NATIONAL REPORT NETHERLANDS SAMPLE JUDGMENTS



Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHARN:2005:AS2123

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

ECLI:NL:RBROT:2016:665

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster

ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2014:4363 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2011:BV3534

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSGR:2005:AU8542

Het geding in hoger beroep Bij exploot van 26 oktober 2006 is door [Afbouw Noord B.V.] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d.

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4930 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01


LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

IN NAAM DER KONINGIN.

ECLI:NL:GHSHE:2004:AR2497 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C BR

ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ8119 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rolnummer

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., handelend onder de naam [Y],

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

JIN 2013/174, Hof Arnhem-Leeuwarden, , ECLI:NL:GHARL:2013:6823, , (annotatie) ECLI:NL:GHARL:2013:6823

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

Eiseres zal hierna [A] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk [B] en [C], alsmede gezamenlijk [B] c.s. genoemd worden.

2.1. X leeft van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Op deze uitkering worden de lopende huurbetalingen volledig ingehouden.

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:GHARL:2013:4437 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:361 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHDHA:2016:3495

ECLI:NL:RBNNE:2013:6272

Bij memorie van grieven, met producties, heeft Burger een grief tegen het bestreden vonnis gericht.

Rechtbank Amsterdam 15 april 2009; voetganger struikelt over uitstekend putdeksel.

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:GHARN:2010:BN9921

LJN: AO9357, Rechtbank Arnhem, Print uitspraak

ECLI:NL:GHSHE:2016:2711

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:GHDHA:2016:3477

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:GHDHA:2014:4609

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig.

ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ2227 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHARL:2015:350


Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instantiën, te begroten volgens het gebruikelijke tarief. "

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168

ECLI:NL:RBALK:2010:BP3091

ECLI:NL:GHSHE:2017:317

ECLI:NL:RBROT:2017:3565

ECLI:NL:GHSHE:2009:BH9935

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

arrest van de tweede civiele kamer van 21 april 2009 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7402

ECLI:NL:RBMID:2010:BP5101

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

zaak.nummer rechtbank Amsterdam : \ CV EXPL arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 december 2016

ECLI:NL:GHDHA:2016:877

ECLI:NL:GHSGR:2004:AR5351 Gerechtshof 's-gravenhage Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C03/1510 KA KG

ECLI:NL:GHARL:2014:10207

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:GHLEE:2011:BR6231

Transcriptie:

NATIONAL REPORT NETHERLANDS SAMPLE JUDGMENTS Hoge Raad, 9 May 2003, LJN, AF3412... 2 Hof Arnhem, 5 January 2005, LJN, AS2123... 7 Rechtbank Arnhem, 18 February 2004, LJN, AO5417... 16 [Reference is made to the National Report, Part I.A, p14ff for a discussion of the form and structure of Netherlands judgments]

Hoge Raad, 9 May 2003, LJN, AF3412 9 mei 2003 Eerste Kamer Nr. C01/226HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest Date of judgment Case number / Judgment reference number Court [Supreme Court] (Judge(s) are typically stated separately) in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. J.B.M.M. Wuisman, t e g e n Names of parties Procedural positions of parties /Legal representatives 1. de vennootschap onder firma "Hester", gevestigd te Rotterdam, 2. [Verweerder 2], wonende te [woonplaats], 3. [Verweerster 3], wonende te [woonplaats], VERWEERDERS in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties Facts / Procedural history Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 7 juli 1999 verweerders in cassatie - tezamen verder te noemen: de rederij - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de rederij te veroordelen om aan [eiser] als voorschot op de totale schadevergoeding te betalen tot een bedrag van? 100.000,--, althans een zodanig bedrag als de President in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van de rederij in de kosten van dit geding. De rederij heeft de vordering bestreden. De President heeft bij vonnis van 21 september 1999 de rederij veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van? 25.000,-- en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft de rederij hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-gravenhage. [Eiser] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij zijn eis vermeerderd tot een bedrag van? 250.000,-- als voorschot op de uiteindelijke schadevergoeding, althans een zodanig bedrag als het Hof in goede justitie zal vermenen te behoren. Bij arrest van 19 juni 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep behoudens de kostenveroordeling vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] toegewezen tot een bedrag van? 50.000,--. Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Tegen de niet verschenen rederij is verstek verleend. [Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat en door mr. J. Sluysmans, advocaat bij de Hoge Raad. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander Gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing. 3. Beoordeling van het middel Identification of issues for determination Discussion (reasons) 3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) De rederij is eigenares van het m.s. Hester (hierna: het schip). Op 8 augustus 1998 heeft zich in het ruim van het schip tijdens een reis van Bordeaux naar Teignmouth (Engeland) een explosie voorgedaan. Daarbij is [eiser], die aan boord als leerling-matroos werkzaam was en vlak voor de explosie tegen de instructies in dat ruim was binnengegaan, ernstig gewond geraakt (hierna: het ongeval). (ii) De lading van het schip, die zich in het ruim bevond, bestond uit raapzaadmeel, op het cognossement omschreven als "rapeseedextraction meal in bulk". Rapeseedextraction meal komt voor op de lijst van gevaarlijke stoffen van de International Maritime Organisation als materiaal dat onder bepaalde omstandigheden tot zelfontbranding kan overgaan. Het raapzaadmeel was gespoeld met hexaan. (iii) Met hexaan gespoeld raapzaadmeel dient voor belading goed te worden gelucht en tijdens de reis te worden geventileerd in verband met de mogelijke aanwezigheid van resten werkzaam hexaangas, dat zeer explosief is. De

kapitein van het schip is echter ervan uitgegaan dat de lading volstrekt ongevaarlijk was en heeft geen navraag gedaan naar de eigenschappen daarvan. Evenmin heeft hij ge?nformeerd of tijdens de reis bijzondere maatregelen dienden te worden getroffen. Tijdens die reis is de lading niet geventileerd; de luiken van het ruim waren dicht. 3.2 [Eiser] heeft aan zijn onder 1 weergegeven vordering ten grondslag gelegd dat de rederij heeft nagelaten voor de onderhavige reis te onderzoeken wat de aard van de lading was en dat zij niet heeft voldaan aan de voorschriften voor het vervoer van een dergelijke lading, waardoor een verhoogd risico op arbeidsongevallen is ontstaan, welk risico zich heeft verwezenlijkt. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de rederij hem evenmin heeft gewaarschuwd dat de lading gevaarlijk was. De rederij heeft de gevraagde voorziening betwist met een beroep op eigen schuld van [eiser] aan zijn schade. Daartoe heeft zij zich erop beroepen dat [eiser] tegen de uitdrukkelijke instructies het ruim van het schip heeft betreden. Voorts heeft zij betoogd dat art. 7:658 BW niet op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing is, gezien art. 450b K. 3.3 De President heeft, kort gezegd, de rederij in beginsel aansprakelijk geacht voor de door [eiser] geleden schade, maar aannemelijk geacht dat [eiser] daaraan een zekere mate van eigen schuld had. Het Hof is samengevat weergegeven ervan uitgegaan dat de explosie is veroorzaakt doordat de kapitein de toepasselijke veiligheidsvoorschriften niet heeft nageleefd, nu de rederij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de explosie zich ook zou hebben voorgedaan als die voorschriften w?l waren nageleefd. Daarom is de rederij tegenover [eiser] in beginsel aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval (rov. 2.3). [Eiser] heeft evenwel een zekere mate van eigen schuld aan zijn schade, doordat hij in strijd met de instructies het ruim is binnengegaan. Het Hof waardeerde deze eigen schuld echter minder zwaar dan de President omdat de kapitein de lading volstrekt ongevaarlijk achtte, zodat ook [eiser] daarvan mocht uitgaan (rov. 3.2-3.4). 3.4 Het tegen deze beslissing gerichte middel, dat uit vier onderdelen bestaat, komt met name op tegen 's Hofs beslissing dat [eiser] eigen schuld heeft aan zijn schade. Onderdeel 3a, dat de Hoge Raad als eerste zal bespreken,

betoogt in de kern dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd bij zijn beoordeling van de onderhavige vraag, althans zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. 3.5 De Hoge Raad heeft onlangs in een geval waarin de reder van een schip werd aangesproken door de kapitein daarvan voor de schade die deze had geleden als gevolg van de fout van een opvarende, geoordeeld - samengevat weergegeven - dat weliswaar art. 391 K. meebrengt dat art. 7:658 BW geen toepassing vindt ten aanzien van de dienst van de kapitein aan boord van een schip, maar dat moet worden aanvaard dat art. 391 K., gelet op het stelsel van de wet ten aanzien van door een werknemer aan de werkgever of aan derden toegebrachte schade en op de ontstaansgeschiedenis van art. 391 K., niet eraan in de weg staat aan te nemen dat eventuele fouten van een kapitein die hebben bijgedragen tot het ontstaan van de schade waarvan hij op grond van onrechtmatige daad vergoeding vordert van de werkgever, slechts aan hem kunnen worden toegerekend indien deze schade in belangrijke mate het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid (HR 12 april 2002, C 00/207, RvdW 2002, 70). Op dezelfde gronden moet worden aangenomen dat deze uitleg ook heeft te gelden ten aanzien van art. 450b K., dat in dezelfde bewoordingen als art. 391 K. bepaalt dat art. 7:658 BW geen toepassing vindt ten aanzien van de dienst van de schepeling aan boord van een schip en dat dezelfde ontstaansgeschiedenis heeft (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11). Indien het Hof dit heeft miskend is de rechtsklacht gegrond; indien het de juiste maatstaf heeft gehanteerd is zijn daarop gebaseerde oordeel zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, onbegrijpelijk. 3.6 Nu onderdeel 3a slaagt, is ook onderdeel 4, dat is gericht tegen de beslissing van het Hof ver de proceskosten, terecht voorgedragen. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 19 juni 2001; verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Amsterdam; veroordeelt de rederij in de kosten van het geding in Disposal of case (operative part)

cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] in totaal begroot op? 4.683,53, waarvan? 4.590,51 op de voet van artikel 243 Rv. te voldoen aan de Griffier en? 93,02 aan [eiser]. Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 9 mei 2003.

Hof Arnhem, 5 January 2005, LJN, AS2123 4 januari 2005 derde civiele kamer rolnummer 2004/00395 Date of judgment [Court section] Judgment reference number / Case number G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Court [Court of Appeal] Arrest in de zaak van: de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Rijssen- Holten, zetelend te Rijssen-Holten, appellante, procureur: mr J.M. Bosnak, Names of parties Legal representatives tegen: [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], beiden wonende te [woonplaats], geïntimeerden, procureur: mr W.D. Huizinga. 1 Het geding in eerste aanleg De rechtbank Almelo, sector Kanton, locatie Almelo (hierna: de kantonrechter), heeft op 2 september 2003 een tussenvonnis en op 2 maart 2004 een eindvonnis uitgesproken in het geschil tussen appellante (hierna: de gemeente), als gedaagde, en geïntimeerden (hierna: gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] en afzonderlijk te noemen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]), als eisers. Van de beide vonnissen is een kopie aan dit arrest gehecht. Procedural positions of parties [the firstmentioned party is the claimant, appellant etc.] Legal representatives Procedural history 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij exploot van 19 april 2004 is de gemeente in hoger beroep gekomen van voormelde vonnissen, met dagvaarding

van [geïntimeerden] voor dit hof. 2.2 De gemeente heeft bij memorie van grieven drie grieven aangevoerd tegen de door haar bestreden vonnissen, producties overgelegd en gevorderd dat het hof deze vonnissen zal vernietigen en - naar het hof begrijpt - opnieuw recht doende de vordering van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen, [geïntimeerden] zal veroordelen tot (terug)-betaling aan de gemeente van een bedrag van? 6.256,39, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 april 2004, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties. Identification of issues for determination 2.3 [geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord verweer gevoerd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de gemeente niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep, althans de vordering tot vernietiging van de bestreden vonnissen zal afwijzen en deze vonnissen zal bekrachtigen met veroordeling van de gemeente in de kosten van het hoger beroep. 2.4 Ter terechtzitting van het hof van 10 november 2004 hebben partijen hun standpunten doen bepleiten, de gemeente door mr J.J. van der Helm, advocaat te?s- Gravenhage, en [geïntimeerden] door mr R. Arends, advocaat te Surhuisterveen. Elk van beiden heeft ter zitting een pleitnota overgelegd, waarbij de gemeente een productie heeft overgelegd en [geïntimeerden] twee producties. 2.5 Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. 3 De vaststaande feiten In rechtsoverweging 1 van het tussenvonnis van 2 september 2003 zijn onder a. tot en met e. feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven aangevoerd, zodat het hof bij de beoordeling eveneens van die feiten zal uitgaan. 4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep 4.1 Volgens [geïntimeerden] is de gemeente nietontvankelijkheid in het app?l nu de bestreden vonnissen zijn gewezen tegen [de] gemeente Rijssen, appellante zich noemt: de gemeente Rijssen-Holten en zij heeft verzuimd om aan te geven op welke grond zij bevoegd is om te appelleren. Facts Discussion (reasons)

4.2 Het hof overweegt hierover als volgt. De Wet gemeentelijke herindeling in een deel van Twente van 13 september 2000, Stb. 349, is op 15 september 2000 in werking getreden. Krachtens artikel 5 van genoemde wet werden de beide gemeenten Rijssen en Holten, zoals deze tot 15 september 2000 bestonden, opgeheven. In de plaats van deze twee gemeenten is??n nieuwe gemeente aangewezen, die in de tabel bij het vermelde wetsartikel Rijssen is genoemd. Bij het door de gemeente bij pleidooi overgelegde besluit van 15 maart 2002 heeft de raad van die gemeente Rijssen, gebruik makend van de hem bij artikel 158 van de Gemeentewet toegekende bevoegdheid, de naam van de gemeente per 15 maart 2003 gewijzigd in Rijssen-Holten. Ten tijde van het uitbrengen - op 17 januari 2003 - van de dagvaarding in eerste aanleg was de naamswijziging dus nog niet in werking getreden, maar toen de gemeente de dagvaarding in app?l liet uitbrengen droeg de gemeente wel haar nieuwe naam. Appellante is dus dezelfde (publiekrechtelijke) rechtspersoon als de gedaagde in eerste aanleg. Het hof verwerpt daarom het beroep op niet-ontvankelijkheid. 4.3 Ten gronde gaat het in deze zaak om het volgende. Op 29 januari 2001 te (circa) 18.45 uur is op de Nijverdalseweg te Rijssen een verkeersongeval gebeurd doordat de personenauto van [geïntimeerden] in een in die weg geplaatste bussluis reed. [geïntimeerde sub 1] trad op als bestuurder van die auto en [geïntimeerde sub 2] zat op de passagiersplaats naast hem. [geïntimeerden] hebben in eerste aanleg veroordeling van de gemeente gevorderd tot vergoeding van de schade die zij als gevolg van dit ongeval hebben geleden, op de grond dat hierbij sprake is van onrechtmatig handelen van de gemeente. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis bewijsopdrachten aan [geïntimeerden] gegeven en in het eindvonnis de gemeente, rekening houdend met eigen schuld van [geïntimeerden], veroordeeld tot betaling van tweederde gedeelte van de door [geïntimeerden] bewezen schade-omvang (te vermeerderen met de wettelijke rente en met proceskosten). 4.4 Grief I houdt in dat de bewijsopdracht ten onrechte zodanig is geformuleerd dat het juridische oordeel over aansprakelijkheid van de gemeente niet door een oordeel

van de kantonrechter, maar door de perceptie van getuigen wordt bepaald. Het hof stelt voorop dat de kantonrechter bij de uiteindelijke beoordeling van het geschil niet is gebonden aan de formulering van de bewijsopdracht. Indien grief I een terechte klacht inhoudt, zou de grief dus pas kunnen slagen indien de kantonrechter haar - in het eindvonnis gegeven - oordeel over de vraag of de vordering uit juridisch oogpunt gegrond is ook daadwerkelijk zou hebben laten afhangen van de meningen van de getuigen. Dat dit laatste het geval is heeft de gemeente - terecht - niet aangevoerd. Met name uit de rechtsoverwegingen 4 en 5 van het eindvonnis blijkt dat de kantonrechter aan de bewijsopdracht niet de door de gemeente gewraakte strekking heeft toegekend, maar dat zij zich uitsluitend voor wat betreft feiten en omstandigheden heeft gebaseerd op (onder meer) de inhoud van getuigenverklaringen en een eigen oordeel geeft over de aan haar voorgelegde rechtsvragen. Nu de gemeente zich evenmin erover beklaagt dat zij de bewijsopdracht verkeerd heeft begrepen en daardoor niet goed in staat is gesteld om (tegen)bewijs te leveren, verwerpt het hof grief I. 4.5 Grief II betreft het oordeel in het eindvonnis, dat de gemeente aansprakelijk is. [geïntimeerden] achten de gemeente aansprakelijk uit hoofde van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Het feit dat de gemeente bevoegd was om verkeersmaatregelen te nemen en deze fysiek te ondersteunen, bijvoorbeeld door het aanleggen van de onderhavige bussluis, neemt naar het oordeel van het hof niet weg dat de gewone rechtsregels gelden bij de door die vordering en het daartegen gevoerde verweer opgeworpen vraag of de aanleg van de bussluis een zodanig gevaar voor eens anders persoon of goed in het leven heeft geroepen, dat hij jegens verkeersdeelnemers die als gevolg daarvan schade lijden een onrechtmatige daad oplevert. Tussen partijen staat vast dat de onderhavige bussluis, in elk geval voor verkeersdeelnemers die niet de nodige voorzichtigheid en oplettendheid betrachten, zonder beveiligingsmaatregelen gevaar oplevert. Dat betekent dat de gemeente aansprakelijk is indien vast komt te staan dat zij er onvoldoende voor heeft gezorgd dat de veiligheid van personen en zaken ook na de aanleg van de bussluis voor dergelijke (minder oplettende) verkeersdeelnemers voldoende gewaarborgd was (HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547 Reptax). Bij de beoordeling daarvan zal het hof letten op de mate van waarschijnlijkheid, waarmee de nietinachtneming van de vereiste oplettendheid en

voorzichtigheid van de verkeersdeelnemers kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst van de in dat geval mogelijke gevolgen en de mate van bezwaarlijkheid van het nemen van veiligheidsmaatregelen (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136; HR 28 mei 2004, RvdW 2004, 76). 4.6 Bestuurders van een personenauto die, zoals [geïntimeerde sub 1], de Nijverdalseweg op 29 januari 2001 in zuidelijke richting volgden, zagen deze weg op het moment dat zij de kruising met de Heliumstraat en Ambachtstraat naderen als een recht voor hen liggende kaarsrechte weg, die daardoor en doordat hij door borden en wegmarkeringen als voorrangsweg werd aangeduid als het ware uitnodigde tot rechtdoor rijden (zie de door beide partijen overgelegde foto?s en de bij conclusie van antwoord als productie 1 overgelegde plattegrond). De weg liep door een industrieterrein, hetgeen al evenmin een reden was om bedacht te zijn op de aanwezigheid van bussluizen of andere obstakels. Dat ettelijke bestuurders geen rekening hielden met de door de bussluis opgeroepen gevaren blijkt voorts uit het feit dat in de relatief beperkte periode van 23 december 2000 tot 29 januari 2001 meerdere auto?s in de bussluis zijn beland ([geïntimeerden] spreken in? 4 van de conclusie van repliek - onweersproken - over een reeks van ongevallen en de getuige [getuige] kennelijk over een groot aantal in de bussluis belande auto?s) - te meer nu bestuurders in die periode steeds werden gewaarschuwd, zij het niet steeds op dezelfde wijze als dat op 29 januari 2001 gebeurde. Dergelijke ongevallen waren voor de gemeente aanleiding geweest om v??r het ongeval van [geïntimeerden] de signalering aan te passen, zoals door het plaatsen van knipperlichten. Dat bij dergelijke ongevallen zaakschade moet worden verwacht spreekt voor zichzelf, maar ook voor lichamelijk letsel moet worden gevreesd. 4.7 Volgens de gemeente werd [geïntimeerde sub 1], als bestuurder, afdoende voor deze gevaren gewaarschuwd doordat hij, gekomen bij het kruispunt van die weg met de Heliumstraat en Ambachtstraat, in chronologische volgorde de volgende aanwijzingen heeft kunnen zien - waarbij vaststaat dat de verkeersborden gemaakt waren van reflecterend materiaal: (i) kort v??r dat kruispunt in de rechterberm een paal, waaraan bovenaan een verkeersbord D7 was bevestigd, daaronder een wit onderbord met de tekst uitgezonderd

lijnbussen en onder dat onderbord een geel bord met de tekst verkeerssituatie gewijzigd; (ii) direct na het kruisingsvlak, eveneens in de rechterberm, een paal waarop bovenaan een verkeersbord C1 was bevestigd, daaronder (wederom) een wit onderbord met de tekst uitgezonderd lijnbussen, onder dit onderbord een tekening (pictogram) van een auto, waarvan een voorwiel in een kuil staat, met daarbij de tekst bussluis, onder het pictogram, enigszins naar rechts gedraaid, een verkeersbord B6 (?u nadert een vooraangsweg?), en helemaal onderaan (evenwijdig aan de bovenste (onder)borden) een geel bord met de tekst verkeerssituatie gewijzigd; (iii) naast de onder (ii) bedoelde paal, dus eveneens in de rechterberm, een tweede paal, waaraan een gele of oranje lamp was bevestigd; deze lamp maakte deel uit van een knipperlichtinstallatie en de armatuur van die lamp bedekte de rechter hoek van het (gedraaide) verkeersbord B6 - partijen zijn het oneens over de vraag of deze installatie ten tijde van het ongeval werkte; (iv) nog steeds pal na het kruisingsvlak, op de as van de Nijverdalseweg een paal, waaraan bovenaan een verkeersbord C1 was bevestigd met daaronder een wit onderbord met de tekst uitgezonderd lijnbussen; onder het onderbord stond een draagbare knipperlamp op een zuil(tje); de zuil was voorzien van afwisselend witte en rode horizontale strepen; (v) op enige afstand ten zuiden van de onder (ii) tot en met (iv) bedoelde verkeersaanwijzingen stond, wederom in de rechterberm, een paal, waaraan bovenaan een verkeersbord C1 was bevestigd met daaronder een wit onderbord met de tekst uitgezonderd lijnbussen en daaronder het pictogram met de tekst bussluis. Onder deze pictogram hing een knipperlamp. Uit de ten tijde van het ongeval op 29 januari 2001 op het wegdek geplaatste witte markeringen blijkt niet dat het rechtdoor rijden na het kruispunt met de Heliumstraat en Ambachtstraat uitsluitend voor bussen was toegestaan. 4.8 Van de borden?verkeerssituatie gewijzigd? ging naar het oordeel van het hof voor automobilisten als [geïntimeerde sub 1], die ter plaatse niet goed bekend zijn (zie? 4 van de conclusie van repliek), op zichzelf onvoldoende specifieke waarschuwing uit voor het gevaar van een aanrijding met de bussluis. Uit die borden kon immers niet worden opgemaakt dat de doorgang voor auto?s fysiek onmogelijk was (gemaakt). Eerst door het

pictogrambord?bussluis? aan de onder (ii) bedoelde paal kon [geïntimeerde sub 1] op de hoogte raken van het door de blokkade opgeroepen gevaar. Ter plaatse van die tweede melding werd aan verkeersdeelnemers echter een aanmerkelijke hoeveelheid aan informatie aangeboden, met zowel rechts als links van de passerende auto?s geplaatste borden, waar bij komt dat verschillende onderborden waren voorzien van teksten. Ook voor automobilisten die de teksten (in het Nederlands) konden lezen gold dat zij mogelijk minder oplettend waren -bijvoorbeeld doordat zij, zoals [geïntimeerden] ten tijde van het ongeval, op zoek zijn naar een adres op het industrieterrein-, waardoor zij mogelijk niet alle informatie in zich konden opnemen. Hier komt nog bij dat het onder (ii) bedoelde bord B6 (?u nadert een voorrangsweg?) door de wijze van plaatsing daarvan voor over de Nijverdalseweg uit het noorden naderende bestuurders kan leiden tot de onjuiste veronderstelling dat zij - na de kruising met de Heliumstraat en Ambachtstraat - nogmaals een kruising naderden, maar dit keer??n met een voorrangsweg. Er moest dus rekening mee gehouden worden dat een aantal bestuurders rechtdoor zou rijden in de verwachting aldaar mogelijk voorrang te moeten verlenen aan ander verkeer. Het gaat dan om de bestuurders die de onder (ii) en (iv) bedoelde borden C1 (?geslotenverklaring?) en het (kleinere) bord met het pictogram?bussluis? aan de onder (ii) bedoelde paal niet opmerken. De belangrijke borden D7, bovenaan de paal onder (i), en C1, bovenaan de paal (ii), hingen relatief hoog en de andere aanduidingen, zoals bord B6, trokken mede daardoor mogelijk eerder de aandacht van [geïntimeerde sub 1]. Voorts is de bussluis als zodanig op afstand niet goed zichtbaar. De waarschuwingen waren in de ogen van het hof onvoldoende deugdelijk om de hier bedoelde bestuurders te doordringen van de ernst van de situatie. 4.9 [geïntimeerde sub 1] is vervolgens, na enige tijd de Nijverdalseweg verder te hebben gevolgd, v??r de bussluis, op zodanige afstand dat hij bij een snelheid van 50 km/u - de maximaal toegestane snelheid ter plaatse - nog tijdig daarv??r kon stoppen, opnieuw, dit keer aan de onder (v) bedoelde paal, een verkeersbord C1 voorbijgereden, met daaronder een onderbord?n het pictogram waaruit bleek van de aanwezigheid van een bussluis. Dit rekent het hof aan [geïntimeerden] toe als eigen schuld. 4.10 Daarentegen is niet gebleken dat het nemen van andere

voorzorgsmaatregelen bezwaarlijk was. Op het wegdek hadden aanduidingen kunnen worden aangebracht, zoals het woord?bus?, waardoor [geïntimeerde sub 1] beter op de hoogte zou kunnen zijn gebracht van de omstandigheid dat het gebruik van die rijstrook door een personenauto niet was toegelaten, en het bord B6 had in de richting van de Heliumstraat kunnen worden gekeerd, dan wel worden bevestigd aan een afzonderlijke paal op grotere afstand van de rijbaan van de Nijverdalseweg. Door dit laatste zou de signalering minder complex en verwarrend zijn geweest. 4.11 Partijen discussi?ren over de vraag of de verschillende knipperlichten en/of -lampen ten tijde van het ongeval in bedrijf waren. Indien dit vast zou komen te staan zou dit, gevoegd bij de hiervoor bedoelde fout van [geintimeerde sub 1], de aansprakelijkheid van de gemeente naar het oordeel van het hof doen afnemen, maar niet verder dan tot tweederde van de schade, zoals de kantonrechter in het bestreden eindvonnis heeft beslist, zodat het hof ook in dat geval de bestreden vonnissen zou bekrachtigen. Hierop stuit grief II van de gemeente af. Het hof passeert de desbetreffende bewijsaanbiedingen van partijen. 4.12 Geen van de grieven slaagt - grief III mist zelfstandige betekenis -, zodat het hof de bestreden vonnissen bekrachtigt en de in hoger beroep ingestelde vordering van de gemeente (tot terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van het bestreden eindvonnis aan [geïntimeerden] heeft betaald) afwijst. Het hof veroordeelt de gemeente, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure in hoger beroep. 5 De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: Disposal of case (operative part) wijst het beroep van [geïntimeerden] op nietontvankelijkheid van de gemeente af; bekrachtigt de bestreden vonnissen van de kantonrechter te Almelo van 2 september 2003 en van 2 maart 2004; veroordeelt de gemeente in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op? 2.137,- (? 241,- aan griffierecht en? 1.896,- aan salaris van de procureur);

wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af. Dit arrest is gewezen door mrs Makkink, De Boer en Groefsema en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 4 januari 2005. Judges

Rechtbank Arnhem, 18 February 2004, LJN, AO5417 Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak/rolnummer: 1998/1687 Datum uitspraak: 18 februari 2004 Court [first instance] [Court section] Case number / Judgment reference number Date of judgment Vonnis in de zaak van X, wonende te A, hierna te noemen: X, eiser bij dagvaarding van 18 augustus 1998, procureur mr. H.M.G. van Lotringen, advocaat mr. I.R.M. Goedings, beiden te Ede, Names of parties Procedural position of parties Legal representatives tegen de naamloze vennootschap STERPOLIS SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Arnhem, hierna te noemen: Sterpolis, gedaagde bij genoemde dagvaarding, procureur mr. F.J. Boom, advocaat mr. R.P.H. Elzas, beiden te Arnhem. Het verloop van de procedure Procedural history Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 18 juni 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit vonnis is op 15 december 2003 een comparitie van partijen gehouden. Daaraan voorafgaand heeft X bij brief van 4 december 2003 een zevental producties aan de rechtbank en aan de andere partij

gezonden. Deze stukken maken deel uit van het dossier. Op de comparitie hebben de partijen een voorwaardelijke regeling in der minne getroffen volgens welke Sterpolis aan X als slotuitkering de tegenwaarde in euro's zou betalen van f 155.000,- met betrekking tot, kort gezegd, alle door X tot 1 januari 2004 geleden schade hoe ook genaamd. X kon binnen 24 uur na de comparitie op de bereikte regeling terugkomen. Dat heeft hij binnen die termijn gedaan. Vervolgens is vonnis bepaald. De vaststaande feiten Facts 1.1 Er is aanleiding om aan de vaststaande feiten, waarvan in het tussenvonnis van 18 juni 2003 onder 1 tot en met 10 reeds een opsomming is gegeven, het hierna volgende toe te voegen. 1.2 Op de comparitie van 15 september 1999 hebben de partijen de hierna volgende overeenkomst gesloten: A 1. Zij geven opdracht aan een arbeidsdeskundige om een onderzoekstrajekt uit te zetten en in dat kader een onderzoek te doen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van X en zijn eventuele mogelijkheden tot reintegratie in het arbeidsproces in de meest ruime zin. Aan deze vraagstelling kunnen geen erkenningen van partijen worden ontleend. 2. De arbeidsdeskundige wordt door partijen aangewezen als de centrale persoon in het onderzoek. Deze heeft de bevoegdheid om andere deskundigen in dit onderzoek te betrekken. Partij X denkt daarbij met name aan een onderzoek naar de feitelijke fysieke mogelijkheden. 3. Aan de arbeidsdeskundige wordt verzocht om tussentijds te rapporteren aan de beide advocaten en steeds de eisen in acht te nemen die zijn neergelegd in de aan dit procesverbaal te hechten standaardbrief van de rechtbank aan deskundigen. Allereerst wordt gevraagd dat de arbeidsdeskundige binnen zes weken na heden rapporteert welk plan met welke termijnen deze voor ogen heeft. 4. Voorts wordt aan de arbeidsdeskundige de vraag voorgelegd hoe de arbeids- en inkomenssituatie van X geweest zou zijn, dus hypothetisch gedacht. 5. Als arbeidsdeskundige wordt aangezocht de heer B van Terzet te Leusden. 6. Sterpolis zal de voorschotten voor de kosten van de

arbeidsdeskundige en diens hulpdeskundigen voor haar rekening nemen. 7. Beide advocaten zullen aan Terzet inzenden: afschrift van proces-dossier en voorts de door hen relevant geachte informatie, vanzelfsprekend met afschrift aan de tegenpartij. 8. Partijen gaan er van uit dat de arbeidsdeskundige ook bij complicerende onderzoeken maximaal binnen zes maanden na heden zal rapporteren. B Los van de opdracht onder A aan de arbeidsdeskundige spreken partijen met elkaar af dat zij door een arts zullen laten onderzoeken of er sprake is van verergering ten opzichte van de situatie van 17 januari 1995 toen X de vaststellingsovereenkomst tekende. Daarin is bepaald dat van verergering in de toekomst eerst dan wordt gesproken?indien er uitsluitend ten gevolge van onderhavig ongeval sprake is van een stijging van het b.i. percentage van minimaal 7,5 uitgaande van het huidige b.i. percentage van de gehele mens van 31, alvorens het voorbehoud in werking treedt?. 1.3 Op 23 februari 2001 heeft de door partijen aangewezen arbeidsdeskundige B aan de verzekeringsarts C gevraagd te rapporteren over, kort gezegd, de arbeidsmogelijkheden van X. C heeft daartoe gesproken met X. Ook heeft hij hem lichamelijk onderzocht en de beschikbare medische informatie bestudeerd. In het over dit een en ander door C op 19 maart 2001 uitgebrachte rapport staat o.a.: [?] 4.2 Probleemanalyse De heer X ervaart ingrijpende gevolgen van het inmiddels meer dan elf (!) jaar oude ongeval. Er is niet alleen sprake van langzaam toenemende artrose van de rechter heup met als gevolg pijn en bewegingsbeperking die een consequentie is van iedere fractuur door een gewrichtsvlak. Er is echter ook sprake van uitval van meerdere spiergroepen van het boven- en onderbeen. De voet is deels verlamd. Tenslotte heeft hij nog lichte restverschijnselen van de vegetatieve stoornis die hij als complicatie van de fractuur destijds aan de voet heeft doorgemaakt. Dit alles maakt het volkomen verklaarbaar dat de heer X zijn rechter dominante been niet goed kan gebruiken en verklaart met name het uitgesproken slechte loopvermogen en de klachten bij langer staan. De rugklachten en de knieklachten zijn waarschijnlijk het

gevolg van overbelasting c.q. onnatuurlijke belasting door compensatie; mogelijk geldt dit ook de heupklachten aan de linker kant. De dossiergegevens noch het functie-onderzoek wijzen op duidelijke artrose aan die kant. Psychische factoren spelen zeker een rol maar dan meer in die zin dat de heer X de moed verloren heeft - onder meer door de uitzichtloze procedure. Van psychische factoren in de zin van overdrijving van zijn beperkingen heb ik niets gemerkt. Wel denk ik dat de heer X gemakkelijker met zijn klachten en beperkingen zal kunnen functioneren als hij uiteindelijk duidelijkheid krijgt en zich hierdoor weer op zijn toekomst kan richten. 4.3 Samenvatting [?] Hij kan niet ver lopen, niet lang staan, redelijk fietsen en autorijden, niet heel lang zitten en slecht knielen, hurken en bukken. Onbelast traplopen gaat redelijk, klimmen en klauteren niet. In de conclusie van zijn rapport is C gedetailleerd ingegaan op de diverse aspecten van de mogelijkheden/beperkingen van X. Daarin staat ten aanzien van het aspect?functioneren hele dagen?: Onder de aangegeven randvoorwaarden kan de heer X mijns inziens hele werkdagen functioneren. Soms zal hij meer klachten hebben en soms minder, maar dat betekent niet dat hij ook niet duurzaam zou kunnen functioneren, met name niet na een gewenningsperiode en als hij er weer plezier in heeft. Het rapport van C besluit als volgt: Nader medisch onderzoek is mijns inziens niet nodig. De huidige beperkingen & mogelijkheden van de heer X zijn vanuit medische optiek een volstrekt logisch en aannemelijk gevolg van de ongevalsletsels en ook als zodanig onderkend door de beide rapporterend medisch specialisten inmiddels ruim 7 jaar geleden. Nieuw medisch onderzoek zal niets aan dat inzicht kunnen toevoegen maar de procedure alleen opnieuw vertragen.[.] 1.4 Door de voor X optredende schaderegelaar Weggemans is vervolgens mr. drs. D ingeschakeld. In een op 16 april 2001 uitgebrachte?verzekeringsgeneeskundige analyse? heeft D kritiek geuit op het rapport van C dat wegens

formele en materi?le gebreken niet zou kunnen dienen als uitgangspunt voor afhandeling van de letselschadezaak. D bepleit een expertise door een revalidatiearts. 1.5 In een brief van 15 mei 2001 is C ingegaan op de kritiek van D. C houdt daarin vast aan zijn eerdere beoordeling en schrijft dat de arbeidsdeskundige?daar goed mee uit de voeten kan?. 1.6 Nadat X bleef aandringen op onderzoek door een revalidatie arts en Sterpolis dat niet nodig vond heeft de arbeidsdeskundige B op 30 juni 2001 zijn opdracht teruggegeven. Aan het slot van een daarover op de vermelde datum aan de advocaten van partijen gezonden brief staat: Sinds het moment van de opdracht, en het punt waarop wij nu staan, is een periode van bijna 2 jaar verstreken. In de tussenliggende periode zijn er geen activiteiten geweest die tot de oplossing van de problemen van betrokkene daadwerkelijk effectief zijn ingezet c.q. hebben geleid. Dat maakt dat de patstelling die kennelijk tussen partijen bestaat, een situatie cre?ert waar vanuit het onmogelijk is om betrokkene verder te begeleiden dan wel de vraagstelling, zoals verwoord door partijen bij aanvang van de werkzaamheden door ondergetekende, naar eer en geweten te kunnen beantwoorden. De huidige situatie is er een waarbij partijen het apert oneens zijn ten aanzien van de uitgangspunten. Verdere stappen onderzijds zullen dan ook niet bijdragen tot oplossing van de heersende problematiek dan wel de beantwoording van de gestelde vragen. Ik zie mij genoodzaakt de opdracht terug te geven, en leg het dossier af. Ik wens partijen veel wijsheid bij de verdere afhandeling. 1.7 Door Gelder Groep, adviseurs voor opleiding en beroep, is op 19 februari 2002 over X aan Kliq Arbeidsintegratie een rapport van loopbaanonderzoek uitgebracht. In de conclusie daarvan staat o.a.: Uit de testresultaten blijkt dat de heer X over uitstekende intellectuele capaciteiten op taalkundig en exact terrein beschikt. [?] Uit de persoonlijkheidsvragenlijsten blijkt dat de heer X op dit moment weinig vertrouwen in de toekomst heeft en nog moeite heeft om een duidelijke richting te bepalen. Een en ander heeft te maken met de nog lopende juridische procedure n.a.v. het ongeluk, daarnaast speelt mee dat hij weinig kennis en inzicht heeft in beroepen die