Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen. Het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen, hierna te noemen het College, heeft het volgende overwogen en beslist ten aanzien van de bij brief van 11 april 2013 door mw. A, hierna te noemen klaagster, ingediende klacht tegen mw. drs. B, hierna te noemen verweerster, lid van het Nederlands Instituut van Psychologen. I Het verloop van de procedure Het College heeft kennis genomen van: - het klaagschrift met bijlagen d.d. 11 april 2013; - het verweerschrift met bijlagen d.d. 30 mei 2013; - de repliek met bijlagen ingekomen 21 juni 2013; - de dupliek met bijlagen d.d. 16 juli 2013; - de brief van verweerster van 27 september 2013; - de brief van klaagster van 9 december 2013. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden ter zitting van het College van 22 januari 2014, waarbij klaagster en verweerster aanwezig waren. Klaagster werd vergezeld door de heer X, oud-collega. Verweerster werd bijgestaan door mw. mr. Y. II De feiten Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan. a. Verweerster is gecertificeerd NMI-mediator en Psycholoog NIP. Zij heeft vier jaar ervaring als rechtbank mediator. b. Klaagster en C (hierna te noemen de vader) hebben twee dochters die geboren zijn in respectievelijk 2005 en 2008. In 2006 zijn de ouders gehuwd. Het gezin was woonachtig in M. Klaagster is na de breuk met de vader verhuisd naar N. In 2012 is de echtscheiding uitgesproken. De ouders hebben gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen. De communicatie tussen de ouders verloopt niet constructief. c. In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank te O bij beschikking van 3 februari 2012 voor zover hier van belang verweerster met toestemming van partijen tot deskundige benoemd met opdracht aan de deskundige te bemiddelen tussen partijen met het doel de communicatie tussen partijen te verbeteren, met als uiteindelijke doel tot afspraken te komen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken; De deskundige wordt verzocht om de rechtbank daaromtrent schriftelijk een met redenen omkleed bericht uit te brengen; Voorts kwamen de ouders blijkens de beschikking tijdens die zitting overeen dat voor de duur van het onderzoek de kinderen de ene week bij de vader zullen verblijven en de andere week bij klaagster en daarnaast dat de jongste dochter haar hoofdverblijfplaats bij klaagster zal hebben en de oudste dochter haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben. d. Verweerster heeft in de periode 3 april tot 24 mei 2012 zes gezamenlijke gesprekken gevoerd met klaagster en de vader. Voorts heeft zij één gesprek gevoerd met de oudste dochter. Van die gesprekken zijn steeds verslagen opgesteld, die door betrokkenen bij een volgende afspraak werden geaccordeerd. Bij de start van het onderzoek hebben klaagster, de vader en verweerster de regels geldende voor ouderschapsonderzoek/het deskundigenonderzoek met toepassing van mediation
ondertekend. In die regels staat voor zover hier van belang vermeld dat: de deskundige werkt binnen het kader dat door de rechter is vastgesteld. e. Op 1 juni 2012 heeft verweerster het door haar opgestelde concept-rapport toegestuurd aan de advocaten van klaagster en de vader. Vervolgens hebben klaagster en de vader opmerkingen bij het concept-rapport aan verweerster doen toekomen. f. Op 29 juni 2012 heeft verweerster het rapport met daarbij gevoegd de opmerkingen voornoemd verzonden aan de ouders, hun advocaten en de Rechtbank. In het rapport is het volgende advies opgenomen: Het advies is co-ouderschap met een vaste wisseldag in de week. Een wisseling op vrijdag zou mogelijk bevorderlijk zijn voor het beperken van het gemis van de andere ouder aangezien het weekend meer afleiding geeft. De vader draagt de zorg voor D en E in de even weken en de moeder draagt de zorg voor D en E in de oneven weken. g. Op 7 augustus 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, de vader en verweerster over de vormgeving van het co-ouderschap. Dit gesprek heeft niet tot afspraken tussen de ouders geleid. h. Op 30 november 2012 heeft een volgende zitting plaatsgevonden voor de rechtbank. De ouders hebben daar hun standpunten nogmaals uiteen kunnen (laten) zetten. i. Op 2 januari 2013 heeft klaagster een brief aan verweerster gezonden waarin zij uiteenzet dat zij het oneens is met het deskundigenrapport. Verweerster heeft hierop niet gereageerd. j. Bij beschikking van 11 januari 2013 heeft de rechtbank P beslist het tijdelijke co-ouderschap zoals dat in overeenstemming met partijen was ingesteld bij de eerdere beschikking in stand te laten. De kinderen verblijven de even weken bij de vader en de oneven weken bij klaagster. Klaagster kreeg daarbij van de rechtbank geen toestemming om de kinderen van school te laten wisselen en hen in haar huidige woonplaats N naar school te laten gaan. De kinderen gaan dus nog steeds naar school in M. k. Verweerster heeft toen haar duidelijk werd dat klaagster een klacht tegen haar wilde indienen klaagster uitgenodigd voor een gesprek in het bijzijn van een mediator. Dit gesprek heeft op 14 maart 2013 plaatsgevonden in het bijzijn van een vertrouwenspersoon van klaagster. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid. III Het standpunt van klaagster en de klacht Klaagster heeft ter zitting verklaard dat haar klacht er in de kern - zakelijk weergegeven - op neerkomt dat verweerster in strijd met de Beroepscode heeft gehandeld omdat: 1. zij niet objectief is opgetreden en er rolvermenging heeft plaatsgevonden; 2. er onjuistheden en selectieve gegevens in het rapport staan; 3. de grenzen van klaagster door verweerster niet zijn gerespecteerd; 4. er onvoldoende informatie in het rapport staat; 5. Verweerster niet voldoende deskundig was een dergelijk rapport te schrijven. Klaagster stelt dat zij blijkens de beschikking van 3 februari 2012 van de rechtbank te O bereid was haar medewerking te verlenen aan het deskundigenbericht maar niet met het door de vader beoogde doel haar te bewegen tot co-ouderschap. Daarvoor had klaagster te weinig vertrouwen in hem. In het rapport wordt door verweerster tot verbazing van klaagster echter wel co-ouderschap geadviseerd. Klaagster is het hiermee niet eens. Zij wil een weekendomgangsregeling voor vader. Uit machteloosheid is klaagster in eerste instantie wel met het rapport akkoord gegaan en heeft zij daarbij door een ander opmerkingen (laten) maken. Klaagster heeft op last van de rechtbank een bedrag van 2.500,= betaald voor dit in haar ogen waardeloze rapport. Zij wil dat bedrag graag terug. IV Het standpunt van verweerster Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. Voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht zal daarop in het onderstaande nader worden ingegaan. 2
V De overwegingen van het College Ten aanzien van de klacht overweegt het College als volgt. V.1. Uit de klachtbrief van 11 april 2013 blijkt dat klaagster de klachtonderdelen baseert op de beroepscode van 1998. In 2007 is een nieuwe beroepscode in werking getreden. De handelwijze van verweerster waarover wordt geklaagd heeft plaatsgevonden in 2012. Derhalve is de beroepscode 2007 op deze zaak van toepassing. Het College zal de klachtonderdelen zo lezen dat waar door klaagster wordt verwezen naar artikelen uit de beroepscode 1998 zullen worden gelezen de corresponderende artikelen uit de beroepscode 2007. V.2. Het College is van oordeel dat nu verweerster tot deskundige is benoemd door de kinderrechter en die benoeming heeft aanvaard er sprake is van een wettelijke opdracht voor de deskundige. Ingevolge artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) zijn partijen verplicht mee te werken aan een dergelijk onderzoek en heeft de deskundige de verplichting zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen. Daarbij gelden de regels die door de Leidraad deskundigen in civiele zaken en de beroepscode aan het handelen van verweerster als psycholoog NIP worden gesteld. V.3. De opdracht die aan verweerster werd gegeven bij beschikking van de rechtbank luidde - zoals hiervoor is weergegeven onder 1.c. - als volgt: te bemiddelen tussen partijen met het doel de communicatie tussen partijen te verbeteren, met als uiteindelijke doel tot afspraken te komen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. De deskundige wordt verzocht om de rechtbank daaromtrent schriftelijk een met redenen omkleed bericht uit te brengen. Het College is van oordeel dat verweerster zich niet aan die opdracht heeft gehouden. Zij heeft inderdaad via de gevoerde gesprekken getracht te bemiddelen tussen partijen en de communicatie weer vlot te trekken. Toen dit niet lukte, had zij dit terug moeten rapporteren aan de rechtbank. Verweerster heeft echter ongevraagd (want buiten de vraagstelling van de rechtbank om) coouderschap geadviseerd. Hierover heeft verweerster ter zitting verklaard dat zij meende dat het uitbrengen van een met redenen omkleed bericht tevens het uitbrengen van een advies inhoudt. Naar het oordeel van het College valt dit echter niet samen en gaat het geven van een advies over de gewenste vorm van ouderschap verder dan een bericht over de bemiddeling die heeft plaatsgevonden en de vraag of daaruit afspraken tussen de ouders zijn voortgekomen. Verweerster heeft hiermee artikel III.1.4.2 van de code overtreden. Voorts heeft zij zich niet gehouden aan de door haar en de ouders ondertekende regels zoals geciteerd onder 1.d waarin met zoveel woorden is opgenomen dat de deskundige werkt binnen het kader dat door de rechter is vastgesteld. V.4. Los van het feit dat verweerster buiten de vraagstelling is getreden blijkt uit het rapport in onvoldoende mate waarop het advies van verweerster is gebaseerd. Naar vaste jurisprudentie moet rapportage als door verweerster uitgebracht voldoen aan de volgende criteria: 1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen; 2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport; 3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen; 4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur; 5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden. Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van de conclusies van de rapportage vindt slechts een beperkte toetsing plaats. Het rapport van verweerster voldoet niet aan deze criteria. 3
Verweerster heeft haar conclusies slechts gebaseerd op de gesprekken die zij heeft gevoerd met de ouders en de oudste dochter en op de door haar bij de ouders afgenomen DISC stijlprofielen. Daarmee heeft zij haar (ongevraagde) advies onvoldoende professioneel onderbouwd omdat zij zich te beperkt bedient van psychologische methodieken teneinde tot haar conclusies te komen. Naar het oordeel van het College kan verweerster haar beroepsmatig handelen dus niet verantwoorden in het licht van de stand der wetenschap ten tijde van dat handelen zoals uit de vakliteratuur blijkt. Hiermee heeft verweerster artikel III.4.3.7 van de code overtreden. V.5. Door in het rapport niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteen te zetten waarop haar conclusies steunen heeft verweerster bij klaagster de indruk kunnen wekken dat zij niet objectief was, en dat gegevens selectief zijn gebruikt. Ook heeft zij door ongevraagd te adviseren het co-ouderschap voort te zetten tegen de uitdrukkelijke - ook in de rapportage genoemde wens van klaagster in - de indruk kunnen wekken dat zij de grenzen van klaagster niet in acht nam. Daarmee heeft verweerster in strijd gehandeld met artikel III.2.1.4 van de code. In zoverre zijn de klachtonderdelen gegrond. V.6. Tenslotte moet worden aangenomen dat verweerster door de opdracht te interpreteren zoals zij heeft gedaan, zich op een gebied heeft begeven waarvoor zij voldoende deskundigheid mist. Verweerster heeft verklaard dat dit het tweede onderzoek was dat zij als deskundige heeft verricht en dat zij geen opleiding heeft gevolgd op dit vlak. Het College is van oordeel dat, nog afgezien van werken binnen de vraagstelling, van verweerster aantoonbaar scholing mag worden verwacht voordat zij als deskundige optreedt. Met een collega overleggen over de methodiek van het deskundigenbericht is onvoldoende. Verweerster had er goed aan gedaan zich tevens te laten adviseren door een ervaren rechtbank-deskundige alvorens haar bericht uit te brengen. Ook had zij de rechtbank om een toelichting kunnen vragen indien zij de onderzoeksopdracht niet goed begreep. In dit geval was er sprake van een complexe scheidings- en omgangssituatie. Rapportages als de onderhavige kunnen een grote invloed hebben op de toekomstige leefsituatie van ouders en kinderen. Daarbij komt dat het uitbrengen van een deskundigenbericht andere vaardigheden vereist dan het bemiddelen tussen partijen als mediator. Verweerster lijkt zich dat onvoldoende te hebben gerealiseerd. Hoe goed bedoeld het ook moge zijn geweest, het was niet aan verweerster om een oordeel uit te spreken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Dat is aan de rechtbank. Dat de rechtbank bij de benoeming geen specifieke opleidingseisen hanteert, doet aan de eigen professionele verantwoordelijkheid van verweerster niet af. Verweerster heeft door een opdracht te aanvaarden waarvoor zij deskundigheid miste eveneens artikel III.4.3.2 van de code overtreden. V.7. In artikel 2.4.1. van het Reglement voor het Toezicht staan limitatief opgesomd de maatregelen die het College van Toezicht kan nemen. Daarbij staat niet genoemd de terugbetaling van aan verweerster betaalde voorschotten zoals door klaagster verzocht. Dit deel van de klacht zal dan ook reeds om die reden worden afgewezen. Het College komt tot de slotsom dat de klacht gegrond is. Het College acht de maatregel van waarschuwing passend. VI De beslissing Het College van Toezicht: - verklaart de klacht gegrond als voormeld; - waarschuwt verweerster. 4
Aldus gewezen op 22 januari 2014 door: mw mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mw mr. E.A.M. Driessen, secretaris, mw prof. dr. E. de Haan, mw drs. M.E. Hoogenraad, mw drs. M.W.D. Nijhoff-Huysse, dr. T.A.W. van der Schoot, leden en ondertekend door de voorzitter, C.M. Berkhout. 5