Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:RBUTR:2004:AR8109

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:RBZLY:2009:BK6655

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBAMS:2015:10245

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBALK:2007:BA2306

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

ECLI:NL:RBMAA:2005:AT2876

ECLI:NL:RBAMS:2015:10201

ECLI:NL:RBGRO:2011:BU3998

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:RBASS:2012:BW6312

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6694

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:RBOVE:2014:6970

ECLI:NL:RBROT:2005:AT7197

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA ZITTINGSPLAATS BONAIRE STRAFVONNIS

ECLI:NL:RBASS:2011:BR5599

ECLI:NL:RBUTR:2008:BC6472

ECLI:NL:RBOVE:2013:320

ECLI:NL:RBROT:2010:BO3383

ECLI:NL:RBMAA:2010:BN4824

ECLI:NL:RBMNE:2016:4569

ECLI:NL:RBMAA:2006:AY6572

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9715

ECLI:NL:RBROT:2017:2554

ECLI:NL:RBZLY:2008:BD7184

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

ECLI:NL:RBNNE:2015:6277

ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ3733

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBMAA:2005:AU2647

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBSGR:2003:AN7090

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

ECLI:NL:RBNHO:2015:7578

ECLI:NL:RBASS:2012:BW7835

ECLI:NL:GHDHA:2014:2351

Parketnummer: /19 Uitspraak: 8 april 2019 Tegenspraak

ECLI:NL:RBAMS:2007:BB8678

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.

ECLI:NL:RBGEL:2017:2785

ECLI:NL:RBALM:2008:BD0944

ECLI:NL:GHARL:2015:2905

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:RBOBR:2017:4416

ECLI:NL:RBBRE:2011:BR0777

onder parketnummer 01/ dat: hij in of omstreeks de periode van 12 december 2005 tot en met 19 december 2005 te Helmond, in elk geval in Neder

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHDHA:2015:1755

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

redelijk vermoeden van schuld uitdrukkelijk onderbouwd verweer met conclusie

Transcriptie:

ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3296 Instantie Datum uitspraak 05-03-2013 Datum publicatie 05-03-2013 Rechtbank Oost-Nederland Zaaknummer 07/651117-12 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerkeneerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie Vrijspraak moord, veroordeling voor doodslag Verwerping beroep noodweer/noodweerexces Onvoldoende grond voor opleggen tbsmaatregel Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK OOST-NEDERLAND Afdeling Strafrecht - Meervoudige Strafkamer te Zwolle Parketnummer: 07/651117-12(P) Uitspraak: 5 maart 2013 VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN: het openbaar ministerie tegen [Verdachte], geboren op [datum en plaats], wonende te [plaats], thans in voorarrest verblijvende in [adres en plaats]. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2012 (pro forma), 28 november 2012 (pro forma) en 19 februari 2013. De verdachte is op 19 februari 2013 verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle. Als officier van justitie was op 19 februari 2013 aanwezig mr. S. Leusink. TENLASTELEGGING De tenlastelegging is ter terechtzitting van 19 februari 2013 overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven. De verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 30 mei 2012 te Zwolle opzettelijk en, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp voorwerp, in/op de hals en/of de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] ingestoken/ingesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. VOORVRAGEN De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. BEWIJSMOTIVERING Inleiding De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbone:2013:bz3296 1/6

aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag. In de ochtend van 30 mei 2012 is verdachte vanuit [adres] te Zwolle, alwaar hij had overnacht, te voet vertrokken om het slachtoffer te bezoeken. Verdachte heeft de achtertuin van de woning van het slachtoffer betreden door het openstaande tuinhek. Op enig moment is een schermutseling ontstaan tussen verdachte en het slachtoffer waarbij gebruik is gemaakt van een mes en waarbij het slachtoffer liggend in de tuin is beland. Verdachte liep bij deze confrontatie een ernstige snijwond aan zijn hand op. Het slachtoffer overleed tengevolge van een aantal steekverwondingen in de hals en op de borst. Het standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft ter terechtzitting - overeenkomstig de inhoud van het door haar aan de rechtbank overgelegde schriftelijk requisitoir - gevorderd verdachte van het (impliciet) primair ten laste gelegde, te weten moord, vrij te spreken en verdachte te veroordelen ter zake van het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde, te weten doodslag. De officier van justitie heeft betoogd dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw van verdachte heeft zich - overeenkomstig de inhoud van de door haar aan de rechtbank overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de (impliciet) primair ten laste gelegde moord vrijspraak dient te volgen, nu geen sprake is geweest van voorbedachten rade. De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de (impliciet) subsidiair ten laste gelegde doodslag een bewezenverklaring kan volgen. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is geweest van voorbedachten rade. De rechtbank is derhalve, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het (impliciet) primair ten laste gelegde, te weten moord. De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd door meerdere malen met een mes te steken. Vast staat dat het slachtoffer is komen te overlijden ten gevolge van een aantal steekverwondingen die hem zijn toegebracht in de hals- en borststreek. Het slachtoffer werd achteroverliggend en levenloos aangetroffen in de bosschages van zijn tuin. Op zijn lichaam werd een mes aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij in die bosschages op het slachtoffer is terechtgekomen en dat een mes in het spel was. Verdachte heeft voorts verklaard dat het mes, in handen zijnde van het slachtoffer, ook door hem -door een afwerende beweging- werd bewogen in de richting van het slachtoffer. Hij sluit daarbij niet uit dat hij daardoor het slachtoffer heeft geraakt met het mes. Toen het slachtoffer zich niet meer verweerde is hij weggelopen. De rechtbank is gelet op vorenstaande overwegingen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 30 mei 2012 het slachtoffer, [slachtoffer], opzettelijk van het leven heeft beroofd, doordat verdachte met dat opzet, meermalen, [slachtoffer] met een mes in de hals en de borst heeft gestoken. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht het (impliciet) primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte (impliciet) subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 30 mei 2012 te Zwolle opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, meermalen, met een mes, in de hals en de borst van die [slachtoffer] ingestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Van het (impliciet) subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT Het bewezene levert op: http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbone:2013:bz3296 2/6

Doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Het standpunt van de verdediging Door de verdediging is een beroep op noodweer gedaan. De verdediging heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat het voor verdachte noodzakelijk was zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Het standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een noodweersituatie. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daaromtrent het navolgende. Van noodweer is sprake indien het feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat verdachte het slachtoffer die ochtend thuis heeft willen opzoeken en via het openstaande tuinhek de achtertuin heeft betreden. De rechtbank acht voorts niet onaannemelijk de verklaring van verdachte dat het slachtoffer naar binnen liep en korte tijd later met een mes in de hand weer naar buiten kwam. Het had echter op de weg van verdachte gelegen om op dat moment de achtertuin te verlaten om een confrontatie met het slachtoffer uit de weg te gaan. Daar was ook alle gelegenheid voor nu het tuinhek openstond en het slachtoffer ernstig fysieke beperkingen had ten gevolge van de ziekte van Bechterew. Verdachte heeft dat echter niet gedaan doch heeft, zoals hij zelf ter terechtzitting heeft verklaard, juist een stap in de richting van het slachtoffer heeft gezet omdat hij kwaad was en zich niet wilde laten uitschelden. Aldus heeft naar het oordeel van de rechtbank niet alleen de noodzaak tot verdediging ontbroken, maar ook de verdedigingswil. Reeds op die grond kan niet gezegd worden dat verdachte zich als een particulier rechtshandhaver heeft gedragen die een geslaagd beroep kan doen op een rechtvaardigingsgrond. Het noodweerverweer faalt derhalve. Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op. DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Onder verwijzing naar al hetgeen hiervoor is overwogen, wordt ook het door de verdediging gedane beroep op noodweer-exces verworpen. Er zijn derhalve geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar. OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL Het standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht primair gevorderd het onderzoek te schorsen ten behoeve van het verkrijgen van (nadere) informatie omtrent de geestestoestand van verdachte. De officier van justitie heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat zij naast een langdurige gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wil eisen nu uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt van aanwijzingen voor een stoornis bij verdachte, welke aanwijzingen vragen om nader onderzoek in de vorm van - onder meer het opvragen van aanvullende medische informatie uit [land], het horen van getuigen aldaar (onder meer de moeder van verdachte) en het horen van deskundige De Jong van FPK Veldzicht. De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht subsidiair gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 jaar met aftrek van het voorarrest, alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het oordeel van de rechtbank Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbone:2013:bz3296 3/6

waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank heeft daarbij de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één van de meest ernstige feiten die zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, te weten doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer in de achtertuin van diens woning, nadat het tussen hen tot een fysieke confrontatie was gekomen, meerdere malen met een mes gestoken, waardoor het slachtoffer meerdere letsels heeft opgelopen en tengevolge waarvan hij vrijwel direct is komen te overlijden. De aanleiding voor het handelen door verdachte is naar het oordeel van de rechtbank tot op de dag van vandaag niet duidelijk geworden. De aard van de door verdachte toegebrachte letsels geeft, in aanmerking genomen de ernstige lichamelijke beperkingen van het slachtoffer en de positie waarin hij is aangetroffen, een indringend beeld van de agressie die het slachtoffer van de zijde van verdachte heeft moeten ervaren en waar hij niet aan heeft kunnen ontkomen. Verdachte heeft met zijn handelwijze geen enkel respect getoond voor het menselijk leven en voor het leven van het slachtoffer in het bijzonder en heeft daarmee het slachtoffer, dat ernstige fysieke beperkingen had, op een gruwelijke wijze het leven ontnomen, zoals blijkt uit het NFI-rapport betreffende het pathologie-onderzoek. Het handelen door verdachte duidt erop dat hij zich volkomen heeft laten gaan en het slachtoffer zonder mededogen en zonder aanwijsbare reden heeft gedood. Voorts heeft verdachte door zijn handelen de naaste vrienden en bekenden van het slachtoffer (dat voor zover bekend geen familie meer had) een onbeschrijfelijk leed aangedaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat nabestaanden van een dergelijk ernstig feit nog lange tijd, zo niet de rest van hun leven, lichamelijke en psychische klachten kunnen ondervinden. Dat dit daadwerkelijk het geval is blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring van de heer [persoon 1], een naaste vriend van het slachtoffer. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank heeft kennisgenomen van de met betrekking tot de persoon van verdachte en diens strafbaarheid uitgebrachte rapporten, te weten: - een Pro Justitia-rapportage d.d. 10 augustus 2012, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus; - een Pro Justitia-rapportage d.d. 31 augustus 2012, opgemaakt door drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog; - een Pro Justitia-rapportage d.d. 14 februari 2013, opgemaakt door A.H. Bouwman, psycholoog, P.E. Geurkink, psycholoog en M. Fluit, psychiater, allen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 1 juni 2012, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland een blanco strafblad heeft. Uit voornoemde Pro Justitia rapportages van dr. Van Os en drs. Van der Leeuw is naar voren gekomen dat er aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis/psychiatrische problematiek, maar dat de aard daarvan onduidelijk is. De stoornis komt in ieder geval tot uiting in terugkerende paranoïde, onvoorspelbare agressie en intermenselijke grensoverschrijdingen, alsmede een verleden van ernstige automutilatie. De beide gedragsdeskundigen hebben geen uitspraken kunnen doen omtrent een eventueel verband tussen een psychiatrisch toestandsbeeld van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en het hem verweten feit. Uit de Pro Justitia-rapportage van het Pieter Baan Centrum blijkt dat een beperkt onderzoek is uitgevoerd omdat de meeste informatie over de voorgeschiedenis en levensloop van verdachte uitsluitend van verdachte zelf afkomstig was en niet geobjectiveerd kon worden, aangezien geen informatie van familieleden en/of derden verkregen kon worden. De gegevens en achtergronden die verdachte gaf waren vaag en brachten beperkt inzicht in zijn functioneren. De combinatie van de (hoewel geringe) observaties op de afdeling en de onderzoekscontacten met betrokkene brachten wel zodanige informatie dat het er alle schijn van heeft dat hij disfunctioneert op vele levensdomeinen. Door het beperkte onderzoek is onduidelijk of het disfunctioneren het gevolg is van een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling en/of dat dit het gevolg is van (een cumulatie van) meer situatieve factoren (waaronder de langdurige situatie rondom het verkrijgen van asiel). Aangaande het ten laste gelegde feit zijn door de geringe informatie een eventueel delictscenario en motief onbekend. Verdachte lijkt iemand te zijn die onder stress in eerdere omstandigheden weliswaar met agressieregulatieproblemen reageerde, maar naar verluidt steeds vooral gericht op zichzelf (automutilatie) of op materialen. Bij toename van druk neigt verdachte, zoals is gezien tijdens het huidige onderzoek, om te vermijden en zich uit de situatie te onttrekken. Voorzover er al (onduidelijke) psychopathologie met een onzekere diagnostiek bestaat valt het ten laste gelegde feit hieruit niet eenduidig te verklaren. Gelet op de onderzoeksbeperkingen en onzekerheden met betrekking tot het ontbreken van informatie waarbij een verband tussen de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en het ten http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbone:2013:bz3296 4/6

laste gelegde onduidelijk is, kan gedragskundig geen uitspraak worden gedaan omtrent de kans op herhaling van vergelijkbare (gewelds)delicten als ten laste gelegd. Het Pieter Baan Centrum ziet om die reden onvoldoende aanknopingspunten voor een advies tot begeleiding van verdachte in een strafrechtelijk kader ter vermindering van een eventueel gevaar voor herhaling. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 19 februari 2013 is voornoemde rapportage mondeling toegelicht door onder meer de getuige-deskundige psychiater Fluit. Volgens de getuige-deskundige Fluit blijkt uit het PBC-onderzoek weliswaar van een stoornis bij verdachte, maar zijn er onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen om te kunnen vaststellen dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Als centraal kenmerk kan bij verdachte zijn agressieregulatieproblematiek worden aangemerkt, maar de achterliggende oorzaken daarvan zijn onduidelijk. Tijdens het onderzoek is geen achterdocht bij verdachte gezien, wel pre-occupatie van verdachte met zijn verleden, dat hij echter niet met onderzoekers heeft willen delen. De reden van verdachtes aversie tegen zijn [land] landgenoten is niet duidelijk geworden. Volgens de getuige-deskundige Fluit zou het verkrijgen van nadere medische informatie uit [land], [land] en/of [land] mogelijk een indruk kunnen geven van verdachtes geestesgesteldheid in het verleden, maar zou daarmee nog niet helder kunnen worden welke motieven er bij verdachte aan de orde zijn geweest ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt dat voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling (onder meer) is vereist dat blijkt van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het begaan van het feit. Nu blijkens de inhoud van voornoemde rapportages en de daarop ter terechtzitting gegeven mondelinge toelichting door de getuigedeskundigen weliswaar is komen vast te staan dat bij verdachte sprake is van disfunctioneren, maar niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het begaan van het feit, acht de rechtbank in dit geval onvoldoende grond aanwezig voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. De rechtbank acht gelet op het vorenoverwogene geen termen aanwezig om, zoals door de officier van justitie primair is gevorderd, het onderzoek te schorsen ten behoeve van het verkrijgen van nadere medische informatie met het oog op de eventueel op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat in de eerste plaats gelet op de uitgangspunten die in de oriëntatiepunten van het Gerechtshof Leeuwarden ten aanzien van doodslag worden gehanteerd: 8 jaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft het voorgaande als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf. De rechtbank heeft vervolgens als strafverzwarende omstandigheden laten meewegen dat het slachtoffer fysiek zeer beperkt was in zijn mogelijkheden en op een gruwelijke wijze aan zijn einde is gekomen. Het slachtoffer is feitelijk, tengevolge van de door verdachte toegebrachte messteken, omgebracht nabij zijn eigen woning, welke gelegen is in een woonwijk. Daarmee is sprake geweest van een geschokte rechtsorde. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer zwaar aan, aangezien verdachte naar het oordeel van de rechtbank alle mogelijkheden onbenut heeft gelaten om de, door hem zelf aangegane, fysieke confrontatie met het slachtoffer te voorkomen dan wel te beëindigen. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank voorts laten meewegen dat niet kan worden vastgesteld of aan verdachtes daad een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis ten grondslag heeft gelegen. Nu als gevolg daarvan over de mate van toerekenbaarheid geen uitsluitsel valt te geven, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte het bewezen verklaarde feit volledig kan worden toegerekend. Gelet op de onbeantwoord gebleven onderzoeksvragen ter zake van verdachtes geestesgesteldheid ten tijde van het begaan van het feit valt niet op voorhand uit te sluiten dat er een kans op recidive van een ernstig geweldsincident is. De aan verdachte op te leggen straf dient dan ook niet alleen ter vergelding van het aangedane leed, maar ook ter bescherming van de maatschappij vanwege het niet in te schatten recidivegevaar. De rechtbank acht gelet op het voorgaande oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het (impliciet) primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij. Het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het (impliciet) subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar. http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbone:2013:bz3296 5/6

De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2013. Mr. Leentjes voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbone:2013:bz3296 6/6