Gemeentelijk brandpreventiebeleid bestaande bouw Schouwen-Duiveland



Vergelijkbare documenten
Beleid bestaande bouw - beleidspakket. Kwaliteit brandveiligheid

Handreiking brandpreventiebeleid bestaande bouw. Aanschrijvingseisen

CVDR. Nr. CVDR375960_1. Beleidsregel brandpreventie bestaande bouw

Handreiking Model Regionaal Brandpreventiebeleid Bestaande Bouw

Beleidsnotitie preventie

Project: Verbouw van tot een kinderdagverblijf Kinderdagverblijf Dolfijn te Voorthuizen Adviesrapport brandpreventie

Naam Brandveiligheid: Beleid bestaande bouw ( nota bedoeld als beleidsregel)

(Brand)preventiebeleid Bestaande Bouw : (Brandpreventieve) eisen voor bestaande gebouwen in de Gemeente Zeist

ATRIA EN HET BOUWBESLUIT

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

Regionale Brandweer Groningen. Regionaal beleid Overnachten in sport- en bijeenkomstfuncties

Presentatie BRAND-voorschriften

Beschrijving ADVIES. Adviescommissie praktijktoepassing Brandveiligheidsvoorschriften. Postbus AM Delft.

Gelijkwaardige oplossing brandveiligheid voor woongebouw aan de Torenstraat/Statenlaan te Drunen

Minuten. 23 Inzettijd. 30 Redtijd/ blustijd. 60 Nablustijd Nazorgtijd. Elburg, januari 2006

Toetsniveau TB BB Toetsniveau op basis van R-A Brunssum. 3 wordt 4 2 wordt 3

BHV in relatie tot Bouwbesluit 2012 Herman Gubbels Safety Advisor G4S Training & Safety

Veilig vluchten uit gebouwen: wegwijs worden in de regel-geving

BRL 2880 " Systemen voor het brandwerend bekleden van lijnvormige stalen bouwconstructies " ( )

Bouwbesluit 2012 De wijzigingen

Infobrief Landelijke regels voor Brandveiligheid toegelicht : 1. Stroomschema s en Bouwbesluit nu en in de toekomst

Kapershoekseweg 24. Hoogvliet - Rotterdam

Brandpreventie. Werk nr Datum: HOOFDGEBOUW (2014)

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES

Gemeente Den Haag RIS127034_25-APR-2005

Schoonderbeek en Partners Advies BV Postbus BJ Ede Trefwoorden: Gezondheidszorgfunctie, (sub)brandcompartimentering Datum: 7 oktober 2010

ADVIES. Pagina 1 van 5. Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Secretariaat

Beschrijving. Horeca en wonen in één brandcompartiment. Advies Definitief

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES

Vluchten bij brand. Handreiking voor gebruiksvergunningen

Advies brandveiligheid omgevingsvergunning

VEILIGHEIDSREGIO HAAGLANDEN

1 Inleiding vereist kwaliteitsniveau... 2

WAND, BINNEN, NIET DRAGENDE, MONTAGEWAND, GIPSPLATEN (attest, productcertificaat)

Bouwbesluit. Wettelijke regelingen

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

In te vullen door behandelend ambtenaar. Datum ontvangst: Dossiernummer: In te vullen door de gebruiker.

Vastgoedtransformatie. het Bouwbesluit. 31 mei Patrick van Loon. Vergunningverlener Stadsontwikkeling

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

De eisen voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO)

BNA Roadshow Bouwbesluit Programma. Nieuwe en gewijzigde begrippen Gebruiksfuncties Algemene begrippen Personenbenadering

Projectevaluatie. Naleefanalyse brandveiligheid kinderdagverblijven Harold van Uden, medewerker team Stedelijke Bedrijvigheid

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID volgens Bouwbesluit 2012 UTILITEITSGEBOUWEN. Kenmerk: 2013-R-V1.2

ISOLATIE, MUUR, THERMISCH, VOORGEVORMD (attest, productcertificaat)

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

Beleidsnotitie. Huisvesting (buitenlandse) seizoenswerknemers

HOUTWOLPLAAT, MINERAAL GEBONDEN (attest-met-productcertificaat) Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

BEM Omschrijving : Toetsing bebouwing t.b.v. het houden van een Agrarische Kinderopvang aan De Zeeweg 4 te Nieuw-Vossemeer (Gem. Steenbergen).

Wettelijke regelingen

Roozen - van Hoppe Bouw en Ontwikkeling bv T.a.v. de heer Jeroen Pel Postbus AD HILVARENBEEK

WAND, BINNENSPOUWBLAD, NIET DRAGEND, BETON (attest, productcertificaat)

2. Actuele wet- en regelgeving

AMS1 Schiphol-Rijk. Brandveiligheid in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen

Een schoolgebouw bestaat uit drie bouwlagen. De begane grond heeft een gebruiksoppervlakte van ruim m 2

Door: Ing. M. Konings. Highlights Bouwbesluit 2012

Op het speelveld van het rechtens verkregen niveau

Beleid bestaande bouw hoofdrapport. Kwaliteit brandveiligheid

DAKBEDEKKING, GESPOTEN of STRIJKBAAR (attest, productcertificaat) Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

MEMO 1. INLEIDING 2. UITGANGSPUNTEN 3. TOETSKADER: BOUWBESLUIT 2012

Inspectiecertificaat Conform Bouwbesluit 2012

Workshop Brandveiligheid: toepassing BB2012 in de praktijk

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID (voor nieuwbouw utiliteitsgebouwen, op hoofdlijnen, volgens bouwbesluit 2012 versie 1.0)

AANPASSING VAN DE VOORSCHRIFTEN VOOR ONTVLUCHTING IN HET BOUWBESLUIT 2003

11 oktober 2012 W2.4: Constructieve aspecten van transformatie. Imagine the result

ADVIES. Adviesvraag Is hier terecht een beroep gedaan op het gelijkwaardigheidsbeginsel?

Transformatie en het Bouwbesluit 2012

VLOER, BEGANE GROND, COMBINATIEVLOER, BETONBALKEN en EPS- VULELEMENTEN (attest, productcertificaat)

Het nieuwe Bouwbesluit

BIJLAGEN Bijlage I Protocol Aanvraag gebruiksvergunning Bijlage II Protocol Controles oplevering bouwwerken

Sector Risicobeheersing

AMvB Brandveilig Gebruik Overige Plaatsen. Frans Gubbels, Ministerie van Veiligheid en Justitie Ivo Snijders, Brandweer Nederland

Bouwdeel F/G Brouwhuis aan de Ceresstraat te Breda

Beschrijving ADVIES. Adviescommissie praktijktoepassing Brandveiligheidsvoorschriften. Postbus AM Delft.

Brandveiligheid, gebruiksmelding en gebruiksvergunning.

Beschrijving. Logies- of woongebouw? Advies Definitief

Constructieve veiligheid en NEN Ing. A. de Vries

Wonen, gebruiksmelding- en -vergunningplicht in één gebouw

Bouwbesluit Brandveiligheid en gebouwontwerp

CONCEPT VOORSTEL VOOR VEREENVOUDIGING VAN DE VOORSCHRIFTEN VAN HET BOUWBESLUIT 2003 MET EEN RELATIE TOT BEZETTINGSGRAADKLASSEN

BRANDVEILIGHEID EN VLUCHTWEGEN

Beschrijving. Vervallen trap in monumentaal gebouwtje. Advies Definitief

Ambulance Zorg Limburd Noord is voornemens een nieuwe ambulancepost in Weert in te realiseren.

Beschrijving. Transformatie kantoor naar portiekwoningen. Advies Definitief. Kern 1 Kern 5. Kern 2 Kern 3 Kern 4

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

Handreiking borging brandveiligheid unitbouw

BRL 2701 "Metalen gevelelementen" ( ) + wijzigingsblad ( ) Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5651

Bouwbesluit 2012, industriefunctie, NEN 6060, gelijkwaardigheid, nieuwbouw, compartimentering, Datum: 5 april 2019 Status:

ADVIES. Pagina 1 van 6. Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Secretariaat info@adviescommissiebrandveiligheid.

Brandveilig met Solar. Raymond Cremer Adviseur brandbeveiliging

Voorzieningen aan deuren in vluchtroutes

Bouwbesluit 2012, kantoorfunctie, nieuwbouw, vluchtroute, brandmeldinstallatie (BMI), Datum: 25 maart 2019 Status:

Hertek Projecteringswijzer

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES

NIEUWBOUW WIJKSPORTVOORZIENINGEN PERNIS

Tabel 2.27 gebruiksfunctie leden van toepassing grenswaarden. afmetingen trap

Aan : De Colleges van Burgemeester en Wethouders en de Besturen van de Samenwerkingsverbanden

verschillende wegen leiden naar een brandveilig hoog gebouw

Hoefbladstraat te Nieuw-Vennep Beoordeling brandveiligheid. Datum 10 december 2015 Referentie Hoofdweg GH ROTTERDAM

Transcriptie:

Gemeentelijk brandpreventiebeleid bestaande bouw Schouwen-Duiveland Inhaalslag gebruiksvergunningen 2004 en verder Status: wijziging Datum: 9 maart 2005 In werking: 1 april 2005 maart 2005 1

maart 2005 2

Brandpreventiebeleid bestaande bouw Brandpreventieve eisen Dit beleidsstuk is opgesteld ten behoeve van de inhaalslag gebruiksvergunningen in de Gemeente Schouwen-Duiveland. De commissie Alders heeft in haar aanbevelingen richting gegeven aan het termijn waarop de inhaalslag afgerond zou moeten zijn. De commissie aanbeveling is 2007. In de circulaire van het Ministerie van VROM (d.d. 17 juli 2003) wordt duidelijk richting gegeven hoe om moet worden gegaan met de afgifte gebruiksvergunningen voor bestaande bouwwerken. In deze circulaire wordt een ander beleid, visie en werkwijze beschreven dan in de Handreiking van BZK en de visie / standpunt van de brandpreventiedeskundigen in Nederland. Momenteel is nog onvoldoende duidelijkheid, maar we moeten verder.. Omdat de inhaalslag aan tijd is gebonden is het noodzakelijk om een gemeentelijk beleid vast te stellen, waarmee de gemeente Schouwen-Duiveland verantwoord en acceptabel vooruit kan. Als uitgangspunt voor het onderliggende beleidsstuk is de circulaire van het ministerie van VROM. Dit beleidsstuk presenteert voor de diverse gebruiksfuncties aanvullende beleidsregels voor die gevallen dat de veiligheid niet gewaarborgd is op het niveau van het Bouwbesluit bestaande bouw. In het beleidsstuk komt naar voren dat ieder bouwwerk individueel wordt benaderd, waarbij de aard, omvang, staat, (brand)veilig gebruik en het rechtens verkregen niveau van het bouwwerk bepalend zijn voor het (brand)veiligheidsniveau in de gebruiksvergunning. De gebruiksvergunning zal garant moeten staan voor een bouwwerk met een (brand)veilig gebruik, waar een veilige ontvluchting gewaarborgd is of verminderde zelfredzame mensen veilig kunnen verblijven. Deze taak neemt de gemeentelijke overheid voor haar rekening. In de veiligheidsvisie m.b.t. het vluchten wordt nieuwbouwniveau aangehouden. Brandpreventieve voorzieningen ter voorkoming van schade binnen en buiten het bouwwerk hebben nauwelijks aandacht (minimaal Bouwbesluit bestaande bouw). Juli 2004 maart 2005 3

Voorwoord De cafébrand in Volendam in de vroege ochtend van 1 januari 2001, waarbij veertien doden waren te betreuren en meer dan 250 gewonden vielen, heeft tot gevolg gehad dat veel gemeenten de brandveiligheid van cafés en andere publieksgebouwen in hun verzorgingsgebied nadrukkelijk tegen het licht gingen houden. Het onderzoek van de na de cafébrand ingestelde commissie Alders, alsmede een onderzoek door het Algemeen Dagblad toonden aan dat bijna alle gemeenten een achterstand hebben bij het verstrekken van gebruiksvergunningen. Deze gemeenten staan aan de vooravond van een forse inhaalslag. De basis voor deze inhaalslag is het vaststellen van het bouwkundige niveau waaraan gebouwen moeten voldoen, alvorens een gebruiksvergunning kan worden verstrekt. Wanneer een gemeente een gebruiksvergunning voor een gebouw wil verstrekken moet aan de hand van het Bouwbesluit 2003 worden getoetst of het gebouw aan de eisen voldoet. Het Bouwbesluit kent brandtechnische eisen voor nieuw te bouwen gebouwen en voor bestaande gebouwen. Het bouwkundige niveau voor nieuwbouw bevat de minimum brandtechnische eisen waaraan een gebouw met een bepaalde gebruiksfunctie moet voldoen. Het bouwkundige niveau voor bestaande gebouwen is echter een economisch niveau en heeft geen enkele relatie met brandveiligheid*. De wetgever heeft ook nooit de intentie gehad om gemeenten dit niveau voor het verstrekken van gebruiksvergunningen te laten hanteren. Daarvoor heeft de wetgever de gemeenten de vrijheid gegeven een eigen gemeentelijk beleid vast te stellen en uit te voeren. De wetgever stelt wel eisen aan het door het gemeentebestuur vast te stellen eigen beleidsniveau. De eisen die hoger zijn dan het in het Bouwbesluit beschreven niveau voor de bestaande bouw moeten gemotiveerd worden. Ook de rechter stelt een eis aan toepassing van een eigen beleidsniveau. Deze is dat het beleid kenbaar moet zijn. Met de door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) beschikbaar gestelde Handreiking in 2002 was een goede referentie en impuls voor het vormgeven van het gemeentelijk brandpreventiebeleid. * Dit standpunt wordt ingenomen door het ministerie van BZK en de brandpreventiedeskundigen. VROM neemt in haar circulaire het standpunt in dat het niveau Bouwbesluit beslaande bouw in beginsel toereikend is. Alleen slechts in uitzonderingsgevallen bij bouwwerken met vaak intensief gebruik kan d.m.v. de noodzaak te motiveren verhoging van het brandveiliheidsniveau worden opgelegd. maart 2005 4

INHOUD Voorwoord... 3 DEEL I Algemene toelichting... 5 1 Achtergronden en toelichting.... 5 1.1 inleiding.... 5 1.2 Achtergronden van de beleidsniveaus... 5 1.3 De categorisering van de gebruiksfuncties... 11 1.4 De categorisering van brandveiligheidseisen.... 18 1.5 Gebruikseisen in het gemeentelijk beleidsniveau... 19 2 De beleidsregels... 20 2.1 Inleiding... 20 2.2 Overzicht van de gebruiksfuncties... 22 2.3 Algemene toelichting eisen... 22 3 De werkpakketten... 24 3.1 Algemene toelichting... 24 3.2 Overzichten... 24 DEEL II Beleidsregels... 25 4.1 Gemeentelijk beleidsregels bestaande bouw... 25 DEEL III - Werkpakketten... 33 WERKPAKKET - Bijzondere woonfunctie: kamerverhuurfunctie... 34 WERKPAKKET - Bijzondere woonfunctie: woonzorgfunctie... 36 WERKPAKKET - Bijzondere bijeenkomstfunctie: Kinderopvangfunctie... 38 WERKPAKKET - Gemeentelijk beleidsniveau monumentale kerkgebouwen 42 WERKPAKKET - Aanvullende veiligheidseisen (in drukke ruimten) 47 Bijlagen: 48 - Circulaire van VROM; MG 2003-19 (d.d. 17 juli 2003) - Brochure Vluchten bij brand, handreiking voor gebruiksvergunningen maart 2005 5

DEEL I Algemene toelichting 1 Achtergronden en toelichting. 1.1 Inleiding Het doel van het brandpreventiebeleid bestaande bouw is het creëren van een gemeentelijk aanvaardbaar (brand)veiligheidniveau voor de bestaande bouw, welke past binnen de uitgangspunten gesteld door het gemeentebestuur en het Ministerie van VROM. Om te komen tot dit gemeentelijk beleidsniveau is gekozen voor twee stappen. Iedere stap betekent een verdere verdieping en verfijning. Elke stap is nodig om de volgende stap goed te kunnen vormgeven. Bovendien heeft iedere stap in de uitvoeringspraktijk zijn eigen noodzaak. De twee stappen zijn: 1. Beleidsregels 2. Werkpakket 1.2 Achtergronden van de beleidsniveaus In deze paragraaf worden de achtergronden van de beleidsniveaus geschetst. Allereerst wordt ingegaan op de regelgeving die van toepassing is op de beleidsniveaus. Daarna wordt toegelicht hoe het systeem van de gemeentelijke beleidsvrijheden werkt en wat de mogelijkheden zijn. Ook wordt aangegeven hoe aan de door de rechter gewenste motivering gestalte kan worden gegeven. De van toepassing zijnde regelgeving De brandveiligheidseisen voor gebouwen en bouwwerken zijn ondergebracht in de bouwregelgeving. De basis voor de bouwregelgeving is de Woningwet 1991. De Woningwet regelt in artikel 2 het bouwen, waaronder het brandveilig bouwen en in artikel 8 het gebruik van gebouwen en bouwwerken, waaronder het brandveilig gebruik. Naast de Woningwet zijn de brandbeveiligingsconcepten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) van belang, ondanks dat dit geen wetgeving is. In de brandbeveiligingsconcepten (iedere gebouwfunctie kent een apart brandbeveiligingsconcept) worden de uitgangspunten voor de brandbeveiliging van gebouwfuncties beschreven. Deze uitgangspunten dienen als ingang voor de op grond van (onder meer) de Woningwet te formuleren brandveiligheidseisen. Op basis van artikel 2 van de Woningwet is er een AMvB met daarin eisen voor brandveilig bouwen (het Bouwbesluit). Op basis van artikel 8 van de Woningwet is er in iedere gemeente een bouwverordening met daarin opgenomen eisen voor het brandveilig gebruik van gebouwen. De Woningwet geeft in de artikelen 14 en 17 de mogelijkheid om bestaande gebouwen op het gewenste brandveiligheidniveau te brengen. De Woningwet en het Bouwbesluit zijn de voornaamste regelingen waarop het gemeentelijk beleidsniveau is gebaseerd. De brandbeveiligingsconcepten en de bouwverordening zijn nadrukkelijk gebruikt voor de kaders van het beleidsniveau. Gemeentelijk brandpreventiebeleid Het Bouwbesluit kent naast voorschriften voor nieuw te bouwen gebouwen ook voorschriften voor bestaande gebouwen. Op zich lijkt dat vreemd. Er kan immers maar één niveau van brandveiligheid zijn. Ook zal een brand zich in een nieuw gebouw niet anders gedragen dan in een bestaand gebouw. De vraag dringt zich dan ook op wat in feitelijke en procedurele zin de waarde en het nut van het niveau bestaande bouw is en hoe hier mee omgegaan kan en moet worden. In deze paragraaf zal hier nader op ingegaan worden maart 2005 6

Nieuwbouw Met de eisen voor nieuw te bouwen gebouwen is het minimumniveau van brandveiligheid vastgelegd. Met deze eisen wordt niet meer en niet minder beoogd dan dat: - een brand niet snel zal uitbreken; - een eenmaal uitgebroken brand zich niet snel zal uitbreiden; - bij brand er zo min mogelijk ongevallen plaatsvinden; - de belendingen geen schade oplopen. Met deze eisen geeft de overheid invulling aan haar zorgplicht betreffende de brandveiligheid en doet zij recht aan een van de uitgangspunten van de herziening van de bouwregelgeving, de deregulering. Er zijn dus geen eisen gesteld aan het voorkomen van schade door brand in het gebouw. De overheid rekent dit niet tot haar taak. (Veelal zullen verzekeringsmaatschappijen extra eisen stellen om dergelijke risico's en schades tegen te gaan.) Het Bouwbesluit heeft ook geen ander doel voor ogen gehad dan het realiseren van een ondergrens, een vangnet. De regelgever verwacht dat door het marktmechanisme (vraag en aanbod) in de praktijk een hoger niveau wordt gerealiseerd. De toelichting op het Bouwbesluit (fase 1) geeft dit onder de punten 2.1.3 en 2.1.6 nog eens duidelijk aan. De markt moet uitmaken of een gebouw dat aan de minimumeisen van het Bouwbesluit voldoet te verkopen, verhuren of exploiteren is. Zo brengen veel buitenlandse ondernemingen hun gasten en werknemers uitsluitend onder in hotels welke voorzien zijn van een sprinklerinstallatie, terwijl het Bouwbesluit en de bouwverordening een dergelijke installatie niet voorschrijven. De exploitant zal dus moeten bepalen of hij een dergelijke installatie wenst aan te brengen. Bestaande bouw Zoals gezegd zijn de eisen voor bestaande gebouwen van een ander (lager) niveau dan de eisen voor nieuw te bouwen gebouwen. De doelstelling van dit niveau heeft niets te maken met brandveiligheid, hoewel de toelichting op deze artikelen in het Bouwbesluit vaak anders doen vermoeden. Zo'n toelichting geeft immers het volgende aan over een brandveiligheidseis voor bestaande gebouwen. Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit het oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd. Ook in de circulaire van VROM (17 juli 2003) wordt aangegeven dat het niveau Bouwbesluit bestaande bouw in beginsel toereikend is en dat alleen slechts in uitzonderingsgevallen hogere eisen gesteld mogen worden. VROM geeft hierbij aan dat het gaat om gebouwen die vaak zeer intensief gebruikt worden, zoals bij; theaters, onderwijsgebouwen, kinderdagverblijven en horeca. Het ministerie van BZK alsmede brandpreventiedeskundigen geven aan dat dit in de meeste gevallen onjuist is en het is ook strijdig met het gegeven dat de nieuwbouweisen juist een minimumniveau aangeven. De vaststelling van het niveau bestaande bouw heeft in hun optiek louter betrekking gehad op economische motieven. Het niveau is ongeveer het niveau waarop omstreeks 1930 gebouwd werd. Het is dus niet meer dan een geaccepteerd niveau en in veel gevallen allerminst een acceptabel niveau. Voor bestaande bouwwerken is de actuele bouw- en installatietechnische staat van de individuele gebruiksfunctie het vertrekpunt voor de beoordeling van de brandveiligheid van die functie. maart 2005 7

Indien de brandveiligheid niet het gewenste niveau heeft zijn er vier mogelijkheden: 1. Het bouwwerk wordt door een combinatie van bouw- en installatietechnische ingrepen alsnog op het minimale veiligheidsniveau gebracht (= aanschrijving). Deze ingrepen, welke relatie hebben met de (vlucht)veiligheid, moeten in beginsel voldoen aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2003. Ook kunnen installatietechnische voorwaarden in de gebruiksvergunning worden opgenomen. 2. De gebruiksvergunning wordt afgegeven met gebruiks(beperkende) voorwaarden. - max. aantal toe te laten personen (evt. gespecificeerd per ruimte) - max. toegestane maximale vuurbelasting - inrichtingsbeperkende voorwaarden - opslagbeperkende voorwaarden 3. De gebruiksvergunning wordt geweigerd, wanneer het bouwwerk niet (vlucht)veilig te maken is. 4. De gebruiksvergunning wordt afgegeven i.c.m. organisatorische brandveiligheidsmaatregelen. Voorbeelden: bestaande bouw niveau 1. Ruimten die intensief gebruikt worden dienen te worden voorzien van nood- en transparantverlichting om de ontvluchting minimaal te kunnen ondersteunen. Op bestaande bouwniveau geldt dit pas vanaf oppervlakte verblijfsruimte van 500 m², terwijl hier mogelijk maximaal 1000 personen kunnen verblijven. Dus hiervoor geldt in beginsel nieuwbouwniveau. 2. Vluchtafstanden op nieuwbouw niveau zijn bepaald op basis van praktijkonderzoek en theoriestudie. De loopsnelheid in combinatie met het vermogen adem in te houden is hiermee afhankelijk. Op bestaande bouwniveau zijn afstanden van 60 m resp. 75 m toegestaan, terwijl op nieuwbouwniveau 30 m resp. 45 m als maximum grens geldt. 3. Nooduitgangen mogen op bestaande bouwniveau 1,2 m hoog zijn. Dit impliceert dat men moet bukken / kruipen om in veiligheid te komen. Dus hiervoor geldt in beginsel nieuwbouwniveau. 4. Daarentegen wordt geen extra aandacht besteed aan schadepreventie, beheersbaar houden van branden, mogelijk reddend optreden van de brandweer. Het niveau Bouwbesluit bestaande bouw geldt als ondergrens. De consequentie hiervan is o.a. dat branden zeer waarschijnlijk niet binnen de compartimentgrenzen gehouden kunnen worden en dus grotere branden en meer schade voor de handliggend zijn. De vraag dringt zich nu op wat de waarde van het niveau bestaand gebouw is en wat de mogelijkheden van de gemeente zijn om hier in de praktijk anders mee om te gaan. Daarvoor moet eerst duidelijk zijn voor welke gebouwen dit niveau bestemd is. Een bestaand gebouw is in dit kader een gebouw dat niet verbouwd wordt. Veelal zullen dit gebouwen zijn die al wel in gebruik zijn, maar nog niet over de reeds genoemde gebruiksvergunning in het kader van de brandveiligheid beschikken. Daarnaast gelden deze eisen voor het bestaande, niet te renoveren woningbestand. Aanschrijven Indien een gebouw niet (meer) voldoet aan de eisen voor de bestaande Bouwbesluit, is de gemeente verplicht de eigenaar aan te schrijven indien het een tot bewoning bestemd gebouw betreft. Bij een niet tot bewoning bestemd gebouw heeft de gemeente het recht een dergelijke aanschrijving te plegen. De in zo'n aanschrijving vermelde prestatie-eisen hoeven niet louter tot doel te hebben dat het niveau bestaande bouw weer gerealiseerd wordt, maar mogen verder gaan. Maximaal kunnen eisen gesteld worden tot het niveau nieuwbouw. De artikelen 14 en 17 van de Woningwet bieden hiertoe de mogelijkheden. Het is dus mogelijk een bestaand gebouw aan de nieuwbouwvoorschriften te laten voldoen. De enige restrictie die de regelgever heeft gesteld is dat alle eisen die boven het niveau bestaande bouw uitstijgen, moeten voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium en dienen gemotiveerd te worden. Gelet op het gebied van brandveiligheid veelal zeer lage niveau voor bestaande bouw, is dit in de praktijk niet moeilijk te motiveren indien het gaat om de minimale veiligheid te bewerkstelligen. maart 2005 8

Het is ook mogelijk (dus niet verplicht) zowel tot bewoning bestemde als niet tot bewoning bestemde gebouwen aan te schrijven tot het treffen van brandveiligheidsvoorzieningen indien deze gebouwen nog wel voldoen aan het niveau bestaande bouw, maar niet meer aan het niveau nieuwbouw. Hier geldt dan dat al deze eisen moeten voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium en gemotiveerd dienen te worden. In deze motivatie dient de noodzakelijkheid van de te treffen maatregelen aan het licht te worden gebracht. Gemeentelijk beleid Het op deze wijze ophogen van de eisen voor bestaande gebouwen kan leiden tot verschillende niveaus voor dezelfde gebouwtypen, als het niveau niet vastligt. Ook de rechter vindt dat de gemeente dit beleid vastgelegd moet hebben om rechtsongelijkheid te voorkomen. Het verdient dan ook aanbeveling om het gemeentelijk beleid vast te stellen en vast te leggen, zoals hierin is beschreven. Ook bij het verlenen van vrijstelling bij verbouw dient rekening gehouden te worden met het vastgesteld gemeentelijk beleid, omdat in sommige gevallen vrijstelling verleend kan worden tot het niveau bestaande bouw. Het is immers onjuist om bij vrijstelling naar een lager niveau te gaan dan bij een aanschrijving het geval is. Vrijstelling wordt dan dus beperkt tot het niveau van het gemeentelijk beleid. De kern van het verhaal is dat per individueel bouwwerk zal beoordeeld en gemotiveerd moeten worden dat de verhoging van het brandveiligheidsniveau noodzakelijk is. Deze verhoging kan tot maximaal het nieuwbouwniveau gesteld in Bouwbesluit 2003. Met name het individueel afwegen, de noodzakelijkheid in kaart brengen en deze aspecten motiveren is een kerntaak in de gebruiksvergunningprocedure. Voor het verlenen van een gebruiksvergunning is het vertrekpunt dat de betreffende gebruiksfunctie voldoende veiligheid biedt voor de gebruiker (primaire taak van de gemeentelijke overheid). Daartoe worden de bouwtechnische staat van dat bouwwerk en de aard en intensiteit van het feitelijk gebruik van die functie in samenhang beoordeeld. Als een gebruiksfunctie in het concrete geval dan feitelijk niet blijkt te voldoen aan het noodzakelijk geachte (brand)veiligheidsniveau zal altijd moeten worden gezocht naar een maatoplossing o.b.v. individuele afweging, waarbij door middel van een combinatie van inrichtingstechnische, gebruiksbeperkende en bouwtechnische ingrepen de betreffende gebruiksfunctie op het vereiste (brand)veiligheidsniveau wordt gebracht. Daarbij is het van belang dat deze ingrepen niet afzonderlijk, maar in onderlinge samenhang worden beoordeeld en dat ook de kosten van de verschillende mogelijke ingrepen in beschouwing worden genomen. Het wettelijke noodzakelijkheidvereiste ten aanzien van het afdwingen van aanvullende bouwtechnische voorzieningen brengt met zich dat een bouwtechnische ingreep alleen aan de orde is als het vereiste in redelijkheid niet met inrichtingstechnische ingrepen of een gebruiksbeperking kan worden bereikt. Het onderliggende beleid voor bestaande bouwwerken stelt nadrukkelijk dat het (brand)veiligheidsniveau in de gebruiksvergunning afdoende moet zijn om het bouwwerk; 1. veilig te kunnen gebruiken / verblijven, 2. en dat derden (o.a. buren) geen gevaar lopen. Voor meer toelichting van het juridische kader en de wijze hoe moet worden omgegaan met de gebruiksvergunning en de omgang met het (brand)veiligheidsniveau wordt verwezen naar de circulaire van VROM d.d. 17 juli 2003 (reg. Nr.: MG 2003 19), welke als bijlage is toegevoegd. Voor de uitvoering van de technische voorzieningen dienen gehanteerd te worden de publicatie Brandbeveiligingsinstallaties,uitgave 2002 van de Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR) en de delen A, B, C en D van de publicaties Brandveilig: ontwerpen en toetsen, uitgave 2002 van de Stichting Bouwresearch, NIBRA en BNA. Doodlopende einden dienen bij nieuwbouw en verbouw beveiligd te worden met een gecertificeerd brandmeldinstallatie (en ontruimingssignalering) met ruimtebewaking. Gezien de functionele gedachte achter de eis kan bij bestaande bouwwerken (zonder brandmeldcentrale) verantwoord worden maart 2005 9

volstaan met een doeltreffende ontruimingsinstallatie als bedoeld in NEN 2575, uitgave 2000. De verblijfsruimten die zijn aangewezen op de verkeersruimten waarin beide vluchtroutes samenvallen alsmede de verkeersruimte dienen te zijn voorzien automatische ontruimingssignalering. Deze versoepeling geldt niet voor een samenvallende vluchtroute na het passeren van een rookcompartimentscheiding. De prestatie-eisen m.b.t. het uitgangscriterium en oppervlaktecriterium zijn zowel in de Bouwverordening als in het Bouwbesluit 2003 vastgelegd. Om te voorkomen dat tegenstellingen en conflicten tijdens de gebruiksvergunningprocedure ontstaan en hogere eisen worden gesteld dan het Bouwbesluit 2003 worden de uitgangspunten van het Bouwbesluit 2003 gehanteerd. Omdat bestaande bouw geen bezettingsgraadklasse kent is op basis van deze uitgangspunten (afkomstig uit praktijkonderzoek) gemeentelijke beleid geformuleerd. Op zodanige wijze dat eenvoudig het aantal toe te laten personen eenduidig en verantwoord kan worden bepaald. Gelijkwaardigheidsbepaling Evenals bij de nieuwbouwvoorschriften in het Bouwbesluit is het mogelijk om af te wijken van de genoemde prestatie-eis en een gelijkwaardige oplossing aan te dragen. Om te komen tot een gelijkwaardige oplossing dient aangesloten te worden op de in de gemeente gangbare procedures ten aanzien van het toetsen van gelijkwaardige oplossingen. Het verdient wel aanbeveling om goedgekeurde gelijkwaardige oplossingen, voor zover algemeen toepasbaar, als een gelijkwaardige oplossing te koppelen aan de bijbehorende prestatie-eis. Zo wordt de toepassing van gelijkwaardige uniforme oplossingen bevorderd. Op basis van het gelijkwaardigheidsbeginsel (conform NB art. 1.5 BB) kan op basis van individuele afweging afgeweken worden van het niveau Bouwbesluit bestaande bouw alsmede de beleidsvoorschriften. De beleidsvoorschriften in de brandbeveiligingsconcepten kunnen worden gebruikt ter vaststelling van de gelijkwaardigheid. De mogelijkheid is aanwezig om de gelijkwaardigheid te laten toetsen door de commissie gelijkwaardigheidsbepalingen (goedgekeurde toepassingen). Bijvoorbeeld afwijking* : De weerstand tegen branddoorslag en overslag tussen brandcompartimenten dient, conform nieuwbouw, tenminste 30 minuten te bedragen in geval de veiligheid anders niet gewaarborgd is (bijvoorbeeld woning boven bijeenkomstfunctie). De aanwezigheid van een brandmeldinstallatie met totaalbeveiliging en doormelding naar de GMZ waarborgt een snelle ondekking en alarmering. Conform het normatief brandverloop is de brandweer 14 minuten eerder ter plaatse met toepassing van totaalbeveiliging. Afhankelijk van de situatie rechtvaardigt deze installatie een reductie op de waarde van de brandwerende constructie tot 20 minuten wbdbo.met deze gelijkwaardigheid dient anders te worden omgegaan bij objecten waar de zelfredzaamheid niet gewaarborgd is; zoals o.a. verpleeginstellingen. Bijvoorbeeld afwijking* : De toepassing van een rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA) kan als gelijkwaardigheid worden toegepast voor het verlengen van loopafstanden (conform NB art. 2.189 BB). Deze toepassing dient middels een rapport van een onafhankelijk (brand)veiligheidsadviesbureau aangetoond te worden. Bijvoorbeeld afwijking* : Doodlopende einde dienen conform het beleid bestaande bouw te zijn beveiligd met een ontruimingsinstallatie (NEN 2575) en rookdetectie. Bij een klein bedrijf met een kantine bestemd voor max. 5 ter plaatse bekende personen, waarbij enkel de kantine met rondom uitzicht op de rest van het gebouw een doodlopend eind heeft van 5 meter kan verantwoord en in alle redelijkheid worden volstaan met rookmeldersysteem op het lichtnet (NEN 2555). Bijvoorbeeld afwijking* : Een kerkgebouw heeft authentieke naar binnen draaiende deuren. Op piekdagen (kerstmis, pasen, e.d.) staat het gebruik, door de veelvoud van mensen in afwijking van reguliere diensten, niet toe dat deuren naar binnen draaien. In deze gevallen kan in de gebruiksvergunning worden opgenomen dat deze naar binnen draaiende deuren in geopende stand staan of in uiterste geval permanent worden bewaakt door een ter zake geïnstrueerde bhv er. maart 2005 10

* aan de voorbeelden kunnen geen rechten ontleend worden. De toepassing van het Brandveiligheidsconcept beheersbaarheid van brand kan als gelijkwaardigheid worden toegepast voor het verantwoord vergroten van brandcompartimenten. Deze toepassing is alléén van toepassing bij de industriefunctie en sportfunctie (zwembad, speelvelden, e.d.). Naast het aantonen van de vuurlast en de daarbij behorende wbdbo-waarden dienen ook de repressieve consequenties geïnventariseerd te worden. Met name de beschikbaarheid van voldoende bluswater op acceptabele afstand (conform vastgesteld bluswaterbeleid*), de aanwezigheid van voldoende brandweeringangen, e.d. kunnen op basis van individuele afweging aanvullend worden geëist * Het bluswaterbeleid is in ontwikkeling. Overgangsbepalingen De gemeente heeft de mogelijkheid de gebruiksvergunning te wijzigen indien de inzichten en kennis, de stand van de techniek veranderen. Er zijn dus twee soorten vergunningen waarbij het brandveiligheidsniveau opgetrokken dient te worden en waarvoor de overgangsbepalingen van toepassing zijn. Te weten: 1. Gebruiksvergunningen (afgegeven zonder gemeentelijk beleid) met (op onderdelen) een bouwkundig- en installatietechnischniveau hoger dan Bouwbesluit bestaande bouw en lager dan het Gemeentelijk beleid bestaande bouw Schouwen-Duiveland 2004 en verder. 2. Gebruiksvergunning met (op onderdelen)een bouwkundig- en installatietechnischniveau lager dan Bouwbesluit bestaande bouw, een verkeerde danwel achterhaalde berekening van het maximaal toe te laten personen (onveilig), e.d. De vergunningverlener heeft een vergunning verstrekt terwijl de veiligheid niet gewaarborgd is. Dit kan voorkomen bij gemeenten die al in een vroeg stadium met de inhaalslag aan de gang zijn gegaan, zoals ook in Schouwen-Duiveland het geval kan zijn. Voor alle twee de varianten geldt dat de gebruikers van een gebouw in geval van een calamiteit veilig en op eigen gelegenheid het gebouw kunnen verlaten of kunnen verblijven (i.g.v. verminderde zelfredzaamheid). Deze functionele omschrijving laat ruimte voor individuele afweging. Deze vorm van afweging dient uiteraard op basis van zorgvuldigheid de rechtsgelijkheid in acht te houden. Ad 1. Maximaal 2 tot 4 jaar of realisatie op basis van een door het college vastgesteld plan van aanpak. Hierbij geldt een individuele afweging die in beginsel niet gebaseerd is op uitstel verlenen, maar op basis van prioritering in uitvoering en mogelijkheid voor uitstel op onderdelen. (Bij verbouwingen en functiewijzigingen dienen te aanpassingen eerder uitgevoerd te worden) Ad 1. Maximaal 2 jaar of realisatie op basis van een door het college vastgesteld plan van aanpak. Hierbij geldt een individuele afweging die in beginsel niet gebaseerd is op uitstel verlenen, maar op basis van prioritering in uitvoering en mogelijkheid voor uitstel op onderdelen. (Bij verbouwingen en functiewijzigingen dienen te aanpassingen eerder uitgevoerd te worden) Voor alle situaties geldt dat acuut gehandeld moet worden ingeval van een levensbedreigende situatie die bij de vergunningverlening over het hoofd zou zijn gezien. In 8 e Bouwverordening is geen onderscheid gemaakt danwel overgangsbepalingen opgenomen met betrekking tot de certificeringseis voor bestaande brandmeldinstallaties. Dit houdt in dat een brandmeldinstallatie van 5 jaar oud, aangelegd conform de NEN 2535 met een doeltreffende werking, ter verkrijging van de gebruiksvergunning aangepast en gecertificeerd moet worden. Voor deze gevallen geldt de overgangsbepaling dat de aanvrager een gemotiveerd plan van aanpak moet indienen binnen welk termijn de installatie voldoet aan het gestelde in NEN 2535, uitgave 1996 en NEN 2535/A1, uitgave 2002. maart 2005 11

Uiterlijk binnen 3 jaar dient de installatie te voldoen aan de gestelde criteria. Een verouderde niet doeltreffende brandmeldinstallatie die niet voldoet aan NEN 2535, uitgave 1996 dient uiterlijk binnen 1 jaar te voldoen aan het gestelde in NEN 2535, uitgave 1996 en NEN 2535/A1, uitgave 2002. Indien het een kwetsbare bestemming betreft zoals; verpleeginstellingen, e.d., waarbij de installatie primair bedoeld is voor de veiligheid van de gebruikers, dient de aanpassing te geschieden binnen 3 maanden. Veiligheid versus schadepreventie Het beoogde brandveiligheidsniveau in dit document is de ondergrens waaraan een gebouw dient te voldoen om voor een gebruiksvergunning in aanmerking te kunnen komen. Het beleid is primair gericht op de veiligheid van de gebruiker. In de voorlichtingscomponent van de gebruiksvergunningprocedure worden adviezen verstrekt over schadepreventie, extra veiligheidsmaatregelen, e.d. Individuele afwijking t.a.v. beleidsniveau In dit beleidsstuk is ruimte gelaten voor individuele afweging. Het is altijd noodzakelijk om bij bestaande bouwwerken het vereiste bouwkundige en installatietechnische brandveiligheidsniveau individueel te beoordelen en te motiveren. Om de rechtsgelijkheid, eenduidigheid en zorgvuldigheid te bewaken biedt dit beleidsstuk handvatten uitgevoerd in beleidsregels. Afhankelijk van de aard, omvang en het gebruik van het bouwwerk kan gemotiveerd van het ondergrensniveau worden afgeweken. Deze vorm van afweging dient zorgvuldig te gebeuren en de rechtsgelijkheid in acht te houden. De maatregelen gesteld in de procedure ter verkrijging van de gebruiksvergunning dienen weloverwogen en gemotiveerd te zijn en recht doen aan het noodzakelijkheidcriterium en mogen geen hogere eisen bevatten dan de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit 2003. 1.3 De categorisering van de gebruiksfuncties. Voor het vaststellen van de gebouwfuncties is aansluiting gezocht bij het Bouwbesluit 2003. Het Bouwbesluit 2003 is op 1 januari 2003 in werking getreden en bevat prestatie-eisen op het niveau nieuwbouw en op het niveau bestaande bouw voor alle soorten gebruiksfuncties. Het Bouwbesluit 2003 onderscheidt elf gebruiksfuncties, te weten: woonfunctie bijeenkomstfunctie celfunctie gezondheidszorgfunctie industriefunctie kantoorfunctie logiesfunctie onderwijsfunctie sportfunctie winkelfunctie overige gebruiksfuncties. Aan de bovenstaande gebruiksfuncties zijn vier bijzondere gebruiksfuncties toegevoegd, te weten de bijzondere woonfuncties kamerverhuurfunctie en woonzorgfunctie alsmede de bijzondere bijeenkomstfuncties kinderopvangfunctie en monumentale kerkgebouwen. De reden hiervoor is dat met de geformuleerde prestatie-eisen van respectievelijk woon- en bijeenkomstfuncties niet tegemoet wordt gekomen aan de functionele eisen van de bijzondere gebruiksfuncties. In de volgende paragraaf wordt hierop nader ingegaan. Voor iedere gebruiksfunctie is afgewogen of gemeentelijke beleidsregels noodzakelijk zijn. Immers, de gebruiksfuncties kennen geen relatie met de gebruiksvergunningplicht zoals deze is opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening. De categorie overige gebruiksfuncties is achterwege gelaten omdat hier maatwerk geboden is. De woonfunctie is uitgesplitst naar een tweetal subfuncties, te weten de bijzondere woonfuncties woonzorgfunctie (in algemene zin toepasbaar voor alle woonfuncties waarbij sprake is van aanwezigheid van minder zelfredzame personen) en kamerverhuurfunctie, zodat uiteindelijk voor maart 2005 12

dertien gebruiksfuncties beleidsregels zijn ontwikkeld. Bijzondere gebruiksfuncties De in het Bouwbesluit 2003 opgenomen bouwkundige prestatievoorschriften zijn voor een aantal specifieke gebruikstypen niet toereikend om een brandveilig gebruik van de gebruikstypen te waarborgen. Het betreft de volgende bijzondere gebruiksfuncties: - Bijzondere woonfunctie woonzorgfunctie - Bijzondere woonfunctie kamerverhuur - Bijzondere bijeenkomstfunctie kinderopvang - Bijzondere bijeenkomstfunctie monumentale kerkgebouwen Wanneer in deze gebruiksfuncties de voorzieningen overeenkomstig de prestatie-eisen van het Bouwbesluit worden aangebracht, moet worden geconcludeerd dat niet kan worden voldaan aan de doelstelling die aan de voorschriften ten grondslag ligt. Zo zijn voor bijeenkomstfuncties de prestatie-eisen erop gericht dat bij brand de aanwezige personen zichzelf in veiligheid brengen door gebruik de maken van de vluchtroutes. Kinderopvang wordt in het Bouwbesluit ook onder de bijeenkomstfunctie geschaard. Jonge kinderen (0-4 jaar) zijn echter niet in staat zelf te vluchten. Zijn zullen door anderen in veiligheid moeten worden gebracht. Er zullen dus andere maatregelen, en voorzieningen moeten worden getroffen om aan de doelstelling van het Bouwbesluit te voldoen, namelijk dat iedereen bijbrand tijdig een veilige plaats kan bereiken. Dit houdt in dat hier dus andere bouwkundige prestatievoorschriften moeten gelden om aan de gestelde functionele eis met betrekking tot het bereiken van een veilige plaats te kunnen voldoen. Bijzondere woonfunctie: woonzorgfunctie en kamerverhuurfunctie Algemeen De in het Bouwbesluit 2003 opgenomen bouwkundige brandveiligheidsvoorschriften voor woonfuncties zijn in hoofdzaak gericht op: - woonfuncties die zijn gelegen in een woongebouw (appartementen, flats, e.d.), - woonfuncties die niet zijn gelegen in een woongebouw (eengezinswoningen), en - woonfuncties die niet gelegen in een woongebouw maar een gebruiksoppervlakte hebben die groter is dan 500 m² (megawoningen, bijzondere woningen). Naast de hierboven genoemde subfuncties van de woonfuncties bestaan er in de praktijk een tweetal woonfuncties die qua gebruik een hoger risico met zich mee brengen. De prestatievoorschriften van het Bouwbesluit zijn op zich dan ontoereikend om het geaccepteerde brandveiligheidniveau te bewerkstelligen wat het Bouwbesluit voor ogen heeft. Woonzorgfunctie Zo onderscheid een woonzorgfunctie zich van een normale woonfunctie door de aanwezigheid van minder en / of niet zelfredzame personen. De verminderde zelfredzaamheid van bewoners wordt vaak aangevuld met zorg en toezicht van derden. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld gezinsvervangende tehuizen, begeleid wonen, woonzorgcomplexen, aanleunwoningen bij een verzorgingstehuis en internaten. De woonzorgfunctie onderscheidt zich qua karakter van een gezondheidszorgfunctie, omdat in de regel de bewoners er hun vaste woon- en verblijfplaats hebben. Zij zijn voor een aantal aspecten echter afhankelijk van medische, verpleegkundige of sociale zorg van derden. Daar waar sprake is van woonfuncties die speciaal zijn bestemd voor bewoners die in meer of mindere mate afhankelijk zijn van derden, zullen de voorzieningen met betrekking tot brandveiligheid vergelijkbaar moeten zijn met die van een gezondheidszorgfunctie. De bewoners zijn bij brand namelijk afhankelijk van derden om zich tijdig in veiligheid te kunnen brengen. De begeleiders, dan wel de brandweer, moeten in staat worden gesteld dit op een veilige en verantwoorde wijze uit te voeren. Brand en rook moeten beperkt blijven tot een klein gebied, zoals de ruimte waar de brand is ontstaan. De bewoners in de overige ruimten moeten via onafhankelijke vluchtroutes in veiligheid kunnen worden gebracht. Dit houdt concreet in dat voor woonzorgfuncties de in het Bouwbesluit opgenomen voorschriften met betrekking tot de verdere beperking van uitbreiding van brand, het vluchten bij brand en de aanwezigheid van noodverlichting en brandslanghaspels in gezondheidszorgfuncties ook van toepassing kunnen zijn voor woonzorgfuncties. In de gemeentelijke bouwverordening zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot brandveiligheidinstallaties in maart 2005 13

woonfuncties bestemd voor minder zelfredzame personen. De mate van zelfredzaamheid als mede de combinatie van de calamiteiten c.q. bhv-organisatie is relevant voor het noodzakelijke (brand)preventieve voorzieningenniveau. Wanneer mensen zich niet zelfstandig in veiligheid kunnen brengen (aan bed gebonden of volledig niet zelfredzaam) dienen de voorzieningen overeenkomstig de gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten uitgevoerd te worden (subbrandcompartimenten, BMI met volledige bewaking en doormelding, etc.). Zij zijn voor hun veiligheid afhankelijk van het reddend optreden van de brandweer / derden. Verminderd zelfredzame mensen hebben een zekere mate van ondersteuning nodig om in veiligheid te komen. De calamiteitenorganisatie (bhv ers) dient aangepast te worden op deze ondersteuning (= maatwerk). Is een dergelijke organisatie niet of onvoldoende aanwezig kan middels (brand)preventieve voorzieningen een gelijkwaardigheid worden bereikt (subbrandcompartimenten, volledige bewaking, etc.) (= maatwerk) De beoordeling in welke mate mensen zelfredzaamheid dient schriftelijk te gebeuren door de eindverantwoordelijke (directeur, bestuurder, e.d.) eventueel ondersteund door het oordeel van een deskundige (bv. arts). Kamerverhuurfunctie Een woonfunctie c.q. woning die per kamer wordt verhuurd (bijvoorbeeld een studentenhuis) onderscheid zich van een normale woonfunctie (zoals een eengezinswoning) door een verminderde sociale controle van de bewoners onderling. Door dit speciale gebruik van een woonfunctie is het risico van het ontstaan van brand groter. Daarnaast is de alarmering van de bewoners en de ontruiming van de bewoners bij brand complexer dan bij een gezinssituatie. Deuren van kamers worden in de regel afgesloten en niet altijd zijn bewoners op de hoogte van de aan- of afwezigheid van hun medebewoners. Hierdoor ontstaat een vergelijkbaar risico als bij een logiesfunctie (bijvoorbeeld een hotel). De kamerverhuurfunctie onderscheidt zich qua karakter echter van een logiesfunctie, omdat in de regel de bewoners er hun vaste woon- en verblijfplaats hebben. Daar waar er sprake is van woonfuncties die speciaal zijn bestemd voor kamerverhuur zullen de voorzieningen met betrekking tot brandveiligheid vergelijkbaar moeten zijn met die van een logiesfunctie. Brand en rook moeten beperkt blijven tot een klein gebied, zoals de ruimte waar de brand is ontstaan. De bewoners in de overige ruimten moeten zich via onafhankelijke vluchtroutes in veiligheid kunnen brengen. Dit houdt concreet in dat voor kamerverhuurfuncties de in het Bouwbesluit opgenomen voorschriften met betrekking tot de verdere beperking van uitbreiding van brand en het vluchten bij brand in logiesfuncties ook van toepassing zijn voor kamerverhuurfuncties. (zie bijlage; artikel Brand & Brandweer, januari 2004) Bijzondere bijeenkomstfunctie: kinderopvangfunctie Algemeen De in het Bouwbesluit 2003 opgenomen bouwkundige brandveiligheidsvoorschriften voor bijeenkomstfuncties zijn in hoofdzaak gericht op horeca-, vergader-, theater- en tentoonstellingsfuncties. Naast deze toepassingen van de bijeenkomstfunctie bestaan er in de praktijk een tweetal bijeenkomstfuncties die qua gebruik een hoger risico met zich mee brengen. De prestatievoorschriften van het Bouwbesluit zijn op zich dan ontoereikend om het brandveiligheidniveau te bewerkstelligen dat het Bouwbesluit voor ogen heeft. maart 2005 14

Kinderopvangfunctie* * De Kinderopvangfunctie zal hoogst waarschijnlijk 2004 aan het Bouwbesluit worden toegevoegd. Voorlopig kan het gepresenteerde beleidsniveau verantwoord worden toegepast. De kinderopvangfunctie, zoals een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal, onderscheidt zich van een normale bijeenkomstfunctie door de aanwezigheid van zeer jonge kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar. Deze kinderen zijn bij brand niet in staat zichzelf in veiligheid te brengen, zoals dat bij personen in een horeca-, vergader-, theater- en tentoonstellingsfuncties in de regel wel het geval is. De kinderen zijn bij brand afhankelijk van hun begeleiders om in veiligheid te worden gebracht. De begeleiders, dan wel de brandweer, moeten in staat worden gesteld dit op een veilige en verantwoorde wijze uit te voeren. Brand en rook moeten beperkt blijven tot een klein gebied, zoals de ruimte waar de brand is ontstaan. De kinderen in de overige ruimten moeten via onafhankelijke vluchtroutes in veiligheid kunnen worden gebracht. Daar waar er sprake is van bijeenkomstfuncties die speciaal zijn bestemd voor kinderopvang zullen de voorzieningen met betrekking tot brandveiligheid vergelijkbaar moeten zijn met die van een gezondheidszorgfunctie. Dit houdt concreet in dat voor kinderopvangfuncties de in het Bouwbesluit opgenomen voorschriften met betrekking tot de verdere beperking van uitbreiding van brand, het vluchten bij brand en de aanwezigheid van noodverlichting en brandslanghaspels in gezondheidszorgfuncties ook van toepassing zijn voor kinderopvangfuncties. Aanbevolen wordt om in de gemeentelijke bouwverordening voorschriften op te nemen met betrekking tot brandveiligheidinstallaties in kinderopvangfuncties. Het gaat hier nadrukkelijk om opvang van kinderen van 0 tot 4 jaar. Buitenschoolse opvang van kinderen van 4 tot 12 jaar kan afhankelijk van waar deze is ondergebracht worden beschouwd als een bijeenkomstfunctie of een onderwijsfunctie. Bijzondere bijeenkomstfunctie: monumentale kerkgebouwen Monumentale kerkgebouwen Monumentale kerkgebouwen onderscheiden zich van een normale bijeenkomstfunctie door de specifieke gebouweigenschappen en de omstandigheden waaronder mensen verblijven. Rigoureus bouwkundige aanpassingen verrichten op basis van het Bouwbesluit / beleidsegels, zonder rekening te houden met de specifieke omstandigheden is veelal in strijd met monumentenzorg, de visie van de kerkverenigingen en de ontvluchtingsfilosofie. Oude kerkgebouwen bestaan uit grote en hoge ruimten met een relatief lage vuurbelasting in het beginstadium van een brand, waarin de mensen ordelijk, rustig en gezamenlijk gericht op één plaats (altaar) verblijven. In hoge ruimten duurt het >> 2 min voordat de rookontwikkeling mensen gaat bedreigen. Het Bouwbesluit gaat uit van relatief lage ruimten en dus niet te vergelijken met de hoge ruimten in kerkgebouwen. Ondanks dat (brand)schadepreventie niet in de vergunningprocedure wordt behandeld, wordt hierin wel geadviseerd. Bij kerkgebouwen zit de hoge vuurbelasting in de kap (droog hout, riet, e.d.). Door de hoogte van de kap is de brandhaard slecht bereikbaar en onder controle te krijgen. Met name ook het tempo waarin een kapbrand plaatsvindt is het overwegen waard om preventieve (brandmeldinstallatie, geschikte bluswatervoorziening, e.d.) en preparatieve (droge blusleiding, e.d.) maatregelen te treffen, indien men dit in het belang van het gebouw noodzakelijk acht. De eigenschappen waarom met een monumentaal kerkgebouw flexibel en op basis van gelijkwaardigheden omgesprongen mag worden kunnen ook gelden voor andere gebouwen, mits uiteraard voldaan wordt aan die specifieke omstandigheden. Ook bij monumentale kerkgebouwen en andere gebouwen met specifieke risico-reducerende eigenschappen is afwijken op basis van individuele afweging gerechtvaardigd. maart 2005 15

Tabel. In onderstaande tabel zijn de gebruiksfuncties weergegeven. Daarbij is aangegeven wat de relatie is met de in de gemeentelijke bouwverordening vermelde gebruiksvergunningplichtige panden en welke soorten panden onder deze gebruiksfuncties behoren. De soorten panden zijn slechts ter indicatie en niet uitputtend genoemd. Voor de goede orde wordt vermeld dat de in de tabel vermelde vergunningplicht is gebaseerd op het aantal personen criterium. De overige in artikel 6.1.1 van de Bouwverordening vermelde criteria zijn niet in de tabel opgenomen. Gebruiksfunctie BB Gebruiksvergunningplicht soorten panden 1 Bijeenkomstfuncties. Bouwwerk waarin meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn Bioscopen Concertgebouwen Tentoonstellingsgebouwen Discotheken Restaurants Cafés en bars Sportkantines Buurthuizen c.q. verenigingsgebouwen 2 Celfuncties. Bouwwerk waarin aan zes of meer personen in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft Gevangenissen Penitentiaire inrichtingen Cellencomplexen politiebureaus 3 Gezondheidszorgfuncties. Bouwwerk waarin aan zes of meer personen in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft Ziekenhuizen Verpleegtehuizen Gezondheidscentra Huisartsenpraktijken 4 Kantoorfuncties. Bouwwerk waarin meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn Kantoorgebouwen 5 Logiesfuncties. Bouwwerk waarin aan zes of meer personen bedrijfsmatig nachtverblijf zal worden verschaft Hotels Jeugdherbergen Pensions 6 Onderwijsfuncties. Bouwwerk waarin meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn Basisscholen (Het criterium: meer dan 10 kinderen jonger dan 12 jaar, niet in gezinsverband, dagverblijf en/of nachtverblijf zal worden verschaft is eveneens van toepassing. Punt 12.) Middelbare- en hogere scholen Universiteiten 7 Sportfuncties. Bouwwerk waarin meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn Sporthallen Gymzalen 8 Winkelfuncties. Bouwwerk waarin meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn Winkels Warenhuizen Winkelcentra maart 2005 16

9 Industriefuncties. Bouwwerk waarin meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn Industriefunctie 10 Bijzondere woonfuncties (kamerverhuurfunctie). Bouwwerk waarin aan zes of meer personen, niet in gezinsverband, woonverblijf zal worden verschaft,. Kamerverhuurbedrijven 11 Bijzondere woonfuncties (woonzorgfunctie). Bouwwerk waarin aan zes of meer personen bedrijfsmatig woonverblijf zal worden verschaft, anders dan een huishouden per woning gezinsvervangende tehuizen, begeleid wonen, woonzorgcomplexen, aanleunwoningen bij een verzorgingstehuis, internaten 12 Bijzondere bijeenkomstfuncties (kinderopvangfunctie). Bouwwerk waarin aan meer dan tien kinderen jonger dan twaalf jaar, niet in gezinsverband, dagverblijf en/of nachtverblijf zal worden verschaft. Kinderopvangcentra 13 Bijzondere bijeenkomstfunctie ((monumentale) kerkgebouwen). Bouwwerk waarin meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn. (Monumentale) kerkgebouwen maart 2005 17

Begripsbepalingen gebruiksfuncties Het Bouwbesluit kent zowel het begrip gebouw als het begrip functie. Om misverstanden te voorkomen zijn de verschillende begripsbepalingen onderstaand opgesomd. Bouwbesluit, artikel 1.1, lid 1 gebruiksfunctie: de gedeelten van een of meer bouwwerken op een perceel of standplaats, die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen; Bouwbesluit, artikel 1.1, lid 3 woonfunctie: gebruiksfunctie voor het wonen; bijeenkomstfunctie: gebruiksfunctie voor het samenkomen van mensen voor kunst, cultuur, godsdienst, communicatie, kinderopvang, het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse en het aanschouwen van sport; celfunctie: gebruiksfunctie voor dwangverblijf van mensen; gezondheidszorgfunctie: gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of behandeling; industriefunctie: gebruiksfunctie voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden; kantoorfunctie: gebruiksfunctie voor administratie; logiesfunctie: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan mensen; onderwijsfunctie: gebruiksfunctie voor het geven van onderwijs; sportfunctie: gebruiksfunctie voor het beoefenen van sport; winkelfunctie: gebruiksfunctie voor het verhandelen van materialen, goederen of diensten; overige gebruiksfunctie: niet in dit lid benoemde gebruiksfunctie voor activiteiten waarbij het verblijven van mensen een ondergeschikte rol speelt. Bouwbesluit, artikel 1.1, lid 4 lichte industriefunctie: industriefunctie waarin activiteiten plaats vinden, waarbij het verblijven van mensen een ondergeschikte rol speelt; onderwijsfunctie voor speciaal onderwijs: onderwijsfunctie voor het basis- of voortgezet speciaal onderwijs; overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer: overige gebruiksfunctie die bestemd is voor aankomst of vertrek van vervoermiddelen ten behoeve van weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer van personen. Bouwbesluit, artikel 1.1, lid 5 woongebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer woonfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes; cellengebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer celfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes; logiesgebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer logiesfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes. maart 2005 18

1.4 De categorisering van brandveiligheidseisen. Systematiek heeft zwaar gewogen bij het samenstellen van het Bouwbesluit. Bij het groeperen van de brandveiligheidseisen is het verloop van een brand en de gevolgen daarvan aangehouden. Op zich lijkt dit een logische en duidelijke opbouw. Het probleem is echter dat dit niet strookt met het logisch en systematisch toetsen van een gebouw op de brandveiligheidsvoorzieningen. Omdat dit laatste voor een goede toetsing het uitgangspunt dient te zijn, is een andere verdeling van de brandveiligheidseisen noodzakelijk. In dit plan zijn de brandveiligheidseisen gegroepeerd in zes categorieën. Voor deze indeling is gekozen omdat deze categorieën de volgorde van ontwerpen en toetsen van brandveiligheidsvoorzieningen chronologisch volgt. De herindeling leidt tot de volgende zes categorieën Brandcompartimenten Rookcompartimenten Ontvluchting Brandveiligheid constructies Materiaalgebruik Brandbeveiligingsinstallaties Toelichting categorieën Brandcompartimenten Een gebouw wordt allereerst verdeeld in brandcompartimenten. Brandcompartimenten hebben tot doel een brand te beperken tot een vooraf vastgesteld gebied. Hiermee kan worden voorkomen dat er te veel van het pand in brand raakt, waardoor de schade te groot wordt en de brand onbeheersbaar wordt en daardoor niet meer effectief kan worden bestreden. Brandcompartimenten kunnen gerealiseerd worden door bouwkundige maatregelen (fysieke compartimentering), of door het installatietechnisch beheersen van brand- en rook (virtuele compartimentering). Rookcompartimenten Als de brandcompartimenten bekend zijn worden deze onderverdeeld in een of meer rookcompartimenten. Rookcompartimenten hebben tot doel de rookverspreiding te beperken waardoor de bij brand vluchtende mensen niet te lang door de rook moeten vluchten. Rookcompartimenten kunnen gerealiseerd worden door bouwkundige maatregelen (rookscheidingen, vluchtdeuren) of door installatietechnische voorzieningen (bijvoorbeeld rookafvoer). Ontvluchting Nadat de aanwezige personen het rookcompartiment hebben verlaten moeten zij door middel van de vluchtroutes een veilige plaats kunnen bereiken. Bij het dimensioneren van deze routes moet rekening gehouden worden met de onafhankelijkheid van de vluchtroutes en het maximaal aantal personen welke van deze routes gebruik zullen maken. Tevens zijn voor een veilige ontvluchting de inrichting van de vluchtroutes (zoals bijvoorbeeld materiaalgebruik) van belang. Constructieve veiligheid De dragende constructies en de hoofddraagconstructie van het gebouw dient een van tevoren vastgestelde tijd weerstand te bieden tegen bezwijken in geval van brand. Materiaalgebruik Om brandontwikkeling, brandvoortplanting en rookproductie tegen te gaan of te beperken, worden eisen gesteld aan de toepassing van (bouw)materialen. Brandbeveiligingsinstallaties Deze installaties zijn noodzakelijk om er voor te zorgen dat het ontdekken of bestrijden van brand en het veilig ontvluchten in geval van brand effectief plaats kan vinden. Daarnaast zijn een aantal brandbeveiligingsinstallaties noodzakelijk om de brandbestrijding te ondersteunen. maart 2005 19

Bluswatervoorziening en bereikbaarheid Een gebouw dient bereikbaar te zijn voor de brandweer. Hiertoe dienen binnen redelijke afstand van een door de brandweer te gebruiken toegang van het gebouw geschikte opstelplaatsen voor brandweervoertuigen aanwezig te zijn. Daarnaast dient in de nabijheid van zo n brandweeringang / opstelplaats een bluswatervoorziening aanwezig te zijn. Het bluswaterbeleid Schouwen-Duiveland* beschrijft de minimale bluswatervoorziening voor bestaande- en nieuwe objecten. * Beleid in ontwikkeling. 1.5 Gebruikseisen en -maatregelen in het gemeentelijk beleidsniveau In beginsel lenen gebruikseisen zich niet voor opneming in een pakket met bouwtechnische maatregelen. Immers, gebruikseisen worden gesteld op basis van artikel 8 van de Woningwet en zijn opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening. Deze eisen zijn op twee manieren afdwingbaar. Enerzijds door het geven van directe werking aan deze eisen (een ieder moet aan deze eisen voldoen zonder dat ze op een andere wijze kenbaar zijn gemaakt dan alleen opname in de bouwverordening). Anderzijds door het opnemen van deze gebruikseisen in een af te geven gebruiksvergunning. Ook is een categorie "Gebruik" toegevoegd aan de in de vorige paragraaf genoemde zes categorieën. In deze categorie zijn, voor zover van toepassing op de betreffende gebruiksfunctie, voorwaarden met betrekking tot kleine blusmiddelen opgenomen. In het pakket beleidsregels zijn ook regels opgenomen om het maximaal aantal toe te laten personen en de maximaal toegestane vuurlast te berekenen om in de vergunning vast te kunnen leggen. Ook het beoordelen door de brandweer en het beoefenen van het calamiteitenplan / ontruimingsplan kan als eis worden opgedragen. Dit is om vast te kunnen stellen of de veiligheid van de personen onder de huidige omstandigheden gewaarborgd is. Bijvoorbeeld bij schoolgebouwen met hoge bezetting, e.d. Kleine blusmiddelen Uitgangspunt brandbestrijdingsvoorzieningen is Bouwbesluit bestaande bouw, m.u.v. van die situatie waar de brandbestrijdingsvoorzieningen direct van invloed kunnen zijn op de veiligheid van mensen. Kleine blusmiddelen zijn opgenomen omdat het Bouwbesluit slechts de toepassing kent van Brandslanghaspels op nieuwbouwniveau. Op bestaande bouwniveau worden geen prestatie-eisen gegeven, maar aangegeven dat een bouwwerk zodanige voorzieningen moet hebben vor de bestrijding van brand, dat brand binnen redelijke tijd geblust kan worden. Brandslanghaspels zijn echter niet in ieder gebouw verplicht. Bij een aantal gebruiksfuncties geldt de eis voor toepassing van brandslanghaspels pas vanaf een gebruiksoppervlakte van 500 m2. Bij een kleinere gebruiksoppervlakte kan een brandblusmiddel echter ook zeer effectief zijn. Ook is de kosten-batenanalyse voor een klein blusmiddel gunstig en is het gevoelsmatig niet acceptabel (en aan het publiek moeilijk uit te leggen) dat er wel investeringen aan bijvoorbeeld rookscheidingen gedaan moeten worden, maar dat uit oogpunt van brandveiligheid een blusmiddel niet noodzakelijk is. Om deze redenen is in die gevallen de toepassing van kleine handbrandblusmiddelen opgenomen: Per 250 m² tenminste 1 handbrandblusmiddel, type = situatieafhankelijk, ca. 6 kg. In of nabij risico-ruimten. Zoals; blusdeken in keuken, koolzuursneeuwblusser in computerruimten, e.d. Bij functies met verminderd tot niet zelfredzame mensen is/zijn één of meerdere dekkende slanghaspels verplicht. Motivatie: in deze functies wordt van het personeel verwacht, op basis van het calamiteiten- c.q. bhv-plan, dat zij reddend kunnen optreden (= voorpostfunctie). maart 2005 20