De onderhoudsverplichting van de stiefouder in Nederland.



Vergelijkbare documenten
Nieuwe richtlijn kinderalimentatie

VOORJAARSWIJZIGINGEN FAMILIERECHT mr. L.H.M. Zonnenberg

Aanpassing richtlijn kinderalimentatie

Voorstel vereenvoudiging richtlijn kinderalimentatie

Aanpassing richtlijn kinderalimentatie

Naar de afschaffing van de onderhoudsplicht van de stiefouder? Afstudeerscriptie master Rechtsgeleerdheid Accent Privaatrecht

Hebben ongehuwde samenlevers recht op alimentatie?

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

De Boorder Schoots.

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gezagsdragers hebben (anders dan pleegouders) de plicht te voorzien in het levensonderhoud van het kind waarover zij het gezag uitoefenen.

Handleiding Samenloop

SAMENLEVINGVORMEN EN SAMENLEVINGSCONTRACT

ECLI:NL:HR:2017:1273. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/00900

Is de vereenvoudigde berekening van kinderalimentatie ook een verbetering? Anouk Wakker

Afdeling Samenleving Richtlijn 730 Ingangsdatum:

Wat is gezag? De ouder Gezag en erfrecht Wie heeft het gezag? de NOTARIS en. Gezag. en voogdij

Hoge Raad , ECLI:NL:HR:2015:3011

ECLI:NL:RBGEL:2014:1802

OUDERS EN KINDEREN: HET ERFRECHT

Huwelijksvermogensrecht journaal. Oktober 2015

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE

1. Kosten kinderen. Netto Gezins Inkomen. Berekend per Besteedbaar tijdens huwelijk / samenwonen. Vrouw 0 0 Gemaximeerd tot 6000

1. Kosten kinderen. Netto Gezins Inkomen. Berekend per Besteedbaar tijdens huwelijk / samenwonen. Vrouw 0 0 Gemaximeerd tot 6000

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gelijkwaardig ouderschap en co-ouderschap; belang van kind doorslaggevend

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Leden examencommissie: mr. R. de Jong prof. mr. P. Vlaardingerbroek

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Scheiden en Alimentatie

Toetstermen RFEA particulier: kennis

Besluit College van BenW

BEREKENING KINDERALIMENTATIE

De bouwtekening. Datum: Auteur: Alibox. Bouwtekening, pagina 1

Inleiding. Nederlandse personen- en familierecht. Personen- en familierecht 9

Het conceptwetsvoorstel lesbisch ouderschap onder de loep

Hoofdstuk 1 - Algemeen

De in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding vergeten voogden en het voogdijplan

Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding

10 stappenplan (echt)scheiding

Huwelijksvermogensrecht journaal. September 2015

Kinder- en partneralimentatie

Behoefte: op basis van de NIBUD-tabel bedraagt het eigen aandeel van de ouders (kgb) = 415. De korting voor de standaardomgang is 15% = 62.

ECLI:NL:GHDHA:2015:1011

BELEIDSREGELS VERHAAL

Protocol Informatieverstrekking aan gescheiden ouders

ALIMENTATIE, DE STAND VAN ZAKEN

Alimentatie. In dit informatieblad. Inleiding

Protocol Kind en echtscheiding

Tweede Kamer der Staten-Generaal

8 Kind en scheiding. mr. MJ.C. Koens. 2e gewijzigde druk

Protocol Kind en echtscheiding

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

Beleidsregels alleenstaande-ouderkop 2016 IGSD Steenwijkerland/Westerveld.

Het recht van kinderen op levensonderhoud: een gedeelde zorg

Het nieuwe partnerbegrip in de fiscaliteit

Training complexe echtscheidingen. 1 Regio Gooi en Vechtstreek

Herziening kinderalimentatiestelsel per 1 april 2013 Eenvoudiger en transparanter of nog steeds een sluitstuk bij (echt)scheiding?

Minderjarigheid in het recht

Onderzoek naar de mogelijkheid om in specifieke gervallen een voormalig pleegkind gelijk te stellen aan een eigen kind binnen de sociale zekerheid

ECLI:NL:CRVB:2017:2709

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Door: Rik Smit FFP RFEA. Alimentatieadvies; een verkenning van reikwijdte en zorgplicht

Advies wetsvoorstel herziening kinderalimentatie

CVDR. Nr. CVDR326941_1. Beleidsregels verhaal WWB Hoofdstuk 1 - Algemeen. 9 januari Officiële uitgave van Venlo.

PROTOCOL informatieverstrekking gescheiden ouders

Toelichting bij de verordening. Algemeen

Protocol Informatieverstrekking aan gescheiden ouders

Protocol kind en scheiding

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ECLI:NL:RBAMS:2016:43

Astrid Kelderman. Datum:24 augustus 2011 Naam: Astrid Kelderman. ANR: Examencommissie: Prof. Mr. P. Vlaardingerbroek Mr. R.

ECLI:NL:RBASS:2011:BP3458

Protocol Informatieverstrekking. november 2017

ECLI:NL:RBNHO:2015:1704

Uitspraken familierecht week

Definities van de gehanteerde termen:

Is een prenatale aantekening in het gezagsregister van gezamenlijk gezag van ongehuwde ongeregistreerde ouders mogelijk?

Twee moeders en dan? De moeilijke positie van moeder, meemoeder en kind.

D E S T I E F O U D E R L I J K E O N D E R H O U D S P L I C H T

Protocol informatieverstrekking aan (niet samenwonende) ouders

Protocol School en Scheiding, KBS De ark en de Ark van Noach

Het proces naar meer eenheid. De wenselijkheid van verplichte partneralimentatie voor de ongehuwd samenwonenden

Alimentatie: 18 jaar en nu? Een onderzoek naar de behoeftebepaling van jongmeerderjarigen

Beleidsregels Verhaal Participatiewet 2015

Beleidsregels verhaal Wet werk en bijstand ( WWB) en Wet investeren in Jongeren (WIJ), gemeente Súdwest Fryslân.

Betreft: protocol informatieverstrekking gescheiden ouders. 1 Protocol

NBGI voor scheiding & Eigen aandeel kosten kinderen

2.5 Scheiden en fiscaliteit, een gecompliceerd huwelijk? John van Vliet Fred Thielemans Robbert Maassen

Vergadering van : 24 april Onderwerp : Toeslagen- en Maatregelverordening WWB 2012

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:RVS:2017:1856

Artikelen 81 en 82. Ongewijzigd. Artikel 83

Transcriptie:

De onderhoudsverplichting van de stiefouder in Nederland. Verbetering gewenst? DOOR Annet van den Elzen (ANR 100610) Afstudeerscriptie Masteropleiding Rechtsgeleerdheid, accent Privaatrecht. In het openbaar te verdedigen ten overstaan van de examencommissie van Tilburg Law School aan Tilburg University, bestaande uit de heer prof. mr. P. Vlaardingerbroek en mevrouw mr. M.V. Smits op 10 september 2014 om 11.00 uur. 1

Inhoudsopgave Lijst van gebruikte afkortingen... 4 Inleiding... 5 Hoofdstuk 1. De onderhoudsplicht van de stiefouder in Nederland... 9 1.1 De juridische stiefouder... 9 1.2 Gezag over minderjarigen... 10 1.2.1 Gezamenlijk gezag door middel van het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank... 10 1.2.2 Beëindiging van het gezamenlijk gezag... 11 1.3 Opname van de stiefouderverplichting in de wet... 11 1.4 De huidige onderhoudsverplichting van de stiefouder... 12 1.5 Hoogte onderhoudsbijdrage... 13 1.5.1 Behoefte van het kind... 13 1.5.2 Draagkracht (stief)ouders... 14 1.5.3 Koppeling behoefte en draagkracht... 15 1.6 Samenloop met andere alimentatieplichtigen... 16 1.7 Jurisprudentie inzake onderhoudsbijdrage door de stiefouder... 16 1.8 Andere relatievormen... 18 1.8.1 Samenwonen... 18 1.8.2 Gezamenlijk gezag ongehuwd samenwonenden... 19 1.8.3 Overige relatievormen... 19 1.8.4 Uitbreiding van de onderhoudsplicht van de stiefouder?... 20 1.9 Samenvatting... 21 Hoofdstuk 2. Kritiek op de onderhoudsplicht van de stiefouder in Nederland... 22 2.1 Bloedverwant versus aanverwant... 22 2.2 Tot het gezin van de stiefouder behoren... 23 2.3 Verplichtingen maar geen rechten... 24 2.4 Geen gelijke processuele positie... 24 2.5 De stiefouder met een geregistreerd partnerschap... 25 2.6 Consequenties voor stiefouder bij huwelijk of geregistreerd partnerschap... 25 2.7 Geen onderhoudsverplichting voor samenwonende partner... 26 2.8 Verantwoordelijkheid bij de ouders... 27 2.9 De stiefouder met gezag... 28 2.10 Complex systeem... 28 2.11 Nauwere verwantschap tussen ouders en kind... 29 2.12 Onderhoudsverplichting voor de eigen kinderen versus de onderhoudsverplichting voor de stiefkinderen... 30 2.13 Samenvatting... 31 Hoofdstuk 3. De onderhoudsplicht van de stiefouder in Zweden en Noorwegen... 32 3.1 De onderhoudsplicht van de (stief)ouder in Zweden... 32 3.1.1 Juridisch stiefouder... 32 3.1.2 Stiefouder met gezag... 33 3.1.3 Welke personen zijn onderhoudsplichtig naast de stiefouder?... 34 3.1.4 Hoogte onderhoudsbijdrage... 34 3.1.5 Samenloop met andere onderhoudsplichtigen... 35 3.2 De Zweedse onderhoudsverplichting voor de (stief)ouder vergeleken met de Nederlandse onderhoudsverplichting voor de (stief)ouder... 36 3.3 De onderhoudsplicht van de (stief)ouder in Noorwegen... 38 3.3.1 Geen onderhoudsplicht voor de stiefouder... 38 3.3.2 Stiefouder met gezag... 38 2

3.3.3 Welke personen zijn onderhoudsplichtig?... 39 3.3.4 Hoogte onderhoudsbijdrage... 40 3.3.5 Samenloop met andere onderhoudsplichtigen... 41 3.4 De Noorse onderhoudsverplichting voor de (stief)ouder vergeleken met de Nederlandse onderhoudsverplichting voor de (stief)ouder... 41 3.5 Samenvatting... 43 Hoofdstuk 4. Conclusie en aanbevelingen... 44 4.1 Conclusie... 44 4.2 Aanbevelingen... 46 Literatuurlijst... 52 Bijlage: welke stiefouder is wanneer onderhoudsplichtig in Nederland, Noorwegen en Zweden... 59 3

Lijst van gebruikte afkortingen Art./Artt. BW CBS EB EVRM FJR GBA HR Jo. NJ NJB NVVR PvdA RFR Rv Stb. VVD WPNR Artikel/Artikelen Burgerlijk Wetboek Centraal Bureau voor de Statistiek Tijdschrift voor Scheidingsrecht Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens Hoge Raad Juncto/junctis Nederlandse Jurisprudentie Nederlands Juristenblad Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak Partij van de Arbeid Rechtspraak Familierecht Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Staatsblad Volkspartij voor Vrijheid en Democratie Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 4

Inleiding Elk jaar worden er in Nederland meer dan 180.000 kinderen geboren. 1 Ieder kind groeit op in een gezin. Het soort gezin waarin een kind kan opgroeien is erg divers. Zo kan het gezin uit een man, vrouw en (een) kind(eren) bestaan. Andere gezinsvormen zijn bijvoorbeeld een alleenstaande ouder met kinderen, gescheiden ouders waarvan de kinderen in twee huizen wonen, lesbische of homoouderparen met kinderen, gezinnen waarbij de grootouders of andere gezinsleden een groot gedeelte van de opvoeding van de kinderen op zich nemen of een samengesteld gezin waar kinderen uit verschillende relaties samenwonen. 2 Het aantal minderjarige en meerderjarige kinderen dat in een samengesteld gezin opgroeit, is de afgelopen jaren toegenomen. Over stiefgezinnen zijn niet veel empirische gegevens bekend. Op basis van cijfers van het CBS uit 2007 is er een schatting gemaakt op grond van de adresbewoning volgens de GBA en de daarop gebaseerde huishoudenstatistiek. Deze gegevens hebben geleid tot een schatting van 149.000 stiefgezinnen met in totaal 282.000 kinderen. In ruim 80 procent van de stiefgezinnen komen alle stiefkinderen uit een eerdere relatie van de moeder, in bijna 15 procent van de stiefgezinnen zijn alle stiefkinderen afkomstig uit een eerdere relatie van de vader en in nog geen 5 procent van de stiefgezinnen komen de kinderen uit relaties van de vader en van de moeder. In ongeveer een derde van alle stiefgezinnen hebben de ouders ook gezamenlijke kinderen. 3 De ouders van de kinderen zijn verantwoordelijk voor hun opvoeding en verzorging. Deze verplichtingen gelden voor iedere ouder en blijven ook na een scheiding van de ouders bestaan. 4 In beginsel geldt deze onderhoudsplicht tot het kind 21 jaar wordt (artt. 1:392 jo. 1:395a jo. 1:395b jo. 1:404 BW). Op het moment dat de ouders uit elkaar gaan, dienen zij afspraken over de kinderen te maken. Zo dient er te worden afgesproken waar de kinderen gaan wonen, hoe het contact wordt geregeld en hoe de ouders elkaar informeren en consulteren over de kinderen. Daarnaast dienen afspraken te worden gemaakt over de financiële vergoeding (de onderhoudsbijdrage) die voor de kinderen dient te worden betaald. 5 De onderhoudsbijdrage wordt in de volksmond vaak aangeduid als kinderalimentatie. De hoogte van de onderhoudsbijdrage wordt bepaald op basis van de maatstaven behoefte (van het kind) en draagkracht (van de onderhoudsplichtigen), art. 1:397 BW. Onder onderhoudsplichtigen worden in de eerste plaats de ouders van het kind verstaan. Daarnaast kunnen ook anderen als onderhoudsplichtige worden aangewezen. Hierbij kan worden gedacht aan de stiefouder, degene die samen met de ouder het gezamenlijk gezag over het kind heeft, de verwekker 1 <statline.cbs.nl>. 2 Doek & Vlaardingerbroek 2009, p. 392 t/m 399. 3 Rapport Meeroudergezag 2014, p. 122. 4 Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 187. 5 Heida, Kraan & Marck 2010, p. 85. 5

van het kind en de voogd (artt. 1:392 t/m 1:408 BW). 6 In beginsel dient iedere onderhoudsplichtige voor een gelijk deel bij te dragen in het onderhoud van het kind. 7 Het systeem dat rechters gebruiken bij de berekening van de onderhoudsbijdrage voor het (stief)kind wordt door zowel de politiek, de rechtspraak, als de samenleving als te ingewikkeld, te onvoorspelbaar en te weinig transparant beschouwd. 8 De onderhoudsbijdrage voor de kinderen heeft daarom de afgelopen jaren volop in de belangstelling gestaan. Zo hebben de PvdA en VVD in september 2011 een nota ingediend met een nieuwe berekenmethode. 9 De Werkgroep Alimentatienormen heeft in 2012 een voorstel tot aanpassing van het rapport Alimentatienormen gedaan als gevolg van veranderde regelgeving en de wens tot verbetering van de huidige systematiek te komen. 10 De wijzigingen van de Werkgroep Alimentatienormen zijn op 1 januari 2013 (behoefte van de onderhoudsgerechtigden) en 1 april 2013 (draagkracht van de onderhoudsplichtigen) van toepassing. Deze wijzigingen zijn een belangrijke aanzet om het stelsel te vereenvoudigen. Ondanks deze aanpassingen bestaat er nog steeds een aantal knelpunten. 11 Een van deze knelpunten is de wijze waarop de onderhoudsbijdrage voor een stiefkind wordt bepaald. Indien de moeder is hertrouwd, dan dienen namelijk de vader en moeder van het kind en de stiefouder 12 ieder naar rato voor een derde deel bij te dragen in het onderhoud van het kind. Voor de berekening van de onderhoudsbijdrage betekent dit dat eerst de behoefte van alle kinderen (waaronder de kinderen van de stiefouder en zijn of haar stiefkinderen) moet worden berekend, daarna de draagkracht van alle betrokken ouders en vervolgens moet een verdeling worden gemaakt op basis van de draagkracht over alle kinderen uit de diverse relaties. Ten slotte kan de verhouding waarin ouders en stiefouders tot de kinderen staan nog van betekenis zijn voor de uitslag. 13 Op het moment dat de stiefouder een gelijk deel dient bij te dragen in het onderhoud van het kind, dan dient de vader een lagere onderhoudsbijdrage te betalen dan wanneer de onderhoudskosten alleen tussen de vader en de moeder van het kind worden verdeeld. Het is echter de vraag in hoeverre het redelijk is dat de stiefouder een even groot deel als de ouders c.q. een deel dient bij te dragen in het onderhoud van zijn of haar stiefkind, omdat er sprake is van een ander verwantschap tussen de stiefouder en het 6 Voor de stiefouder bestaat deze verplichting op grond van art. 1:395 jo. 395a BW, voor degene die het gezamenlijk gezag heeft met de ouder op grond van art. 1:253t BW, voor de verwekker van het kind op grond van art. 1:395a en 1:396b BW en voor de voogd op grond van art. 1:282, zesde lid, BW. 7 Asser-De Boer 2010, nr. 1092. 8 <www.rechtspraak.nl>. 9 <www.pvda.nl>. 10 Kavelaars-Niekoop 2013, p. 1. 11 Wakker 2013, p.1. 12 Deze verplichting geldt alleen als sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap met de ouder van het kind en voor zover de kinderen onderdeel uitmaken van het gezin van de stiefouder. 13 Van Teeffelen 2014, p. 2. 6

stiefkind dan tussen de ouder en het kind. In deze scriptie zal dan ook worden onderzocht of de huidige onderhoudsplicht van de stiefouder jegens zijn of haar stiefkind dient te worden aangepast. Onderzoeksdoel Het doel van deze scriptie is om door middel van een literatuurstudie te onderzoeken of de huidige onderhoudsverplichting van de stiefouder dient te worden aangepast en op welke wijze dit dient te geschieden. Centrale onderzoeksvraag De centrale onderzoeksvraag van deze scriptie luidt als volgt: Dient de huidige onderhoudsplicht van de stiefouder jegens zijn of haar stiefkind te worden aangepast? Onderzoeksopzet Om tot beantwoording van de centrale onderzoeksvraag te komen, wordt in hoofdstuk 1 de huidige onderhoudsverplichting van de stiefouder uiteengezet. Vervolgens zullen in hoofdstuk 2 de kritieken op de huidige onderhoudsplicht van de stiefouder worden besproken. Hoofdstuk 3 gaat in op de onderhoudsverplichting van de (stief)ouder in Noorwegen en Zweden. Noorwegen en Zweden zijn interessante landen om te onderzoeken, omdat Noorwegen geen onderhoudsverplichting voor de stiefouder kent en de onderhoudsplicht van de stiefouder in Zweden subsidiair is aan de onderhoudsplicht van de ouders. In hoofdstuk 4 zal worden behandeld of de huidige onderhoudsverplichting van de stiefouder dient te worden aangepast. Onderzoeksmethode Dit onderzoek zal voornamelijk bestaan uit een literatuurstudie. De rechtswetenschappelijke literatuur, jurisprudentie en wetgeving zullen namelijk worden geraadpleegd. Voor de hoofdstukken 1 en 2 zal dit de belangrijkste methode van onderzoek zijn. In hoofdstuk 3 wordt een rechtsvergelijking gemaakt met Noorwegen en Zweden. In dit rechtsvergelijke onderzoek zullen de wetten en regelgeving op het gebied van de onderhoudsplicht van de (stief)ouders worden vergeleken met de onderhoudsverplichting voor de (stief)ouders zoals deze in Nederland van kracht is. 7

Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie De onderhoudsverplichting van de stiefouder is in 1970 in de wet opgenomen en sindsdien niet meer aangepast. Thans zijn er in de maatschappij andere samenlevingsvormen gebruikelijk dan op het moment dat de onderhoudsplicht voor de stiefouder in de wet werd opgenomen. Daardoor valt in de huidige samenleving niet (meer) uit te leggen waarom degene die is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de ouder van één of meerdere kinderen, waarvan hij of zij niet de ouder is, onderhoudsplichtig is als deze kinderen tot zijn of haar gezin behoren, maar eenzelfde onderhoudsplicht niet geldt voor degene die ongehuwd of zonder geregistreerd partnerschap samenwoont met de ouder van de kinderen en waarbij de kinderen tot zijn of haar gezin behoren. Het is dan ook zowel vanuit maatschappelijk als wetenschappelijk oogpunt interessant om te onderzoeken of de huidige onderhoudsverplichting van de stiefouder dient te worden aangepast. Dit onderzoek is afgesloten op 20 juli 2014. 8

Hoofdstuk 1. De onderhoudsplicht van de stiefouder in Nederland Het aantal kinderen dat in een samengesteld gezin opgroeit, is de afgelopen jaren toegenomen. Het samengestelde gezin bestaat uit de ouder van de kinderen, zijn of haar partner (die niet de ouder van de kinderen is) met wie de ouder gehuwd, ongehuwd of op basis van een geregistreerd partnerschap samenwoont en de kinderen van de ouder. In sommige situaties bestaat er een onderhoudsplicht voor deze nieuwe partner. Daarom zal in dit hoofdstuk worden uiteengezet welke nieuwe partner van de ouder een onderhoudsplicht heeft, welke onderhoudsplicht voor hem of haar geldt, hoe de hoogte van de onderhoudsbijdrage wordt bepaald en hoe de rechterlijke macht over deze onderhoudsplicht oordeelt. Daarnaast worden andere mogelijke relatievormen uiteengezet. 1.1 De juridische stiefouder De juridische stiefouder is degene die is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan met een persoon die één of meerdere kinderen heeft, van welke kinderen de eerstgenoemde niet de ouder is en wanneer de stiefkinderen tot zijn of haar gezin behoren (artt. 1:395 jo. 1:395a BW). Tot zijn of haar gezin behoren dient ruim te worden uitgelegd. Zo behoren kinderen die in een andere stad studeren en kinderen op de kostschool die regelmatig vakanties doorbrengen in de woning van hun stiefouder tot het gezin van de stiefouder. Uithuisgeplaatste kinderen in het kader van een ondertoezichtstelling blijven in beginsel ook tot het gezin behoren, omdat de uithuisplaatsing als een tijdelijke maatregel dient te worden beschouwd. 14 Indien de samenwoning tussen de stiefouder en zijn of haar echtgenoot of geregistreerde partner wordt verbroken en de intentie is om niet meer samen te gaan wonen dan wordt op dat moment de onderhoudsplicht beëindigd. De stiefouder is de sociale ouder van het kind. Er is geen sprake van een juridisch en/of een biologisch ouderschap tussen stiefouder en stiefkind. 15 Geen juridische stiefouder is degene die niet is gehuwd en niet een geregistreerd partnerschap is aangegaan met een persoon die één of meerdere kinderen heeft en van welke kinderen de eerstgenoemde niet de ouder is. In die situatie is het niet relevant of de stiefkinderen tot het gezin van de stiefouder behoren. Tevens is iemand niet aan te merken als juridische stiefouder als hij of zij wel voldoet aan de voorwaarde om gehuwd te zijn of een geregistreerd partnerschap te zijn aangegaan met de ouder van het stiefkind maar niet voldoet aan de voorwaarde waardoor de stiefkinderen tot zijn of haar gezin behoren. 16 De juridische stiefouder zal hierna worden aangeduid als stiefouder. 14 HR 8 april 1994, NJ 1994/439; Van Zeben 1969, p. 1431; Van Zeben 1962, p. 769; Wortmann 2011, art. 1:395 BW, aant. 2. 15 O.a. Hof s-hertogenbosch 28 februari 1980, NJ 1980/651; HR 7 februari 1975, NJ 1975/245; Rb. Amsterdam 31 oktober 1973, NJ 1974/47; Jonker 2011, p. 57. 16 Art. 1:395 BW jo. HR 8 april 1994, NJ 1994/439. 9

1.2 Gezag over minderjarigen Kinderen en jongeren onder de achttien jaar zijn minderjarig (art. 1:233 BW). Op het moment dat een minderjarige huwt of een geregistreerd partnerschap aangaat, dan wordt hij of zij van rechtswege meerderjarig. Deze meerderjarigheid blijft bestaan als de minderjarige is gescheiden of het geregistreerd partnerschap is beëindigd. Daarnaast kan een minderjarige vrouw die minimaal zestien jaar is en haar kind wenst te verzorgen door de kinderrechter meerderjarig worden verklaard (artt. 1:233 jo. 1:253ha BW). De minderjarigheid heeft diverse rechtsgevolgen. Zo zijn minderjarigen in principe handelingsonbekwaam en staan zij onder gezag. Het gezag is te onderscheiden in ouderlijk gezag of voogdij. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door één of twee juridische ouders of door een juridische ouder samen met een niet-juridische ouder. De voogdij wordt uitgeoefend door één of twee niet-juridische ouders of door een rechtspersoon. Het gezag brengt meerdere rechten en plichten met zich mee. Zo is degene die het gezag heeft verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van het kind (art. 1:247 BW). Daarnaast geldt voor hem of haar een onderhoudsplicht (artt. 1:253w jo. 1:404 BW). Tevens heeft hij of zij het bewind over het vermogen van het kind (artt. 1:253j jo. 1:253k BW). Bovendien heeft hij of zij recht op het vruchtgenot van het vermogen van het kind (art. 1:253l BW) en dient de gezagshouder in beginsel toestemming aan het kind te geven alvorens het kind rechtshandelingen kan verrichten (art. 1:234, eerste lid jo. art. 3:32 BW). De gezagshouder kan de minderjarige alleen toestemming geven voor concrete handelingen of een concreet doel. Deze toestemming wordt verondersteld te zijn verleend als het gaat om in het maatschappelijke verkeer gebruikelijke rechtshandelingen voor een kind van een bepaalde leeftijd (art. 1:234, derde lid, BW). 17 In de praktijk heeft de stiefouder meestal niet het gezag over het stiefkind, omdat het gezamenlijk gezag van de ouders van het kind in beginsel doorloopt na hun uiteengaan. 18 Het is echter wel mogelijk om een stiefouder samen met de ouder van het kind het gezamenlijk gezag ex art. 1:253t BW over het (stief)kind uit te laten oefenen. 1.2.1 Gezamenlijk gezag door middel van het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank De stiefouder en de ouder van het kind kunnen het gezamenlijk gezag verkrijgen over het (stief)kind door indiening van een verzoekschrift bij de rechtbank op grond van art. 1:253t BW. Deze vorm van gezamenlijk gezag kan echter alleen worden gerealiseerd als het gezag bij één ouder berust en indien de stiefouder in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staat. Het verzoek wordt alleen toegewezen als de ouder van het kind en de stiefouder op de dag van het verzoek gedurende een aaneengesloten periode van minimaal een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het (stief)kind hebben gehad. De ouder die het verzoek doet, dient op de 17 Schrama 2009a, p. 159, 160 en 162. 18 Van Teeffelen 2012a, p. 3; Rapport Meeroudergezag 2014, p. 207. 10

dag van het verzoek gedurende minimaal een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast te zijn geweest (art. 1:253t, lid 2, BW). De stiefouder die samen met de ouder het gezag heeft over een (stief)kind, heeft een onderhoudsplicht op grond van de artt. 1:253w jo. 1:404 BW. 1.2.2 Beëindiging van het gezamenlijk gezag Het gezamenlijk gezag eindigt van rechtswege als de stiefouder of het stiefkind overlijdt. Daarnaast kan het gezamenlijk gezag worden beëindigd door de rechter. Het gezamenlijk gezag eindigt niet van rechtswege op het moment dat de ouder van het kind en de stiefouder zijn gescheiden of het geregistreerd partnerschap is beëindigd. 19 Daarnaast stopt de onderhoudsplicht niet op het moment dat het gezamenlijk gezag is beëindigd. In beginsel duurt de onderhoudsplicht namelijk voort voor eenzelfde termijn als het gezamenlijk gezag heeft geduurd. De rechter kan op verzoek een langere termijn bepalen. De onderhoudsplicht eindigt in ieder geval op het moment dat het kind de leeftijd van 21 jaren bereikt. Omdat de stiefouder in de praktijk meestal niet tevens het gezamenlijk gezag over het kind van zijn echtgenoot of geregistreerde partner heeft, zal in dit onderzoek worden uitgegaan van de situatie waarin de stiefouder niet tevens het gezamenlijk gezag over zijn of haar stiefkind heeft. 1.3 Opname van de stiefouderverplichting in de wet De onderhoudsplicht voor de stiefouder werd in 1970 (met de invoering van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) ingevoerd. 20 Tijdens de parlementaire behandeling werd het vastleggen van de morele verplichting van een stiefouder om in het levensonderhoud van een stiefkind te voorzien toegejuicht. Enkel de daadwerkelijke invulling van de onderhoudsplicht van de stiefouder stond ter discussie. Deze discussie ging hoofdzakelijk over de vraag of het niet beter was om de onderhoudsplicht van de stiefouder aanvullend aan de onderhoudsplicht van de ouders te laten zijn. Destijds is de keuze gemaakt om de onderhoudsplicht van de stiefouder gelijk te stellen aan de onderhoudsplicht van de ouders, omdat ondergeschiktheid als nadeel zou hebben dat steeds gesteld, en eventueel bewezen zou moeten worden dat de ouders niet in staat waren om de verzorging en opvoeding te bekostigen. Het ingevoerde stelsel had daarentegen het voordeel dat de rechter van geval tot geval kon beoordelen in hoeverre de stiefouder naast de ouders verplicht was om bij te dragen in het onderhoud. Een van de factoren die de rechter daarbij in aanmerking diende te nemen, was dat tussen de minderjarige en zijn ouders in de regel een nauwere verwantschap bestond dan tussen de minderjarige en zijn of haar stiefouder. 21 Op 1 april 2001 is de onderhoudsplicht voor de stiefouder die een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de ouder van het stiefkind c.q. de 19 Vlaardingerbroek 2012, p. 5. 20 Jonker 2011, p. 62. 21 Van Zeben 1969, p. 1430, 1442 en 1443. 11

stiefkinderen in werking getreden. Evenals voor de gehuwde stiefouder geldt deze onderhoudsplicht alleen wanneer de stiefkinderen tot zijn of haar gezin behoren. 22 1.4 De huidige onderhoudsverplichting van de stiefouder Indirect heeft de gehuwde stiefouder of de stiefouder die een geregistreerd partnerschap is aangegaan op grond van art. 1:82 jo. art. 1:80b BW de plicht om de tot het gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en de kosten hiervan te dragen. Naast deze indirecte onderhoudsplicht heeft de stiefouder op grond van de artt. 1:392, 1:395 en 1:395a BW een zelfstandige onderhoudsplicht. In deze artikelen is bepaald dat de stiefouder gedurende het huwelijk of geregistreerd partnerschap verplicht is om levensonderhoud te verstrekken aan de in zijn of haar gezin verblijvende minderjarige kinderen van zijn of haar echtgenoot of geregistreerde partner. Met het verstrekken van levensonderhoud worden de kosten voor verzorging en opvoeding van deze kinderen bedoeld. Op het moment dat voornoemde kinderen de leeftijd van 18 jaar bereiken, verandert de verplichting van de stiefouder van de kosten voor verzorging en opvoeding in het voorzien in de kosten voor levensonderhoud en studie. Deze verplichting blijft bestaan totdat de meerderjarige kinderen de leeftijd van 21 jaar bereiken (art. 1:395a BW). De stiefouder is onderhoudsplichtig ten opzichte van zijn of haar stiefkind. Deze verplichting is echter niet wederkerig. 23 Daarnaast heeft de stiefouder, anders dan de ouders van het kind of degene die gezag over het kind heeft, geen vruchtgenot over het vermogen van het stiefkind (artt. 1:245 lid 5 jo. 1:253v jo. 1:253l BW). Met vruchtgebruik wordt bijvoorbeeld de rente over het spaartegoed bedoeld. Degene die ongehuwd of zonder geregistreerd partnerschap samenwoont met de ouder van de stiefkinderen is daarentegen niet verplicht om in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn stiefkind te voorzien. 24 Diegene kan echter wel besluiten om een bepaalde (structurele) bijdrage aan zijn of haar stiefkind te betalen. In dat geval is er sprake van een natuurlijke verbintenis. Er is sprake van een natuurlijke verbintenis wanneer iemand een dwingende verplichting van moraal en fatsoen voelt om een bepaalde prestatie te leveren, zonder daar iets voor terug te willen (art. 6:3 BW). Indien sprake is van een natuurlijke verbintenis, dan kan diegene de betaalde bijdrage in een later stadium niet terugvorderen alsof deze onverschuldigd is betaald. 25 De onderhoudsplicht van de stiefouder eindigt van rechtswege als de stiefouder of het stiefkind overlijdt. Daarnaast eindigt de onderhoudsplicht van de stiefouder op het moment dat het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt (art. 1:404 BW), het kind niet meer tot het gezin van de stiefouder behoort (art. 1:395 BW), de 22 Wet openstelling huwelijk van 21 december 2000, Stb. 2001, 9 (Kamerstukken 26 672); Asser-De Boer 2010, p. 956. 23 Wortmann 2011, art. 1:392 BW, kernoverzicht. 24 Hof Amsterdam 12 december 1988, NJ 1989/601. 25 Rb. s-gravenhage 12 maart 1984, NJ 1986/502. 12

echtgenoot of geregistreerde partner van de stiefouder overlijdt (art. 1:80c jo. art. 1:149 aanhef en onder a BW), als het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven (art. 1:149 aanhef en onder c BW) of als het geregistreerd partnerschap is beëindigd door inschrijving in de openbare registers van de burgerlijke stand (art. 1:80c jo. art. 1:80d BW). 26 De stiefouder mag, ook als de wettelijke onderhoudsplicht is geëindigd, doorgaan met het onderhouden van het (ex-)stiefkind. Een stiefouder kan dit bijvoorbeeld doen op basis van de goede band die hij of zij inmiddels met het stiefkind heeft opgebouwd. Als de stiefouder dan na enige tijd stopt met het onderhouden van het ex-stiefkind, dan kan (de ouder van) het kind echter geen betaling afdwingen. 27 1.5 Hoogte onderhoudsbijdrage Bij het bepalen van de hoogte van de onderhoudsplicht wordt enerzijds rekening gehouden met de behoefte van het stiefkind en anderzijds met de draagkracht van de verzorgers (art. 1:397 lid 1 BW). Dit zijn open normen. Om te voorkomen dat een burger bij de rechter in een bepaalde vestigingsplaats niet dezelfde uitspraak krijgt als bij een rechter in een andere vestigingsplaats, worden sinds 1979 afspraken gemaakt over uniforme toepassing van de wettelijke begrippen. De afspraken hebben de vorm van aanbevelingen en worden ook wel Alimentatienormen genoemd. Het open karakter van de wettelijke begrippen biedt de rechtspraktijk de ruimte om steeds weer aan te sluiten bij de maatschappelijke ontwikkelingen. De Alimentatienormen worden regelmatig herzien, om de aansluiting met de maatschappelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk te behouden. 28 Het is echter aan de rechter om te bepalen of en in hoeverre hij of zij voor de berekening van de behoefte en draagkracht de Alimentatienormen hanteert. 29 De Alimentatienormen zijn namelijk geen recht in de zin van art. 79 lid 1 sub b Wet RO. 30 Voor de bepaling van de draagkracht en behoefte wordt in de praktijk veelal gebruik gemaakt van het rapport Alimentatienormen. 31 In de navolgende subparagrafen worden de begrippen draagkracht en behoefte aan de hand van de Alimentatienormen verder uitgewerkt. 1.5.1 Behoefte van het kind Het gezamenlijke netto besteedbaar inkomen van de juridische ouders ten tijde van hun uiteengaan is maatgevend bij het bepalen van de behoefte van het (stief)kind, tenzij het inkomen van één van de ouders na hun uiteengaan meer bedraagt dan het gezamenlijke netto besteedbaar inkomen ten tijde van het uiteengaan. Het netto besteedbaar inkomen is het bruto-inkomen (inclusief inkomsten uit 26 Vlaardingerbroek 2012, p. 4; Draaisma 2001, p. 24 en 25. 27 Vlaardingerbroek 2012, p. 5. 28 Roelvink-Verhoeff 2013, p. 1. 29 HR 17 juni 1983, NJ 1984/35. 30 HR 1 november 1991, NJ 1992/30; HR 4 oktober 1985, NJ 1986/51. 31 Wortmann 2011, art. 1:397 BW, aant. 2. 13

vermogen) na belasting- en premieheffing. Dat inkomen is namelijk bepalend geweest bij de uitgaven van het gezin gedurende het samenzijn. 32 Voor de ouders en stiefouder geldt volgens het bepaalde in art. 1:392 BW dat de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud niet is gekoppeld aan de behoeftigheid van het kind. Tot 1 januari 2013 werd het kindgebonden budget meegeteld voor het bepalen van de draagkracht als netto-inkomen bij de ouder die daarvoor in aanmerking kwam. Het kindgebonden budget is een bijdrage in de kosten voor kinderen tot 18 jaar. 33 Het kindgebonden budget is op 1 januari 2009 ingevoerd door de kinderkorting (een fiscale heffingskorting) uit de fiscaliteit te halen en de zogenoemde verzilveringsproblematiek met lage inkomens op te lossen. Met de verzilveringsproblematiek wordt bedoeld dat sommige lage inkomens het verzilveren van de kinderkorting niet konden effectueren, terwijl de regeling voor hen was bedoeld. Voor het kindgebonden budget geldt een toetsingsinkomen. Boven een bepaald inkomen bestaat geen (of een lager) recht op een kindgebonden budget. 34 Vanaf 1 januari 2013 vermindert het kindgebonden budget de behoefte aan kinderalimentatie. Het gezinsinkomen wordt eerst verhoogd met het kindgebonden budget dat werd ontvangen op het moment dat de behoefte werd vastgesteld. Het uit de tabel 35 afgeleide bedrag wordt vervolgens verminderd met het kindgebonden budget waarop recht bestaat in de periode dat de alimentatie wordt berekend. De behoefte van jongmeerderjarigen wordt in het concrete geval bepaald. Daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Bepaalde gedragingen van de jongmeerderjarige kunnen ertoe leiden dat de bijdrage lager wordt vastgesteld, omdat naar redelijkheid niet kan worden verwacht dat de onderhoudsplichtige de (volledige) bijdrage betaalt, art. 1:399 BW. 36 Daarnaast kan bij een meerderjarig kind rekening worden gehouden met eventuele inkomsten van het kind. 37 1.5.2 Draagkracht (stief)ouders Bij de berekening van de beschikbare draagkracht van de (stief)ouder wordt uitgegaan van het netto inkomen en de (noodzakelijke) uitgaven. 38 Tot 1 april 2013 werd de draagkracht van de onderhoudsplichtige bepaald door een percentage van de draagkrachtruimte die bestond uit het vermogen van de onderhoudsplichtige, verminderd met een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm en de nodige lasten. De Alimentatienormen betroffen een uitvoerige lijst van lasten die van het inkomen van de onderhoudsplichtige mochten worden afgetrokken. Conform vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienden in beginsel alle verplichtingen en schulden bij de beoordeling van de draagkracht in 32 Wortmann 2011, art. 1:397 BW, aant. A4. 33 Kavelaars-Niekoop 2013, p. 1; Roelvink-Verhoeff 2013, p. 2; <www.belastingdienst.nl>. 34 Werkgroep Alimentatienormen van het NVvR 2014, p. 10; Kavelaars-Niekoop 2013, p. 2. 35 Werkgroep Alimentatienormen van het NVvR 2014, p. 11 en 12. 36 HR 27 oktober 1989, NJ 1990/324. 37 Wortmann 2011, art. 1:395 BW, aant. 3; Van Zeben 1969, p. 1431; o.a. Hof Amsterdam 19 maart 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ7816; Hof s-gravenhage 18 juli 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BB1806. 38 Wortmann 2011, art. 1:397 BW, aant. A4. 14

aanmerking te worden genomen. Bij het berekenen van het inkomen werd overigens niet alleen rekening gehouden met het actuele inkomen, maar ook met het inkomen dat redelijkerwijs kon worden verworven in de nabije toekomst. 39 Vanaf 1 april 2013 is de wijze waarop de draagkracht wordt berekend vereenvoudigd omdat meer dan voorheen gebruik wordt gemaakt van forfaitaire bedragen. Deze forfaitaire bedragen worden toegepast bij de bepaling van de hoogte van de lasten. Andere lasten blijven niet buiten beschouwing, maar worden geacht te zijn opgenomen in het op basis van het netto besteedbaar inkomen vastgestelde budget. Het netto besteedbaar inkomen is de som van het bruto-inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die de onderhoudsplichtige daarover is verschuldigd. Tevens worden redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering in aanmerking genomen, ongeacht of deze voortvloeien uit een collectieve overeenkomst of een individuele pensioenregeling. Bij de bepaling van bepaalde lasten wordt de draagkracht aan de hand van een tabel 40 en het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtigen vastgesteld. Aan deze tabel ligt vanaf 1.500 euro de volgende formule ten grondslag: 70% x [netto besteedbaar inkomen-(0,3 netto besteedbaar inkomen + 850)]. Voor de lagere inkomens (tot 1.500 euro) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing. 41 Voor de draagkrachtberekening gelden vanaf 1 januari 2014 de cijfers, percentages en tarieven die zijn opgenomen in een artikel van De Bruijn- Lückers. 42 Indien een onderhoudsplichtige van mening is dat de draagkracht te hoog is vastgesteld, dan is het aan hem of haar om diens draagkracht te stellen en eventueel te onderbouwen (aanvaardbaarheidstoets). 43 1.5.3 Koppeling behoefte en draagkracht De behoefte en draagkracht dienen aan elkaar te worden gekoppeld. De laagste van de twee is bepalend voor de hoogte van de onderhoudsbijdrage. Er mag een bedrag aan zorgkorting in mindering worden gebracht op de te betalen onderhoudsbijdrage. Dit mag echter alleen voor zover de (stief)ouders gezamenlijk voldoende financiële middelen hebben om in de behoefte van hun kind te voorzien. In beginsel is de zorgkorting minimaal 15% van de uitkomst (zie hiervoor paragraaf 1.5.1), omdat door middel van de gedeelde zorg voor een deel van de behoefte in natura wordt voorzien of zou kunnen worden voorzien. Als sprake is van een ruimere zorgregeling, bijvoorbeeld bij co-ouderschap, dan kan de zorgkorting oplopen tot 25% - 35%. In dat geval wordt verondersteld dat de verzorgende ouder alle kosten, met uitzondering van de kosten die samenhangen met het verblijf 39 Rb. Noord-Nederland 13 februari 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ9130; Schrama 2009a, p. 224. 40 <www.rechtspraak.nl>. 41 Roelvink-Verhoeff 2013, p. 4 t/m 6. 42 De Bruijn-Lückers 2014. 43 Werkgroep Alimentatienormen van het NVvR 2014, p. 11 en 12. 15

bij de andere (stief)ouder(s), voor zijn of haar rekening zal nemen. Indien de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager is dan het eigen aandeel, dan wordt de bijdrage met een deel van de zorgkorting verminderd, totdat het bedrag de gezamenlijke draagkracht toelaat. 44 1.6 Samenloop met andere alimentatieplichtigen Als de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met de onderhoudsverplichting van de ouder(s) van de stiefkinderen, dan zijn deze in beginsel van gelijke rang, waarbij rekening wordt gehouden met ieders draagkracht naar rato (art. 1:404 lid 1 BW). Indien een ouder een nieuwe relatie is aangegaan waaruit kinderen zijn geboren en/of als de stiefouder zelf ook kinderen heeft, dan dient bij de vaststelling van de onderhoudsplicht voor de desbetreffende (stief)kinderen ermee rekening te worden gehouden dat de stiefouder voor de eigen kinderen ook een onderhoudsplicht heeft. Een verzoek dat niet ziet op alle onderhoudsgerechtigden, dient door de rechter te worden beoordeeld alsof het verzoek alle onderhoudsgerechtigden betreft. 45 Als de (stief)ouder niet voldoende draagkracht heeft om te voorzien in de volledige behoefte van zijn of haar (stief)kinderen, dan wordt de beschikbare draagkracht naar evenredigheid onder de (stief)kinderen verdeeld (art. 1:400 lid 1 BW). Indien de stiefouder verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen en zijn draagkracht is niet voldoende om dit volledig te verschaffen, dan hebben zijn of haar kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden, zoals de echtgenoot/geregistreerde partner, vroegere echtgenoot/geregistreerde partner of ouders van de onderhoudsplichtige (art. 1:392 lid 1 jo. art. 1:400 lid 1 BW). Deze voorrang geldt tevens ten opzichte van morele onderhoudsverplichtingen jegens de kinderen van een nieuwe partner met wie de onderhoudsplichtige geen huwelijk of geregistreerd partnerschap is aangegaan. 46 Bij samenloop hangt de omvang van de onderhoudsplichtigen af van de omstandigheden van het geval (art. 1:397 lid 2 BW). De draagkracht van de ouders en de stiefouder, de feitelijke verhouding tot ieder van de onderhoudsgerechtigden en het gegeven dat in de regel tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind gelden daarbij als belangrijke factoren. 47 1.7 Jurisprudentie inzake onderhoudsbijdrage door de stiefouder De rechter oordeelt regelmatig dat de onderhoudsbijdrage naar evenredigheid van de draagkracht over alle onderhoudsplichtigen moet worden verdeeld, ook als de stiefouder pas kort is gehuwd of pas kort een geregistreerd partnerschap met de ouder is aangegaan. 48 In sommige situaties is een 44 Werkgroep Alimentatienormen van het NVvR 2014, p. 15 en 16; Roelvink-Verhoeff 2013, p. 6. 45 Wortmann 2011, art. 1:397 BW, aant. 2. 46 HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1066. 47 HR 11 november 1994, NJ 1995/129; HR 22 april 1988, NJ 1989/386. 48 O.a. Hof s-hertogenbosch 3 juli 2014, ECLI:GHSHE:2014:2055; Rb. Rotterdam 10 januari 2014, 16

korte periode vanaf het huwelijk of geregistreerd partnerschap tot aan het (wijzigings)verzoek voor de rechter echter reden om aan te nemen dat er tussen de ouders en de kinderen een nauwere betrekking bestaat dan tussen de stiefouder en het kind. In die situaties heeft de rechter geoordeeld dat de stiefouder niet onderhoudsplichtig was 49 of alleen onderhoudsplichtig was voor zover de draagkracht van beide ouders niet toereikend was. 50 Dit zijn echter uitzonderingssituaties. In een enkel geval is het jarenlang (ruim 14 jaar) geen contact meer hebben met de kinderen, het feit dat de kinderen tien jaar leefden binnen het gezinsverband van de moeder en de stiefouder plus de wijziging van de geslachtsnaam van de kinderen in de geslachtsnaam van de stiefvader voor de rechter reden om de vader geen onderhoudsbijdrage meer te laten betalen. 51 Opvallend is dat voornoemde uitzonderingen voornamelijk zien op de laatste jaren. De komende jaren zal moeten blijken of deze trend zich zal voortzetten. De rechter dient in iedere situatie te motiveren waarom een stiefouder in dat concrete geval niet onderhoudsplichtig is. 52 Voor het standaard uitsluiten van de stiefouder in de alimentatieberekening, zoals in de literatuur is bepleit, ziet men binnen de rechterlijke macht vooral een rol weggelegd voor de wetgever. 53 De afgelopen jaren is enkele malen door een ouder verzocht om de nieuwe partner van zijn of haar ex-echtgenoot, die ongehuwd of zonder geregistreerd partnerschap met zijn of haar ex-echtgenoot samenwoont, gelijk te stellen met de stiefouder op grond van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid ten aanzien van de artt. 1:392 jo. 1:395 BW of omdat de wet een verboden onderscheid maakt in de zin van art. 8 (recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven) jo. art. 14 EVRM (discriminatieverbod). Binnen de rechterlijke macht is men echter van mening dat bij de van toepassing zijnde artikelen geen andere uitleg mogelijk is dan dat de onderhoudsplicht ontstaat op het moment van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap. Dit is niet anders indien sprake is van een familie- of ECLI:RBROT:2014:750; Rb. Noord-Holland 18 december 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:12543; Hof Amsterdam 10 september 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3210; Rb. Noord-Holland 13 februari 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ9130; Hof Arnhem 8 november 2012; ECLI:NL:GHARN:2012:BY3798; Rb. Maastricht 14 december 2010, ECLI:NL:RBMAA:2010:BO7395; HR 26 november 2010, NJB 2010/2241; Hof s- Gravenhage 18 augustus 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5522; Hof s-gravenhage 18 augustus 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5174; Rb. Almelo 28 april 2010, EB 2010/67; Hof s-gravenhage 9 september 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BK4108; Hof Amsterdam 25 augustus 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK0601; Hof Leeuwarden 19 mei 2009, EB 2010/42; Hof s-gravenhage 4 februari 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BI0634; Hof s-gravenhage 28 maart 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA3507; Hof s-hertogenbosch 8 juni 2006, RFR 2007/49; Hof s-gravenhage 12 april 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:AY3594; Hof s-hertogenbosch 17 januari 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AV0028; HR 11 maart 2005, JOL 2005/145; Hof Arnhem 4 november 2003, ECLI:NL:GHARN:2003:AO4513. 49 Hof Leeuwarden 12 maart 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5551; Hof Arnhem 17 januari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0641; Hof s-hertogenbosch 11 oktober 2012, FJR 2012/112; Rb. Zutphen 18 januari 2011, ECLI:NL:RBZUT:2011:BP1113; Rb. Utrecht 18 november 2009, RFR 2010/40. 50 Hof Arnhem 27 december 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BZ0056; Hof Arnhem 29 november 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY7587. 51 HR 22 april 1988, NJ 1989/386. 52 HR 26 november 2010, NJ 2010/633. 53 Roelvink-Verhoeff 2012, p. 3. 17

gezinsleven als bedoeld in art. 8 EVRM tussen de stiefouder en het kind. Daarnaast is men binnen de rechterlijke macht van mening dat het de rechtsvormende taak te buiten gaat om de partner met wie de ouder ongehuwd of zonder geregistreerd partnerschap samenwoont op één lijn te stellen met de stiefouder. 54 Onlangs lijkt er een andere wind te zijn gaan waaien. Het Hof s-gravenhage heeft namelijk geoordeeld dat de maatschappelijke ontwikkelingen ten aanzien van samenwonen, gezinnen en relaties mogelijk leidt tot ongelijkheid tussen een formele stiefouder en een nieuwe partner die samenleeft met de verzorgende ouder plus diens minderjarige kinderen, omdat de nieuwe partner van de verzorgende ouder in feite als stiefouder functioneert. Dit zou strijd met art. 8 EVRM kunnen opleveren. In die situatie kon op dat moment niet worden aangenomen dat sprake was van family life tussen de nieuwe partner van de ouder en diens stiefkinderen. Het Hof was echter wel van oordeel dat dit anders zou kunnen zijn als de samenleving tussen de verzorgende partner en diens nieuwe partner langer zou voortduren en meer tekenen van gezinsleven zal vertonen. 55 Het is afwachten hoe deze ontwikkeling de komende jaren zal worden vormgegeven. 1.8 Andere relatievormen Naast de eerder besproken vorm van stiefouderschap waardoor een onderhoudsplicht ontstaat, kan sprake zijn van andere relatievormen waarbij het kind tot het gezin van de nieuwe partner van de ouder behoort, maar waar geen onderhoudsplicht voor de nieuwe partner van de ouder ontstaat, omdat hij of zij niet met de ouder van het kind is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan. In deze paragraaf zal worden uiteengezet welke andere relatievormen mogelijk zijn. 1.8.1 Samenwonen Tot ongeveer de jaren tachtig was het gebruikelijk dat paren eerst gehuwd waren voordat zij gingen samenwonen. Sindsdien is het aantal ongehuwd samenwonenden aanzienlijk toegenomen. Het gaat dan om paren die eerst gaan samenwonen voordat zij in het huwelijk treden en paren die ongehuwd blijven samenwonen, eventueel op basis van een samenlevingsovereenkomst. Ongeveer 50 procent van de ongehuwde samenwoners heeft een notarieel samenlevingscontract gesloten. 56 In de samenlevingsovereenkomst kunnen o.a. afspraken worden gemaakt over de woning, kosten voor de huishouding en verdeling van de bezittingen bij uit elkaar gaan. Indien de samenwoners kinderen hebben, kunnen er in de samenlevingsovereenkomst tevens afspraken worden gemaakt over de kosten voor het verzorgen en opvoeden van de kinderen. 57 Voor deze ongehuwde samenwoners geldt geen specifieke wettelijke regeling ten aanzien van levensonderhoud. Indien er geen afspraken zijn vastgelegd in een samenlevingsovereenkomst over het levensonderhoud bij beëindiging van de 54 Hof Leeuwarden 17 februari 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ8148; HR 3 november 2000, JOL 2000/525. 55 Hof s-gravenhage 19 maart 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:943. 56 Jonker 2011, p. 24; <http://www.rijksoverheid.nl>; Schrama 2009a, p. 97. 57 <http://www.rijksoverheid.nl>. 18

samenleving, dan dient te worden teruggevallen op het algemene vermogensrecht van het Burgerlijk Wetboek (boeken 3, 5 en 6). De eventueel afgesloten samenlevingsovereenkomst en de redelijkheid en billijkheid spelen daarbij een belangrijke rol. 58 1.8.2 Gezamenlijk gezag ongehuwd samenwonenden Het is voor de ouder van het kind en zijn of haar nieuwe partner mogelijk om het gezamenlijk gezag over het kind te verkrijgen. Hiervoor geldt dezelfde regelgeving als voor de stiefouder die met de ouder van het kind het gezamenlijk gezag over het (stief)kind wil verkrijgen. Voor nadere informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 1.2. 1.8.3 Overige relatievormen Naast de eerder besproken relatievormen zijn er diverse andere relatievormen denkbaar waarbij het kind niet tot het gezin van de nieuwe partner van de ouder behoort. Gedacht kan worden aan een latrelatie (living apart together). Een latrelatie is een doorgaans monogame relatie waarbij de partners apart blijven wonen maar wel regelmatig bij elkaar enkele dagen en/of nachten per week doorbrengen. Indien één van de ouders een kind heeft binnen de latrelatie, dan zal de andere ouder nauwelijks contact met het kind hebben, omdat de partners gescheiden wonen. Daarnaast kan een persoon zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan met een ouder die samen met zijn of haar ex-partner het co-ouderschap uitoefent. Bij co-ouderschap woont het kind beurtelings bij de gescheiden ouders. Volgens jurisprudentie behoort een kind bij co-ouderschap pas tot een bepaald gezin als het kind op het desbetreffende adres is ingeschreven. 59 Ter verduidelijking is in onderstaande figuur uiteengezet wanneer een bepaalde stiefouder onderhoudsplichtig is en hoe deze onderhoudsplicht eruit ziet. Ingangsmoment Basis Beëindigingsmoment onderhoudsplicht Onderhoudsplicht onderhoudsplicht Stiefouder met - ouder (die minimaal 3 jaar alleen art. 253w jo. 404 - bij overlijden van de gezag het gezag over het kind heeft) en BW. stiefouder of het stiefkind; een ander die niet de ouder van - na beëindiging van het het kind is en minimaal 1 jaar (gezamenlijk) gezag nadat gezamenlijk de zorg voor het kind eenzelfde termijn is doorlopen hebben gehad (art. 1:253t BW). waarop het gezamenlijk gezag heeft geduurd; - op het moment dat het kind 21 jaar wordt 58 Schrama 2009a, p. 98; o.a. Hof s-hertogenbosch 28 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:173; Hof Arnhem 19 juni 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BA9165; Hof Arnhem 13 maart 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BA9509. 59 Rb. Zutphen 18 januari 2011, ECLI:NL:RBZUT:2011:BP1113. 19

(art. 1:253w BW). Gehuwde / - huwelijk of geregistreerd art. 1:392 jo. 1:395 - bij overlijden van de geregistreerde partnerschap met ouder van kind jo. 395a BW. stiefouder of het stiefkind stiefouder en - beëindiging huwelijk / (zonder gezag) - kind dient tot het gezin van de geregistreerd partnerschap; stiefouder te behoren - als de kinderen niet meer tot (art. 1:395 BW). het gezin van de stiefouder behoren (art. 1:395 BW); - op het moment dat het kind 21 jaar wordt (art. 1:395a BW); - overlijden van de echtgenoot / geregistreerde partner (art. 1:80c jo. 1:149 aanhef en onder a BW). Degene die - ouder (die minimaal 3 jaar alleen art. 253w jo. 404 - bij overlijden van de ongehuwd of het gezag over het kind heeft) en BW. stiefouder of het stiefkind; zonder een ander die niet de ouder van - na beëindiging van het geregistreerd het kind is en minimaal 1 jaar (gezamenlijk) gezag nadat partnerschap gezamenlijk de zorg voor het kind eenzelfde termijn is doorlopen samenwoont hebben gehad (art. 1:253t BW). waarop het gezamenlijk gezag met de ouder heeft geduurd; van het kind - op het moment dat het kind (met gezag) 21 jaar wordt (art. 1:253w BW). Degene die N.v.t. N.v.t. N.v.t. ongehuwd of zonder geregistreerd partnerschap samenwoont met de ouder van het kind (zonder gezag) 1.8.4 Uitbreiding van de onderhoudsplicht van de stiefouder? In de huidige maatschappij zijn bepaalde samenlevingsvormen gangbaar die niet gebruikelijk waren op het moment dat de onderhoudsplicht van de stiefouder in de wet werd opgenomen. 60 Dat roept de vraag op of bepaalde andere relatievormen, zoals omschreven in deze paragraaf, aanleiding geven 60 Jonker 2011, p. 24. 20

om de onderhoudsverplichting voor de stiefouder aan te passen. Daarom zal tevens worden onderzocht of de onderhoudsplicht van de stiefouder dient te worden uitgebreid met andere relatievormen. 1.9 Samenvatting Diegene die is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan met een persoon die één of meerdere kinderen heeft, van welke kinderen de eerstgenoemde niet de ouder is en wanneer de stiefkinderen tot zijn of haar gezin behoren, is aan te merken als stiefouder. Die stiefouder heeft een onderhoudsplicht ingevolge het bepaalde in de artt. 1:392, 1:395 jo. 1:395a BW. De stiefouder of degene die ongehuwd en zonder geregistreerd partnerschap samenwoont met een persoon die één of meerdere kinderen heeft en samen met de ouder van de kinderen het gezag heeft over die kind(eren), is onderhoudsplichtig jegens deze kinderen op grond van de artt. 1:253w jo. 1:404 BW. Degene die ongehuwd en zonder geregistreerd partnerschap samenwoont met een persoon die één of meerdere kinderen heeft, van welke kinderen de eerstgenoemde niet de ouder is, heeft geen onderhoudsplicht, ook niet wanneer de stiefkinderen tot zijn of haar gezin behoren. De hoogte van de onderhoudsbijdrage wordt bepaald aan de hand van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en de draagkracht van de onderhoudsplichtigen. De onderhoudsplicht van de ouder(s) van de kinderen en de stiefouder zijn in beginsel van gelijke rang, waarbij rekening wordt gehouden met ieders draagkracht naar rato. De daadwerkelijke omvang van ieders onderhoudsverplichting hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. De draagkracht van de ouders en de stiefouder, de feitelijke verhouding tot ieder van de onderhoudsgerechtigden en het gegeven dat in de regel tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind gelden daarbij als belangrijke factoren. De rechter oordeelt regelmatig dat de onderhoudsbijdrage naar evenredigheid van de draagkracht over de ouders en stiefouder dient te worden verdeeld, ook als de stiefouder pas kort is gehuwd of pas kort een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de ouder. Vooral in de afgelopen jaren heeft de rechter in een aantal situaties reden gezien om af te wijken van het beginsel dat de stiefouder voor een evenredig deel onderhoudsplichtig is. In die situaties was de rechter van mening dat de stiefouder niet onderhoudsplichtig was of alleen onderhoudsplichtig was voor zover de draagkracht van beide ouders niet toereikend was. De onderhoudsplicht van de stiefouder levert in de praktijk regelmatig kritiek op. Daarom zullen de kanttekeningen die bij de huidige onderhoudsverplichting van de stiefouder kunnen worden geplaatst in het volgende hoofdstuk worden behandeld. 21