voor Weidekerveltorkruid



Vergelijkbare documenten
Polder Stein, Reeuwijk; PKN-excursie; perceel oostelijk van kade Polder Kort Roggebroek

Bermbesluit. Aard : Besluit van de Vlaamse regering Over : maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen

Van G7 was het met name het subtype: - G7b Matig voedselrijke tot voedselrijke, vochtige bodem; voedselrijk tot zeer voedselrijk

Toetsing erosiebestendigheid dijkgraslanden Hoeksche Waard en het Eiland van Dordrecht

Vegetatieonderzoek proefvlakken in het SES-gebied Boterdiepstrook te Groningen

Leucojum aestivum L. indigeen

SLOBKOUSNIEUWS 18 jrg8

Vegetatieonderzoek op rundveebedrijven in de Noordelijke Friese Wouden in de zomer van 2005 door E.J. Weeda

Begrazing in het Zwanenbroekje

EENDENKOOI SCHIPLUIDEN

Veldbiologische Werken

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Alkmaar - Den Helder

Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offcinalis) (H6510) Verkorte naam: glanshaver- en vossenstaarthooilanden

Beoordeling erosiebestendigheid dijkgrasland Friese kust. 3. Waddenzeedijk Ameland

SLOBKOUSNIEUWS 29 jrg7

Opdracht Biologie Informatie planten voor herbarium

Contactinfo, paswoord

Kennisdag 8 juni B Connect: meer biodiversiteit op bedrijventerreinen

Bij de bespreking van het Noordelijke Weiland dienen we iets langer stil te staan. Dit toch

Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offcinalis) (H6510) Verkorte naam: glanshaver- en vossenstaarthooilanden

Runderbegrazing en erosiebestendigheid op primaire waterkeringen in de Hoeksche Waard en het Eiland van Dordrecht

6,5. Werkstuk door Z woorden 11 maart keer beoordeeld. Schermbloemenfamilie. Datum gevonden:

ECOLOGISCHE INVENTARISATIE. S y l v e s t e r

Respect voor schoonheid. Oog voor detail

Zeven Gaten. KNNV afdeling Delfland. Margreet Hogeweg Jeannette van Zeijl Cor Nonhof

Project Natuurvriendelijke Oevers Waal

Gemeenschappen met Trosdravik in Nederland

Beoordeling erosiebestendigheid dijkgrasland Friese kust. 1. IJsselmeerkering

Datum excursie: 23/07/2012 Hokcode: C Plaats: Tongerlo Gids: Peter Engelen. Sylvain Peeters LPW

Bermen rond de Haagse Beek

Datum excursie: 14/06/2010 Hokcode: C Plaats: Koersel Gids: Luc Vanoppen Deelnemers: Maurice Vanoppen LPW

It Fryske Gea. Herstel weidevogelgebieden in Friesland door meer bodemleven. Jacqueline Baar en Aafke van Erk Mei 2010 Eindrapportage

Langhe D'hose, welke in. (Hugo de Vries-laboratorium, Amsterdam) Enkele vondsten van de scherpe pinksterbloem in West-Nederland. door. J.

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Alkmaar - Den Helder

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Alkmaar - Den Helder

Natuur in de IJsseldelta

Poelzone C.J. Nonhof. KNNV afdeling Delfland

LPW. Datum excursie: 6/05/2013 Hokcode: D Plaats: Opoeteren Gids: Robert Delbroek

Bermflora-onderzoek Aartselaar 2005

Alle graslandplanten waargenomen in 2011, 2013, 2015; onderzoeker Ben Polman Hkl 2Lk 2Sph Zbr Zbr zbr 23e btp btp

LPW. Datum excursie: Hokcode: D Plaats: Koersel Gids: Theo Nulens. Epilobium obscurum Donkergroene basterdwederik zz

Stroomdalgraslanden in Nederland

Vegetatieontwikkeling en Pitrusdominantie op voormalige landbouwgronden in het Geeserstroomgebied

Beoordeling erosiebestendigheid dijkgrasland Friese kust. 2. Waddenzeedijk Friesland vaste wal

De vegetatiekartering ten behoeve van de graslandverbetering

Vegetatieonderzoek aan proefvlakken in door Agrarisch Natuurbeheer Weststellingwerf beheerde bermen in de jaren 2002, 2008 en 2015.

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

Bermenplan Assen. Definitief

SLOBKOUSNIEUWS 19 jrg7

Verslag Eindejaars Plantenjacht 2015 Natuurgroep Kockengen

Opnames van P.Q,s op de Golfbaan Cromstrijen volgens Tansley

15 jaar vegetatieontwikkeling van de Foeperpot

VLAAMS IMPULSPROGRAMMA NATUURONTWIKKELING

(Zeeuwsch-Vlaanderen)

ENERGIE UIT LANDSCHAPSONDERHOUD. Pieter Verdonckt Mathias D Hooghe

Waardevolle slootkantplanten in het werkgebied van de Utrechtse Venen Een hulpmiddel bij herkenning

Romain Timmermans Tom Delvaux

Oenanthe pimpinelloides L. (Beverneltorkruid): indigeniteit en. onderscheidbaarheid. halofyt, verspreidingsoecologisch

Bedrijfsverplaatsing Rogaar Gemeente Assen. Quick scan Flora- en faunawet. In opdracht van Landschapsbeheer Het Witterveld

*Vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum (H2140) Verkorte naam: Duinheiden met kraaihei

PLANTENWERKGROEP KNNV EPE / HEERDE. door Egbert de Boer

18:30 uur. SLOBKOUSNIEUWS 32 jrg7. Volgende woensdag 16 augustus is de afspraak om

Datum excursie: 26/04/2010 Hokcode: D Plaats: Zutendaal Gids: Bert Berten. Theo Nulens LPW

Bermen in het Westland

Verslag van de excursie naar Hitland-Noord 3 juni 2015

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas)

Verrassende plagresultaten in de Meetkerkse Moeren

Johan Van Meerbeek Gustaaf Grouwels Annemie Verheyden Jeroen Vanden Borre

Mogelijkheden voor natuurontwikkeling in de Westelijke Veenweidegebieden

SLOBKOUSNIEUWS 28 jrg8

Opnames van P.Q,s op de Golfbaan Cromstrijen volgens Tansley 2014

Natuurvriendelijk bermbeheer

SLOBKOUSNIEUWS 19 jrg8

Datum excursie: 2013/29/ Hokcode: D Plaats: Loksbergen Gids: Bert Berten Deelnemers: Georges Peters

Datum excursie: 7/06/2010 Hokcode: E Plaats: Hoeselt Gids: Bert Berten. Jean Vangrinsven LPW

Carex pendula Hangende zegge GE

Bijlage 2 Streefbeeldvegetatie van natuurvriendelijke oevers

BEHEERPAKKETTEN OPEN AKKER Onderdeel grasland COLLECTIEF MIDDEN OVERIJSSEL 2019

Particulier Natuurbeheer bloemrijk grasland in Groot Mijdrecht Noord-Oost

T I I Grasbufferstroken

. bepaald. + 15% klein % willekeurig. I.<5% vrij groot % willekeurig % willekeurig

Datum excursie: 11/06/2012 Hokcode: D Plaats: Koersel Gids: Bert Berten. Theo Nulens LPW

weggeweest Weidekervel-torkruid (Oenanthe silaifolia M.Bieb.): terug van Joop+H.J. Schaminée Leni+(H.) Duistermaat

Ekwadraat T.a.v. mevrouw K. Cnossen Postbus BP Leeuwarden B2012/151

SLOBKOUSNIEUWS 31 jrg7

SLOBKOUSNIEUWS 23 jrg6

Inhoudsopgave. Samenvatting Inleiding... 4 Onderzoeksmethoden Onderzoeksresultaten Westhoffbos... 7 Conclusies Aanbevelingen...

Advies betreffende de verspreiding van het kruipend moerasscherm langs de Grote Geule (Beveren-Waas)

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Natuurstudie in De Kaaistoep. Verslag e onderzoeksjaar

1 9 NOV Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Projectbureau Zeeweringen T.a.v. Dhr. P. Hengst Postbus AC Goes. Ing. E.

Bepaling toezichtvorm gemeente Stein

Duurzame landbouw door bodemschimmels

Biotische afbakening van het Alopecurion in Vlaanderen. What s in a name? Maud Raman & Piet De Becker INBO.R

Deze notitie kan worden gezien als een aanvulling op de quickscan natuurtoets.

Wetenschappelijke naam: Bellis Perennis. Compositae

Leijduin 1837, Vogelenzang 1837 en 1839, Haarlem 1832, Zilk z. j. (Rijksinstituut voor Veldbiologisch Onderzoek ten behoeve van het Natuurbehoud)

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Alkmaar - Den Helder

(on)kruiden kennen. Datum: woensdag 8 februari Leerjaar 1 en 2 Tuin, Park en Landschap

Water- en oeverplanten in de zandwinplas in de Hiensche Uiterwaarden bij Dodewaard

Transcriptie:

Zwaenepoel et al De plantensociologische positie van en toekomstperspectieven voor Weidekerveltorkruid (O en anth e siluifotiu Bieb.) in België A. Zwaenepoel H. Demolder L. Demarest J. Heirman p en herbariumexemplaar van Weideker_ -Ëlvehorkruid uit Comines op de grens van de provincies Henegouwen en West_ Vlaanderen (ifbl-coórd. E.45.44,e long de la Lys van J. Baily, 6-19) in het her_ barium van de Nationale plantenfuin van België (BR) was tot voor kort de oudste Belgische aanduiding van het voorkomen van Oenanthe silafoliu. p. Vande Vyvere ontdekte de soort te Torhout, eveneens in de Provincie West-Vlaanderen (FBL_codrd. Dl.l7.21), begin juni 1954 (vgl. Van Rom_ paey & Delvosalle 1972,kaartje 633; Van_ hecke 1979). L. Vanhecke trof in l9l7_ 197 enkele tientallen groeiplaatsen aan in de Jzerbroeken, terwijl M. Becuwe nog een groeiplaats vond in de nabrjgelegen Handzamebroeken (Vanhecke 1979). M. Gryseels vond nog enkele nieuwe groei_ plaatsen in de Jzervallei in lgtg-1gg0 (Gryseels 191). Gryseels & Heirman (197) troffen de soorl ten slotte aan in de Oostvlaamse Kalkense meersen te Schelle_ belle langs de Schelde. Werd aanvankelijk antropogeen franspoft via laarzen, van de Jzer naar de Schelde geopperd als verkla_ ring, nu wordt eerder aangenomen dat het om een spontane relictstandplaats zou gaan, afgaande op Fabri (1993), die duidehjk maakte dat de soorl vroeger miskend rverd door verkeerde determinatie. Uit literatuuren herbariumonderzoek bleek dat de soort reeds in de vorige eeuw voorkwam in de Oostvlaamse gemeenten Watervliet, Lo_ vendegem, Drongen, Melle en Oudenaarde. Enkele van deze meldingen refereren ver_ moedelijk eveneens aan de Scheldemeer_ sen. Daamaast zijn er 19de-en 20ste_eeuw_ se aanduidingen van vindplaatsen in de Kempen en in Wallonië. nmiddels resteren voor zoverbekend alleen nog de Jzergroei_ plaatsen. Heirman vond brj een kartering in 197 nog 22 percelen met Oenanthe silai_ folia (Heirman 197). Gryseels begon in 197 met een introductie-experiment in een drietal hooilanden vlakbij het Blankaartre_ servaat. De plantensociologische positie van Oe_ nanthe silaifolia werd in België tot nog toe niet meer dan summier behandeld. Ían_ hecke (1979), Gryseels (19g1) en Gryseels & Heirman ( 197) geven soortenlijsten van begeleidende soorlen op, Gryseels (19g1) en Fabri ( 993) vermelden het Arrhenathe_ ríon als syntaxon. Heirman (19g7) ver_ werkte voor het eerst opnamen met O en ant h e s í a ifo í a in een vegetatiekundige tabel. Zrjn opnamen zijn echter Tansley-op_ namen op perceelsniveau, eerder bedoeld om de hele Jzervallei te karakteriseren dan om Oenanthe sílaifolío expliciet te belich_ ten. Op grond van een TWNSpAN_analy_ se (uitgevoerd voor enkele honderden 12 Stratiotes 16 (199)

Weidekerveltorkruid in België opnamen in de vallei van de Jzer tussen Vleteren en Diksmuide) besprak hr.; de plantensociologische positie van deze graslanden, daarbij refererend aan Westhoff & Den Held (1975). De hooilanden bevatten elementen uit het Arrhenatheretum, meeí bepaald de subassocialie alopecuretosum. Dit vegetatielype is echter fragmentair ontwikkeld door sterke antropogene invloed. Daardoor, en mogelijk ook vanwege de nabeweiding. zijn veel elementen aanwezig uit het Zilverschoon-verbond. De nabeweide hooilanden van de natste plaatsen zijn wellicht te rekenen tot de associatie van Geknikte vossestaart (behorend tot het olio-potentíllion). Schildereprijs en Zeegroene muur, die hier en daar in slootranden voorkomen, wijzen op overgangen tussen het Zilverschoonverbond en het Verbond van Zwarte zegge. Ook deze begroeiingen zijn fragmentair ontwikkeld, waardoor exacte plaatsing niet mogehjk is. Door het geregeld scheuren van de graslanden komen verder opvallend veel soorten voor uit de Ganzevoetklasse, in vriiwel alle voornoemde vegetaties. Echte Kamgrasvegetaties zijn vrijwel altijd beperkt tot perceelsranden, en ook daar niet algemeen. Bij zeer sterke bemesting en begrazing gaan alle typen over in de Beemdgras-Raaigrasweide, die vroeger te boek stond als Poo- Lolietum, maar thans (Sykora et al. 1996) tot de rompgemeenschappen wordt gerekend onder de naam RG Poa trivialis-loliu m p e r e nn e -l,p ant a gin et e a / Cy n o s ur io n]. Doelstellingen en methode Bij een herkartering van de ljzerbroeken in 1991 tet behoeve van de biologische waarderingskaarl werden alle in 197 door Heirman gevonden Jzerbroek-groeiplaatsen opnieuw nagegaan. Ze werden een eerste maal bezocht op 25 april 1997, een tweede maal op 15 mei 1997 en een derde maal op 24 juni 1997. De doelstellingen waren viervoudig:. vegetatieopnamen maken van alle resterende spontane groeiplaatsen om de plantensociologische positie nauwkeuriger te kennen. nagaan wat er resteerde van de groeiplaatsen van tien jaar eerder. bloei en zaadvorming nagaan om de reproductie en de lange-termijn-verwachting in te schatten. succes van het introductie-experiment nagaan De opnamen werden gemaakt met de tiendelige schaal van Londo (1975). De oppervlakte bedroeg telkens tien vierkante meter. Die vnj geringe oppervlakte van de proefvlakken was toe te schrijven aan de afwijkende samenstelling van de perceelsranden ten opzichte van de rest van het perceel; grotere oppervlakten zouden heterogeen worden. Alleen de oorspronkelijke groeiplaatsen werden opgenomen; diegene waarin de soorl verschenen was na intro- Gryseels, werden niet meege- *:i:ï*- De vegetatietabel werd eerst volgens de methoden van Schaminée et al. (1995) geordend in een lokale tabel met constante soorten, differentiërende soorten en overige soorten. Vervolgens werd de tabel herschikt volgens syntaxonomische affiniteiten, waarbij de syntaxonomische positie van de soorten in de tabellen van Zuidhoff et al. (1996) als referentie werden genomen. De syntaxonomische affiniteit werd berekend volgens drie verschillende methoden, beschreven in Schaminée et al. (1995). Een berekening van de similariteit met bestaande vegetatietabellen volgens de methode van gewogen syntaxonomische spectra werd handmatig uitgevoerd en daarom beperkt tot het Árrhenatherion elatioris, het C al thion p alus tris, het A lo p ecurion pratensrs en het Cynosurion cristatí. De similariteit werd eveneens berekend aan de hand Stratiotes l6 (199) l3

Zwaenepoel et al OPNAMENUMMER Kruidbedekking Mosbêdekking Strooiselbedekking oppervlakte (m'z) voorkomen perceel/rand aantal soorten 24567'.1 391012 presentie (%) 99 60 99 99 o 0 0 0 2 1 1 0 000 0 90 25 25 10 5 90 10 25 10 5 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 Ítrrprrppprp 19 11 19 15 21 24 30 14 10 13 15 difíerentierende soorten Lathyrus pratensis Arrhenatherum elatius Phleum pratense Elymus repens Lysimachia nummularia Trifolium repens Brachythecium rutabulum Polygonum amphibium Phalaris arundinacea p' 1 a2 a2 a2 m4 3 m4m4 1 1 m4 11 a4 m4 11 11 0,2 0,'l 0,1 Í1 í1 í1 í1 tffi í1 17 aa 33 a< constante soorten Cardamine pratensis Oenanths silaifolia Alopecurus pratensis Taraxacum vulgare Ranunculus acris Ranunculus repens Rumex crispus Poa trivialis Lolium multiflorum overige soorten pz a2 a4 p2 a4 P2 11 Í1 p2 a4 p2 P2 a2 P1 a2a2 1 1 1 1 a1 1 P1 11 1 p2 p2p2 2 a2 a4 a4 11 il p2 p2 í1 a2 Pl a4 P2 P1 a41p211a411p2224p2 p4 í1 11 fi 92 Í1 P2P4 í1 Í1 m 1 1 6 m4m41 1 1m4 2 A 7 7 3 11 2 7 t'la1 92 100 92 75 67 100 '3 92 75 Agrostis stolonifera Alopecurus geniculatus Anthoxanthum odoratum Anthriscus sylvestris Bromus hordeaceus Carex acutiformis Carex cuprina Carex disticha Centaurea jacea Cerastium fontanum Cerastium glomeratum Chenopodium album Eleocharis palustris Eurhynchium praelongum Galium palustre Geranium molle Glechoma hederacea Glyceria fluitans Glyceria maxima Hypochoeris radicata lris pseudacorus Myosotis cespitosa Ranunculus sardous Ranunculus sceleratus Rorippa palustris Rumex acetosa Stellaria media Veronica serpyllifolia Vicia cracca p2 í1 p2 Í1 0,1 1 1 m4 Í1 pl í1 11 Í1 a4 11 (1 Í1 a45 p2 a2 r'1 lt a? o aa +z ó 25 17 t4 Stratiotes 16 (199)

Weidekerveltorkruid in België Tabel : Lokale typologie van diagnostische sooften op basis van de ganse tabel en ten slotte ook op basis van de individuele opnamen. De opnamen en de vegetatietabel Alle opnamen werden gemaakt in hooilanden, die vrijwel iedere rvinter overstroomd worden door de Jzer. De duur van de overstroming varieert van jaar tot jaar. n jaren waarin geen overstroming optreedt, komen de graslanden vaak toch nog onder water ten gevolge van de hoge grondwatertafel. Op 25 april evenals op 15 mei stonden de groeiplaatsen droog, maar op 24juni stond het water ten gevolge van recente regenval weer enigszins boven het maaiveld. Tot in de jaren '60 was er een systeem van gemeenschappelijke nabeweiding. De meeste percelen zijn nog steeds niet door individuele afrasteringen van elkaar gescheiden. Momenteel wordt nabeweiding vrijwel niet meer toegepast. n de omgeving liggen wel percelen waarop enkel seizoensbegrazing toegepast wordt. De bodem van de Jzerbroeken bestaat uit zware klei, veelal rustend op veen en op ondiep pleistoceen. Zeven van de twaalf opnamen werden gemaakt aan de rand van percelen, nabij een sloot, de vijf overige werden in de percelen zelf gemaakt. Van die vijf werden er twee gemaakt in 'laantjes' (ondiepe ontwateringsgreppels in het perceel zelf), twee in depressies en slechts één in omstandigheden representatief voor het ganse perceel. Deze relatiefdroge standplaats viel op door de vroegtijdige bloei ( l5 mei) van de meeste exemplaren. Alle groeiplaatsen waren landbouwpercelen, behalve de groeiplaats met de vroegtijdige bloei, die door de vereniging'natuuneservaten' beheerd wordt. Tabel is de met de hand herschikte TWN- SPAN-tabel, die behalve Oenanthe sílaífolía zelf nog acht constante soofien telt, twee groepen van differentiërende soorten (voor respectievelijk een drogere en een nattere variant) en een lange reeks overige soorten. Opname 12, die door Bromus hordeaceus gedomineerd wordt, is noch in de ene, noch in de andere variant goed in te passen, hoewel ze ecologisch het best aansluit bij de drogere variant. Poa trivialis, Alopecurus pratensis en Lolium multiflorum z4n constante soorten die ook als dominant kunnen optreden. Cardamine pratensís, Taraxacum vulgare, Ranunculus acris, Ranunculus repens eír Rumex cris:pus zrln de overige constante soorten. Lathyrus pratensís, Arhenatherum elatius, Phleum pratense, Elymus repens, Lysimachia nummularia, Trifolium repens, Polygonum amphibium en Brachythecíum rutabulum differentiëren een drogere variafi., Phalaris ar undinacea een nattere variant. n de overige soorten herkennen we vooral 'natte' soorten, waarvan Glyceria maxima en Agrostis stolonifera eveneens als dominant kunnen optreden. Verder komt een aantal' drogere' soorten voor, w aarv an Bromus hordeacers eveneens als dominant kan optreden. Ten slotte komt nog een aantal typische storingssoorlen voor (Chenopodium album, Cerastium glomeratum, Ranunculus sardous), waarvan het voorkomen wellicht met scheuringsactiviteiten in verband staat. Een berekening van de similariteit met het A op ecurío n, het C althio n, het A rr henath e- rion en het Cynosuríon dt Zurdhoff et al. ( 996) leve respectievelijke similariteiten v an 3 0%o, 25%, 23% en 22Yo. Volgens deze methode is onze tabel dus het meest verwant aan heï Alopecurion pratensís Passarge 1964. Een identihcatie aan de hand van de presen- Stratiotes l6 (199) l5

Zwaenepoel et al. tie van de diagnostische soorten, gebaseerd op de ganse tabel, is nog overhrigender en respecteert dezelfde volgorde van verwantschap (rs : resp. 0.6, 0.1, 0.17 en 0.00). Ook een identificatie gebaseerd op de individuele opnamen leidt telkens tothet Alopecurion, hoewel dit dan reeds inhoudt dat we Oenanthe silafolia als een kensoorl voor het Alopecurion beschouwen. Doen we dit niet dan resteren ons de elf opnamen met Alopecurus pratensis als Alopecurionopnamen, terwijl opname 3, omwille van Carex disticha een Calthion-opname wordt. Op basis van beide voorgaande methoden achten we echter de Alopecurionidentiteit van Oenanthe silaifolia voldoende aangetoond. Tabel geeft een naar syntaxonomische affiniteiten herschikte tabel. Het aantal relictpopulaties en de effecten van het huidige beheer op de reproductiecapaciteit Wij vonden O enant h e s il aifolia terug op elf van de tweeëntwintig percelen die Heirman in 197 aanduidde en bovendien op één nieuw perceel. Vy'egens tijdsgebrek werden alleen de bekende groeiplaatsen intensief onderzocht. Slechts op drie plaatsen werden bloeiende en zaadvormende exemplaren aangetroffen op 24 iuni. Twee ervan waren perceelsranden (met resp. één en vijf exemplaren met zaad).het derde perceel was het door'natuurreservaten' beheerde perceel, waar talrijke fructificerende exemplaren voorkwamen. Succes van het introductie-experiment De meeste huidige vindplaatsen van het Weidekerveltorkruid in de Jzervallei bevinden zich in het Westbroek (grondgebied Oosfvleteren en Reninge). Eén natuurlijke groeiplaats maakt hierop een uitzondering. Het is gelegen ten westen van het Blankaartreservaat (grondgebied Woumen). Sinds l99l kent drt perceel een extensief hooiweidebeheer (geen bemesting, maaidatum 30 juni). Ten einde de soort voor uitsterven in de Jzervallei te behoeden heeft M. Gryseels in een drietal graslandpercelen nabij de Blankaart telkens enkele exemplaren uitgeplant. Op twee vandeze drie introductieplaatsen heeft de soort zich niet alleen gehandhaafd maar ook aanzienlijk uitgebreid, in het ene geval tot een twintigtal exemplaren, in het andere tot vijftig planten. Vanuit één ervan heeft de sooí zich onlangs spontaan verbreid naar een nabijgelegen grasland (enkele bloeiende exemplaren). Eigenaardig genoeg betreft het hier een perïnanent weiland. Sedert 1995 kent het een extensief graasbeheer. Het is interessant om de gescheidenis van de twee introductiepercelen na te gaan. Het ene perceel werd in 193 gescheurd, nadat de vegetatie eerst kapot gespoten was. Het jaar daarop kwam het in beheer van 'Natuurreservaten'. Vanaf dan kende het een extensief hooiweidebeheer. De vegetatie evolueerde van een sterk gestoorde toestand (de toenmalige conservator P. Houwen spreekt van een bizarre begroeiing van grassen, akkeronkruiden, koekoeksbloem, etz.) naar een betrekkelijk soorteruijke vegetatie met een vrij open structuur en vrij geringe hoogte. Het andere perceel wordt eveneens sedert 194 extensief beheerd. Het wordt tweemaal per jaar gemaaid. Ondanks dit extensieve maaibeheer is de productie op dit grasland nog vrij hoog, waardoor de structuur meer gesloten is dan in het andere perceel. Misschien is dit de oorzaak waardoor het Weidekerveltorkruid zich hier niet zo sterk heeft uitgebreid. n beide graslanden zijn Alopecurus pratensis en Poa trivialis abundant aanw ezig. Opvallend in het eerste grasland is het lokaal abundant voorkomen van Anthoxanthum odoratum. Holcus lanatus is minder opvallend aanwezig. 16 Stratiotes 16 (199)

Weidekerveltorkruid in Belsië Opnamenummer Kruidbedekking Mosbedekking Strooiselbedekking opperulakte (m') voorkomen peíceel/rand aantal soorten ka Senecioni-Oenanthetum mediae Oenanthe silaifolia 2 4 5 6 7 l't.t 3910 12 0 99 99 99 99 99 99 6ó 99 99 99 99 0000211ooooo 9025 25 10 5 90 102510 5 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 1o 10 ÍtÍÍprrpppÍp 19 11 19 15 21 24 30 14 10 13 15 píesentie (%) Alopecurus pratensis dv Alopêcurion pratensis Phalaris arundinacea Q) Cardamine píatensis Ranunculus acris Rumex acetosa Cerastium íontanum Lathyrus pratênsis Vicia cracca Centaurea jacea dk Molinio-AÍÍhênatheÍetea Ranunculus repens Poa trivialis Agrostis stolonifera Trifolium Íepens Anthoxanthum odoíatum ko AÍrhênatheÍetalia Taraxacum vulgare Phleum pratense pz p2 pz p2 p2 11 p2 í'l 11 p? a4 a2 a4 p2 a4 p2 Í1 a2 a4 92 a411il(1pl a41p211a411p2224p2 m4? 1 1 6 m4m41 1 1m4 m4a2 3 15 3 a4 m4 r'l il m4 P2 92oZ 2 a2 a4 a4 í1 a2 a2 a2 D1 m4 92 17 17 100 92 do ArrhênatheÍetalia Elymus repens Bromus hoídeaceus m4m4 1 1 1a2 m4 Arrhenatherum elatius AnthÍiscus sylvestíis kv Calthion palustris CaÍex disticha... kk Plantaginetea mdoris Rumex crispus Lysimachia nummularia Alopecurus geniculatus Carex cuprina Ranunculus sardous kk Phragmitetea Glycêria maxima Carex acutifoímis Eleocharis palustris Galium palustre Glyceria Íluitans lris pseudacorus Myosotis cespitosa p4 11 il p2 p2 p4 Í'l Í1 d 1a4521 p? 1 pl 1.1 Í1 a2 17 Stratiotes l6 (199) t7

Zwaenepoel et al. Overige soorten Brachythecium rulabulum Cerastium glomeíatum Chenopodium album Eurhynchium praelongum GeÍanium molle Glechoma hederacea Hypochoeris radicata Lolium multiílorum Polygonum amphíbíum Ranunculus sceleíatus Rorippa palustris Stellaria media Veronica serpylliíolia 0,2 0,1 0,1 11 11 Í1 t'l.1 0,1? 7 7 3 11 t'l í1 Í1 t'l í1 p2 2 7 ila pl 25 ó 75 25 Tabel : Plantensociologische tabel. Een vergelijking met de plantensociologische positie volgens de literatuur De Belgische literatuur veffneldt hoofdzakelijk (onvolledige) soortenlijsten van standplaatsen met Oenanthe silafolía. Vanhecke (1919) noemt 17 begeleidende soorlen, waarvan de meeste ook in onze tabel voorkomen. Vier soorten ontbreken echter in onze tabel, namelijk Holcus lanattts, Lolium perenne, OenantheJistuloso en Leucanthemum vulgare. Holcus lanatus wordt herhaaldehjk vermeld en meerdere keren zelfs als dominant. Het ontbreken van deze soorl in orze tabel wijst dus waarschijnl4k reeds op de gewijzigde toestand die onze tabel weerspiegelt ten opzichte van 20 jaar eerder, ten gevolge van antíopogene beïnvloeding (verhinderen van overstroming, scheuren van grasland, herinzaaien, frequenter maaien, bemesten). Wat dit laatste aspect betreft werden bemestingsniveaus van 200-300 kg stikstofvermeld door een landbouwer. Het aantal maaibeurten per jaar varieert van twee tot v5f, naargelang de ligging in de vallei. Het gras van de percelen met drie tot vijf maaibeurten wordt ingekuild. Vermoedelryk niet in de eerste plaats de hoge maaifrequentie van deze percelen bedreigt Oenantlte - de soorl kan vegetatief blijkbaar erg lang standhouden - maar vooral de vroege maaidata. De percelen met twee maaibeurten worden gehooid en het is in deze percelen waar de meeste exemplaren van Oenanthe silaifolia resteren. De vermelding vaí Lolium perenne en niet Lolíum multiflorum door Vanhecke is misschien eerder een kwestie van taxonomische interpretatie. n de huidige zaaimengsels komen zeer veel hybride rassen voor tussen beide taxa en het bh.1kt niet altijd eenvoudig de twee te onderscheiden, zeker niet in vegetatieve toestand. Recente herinzaaiing gebeurt vermoedelijk vrijwel alleen nog meï Lolíum multiflorum enhybriden. Daarvoor werd er echter eveneens frequent ingezaaid met mengsels waarin autochtone soorten eveneens voorkwamen. Vooral Alopecurus pratensís was populair. n vele percelen is deze soort zo dominant dat er nauwelijks dicotyle planten staan. Een andere mogehlke verklaring voor het vroegere voorkomen yarr Lolium perenne ts het feit dat er vroeger nabeweid werd, een gebruik dat inmiddels compleet is verdwenen. De vermelding van Oenanthe fistulosa verdient eveneens aandacht. Deze soort, evenals trouwens Oenanthe aquatica, werd door ons zeer frequent in de onmiddelhjke omgeving aangetroffen. Nochtans komt geen van beide in de opnamen voor, omdat ze duidelijk natter staan, waarbij de volgorde in de gradiënt droog-nat O. silaifolia - O. Jistttlosa - O. arluatíca is. Leucanthemum t Stratiotes 16 (199)

Weidekerveltorkruid in België vttlgure ten slotte komt nog wel in nabijgelegen perceelsranden voor, op geringe afstand van de vegetatie-opnamen. Gryseels (191) vermeldt eveneens 17 begeleidende soorten, waarvar opnieuw Holcus ktnatus,maar ook Trtfulium pratense en Festuca pratensn in onze opnamen ontbreken. Verder wordt het Arrhenatherion als plantensociologische aanduiding gegeven. De huidige Alopecuríon-vegetaties werden lange trld door de meeste auteurs binnen een ruimer gedefinieerd Arrhenatherion geplaatst. Gryseels & Heirman (197) sommen vier begeleidende sooften op, waaronder opnieuw Holcus lunatus als afwijkende soort met onze opnamen. n de dichotome tabel van Heirman (197) is Weidekerveltorkmid duidelijk meer geassocieerd met de -althans in de zomer -wat drogere tot intermediaire graslanden in de vallei, dan met de permanent natte. Kenmerkende differentiërende soorten op het hoogste niveau zljn Alopecurus pratensis, Lolium perenne, Taraxucum vulgare, Bromus hortleaceus, Rumex ocetosa, Elymus repens, Ranunculus acris, Anthoxantltum odoratum, Bellis pererutis, Cerastium fontanum, Holcus lanatus en Stellaria metlia (l). Carex acutu, Oenanthe fistulosa, Glyceria maxima, Myosotis palustris, Carex distícha, Glyceria fluitans, Carex riparia, Ly c h nís fl o s - cucul i, Ranun cultts fl ammul a, Rorippa fficinulis en Cardamíne pratensis worden op een tweede dichotomischniveau met de Oenanthe silafolia-vegetaties geasssocieerd. Op het derde en laagste splitsingsniveau ten slotte worden Elymus repens, Glyceria Jluitans, Rorippa fficinalis en Oenanthe sihifolia als combinatie afgescheiden van de rest. Zoals hoger vermeld z4n de opnamen van Heirman gemaakt op perceelsniveau. Men zou daarom kunnen twijfelen aan de homogeniteit van de opnamen. Het ging toen echter volgens de auteur om zeer homogene vegetatie. De sloten werden trouwens apart opgenomen. Zelf wrlt Heirrnan het gebrek aan duidelijke differentiatie veeleer aan het feit dat het toen reeds ging om gemeenschappen die door allerlei vrij intensieve landbouwkundige ingrepen sterk geamputeerde waren. Naast de reeds opgemerkte verschillen in grassen (Holcu.s lanatus, Lolium perenne) is het tien jaar later ook duidehjk dat Oenutthe silafolia niet meer homogeen in de graslanden voorkomt, maar een soorl is van relictstandplaatsen op overgangen van het grasland naar de sloot, met nog slechts enkele uitzonderingen daarop. Het feit dat Glyceria fluitens en Rorippa fficinalis tezamen met Oenanthe silaifolia inheirmans tabel staan, doet echter toch vermoeden dat brj het maken van de perceelsopnamen kleine reliëfnuances buiten beschouwing zijn gelaten. Beide soorten staan immers nog steeds abundant in de broeken, maar evenals Oenanthe fistulosa net iets lager en dus natter. Het verschil is in de grootte-orde van enkele centimeters ten opzicht van de (grond)watertafel. Er bhjft ook de mogehjkheid dat de percelen vroeger natter waren en Oenanthe nl iets droger staat, omdat de soort vegetatief standhoudt op plaatsen die inmiddels droger zijn dan tien jaar geleden. n de Nederlandse literatuur wordt Oenanthe silaifolia als een vermoedeh.yke kensoort van het Alopecurion pratensis beschouwd (Zuidhoff et al. 1 996). Berekening van de affiniteiten met de vegetatietabellen in Schaminée et al. maakt in elk geval duidel4k dat onze tabel tot het Alopecurion behoort, eerder dan tothet Arrhenatherion zoals door Gryseels (191) en Fabri (1993) gesuggereerd. Ook Bromus racemosus wordt in Nederland als (zwakke) kensoort beschouwd. n onze opnamen ontbreekt deze soort. Vermoedelijk is zij in ons land eerder een Calthion- dan een Alopecurion- Stratiotes 16 (199) t9

soort, hoewel tabellen van heel Vlaanderen, die dit zouden kunnen aantonen, ontbreken. De Bromus van de Jzervallei-opnamen is ontegensprekelijk Bromus hord eac eus. Op associatieniveau valt er geen grote geh.lkenis te constateren met Nederlandse gemeenschappen, waarbij bedacht moet worden dat Oenanthe silafolia er reeds verdwenen is op het einde van de vorige eeuw (Quené-Boterenbrood in Mennema et al. 190); bovendien is een groot deel van de A lo p ecuru s -gemeenschappen in Nederland slechts op het niveau van rompgemeenschappen te classihceren, die in de verbondstabel van het Álopecurion pratensis niet zijn meegenomen (Zuidhoff et ai. 1996). De verwantschap met sommige Franse plantengemeenschappen is gemakkelijker te maken, omdat Oenanthe silafolía daar wel nog voorkomt en dit reeds net buiten de Belgische grens (Duvigneaud 195, Géhu 1961, Van Rompaey & Delvosalle 1972, Bournérias et al. 197, Vanhecke 1979). Duvigneaud (195) nam Oenanthe silaifolia waar in een 'prairie alluviale à Colchicum autuímale et Festuca pratensis' langs het Lotharingse Maasgedeelte. De associatie wijkt relatief sterk af van de begroeiingen langs de Jzer door het voorkomen van een hoog aantal kalkminnende soorten, een vrij geringe menselijke beinvloeding en een erg hoog soorlenaantal. Deze graslanden worden echter wel ook uitsluitend gehooid, z het traditioneler dan in de Jzer. Duvigneaud plaatst de associatie inhet Arrhenatherion, dat hij echter een wat afwr.ykende definitie meegeeft. Géhu (1961) beschrijft het voorkomen van Oenanthe silafolía in het Brometo-Senecionetum Trixen et Preising 1951 van de Franse Samber-vallei. Oenqnthe wordt er voorgesteld als kensoort van het Bromion racemosí, dat in de Moliníetolia geplaatst wordt en door Zuidhoff et al. ( 1 996) als een synonrem van het Calthion beschouwd wordt. De associatie is minder relevant voor de Jzersituatie, omdat ze tot de Molinieta- /ic behoort en een beweide graslandsituatie weergeeft, omdat de soortenrijkdom varieert van 2l toí 35, en omdat de enige kensoort..ser?cclo aquaticus. in onze opnamen ontbreekt. Langs de Oise in het departement van de Aisne komt Oenanthe silaifulia voor in diverse vegetatietypen, waaronder het Caricetum ripariae Soo 192, een groupement à Glyceríafluítans et Alopecurus genículatus,het Rumici-Alopecuretum geniculati R. Ttixen (1937) 19 enhet Senecioni-Oenanthetum mediae (Bournérias 1960) Bournerias et J.M. Géhu 1976. De laatstgenoemde plantengemeenschap vertoont een grote gelijkenis met onze tabel. Oenanthe sílofolia is er samen met Senecio aquaticus kensoort. Er worden de subassociaties q,picum en hordeetosum secoliní onderscheiden. De eerste telt gemiddeld 17, de tweede 2,5 soorten. Onze opnamen tellen gemiddeld 16,6 soorten. De meeste leunen ook qua soortensamenstelling dichter aan bij de subassociatie typicum. Senecio aquatícus ontbreekt echter volledig in onze opnamen. Een aantal andere soorten uit de typische subassociatie die in onze tabel ontbreken, zoals Potentilla reptans, Plantago major, Leontodon autumnalis, Festuca pratensis, Fílipendula ulmaria, Lychnis flos-cuculi, Achillea ptarmica, Symphytum fficinale, Galium palustre, Oenanthe Jistulosa, Phragmites australis, Mentha aquatica, Stellariu palustris, Potentilla anserina, Cynosut'us ct'istatus, Urtica dioica en Phleum pratense komen aan de Jzer wel voor in de omgeving van de proefvlakten. Lychnis.flos-cuculi, Achillea ptarmica en Stellaria polustris zijn nog slechts met relictpopulaties vertegenwoordigd. Thalictrnn flavum is sporadisch nog aanwezig in de ljzer-broeken, maar komt merkwaardig genoeg in de beide introductiepercelen lokaal frequent 20 Stratiotes 16 ( 199)

Weidekerveltorkruid in België voor. Silaum silaus en Carex vulpina ontbreken in de gehele Jzervallei. Slechts onze opname met 30 soorten benaderl het gemiddelde soorlenaantal van de subassociaíie hordeetosum secoliní. Yan de acht differentiërende soorten vinden we Lathyrus pratensís en Carer disticha in deze opname terug. Dit is nog steeds lager dan het aantal differentiërende soorten in de tabel van Bournérias et al. (197), dat minimaal vier bedraagt. De ecologische gradiënt, hooldzakehjk van droog naar nat. in onze tabel is in de tabel van Bournérias et al. (197) niet terug te vinden. Het staat vast dat Oenanthe silaífolia in de ljzervallei tegenwoordig in soortenarmere begroeiingen staat dan vroeger het geval was. Dat geldt zeker voor de schaarse groeiplaatsen in het midden van een perceel, maar ook voor de perceelranden, waar talnlke, op zichzelf niet eens zeldzame soorten nog slechts met enkele exemplaren resteren. Het moet wel opgemerkt worden dat de opnamegrootte van Bournérias et al. (197) drie tot tien maal de onze bedraagt. Bournérias et al. ( 197) plaatsten hun associatie tnhet Agropyro-Rumicion crispi (: Lolio-Potentíllion anserinae) en niet in de Molinio-Arrhenatheretea. Ook Oenanthe media (- Oenanthe silafolia) wordt tot de 'espèces de 1' Agropyro-Rumicion et des Plantaginetalia majoris' gerekend. Dat de associatie daar echter niet helemaal in past bhjkt ook uit hun eigen opmerking dat de verwante gemeenschap 'à Alopecurus praíensis el Agropyrum repens se rattache plus nettement que le Senecioni-Oenanthetum medíae àl'agropyro-rumicion'. De plaatsing in dit verbond lijkt vooral ingegeven door de hoge presentie en bedekking van Elymus repens, die echter een zeer brede amplifude heeft. Zuidhoff et al. (1996) beschouwen Elymus repens trouwens als differentiërende soort van de Arrhenatheretalía ten opzichte van de Molinietalia. Verlinden & De Blust (19) en Corporaal ( 1 990) beschrijven de soortenrijke graslanden in de overstromingsvlakte van de benedenloop van de Loire. Hun aandacht gaat daarbr3 vooral uit naar het massaal voorkomen van Fritillaria meleagrís. De sterke verlegenwoordiging van Oenanthe s ilatfu - lia in deze graslanden is echter zeer opvallend. Corporaal (1990) spreekt van het Fritíll cu"io - O e nan Í.h etum s il a ifo i a e, te classificeren in het Arrhenotherion elatioris. Volgens hem zijn deze graslanden als gevolg van een tamelijk extensief agrarisch beheer ontstaan uit blauwgraslanden. Verlinden en De Blust zijn voorzichtiger, en houden het voor de Loire-vallei in algemene termen op Arrhenatherion, in nattere situaties begeleid door Lolio-Potentillion, Junco-Molinion en Calthion. Over de precieze plantensociologische positie van de Weidekerveltorkruid-graslanden in de Loire-vallei spreken ze zichniet ondubbelzinnig uit. Volgens hen behoort Oenanthe silafolia samen met Ra mex crispus, Alopecurus pratensis, Cardamíne pratensis, Ranunculus repens, Ranunculus acris, Lolium perenne, Ranttnculus flammula en Fritillaria meleagris tot de soorten met een brede tolerantie ten opzichte van overstroming. De laatste soort niet te na gesproken zou dit ook wel eens kunnen kloppen voor de Jzerbroeken. De Loire-graslanden zijn natuurlijk wel veel soortenrijker dan de graslanden in de ljzervallei. Dit is ongetwijfeld gedeeltelijk toe te schrijven aan de meerzuidelijke ligging. Toch is er, ondanks het door intensiever agrarisch gebruik fragmentaire karakter van de Jzerbroekgraslanden, een onmiskenbare verwantschap tussen de best ontwikkelde graslandgemeenschappen in de Jzervallei en die langs de benedenloop van de Loire. Deze laatste kunnen daardoor mede als referentie dienen brj een hersteloperatie in de ljzerbroeken. Stratiotes l6 (199) 2l

Zwaenepoel et al. Restpopulaties en reproductiecapaciteit De halvering van het aantal percelen met Oenanthe silaifolia in tien jaar trjd maakt duidehjk dat onder het huidige intensieve landbouwbeheer Oenanthe silaifulia op middellange termijn ten dode opgeschreven is. De percelen die tien jaar geleden vele tiental len exemplaren Weidekerveltorkruid kenden, tellen er nu nog slechts enkele. Het is duidelijk dat vooral het intensievere maaibeheer van de hooilanden oorzaak is van de achteruitgang van Weidekerveltorkruid. n de door 'Natuurreservaten' beheerde percelen, zowel in de natuurlijke groeiplaatsen als in die waar introductie heeft plaatsgevonden, kent deze soort een florissant bestaan. Extensiever maaibeheer is dan ook aangewezen voor het behoud van deze soort. Gelukkig loopt er in het kader van het Ecologisch mpulsgebied Jzervallei een aankoopproject van AMNAL, Afdeling Natuur in verschillende delen van de broeken (o.a. in het Westbroek), terwijl Natuureservaten verder hooilanden aankoopt rond de Blankaartvijver. Een aantal percelen waar Oenanthe silafolia nog voorkomt werd onlangs aangekocht. Vanaf nu wordt er dus een extensief maaibeheer op toegepast met als eerste maaidatum 30 juni. (De traditionele eerste hooibeurl vond plaats eind juni-begin juli; vgl. Vanhecke 1979.) The phytosociological position and prospects of Oenanthe silaifolia Bieb. in Belgium. n the past, Oenanthe silaifolia was geographically quite widely distributed, but it has nevertheless always been a rare species in Belgium. Nowadays, its presence is restricted to the valley of the river Jzer, in heavily degraded permanent meadows or meadows with grazing after haymaking. The present management does not permit fructification any more, so the species is doomed to disappear. From comparison with the Dutch literature it appears that the Jzer communities with Oenanthe silai.folia may be assigned to the Alopecurion pratensru. From the numerous French communities in which Oenanthe silafolia is found, the (anthropogenically influenced) Senecioni-Oenanthetum mediae typicum is strongly related. A nature management of extensively haymaking with late first mowing dates (maybe in connection with reintroduction) offers good prospects to save the species from extinction in Belgium. Gerefereerde literatuur Boumérias, M., R. Delpech, A. Dorigny, J.M. Géhu, A. Lecointe, J. Maucorps, M. Provost, J.L. Solau, P. Tombal & J.R. Wattez ( 197). Les groupements de prairies et leurs satellites dans la vallée inondable de l'oise (Déparlement de 'Aisne, France). Colloques phytosociologiques V: 9-130. Corporaal, A. (1990). De Loire en de Kievitsbloem. Rapport voor het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Zwolle. Duvigneaud, i. (195). Conrribution à l'étude des groupements prairiaux de a plaine alluviale de la Meuse Lorraine. Bull. Soc. Roy. Bot. Belg.91 7-77. Fabri, R. (1993). Flore générale de Belgique. Spermatophytes Volume V-Fascicule 2. Nationale Plantentuin van België, Meise. 360 pp. Géhu, J.M. (1961). Les groupements végétaux du bassin de la Sambre frangaise. Vegetatio 10: 69-372. Gryseels, M. (191). Nieuwe vindplaatsen van Oenanthe silaifolia Bieb. n de Jzerrlallei (Provincie West-Vlaanderen, België). Dumorliera 1: 9-11. Gryseels, M. & J. Heirman (197). Oenanthe silaifolia Bieb. aangetroffen in de Kalkense meersen (Kalken, Oost- 22 Stratiotes 16 (199)

Weidekerveltorkruid in België Vlaanderen). Dumortiera 39 25. Heirman, J. (197). Landschapsecologisch onderzoek in de Jzerbroeken (W.-Vl.) als grondslag voor natuurbehoud. Studie van de RUG in opdracht van het nstituut voor Natuurbehoud. pp. Londo, G. (1975). De decimale schaal voor vegetatiekundige opnamen van pernanente kwadraten. Gorteria 7: 101-106. Mennema, J, A.J. Quené-Boterenbrood & C.L. Plate (190, red.). Atlas van de Nederlandse flora 1. Uitgestorven en zeer zeldzame planten. Kosmos, Amsterdam.226pp. Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & V. Westhoff (1995). De vegetatie van Nederland. Deel 1. nleiding tot de plantensociologie -grondslagen, methoden en toepassingen. Opulus, Uppsala-Leiden. 296 pp. Sykora, K.V., J.H.J. Schaminée & E.J. Weeda (199ó). Plantaginetea majoris (Weegbree-klasse). n: J.H.J. Schaminée et al., De vegetatie vannederland 3. Graslanden, zomen, droge heiden. Opulus press, Uppsala-Leiden: 1 3-46. Vanhecke, L. (1919). Oenanthe silaifolia Bieb. n de vallei van de Jzer en in België. Bull. Soc. Roy. Bot. Belg. 112: t3-20. Van Rompaey,E.& L. Delvosalle (1972). Atlas van de Belgische en Luxemburgse flora: 1530 verspreidingskaarten. Nationale Plantentuin van België, Meise. Verlinden, A. & G. De Blust (19). De vegetatie van de overstromingsvlakte in de benendenloop van de Loire. Rapport voor het nstituut voor Natuurbehoud, Hasselt. Westhoff, V. &A.J. denheld(1975). Plantengemeenschappen in Nederland. Thieme, Zutphen, 324 pp. Zuidhoff, A.C., J.H.J. Schaminée, & R. van 't Veer ( 1996). Molinio-Arrhenatheretea (Klasse der matig voedselarme graslanden). n: Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda (1996), De vegetatie van Nederland 3. Graslanden, zomen, droge heiden. Opulus, Uppsala- Leiden: 163-226. Stratiotes l6 (199) 23