ( 12,50), schoenen geschikt voor inlegzolen ( 169,95), oprekken 3 paar oude schoenen ( 30,-) en de aanschaf van het boek en cd Leven met pijn ( 25,-). Gelet op het vorenstaande zal de vordering van de benadeelde partij worden toegewezen tot een bedrag van 1.221,80 ( 433,84 + 335,76 + 452,20). Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat de schade echter niet volledig voor rekening van verdachte kan komen, nu er aan de zijde van het slachtoffer sprake is van eigen schuld in civielrechtelijke zin. Het slachtoffer heeft immers ook een rol gespeeld in de verkeersruzie die aan de mishandeling voorafging. De rechtbank oordeelt dat van eigen schuld aan de kant van het slachtoffer echter niet is gebleken en dat er daarom ook geen sprake kan zijn van voor de vaststelling van de schadevergoeding relevante eigen schuld. Wat betreft de overige door de benadeelde partij gevorderde kosten, waaronder de post voor immateriële schade waarvan de omvang nog niet vaststaat, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij een zodanige onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank bepaalt, gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat de vordering daarom nietontvankelijk is en de dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. 135. Rechtbank Groningen 23 juni 2011 LJN: BQ9490 Ad informandum gevoegd feit ter zitting door verdachte ontkend: vordering benadeelde partijen niet-ontvankelijk. Art. 361 lid 2 onder b Sv. [Medeplegen opzettelijke brandstichtingen met gevaar voor goederen art. 157 Sr, poging afpersing art. 317 Sr, inbraak in vereniging art. 311 Sr.] Strafoplegging Tot slot heeft de raadsman gesteld dat verdachte twee ad informandum gevoegde feiten (ad info feit 2 en 4) ontkent; deze kunnen derhalve niet bij het bepalen van de hoogte van de straf worden meegenomen. Vorderingen van de benadeelde partijen Zowel de benadeelde partij [benadeelde partij C] als [benadeelde partij D] zullen door de rechtbank niet-ontvankelijk worden verklaard aangezien de vorderingen zijn gericht op ad info gevoegde feiten die niet door verdachte worden erkend en niet in dit strafproces aan de orde zijn. 136. Rechtbank Almelo 24 juni 2011 LJN: BR1690 1. Geen eigen schuld: De schade (die is ontstaan bij de tweede vechtpartij) staat in een zodanig ver verwijderd verband tot het eerdere handelen van het slachtoffer (bij de eerste www.slachtofferhulp.nl 13

vechtpartij) dat de schade niet geheel of gedeeltelijk aan hem kan worden toegerekend. 2. Groepsaansprakelijkheid: hoofdelijke aansprakelijkheid. 3. Geen onevenredige belasting. Verschillende schadeposten toegewezen, ondanks verweer, waaronder. kosten studievertraging en inkomstenderving. 4. Ondermeer een verbrijzeld scheenbeen en gebroken kuitbeen: 4.000,- smartengeld. Art. 6:101 BW, art. 6:166 BW, art. 361 lid 2 en lid 3 Sv. [Medeplegen zware mishandeling art. 302 Sr en openlijke geweldpleging in vereniging tegen personen gepleegd art. 141 Sr.] 8. De op te leggen straf of maatregel De gevolgen voor het slachtoffer [slachtoffer sub 1] zijn ernstig. Op dit moment is hij nog herstellende van zijn lichamelijke verwondingen [ondermeer een verbrijzeld scheenbeen en een gebroken kuitbeen]. Afgewacht moet worden of het verbrijzelde scheenbeen geheel zal herstellen. Het letsel beperkt hem nog steeds in zijn bewegingsvrijheid. Daarnaast ondervindt hij de psychische gevolgen van het door verdachte en zijn mededaders gebruikte geweld. Het slachtoffer slaapt slecht, piekert veel en wordt vaak zwetend wakker. Hij is van plan om een verwijzing naar een psycholoog te vragen om het gebeurde te verwerken. 9. De schade van benadeelden 9.1 De vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer sub 1], wonende te [woonplaats] aan de [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal 12.767,19, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten: - kosten studievertraging 5.972,12; - kledingschade schoenen 77,98 - kledingschade broek 159,95 - inkomstenderving 531,40 - eigen risico 170,- - ziekenhuis daggeld 104,- - thuiszorgkosten 675,- - reiskosten 76,74 - immateriële schade 5.000,-. Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank stelt vast dat verdachte niet heeft ontkend dat de benadeelde partij [slachtoffer sub 1] als gevolg van zijn letsel schade heeft geleden vanwege kleding ( 237,93), eigen risico ( 170,--), ziekenhuisdaggeld ( 104,--), thuiszorgkosten ( 675,--) en reiskosten ( 76,74). Wel heeft verdachte in zijn algemeenheid aangevoerd dat de mate waarin de schade aan de verschillende verdachten en aan [slachtoffer sub 1] kan worden toegerekend, niet in dit strafgeding kan worden vastgesteld. Verder heeft verdachte het verweer gevoerd dat niet is komen vast te staan dat de studievertraging ( 5.972,12) het gevolg is van het letsel en dat de hoogte van de gederfde inkomsten ( 531,40) onvoldoende is onderbouwd. Ten slotte is de hoogte van de immateriële schade ( 5.000,--) betwist, omdat daarin geen rekening is gehouden met het eigen handelen van verdachte. Verdachte concludeert daarom tot afwijzing van de vordering van [slachtoffer sub 1] dan wel tot niet-ontvankelijkverklaring daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat [slachtoffer sub 1] enig aandeel heeft gehad in het ontstaan van het eerste gevecht van die avond bij de automatiek. Ten eerste verklaren vrijwel alle verdachten in deze zaak dat [slachtoffer sub 1] en slachtoffer [slachtoffer sub 2] verdachten buiten opwachtten en begonnen met het maken van opmerkingen en met slaan. Ten tweede verklaart [slachtoffer sub 1] zelf dat hij door [slachtoffer sub 2] is gebeld en op diens verzoek naar de automatiek is gekomen omdat [slachtoffer sub 2] daar problemen had gehad. Omdat er geen reden was voor [slachtoffer sub 2] om zich na het ontstaan van de problemen bij de automatiek op te houden, concludeert de rechtbank dat [slachtoffer sub 2] en [slachtoffer sub 1] de confrontatie met verdachten bewust opzochten. Dat betekent echter niet dat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [slachtoffer sub 1] is toe te www.slachtofferhulp.nl 14

rekenen (artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De schade is immers het gevolg van het incident waarbij aan [slachtoffer sub 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, toen hij aan de Marskant werd geraakt door een ijzeren paal en hij werd geslagen en geschopt toen hij op de grond lag. De vechtpartij bij de automatiek was toen al voorbij. [slachtoffer sub 1] en [slachtoffer sub 2] hadden zich hiervan verwijderd. Zoals blijkt uit de getuigenverklaringen en de beschrijving van de camerabeelden, waren het (in ieder geval) de verdachten [verdachte], [medeverdachte W], [medeverdachte N] die daarna opnieuw de confrontatie hebben gezocht door [slachtoffer sub 2] en [slachtoffer sub 1] te achtervolgen en het gevecht met hen aan te gaan. Daarvoor bestond geen enkele rechtvaardiging. Schade die hiervan het gevolg is, staat in een zodanig ver verwijderd verband tot het handelen van [slachtoffer sub 1], dat die schade niet geheel of gedeeltelijk aan [slachtoffer sub 1] kan worden toegerekend. De rechtbank verwerpt verder het betoog dat niet kan worden vastgesteld in welke mate de schade aan verschillende verdachten kan worden toegerekend. Artikel 6:166 lid 1 BW houdt in dat, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat (in ieder geval) verdachten [verdachte], [medeverdachte W] en [medeverdachte N] hier hebben opgetreden als groep. Zij hebben, ook volgens hun eigen verklaring, gezamenlijk [slachtoffer sub 1] en [slachtoffer sub 2] achtervolgd en zijn gezamenlijk het gevecht aangegaan. Dit gevecht heeft uiteindelijk geleid tot het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel door één of meerdere personen uit een groep van drie personen, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring. De kans op het ontstaan van dit letsel is vergroot door het handelen in groepsverband. Daardoor was er een getalsmatig overwicht op [slachtoffer sub 2] en [slachtoffer sub 1] en daarnaast heeft men elkaar opgehitst, zo blijkt ook uit de getuigenverklaringen. Dit had iedereen ervan moeten weerhouden deel te nemen aan de groep. Door toch deel te nemen is verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele aan [slachtoffer sub 1] toegebrachte schade. Verdachte heeft aangevoerd dat niet vaststaat dat de studievertraging het gevolg is van het opgelopen letsel. Het zou volgens verdachte niet bekend zijn hoe [slachtoffer sub 1] er in zijn studie voorstond en of er niet om een andere reden vertraging zou zijn ontstaan. De rechtbank verwerpt dit betoog. Het gaat hier om de inschatting van een toekomstige omstandigheid, die daarom nooit met zekerheid kan worden vastgesteld. Uit de overgelegde schriftelijke verklaring van Saxion Hogeschool blijkt echter dat [slachtoffer sub 1] het overgrote deel van zijn studie had afgerond. Er is dan geen reden om aan te nemen dat [slachtoffer sub 1] niet in staat zou zijn de studie binnen de resterende termijn af te maken. Omdat verder tegen de hoogte van deze post geen verweer is gevoerd, zal de rechtbank het gehele bedrag van 5.972,12 toewijzen. Over de post gederfde inkomsten heeft verdachte gesteld dat een goede vergelijking ontbreekt tussen de inkomenssituatie voor en na het toebrengen van het letsel. De rechtbank kan verdachte hierin niet volgen. [slachtoffer sub 1] vordert de bonussen en toeslagen over de periode 20 februari tot en met 31 mei 2011. Bij de stukken zit een overzicht van de bonussen over het jaar 2010. Schattenderwijs gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer sub 1] dit gemiddelde bedrag ook had kunnen verdienen als hij zijn werkzaamheden had kunnen blijven uitoefenen. Verder is voldoende komen vast te staan dat de gevolgen van het letsel zo ernstig zijn, dat [slachtoffer sub 1] tot en met de maand mei niet heeft kunnen werken. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van 531,40 daarom toewijzen. Wat het smartengeld betreft, komt uit het dossier, waaronder de onderbouwing van de vordering en de schriftelijke slachtofferverklaring, het volgende naar voren. [slachtoffer sub 1] heeft zeer angstige momenten meegemaakt toen hij werd geraakt door een ijzeren paal en werd geschopt en geslagen toen hij op de grond lag en zich nauwelijks kon verweren. Dat dit heeft geleid tot boosheid, herbelevingen en onbegrip bij [slachtoffer sub 1] is www.slachtofferhulp.nl 15

aannemelijk. Verder is duidelijk dat hij veel pijn heeft geleden, dat hij nog steeds last heeft van het letsel en dat voor hem nog een lange weg te gaan is voordat hij weer volledig is hersteld, als volledig herstel al mogelijk is. Lange tijd was hij niet in staat tot werken, sporten, studeren of om andere normale activiteiten te verrichten. De rechtbank acht het billijk [slachtoffer sub 1] voor deze immateriële schade een vergoeding toe te kennen. Bij het vaststellen van deze vergoeding houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het feit en de ernst van de (tot op heden bekende) gevolgen voor het slachtoffer. Al met al acht de rechtbank, mede gelet op de bedragen die andere rechters in soortgelijke gevallen hebben toegekend, een vergoeding van 4.000,-- op zijn plaats. Uit het voorgaande volgt dat een totale schadevergoeding zal worden toegewezen van 11.767,19. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat de rechtbank deze rente zal toekennen vanaf 20 februari 2011, zijnde de datum van de schadetoebrengende gebeurtenis. Zoals hiervoor overwogen, is verdachte voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk. Dat wil zeggen dat hij het bedrag samen met de andere veroordeelden verschuldigd is. Wanneer één van hen het bedrag geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, vermindert dat de betalingsplicht van de anderen. 9.2 De schadevergoedingsmaatregel De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 is toegebracht. 137. Hoge Raad 28 juni 2011 LJN: BQ0047 A-G Hofstee: De rechter hoeft niet te motiveren waarom hij de vordering van de benadeelde partij al dan niet van eenvoudige aard acht. In cassatie kan het oordeel van het Hof slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Art. 361 lid 3 (oud) Sv. [Zie kopje.] 138. Rechtbank Arnhem 30 juni 2011 LJN: BQ9805 Rechtstreekse schade. Ondanks het ontbreken van een aangifte, is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen schade heeft geleden aan zijn auto. Art. 361 lid 2 onder b Sv. [Opzettelijk een ontploffing teweeg brengen met gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel art. 157 Sr.] [Zie kopje.] 139. Rechtbank Alkmaar 30 juni 2011 LJN: BQ9887 1. Verkeersongeval door schuld politieagent. Geen eigen schuld slachtoffer dat te hard reed op snorfiets zonder helm. De ernst van de gevolgen van het aan verdachte toe te rekenen ongeval rechtvaardigt het achterwege laten van de toepassing van een billijkheidscorrectie op de vordering van de nabestaanden. 2. Kosten lijkbezorging: vliegtickets Turkije en overlijdensadvertentie ( 1058) toegewezen. Kosten lijkbezorging die zijn voorgeschoten door stichting komen voor vergoeding in aanmerking. 3. Kosten rechtsbijstand: 2903. Art. 6 WVW, art. 6:101 BW, art. 6:108 BW. [Aan schuld van verdachte te wijten verkeersongeval als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden, art. 6 Wegenverkeerswet.] Verdachte [politieagent] is met een onverantwoord hoge snelheid ter plaatse gold een maximumsnelheid van 30 km/u rijdend op het midden van de weg op [slachtoffer] afgereden. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op die manier wilde laten zien en horen dat hij, verdachte, er aan kwam. Verdachte ging ervan uit, dat [slachtoffer] wel zou stoppen, waarna een aanhouding zou kunnen volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door zo te handelen, op onverantwoorde wijze zijn dienstvoertuig ingezet als instrument om een verkeersdeelnemer tot stoppen te bewegen. www.slachtofferhulp.nl 16

9. Vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij [ouders slachtoffer], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding, welke vordering op de terechtzitting door de raadsman van de benadeelde partij, mr. M.I.A. Witlox, is bijgesteld tot een bedrag van 13.411,70 wegens materiële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering toe te wijzen tot een bedrag van 9.271,70 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige, zijnde de geleden schade met betrekking tot de omzetderving als gevolg van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, niet-ontvankelijk te verklaren. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Subsidiair voert de raadsman aan dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de eigen schuld van het slachtoffer. Beoordeling door de rechtbank Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Gelet op het bepaalde in artikel 51a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in samenhang met artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Ten aanzien van de omvang van deze kosten is uit het onderzoek ter terechtzitting van het volgende gebleken. De kosten van lijkbezorging belopen blijkens een aan het voegingsformulier gehechte brief van de Islamitische Stichting Nederland, d.d. 6 juni 2011: 3.909,52. De raadsman van de benadeelde partij, mr. M.I.A. Witlox, heeft bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting te kennen gegeven dat de kosten niet door een verzekering zijn vergoed, maar dat deze kosten bij wijze van tijdelijke hulpverlening door de Islamitische Stichting Nederland zijn voorgeschoten. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de vordering tot vergoeding van deze kosten voor toewijzing vatbaar. Daarnaast is vergoeding van de kosten van de vliegtickets naar Turkije gevorderd voor een bedrag van 1.400,-. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze kosten een rechtstreeks gevolg van de omstandigheid dat de overledene in het land van herkomst is begraven. Deze kosten merkt de rechtbank aan als te zijn in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene. Ook de kosten van de overlijdensadvertentie, te weten 1.058,58, rekent de rechtbank tot de kosten voor lijkbezorging. De benadeelde partij heeft tevens een bedrag van 4.140,- gevorderd, wegens omzetderving als gevolg van tijdelijke arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelt dat deze kosten niet behoren tot de kosten van lijkbezorging en ook overigens gelet op artikel 51a, tweede lid, Sv in samenhang met artikel 6:108 B.W. niet voor vergoeding in aanmerking komen. Nu een wettelijke basis voor toewijzing van deze kosten ontbreekt, zal de rechtbank dit gedeelte van de vordering afwijzen. Tot slot heeft de benadeelde partij de gemaakte kosten ten behoeve van rechtsbijstand gevorderd. Gelet op de aan het voegingsformulier gehechte declaratiestaten van mr. Witlox begroot de rechtbank de kosten voor de rechtsbijstand tot op heden op 2.903,60. Nu gelet op het voorgaande is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van 6.368,10, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerleg- www.slachtofferhulp.nl 17

ging van deze uitspraak moet maken, tot op heden begroot op 2.903,60 De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de mate van eigen schuld van het slachtoffer reden is om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen. De rechtbank overweegt in dat kader het volgende. Vast staat dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval geen helm droeg, terwijl hij met de snorfiets aanzienlijk harder reed dan 25 km/u. Het is een feit van algemene bekendheid dat het rijden met een dergelijke snelheid zonder helm op de kans op (ernstig) hoofdletsel bij een ongeval aanzienlijk vergroot. De rechtbank is echter van oordeel dat de ernst van de gevolgen van het aan verdachte toe te rekenen ongeval het achterwege laten van de toepassing van een billijkheidscorrectie op de vordering van de nabestaanden rechtvaardigt. De rechtbank oordeelt dat verdachte de hierboven vastgestelde schade volledig dient te vergoeden. Contact- of gebiedsverbod als bijzondere voorwaarde 140. Rechtbank Arnhem 1 juni 2011 LJN: BQ7145 Onenigheid over omgangsregeling. Locatieverbod voor de straat van moeder en de grootmoeder van het kind. Art. 14c Sr. [Poging doodslag art. 287 Sr, mishandeling art. 300 Sr, bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht art. 285 Sr.] [De officier heeft o.m. een contact- en locatieverbod gevorderd, met 1 jaar voorwaardelijk.] Beoordeling Verdachte heeft, vanwege onenigheid omtrent de omgangsregeling met zijn kind, de moeder van zijn kind gedurende een periode van 8 maanden regelmatig bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Op enig moment heeft hij zelfs een armklem om haar nek gelegd. Verdachte heeft hierover zelf verklaard dat hij zo kwaad was dat hij van plan was haar dood te maken en dat het haar redding was dat ze begon te schreeuwen. Het slachtoffer heeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring aangegeven dat zij nog steeds bang is voor verdachte en nachtmerries heeft als gevolg van het gebeuren. De oorzaak van het plegen van strafbare feiten ligt bij verdachte immers in zijn intrapsychische problematiek waarvoor op dit moment en in de nu voorhanden zijnde kaders hij geen passende behandeling kan krijgen. De rechtbank ziet wel, gelet op de aard van de feiten en het hoge recidiverisico, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden van een contactverbod met de moeder van zijn kind en met háár moeder, nu de moeder van zijn kind daar regelmatig verblijft en beiden slachtoffer van bedreiging zijn geworden. Derhalve zal ook het door de rechtbank op te leggen locatieverbod gelden ten aanzien van de straten waar zij beiden wonen. Verdachte heeft aangegeven dat hij bereid is zich hier aan te houden. 141. Gerechtshof Leeuwarden 6 juni 2011 LJN: BQ7157 Belaging. Geen contactverbod zoals gevorderd door het OM, omdat de belaging inmiddels is gestaakt. Art. 14c Sr. Het hof: [Belaging art. 285b Sr.] Verdachte heeft zich in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 5 juli 2007 schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-echtgenote, [benadeelde]. Hij heeft haar stelselmatig en op verschillende manieren lastig gevallen, onder meer door het herhaaldelijk sturen van (dreigende) sms-berichten. Verdachte heeft middels www.slachtofferhulp.nl 18

zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde] van 25 november 2007. Uit het verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 4 april 2011 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit. Gezien de ernst van het feit acht het hof de door de politierechter opgelegde - en de door de advocaat-generaal gevorderde - voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf passend en geboden en zal deze aan verdachte opleggen. Gezien het feit dat de onderhavige zaak dateert van 2007 en uit het hiervoor genoemde uittreksel blijkt dat verdachte nadien niet weer voor strafbare feiten is veroordeeld en er zich ook geen nieuwe relevante mutaties in dossier bevinden gaat het hof ervan uit dat verdachte inmiddels is opgehouden met het lastigvallen van [benadeelde]. Het hof zal daarom geen - zoals door de advocaat-generaal gevorderd - contactverbod koppelen aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf. 142. Rechtbank Utrecht 10 juni 2011 LJN: BQ9136 Tijdelijke opheffing locatieverbod door officier wanneer verdachte gaat verhuizen. (Zie hiervóór nr. 130) Art. 14b lid 2 Sr. [Zie kopje.] 143. Rechtbank Arnhem 14 juni 2011 LJN: BR1930 Hooggemiddeld recidiverisico. Echter geen straatverbod voor adres slachtoffer, omdat verdachte zich bij diverse studentencomplexen ophoudt. Art. 14c Sr. [Feitelijke aanranding van de eerbaarheid art. 246 Sr en schuldheling art. 417bis Sr.] Het recidiverisico wordt door de deskundigen dan ook als hooggemiddeld ingeschat. De motieven van verdachte zijn helaas onduidelijk gebleven, omdat hij gedurende de deskundigenonderzoeken niet meer openheid van zaken heeft willen geven. Hierdoor is het ook niet mogelijk gebleken een eenduidige diagnose te geven. Dit betreurt de rechtbank en het baart haar ook zorgen. Door de deskundigen wordt een klinische observatie in een forensisch psychiatrische kliniek aanbevolen, maar gelet op de duur van de op te leggen straf is dit in het kader van deze strafzaak niet realiseerbaar. Gelet hierop zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank ziet voorts geen toegevoegde waarde in het opleggen van een straatverbod voor de [adres], aangezien verdachte zich bij diverse studentencomplexen over heel Nijmegen ophoudt. De rechtbank zal de eis van de officier van justitie op dit punt derhalve niet volgen. 144. Rechtbank Arnhem 15 juni 2011 LJN: BQ7796 Huiselijk geweld. Contactverbod en straatverbod. Overweging van rb. dat geen verlengde proeftijd mogelijk is. Art.14b lid 2 jo art. 14c Sr. [Huiselijk geweld: mishandeling van levensgezellin meermalen gepleegd art. 300 en 304 Sr, tevens wapenbezit.] De rechtbank acht het, gelet op bovengenoemde rapportage [van het Pieter Baan Centrum] en het onder 3 bewezenverklaarde feit, van belang dat verdachte wordt behandeld in een forensische polikliniek, alsook dat hij zich zal onthouden van het gebruik van drugs en geen contact zal leggen met het slachtoffer, met de moeder van het slachtoffer en met het kind www.slachtofferhulp.nl 19

dat verdachte met het slachtoffer heeft. In dat kader zal de rechtbank verdachte tevens een straatverbod opleggen. Gelet op het bepaalde in artikel 14b lid 2 juncto artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank aan de hiervoor genoemde voorwaardelijke straf géén proeftijd van 3 jaren verbinden, zoals door de officier van justitie is geëist. Artikel 14b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht sluit een dergelijke proeftijd uit ten aanzien van de algemene voorwaarde en (onder andere) ten aanzien van de bijzondere voorwaarde, het gedrag van de veroordeelde betreffende. Gelet op de inhoud van bovengenoemde rapportage is de rechtbank van oordeel dat er thans in de onderhavige zaak geen sprake van is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, in welk geval de proeftijd maximaal 10 jaren kan bedragen. De rechtbank zal de proeftijd derhalve op twee jaren stellen. 145. Rechtbank Zwolle (kinderrechter, mk) 28 juni 2011 LJN: BR3425 Belangenafweging van het belang van het slachtoffer om zich zonder vrees verdachte in haar directe leefomgeving tegen te komen weegt zwaarder dan belang van verdachte om zich vrij te kunnen bewegen. Art. 14c Sr. [Poging seksueel binnendringen bij kind beneden de 12 jaar, art. 244 Sr.] De officier van justitie heeft een jeugddetentie voor de duur van negen maanden geëist, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met toepassing van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun en behandeling bij De Waag of het Centrum voor Autisme. Daarnaast heeft zij een wijkverbod voor de [buurt] en een straatverbod rond de [supermarkt], begrensd door de [straat], [straat], [straat] en [straat] geëist, zodat het slachtoffer zonder de angst van confrontatie met verdachte naar school en de [supermarkt] kan gaan. De raadsman heeft zich verzet tegen het door de officier van justitie geëiste wijk- en straatverbod, aangezien dit een te grote beknotting van de vrijheid van verdachte is, in het bijzonder omdat de school waar verdachte na zijn invrijheidstelling heen zal gaan, naast de [supermarkt] ligt. De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht deze eis af te wijzen en subsidiair om een contactverbod en een beperkter gebiedsverbod verzocht. Ten aanzien van het door de officier van justitie gevorderde en door de raadsman bestreden wijk- en straatverbod overweegt de rechtbank dat het belang van het slachtoffer om zich zonder de vrees verdachte in haar directe leefomgeving tegen te komen, zwaarder weegt dan het belang van verdachte om zich in de directe leefomgeving van het slachtoffer vrij te kunnen bewegen. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de omvang van het gevorderde wijkverbod enerzijds beperkt dient te worden tot een verbod om zich te begeven in de [buurt], waar het slachtoffer woont en naar school gaat. Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat een verbod om contact te hebben met het slachtoffer tevens noodzakelijk is. [Rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [buurt] te Almere en dat verdachte geen contact zal leggen met het slachtoffer.] Tijdelijk huisverbod 146. Raad van State (afdeling bestuursrechtspraak) 15 juni 2011 LJN: BQ7922 1. In de woning wonen. Burgemeester kon besluiten het huisverbod eerst in te trekken op de dag dat duidelijk was dat het slachtoffer in aanmerking kwam voor een reguliere plek in de vrouwenopvang en te kennen had gegeven niet meer naar huis terug te willen keren. 2. In het rapport situatie ter plaatse is het standpunt van appellant betrokken en daarmee ook in de besluitvorming van de burgemeester. www.slachtofferhulp.nl 20