Rolnummer 4871. Arrest nr. 143/2010 van 16 december 2010 A R R E S T



Vergelijkbare documenten
Rolnummer Arrest nr. 159/2007 van 19 december 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 43/2014 van 13 maart 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 9/2008 van 17 januari 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 68/2011 van 5 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 46/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2005 van 21 december 2005 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 110/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummers 4293, 4294, 4295 en Arrest nr. 138/2008 van 22 oktober 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 172/2009 van 29 oktober 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 50/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 182/2011 van 1 december 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 169/2005 van 23 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 13/2007 van 17 januari 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 9/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

Rolnummers 4767 en Arrest nr. 53/2010 van 6 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 78/2010 van 23 juni 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 11/2001 van 7 februari 2001 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 27/2013 van 28 februari 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 10/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 200/2004 van 15 december 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 55/2015 van 7 mei 2015 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 24/2012 van 16 februari 2012 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 121/2001 van 10 oktober 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 190/2011 van 15 december 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 62/2012 van 3 mei 2012 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 161/2013 van 21 november 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 33/2008 van 28 februari 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 34/2011 van 10 maart 2011 A R R E S T

Rolnummers 6797 en Arrest nr. 160/2018 van 22 november 2018 A R R E S T

niet verbeterde kopie

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gesteld door het Arbeidshof te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 121/2011 van 30 juni 2011 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Bergen.

Rolnummer Arrest nr. 35/2012 van 8 maart 2012 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2005 van 4 mei 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 15/2010 van 18 februari 2010 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Rolnummer Arrest nr. 86/2008 van 27 mei 2008 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Rolnummer Arrest nr. 49/2005 van 1 maart 2005 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 173/2011 van 10 november 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 146/2003 van 12 november 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 95/2011 van 31 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 49/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 31/2015 van 12 maart 2015 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 62/2013 van 8 mei 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 118/2002 van 3 juli 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 85/2009 van 14 mei 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 178/2014 van 4 december 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2011 van 18 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 70/2007 van 26 april 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 57/2004 van 24 maart 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 39/2015 van 19 maart 2015 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 97/2000 van 26 september 2000 A R R E S T

Rolnummers 4600, 4601, 4602 en Arrest nr. 135/2009 van 1 september 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 134/2003 van 8 oktober 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2013 van 13 juni 2013 A R R E S T

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers J.-P. Moerman en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L.

Rolnummer Arrest nr. 41/2005 van 16 februari 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 140/99 van 22 december 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 176/2008 van 3 december 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 61/2009 van 25 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 8/2003 van 22 januari 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 155/2011 van 13 oktober 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 119/2005 van 6 juli 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 61/2007 van 18 april 2007 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 83/99 van 15 juli 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 20/2008 van 21 februari 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 42/2007 van 15 maart 2007 A R R E S T

Rolnummers 4519 en Arrest nr. 66/2009 van 2 april 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 156/2014 van 23 oktober 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 191/2014 van 18 december 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 67/97 van 6 november 1997 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2276ter van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.

Rolnummer Arrest nr. 121/2004 van 7 juli 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 117/2001 van 3 oktober 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 69/2014 van 24 april 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 61/2001 van 8 mei 2001 A R R E S T

Rolnummers 4343 en Arrest nr. 45/2008 van 4 maart 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 10/2000 van 2 februari 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T

Transcriptie:

Rolnummer 4871 Arrest nr. 143/2010 van 16 december 2010 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag over artikel 19, tweede en derde lid, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, gesteld door de Raad van State. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter M. Melchior, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : * * *

2 I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 200.571 van 8 februari 2010 in zake Stefaan Torfs tegen het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 16 februari 2010, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : «Schendt artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre uit een samenlezing van het derde en vierde lid blijkt dat aan een persoon die als accountant is ingeschreven bij het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten en tegelijk de hoedanigheid van bedrijfsrevisor heeft niet de hoedanigheid van belastingconsulent kan worden verleend, terwijl aan een persoon die als accountant is ingeschreven bij het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten en niet tegelijk de hoedanigheid van bedrijfsrevisor heeft de hoedanigheid van belastingconsulent wel kan worden verleend, niettegenstaande zowel de accountant-bedrijfsrevisor als de accountant in beginsel de functie van belastingconsulent kunnen uitoefenen, voor zover zij minstens rekening houden met de beperking inzake vertegenwoordiging van belastingplichtigen zoals bepaald in de artikelen 19, vierde lid, en 34, 5, van de wet van 22 april 1999?». Memories zijn ingediend door : - Stefaan Torfs, wonende te 2970 Schilde, Kortvoortbaan 4; - het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, met zetel te 1050 Brussel, Livornostraat 41; - de Ministerraad. Stefaan Torfs heeft ook een memorie van antwoord ingediend. Op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2010 : - zijn verschenen :. Stefaan Torfs, in eigen persoon;. Mr. P. Callebaut loco Mr. M. Lebbe, advocaten bij de balie te Brussel, voor het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten;. Mr. C. Van Melckebeke loco Mr. F. Gosselin, advocaten bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers A. Alen en J.-P. Moerman verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

3 De bepalingen van voormelde bijzondere wet van 6 januari 1989 met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil Stefaan Torfs is zowel accountant als bedrijfsrevisor. In het raam van de overgangsregeling waarin artikel 60, 1, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen voorziet, vraagt hij op 20 december 2000 aan het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten (hierna : IAB) hem in te schrijven op de lijst van de externe belastingsconsulenten. Op 19 februari 2002 brengt de erkenningscommissie van het Instituut een negatief advies uit omdat de hoedanigheid van bedrijfsrevisor onverenigbaar is met de functie van belastingconsulent. Stefaan Torfs stelt tegen die beslissing op 23 april 2002 beroep in bij de commissie van beroep van het IAB. Op 11 september 2002 verwerpt de Nederlandse kamer van het IAB het beroep. Stefaan Torfs vordert voor de Raad van State de vernietiging van die beslissing. In het kader van die procedure stelt het verwijzende rechtscollege de voormelde prejudiciële vraag. III. In rechte Ten aanzien van de ontvankelijkheid - A - A.1.1. De Ministerraad voert aan dat niet artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, maar artikel 19, zesde lid, van dezelfde wet, de cumulatie van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor en die van belastingconsulent verbiedt. Volgens de Ministerraad dient de prejudiciële vraag onontvankelijk te worden verklaard, daar ze andere bepalingen van de wet viseert. A.1.2. Stefaan Torfs betwist in zijn memorie van antwoord het standpunt van de Ministerraad dat de prejudiciële vraag de verkeerde wetsbepalingen viseert. Volgens hem is het wel degelijk artikel 19, derde lid, van de wet van 22 april 1999 dat bepaalt dat eenzelfde persoon niet de hoedanigheid van bedrijfsrevisor en van belastingconsulent kan bezitten. Ten gronde A.2.1. Stefaan Torfs voert aan dat een accountant-bedrijfsrevisor in de praktijk even goed de activiteiten van belastingconsulent zou kunnen uitoefenen als een accountant die geen bedrijfsrevisor is. Volgens hem kan de deontologie het verschil in behandeling niet verantwoorden. Hij verwijst naar artikel 19, vierde lid, tweede zin, van de wet van 22 april 1999, dat personen met de hoedanigheid van bedrijfsrevisor verbiedt bepaalde werkzaamheden uit te oefenen voor ondernemingen waarin zij revisorale opdrachten uitoefenen. Hij is van oordeel dat indien een bedrijfsrevisor die verbodsbepaling naleeft, er geen enkele reden is om hem de hoedanigheid van belastingconsulent te ontzeggen. Volgens hem waarborgt die bepaling voldoende de onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisoren. A.2.2. Stefaan Torfs voert aan dat het in het geding zijnde artikel 19, derde lid, van de wet van 22 april 1999 eveneens in strijd is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in zoverre een accountant die geen bedrijfsrevisor is zich naar de clientèle toe kenbaar kan maken als belastingconsulent, terwijl een accountant-bedrijfsrevisor die over dezelfde fiscale kennis beschikt zich niet zou mogen kenbaar maken als belastingconsulent.

4 A.2.3. Hij verwijst tot slot naar de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat tot de in het geding zijnde bepalingen heeft geleid en naar het advies van de Raad van State om aan te voeren dat het cumulatieverbod van bedrijfsrevisor-belastingconsulent slechts de bedrijfsrevisoren viseert en niet de accountant-bedrijfsrevisoren. Hieruit leidt hij af dat impliciet wordt bevestigd dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden. A.3.1.1. Volgens het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten (hierna : IAB) blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepalingen dat bedrijfsrevisoren de hoedanigheid van belastingconsulent niet mogen bezitten vanwege deontologische regels. Het IAB voert aan dat die deontologische regels niet alleen van toepassing zijn op een bedrijfsrevisor, maar eveneens op een accountantbedrijfsrevisor, omdat die persoon ook lid is van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (hierna : IBR) en aldus onder de deontologie van de bedrijfsrevisoren valt. A.3.1.2. Het IAB stelt vast dat een bedrijfsrevisor is belast met controleopdrachten en dat hij derhalve in volle onafhankelijkheid moet (kunnen) werken. De vereiste van onafhankelijkheid belet de bedrijfsrevisor, volgens die partij, niet om de taken van accountant uit te oefenen en zelfs de titel van accountant te dragen, voor zover hij de in artikel 38, 3, van de reeds vermelde wet bedoelde werkzaamheden niet uitoefent voor ondernemingen waarin hij revisorale opdrachten uitoefent. A.3.1.3. Het IAB erkent dat een bedrijfsrevisor ook de functie van belastingconsulent mag uitoefenen voor zover zijn onafhankelijkheid niet in het gedrang komt. Volgens het IAB heeft een bedrijfsrevisor dit steeds mogen doen, zelfs na de inwerkingtreding van de in het geding zijnde bepalingen. A.3.1.4. Het IAB merkt op dat de wetgever evenwel heeft geoordeeld dat een bedrijfsrevisor niet de titel van belastingconsulent mag dragen, omdat diegene die de titel van belastingconsulent draagt de beoefenaar is van een functie die een band van afhankelijkheid veronderstelt tussen de belastingconsulent en zijn klanten, zijnde de belastingplichtigen. Het IAB voert aan dat de belastingconsulent inderdaad als taak heeft de belastingplichtige advies te verstrekken, bij te staan bij de nakoming van zijn fiscale verplichtingen en te vertegenwoordigen bij de fiscale overheid, zodat hij optreedt ter bescherming van de belangen van de belastingplichtige in zijn relatie met de fiscale overheid en dus niet onafhankelijk van de belastingplichtige handelt. Het IAB besluit dat de bij de wet beschermde titel van belastingconsulent, die per definitie partijdig is, niet kan worden toegekend aan de bedrijfsrevisor, van wie het essentiële kenmerk zijn onafhankelijkheid is. Volgens het IAB kan een bedrijfsrevisor slechts op bijkomstige wijze de functie van belastingconsulent uitoefenen. A.3.2.1. Stefaan Torfs antwoordt dat de door het IAB aangevoerde argumenten opgaan wanneer een bedrijfsrevisor geen andere opdrachten heeft dan het uitvoeren van controleopdrachten. Volgens hem is de situatie evenwel anders wanneer een bedrijfsrevisor tevens accountant is en hij bij zijn clientèle als accountant activiteiten ontplooit. A.3.2.2. Stefaan Torfs erkent dat wanneer een bedrijfsrevisor fiscale activiteiten ontwikkelt bij zijn clientèle, zulks zijn onafhankelijkheid en intellectuele objectiviteit kan schaden. Dat probleem doet zich, volgens hem, evenwel niet voor wanneer een accountant zijn clientèle bedient. Hij wijst erop dat een accountantbedrijfsrevisor niet alleen aan de deontologie van het IBR wordt onderworpen, maar eveneens aan de deontologische en tuchtrechtelijke regels van het IAB. Hij besluit dat bijgevolg objectieve redenen voorhanden zijn om een accountant-bedrijfsrevisor toe te laten de titel van belastingconsulent te dragen. A.4.1.1. Volgens de Ministerraad is de situatie van de bedrijfsrevisoren en die van de belastingconsulenten niet vergelijkbaar, daar de bedrijfsrevisoren aan de deontologische en tuchtrechtelijke regels van het IBR zijn onderworpen, en de belastingconsulenten aan die van het IAB. Hij verwijst naar artikel 3 van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren en organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor, dat bepaalt dat de functie van bedrijfsrevisor erin bestaat in hoofdorde alle opdrachten uit te voeren die bij of krachtens de wet aan de bedrijfsrevisoren uitsluitend zijn toevertrouwd en op algemene wijze alle controleopdrachten te vervullen met betrekking tot boekhoudkundige staten van ondernemingen, verricht met toepassing van of krachtens de wet. Hij leidt hieruit af dat, in tegenstelling tot de belastingconsulenten, de bedrijfsrevisoren de wettelijke verplichting hebben om zich in hoofdzaak te wijden aan revisorale opdrachten waarin is voorzien door de wet.

5 A.4.1.2. De Ministerraad wijst vervolgens erop dat de deontologische regels van de bedrijfsrevisoren hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid moeten garanderen. Hij verwijst naar artikel 6 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren, dat bepaalt dat de bedrijfsrevisor geen enkele opdracht mag uitvoeren wanneer hij zich in een positie bevindt waardoor zijn onafhankelijkheid bij de uitoefening van de opdracht in het gedrang zou kunnen worden gebracht, en naar artikel 26 van hetzelfde koninklijk besluit, dat ronseling en dienstaanbod verbiedt. De Ministerraad leidt hieruit af dat de vergoeding voor een revisorale opdracht in geen enkel opzicht afhankelijk mag zijn van andere diensten die door de bedrijfsrevisor, of door een persoon met wie hij een beroepsmatig samenwerkingsverband heeft, worden verstrekt in dezelfde onderneming of in een verbonden onderneming. A.4.1.3. De Ministerraad merkt eveneens op dat de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen een verschil creëert tussen belastingsconsulenten en bedrijfsrevisoren daar artikel 38, 3, van die wet bepaalt dat enkel de belastingconsulent prestaties van vertegenwoordiging van de belastingplichtige mag uitvoeren terwijl de bedrijfsrevisor dit niet mag. A.4.1.4. De Ministerraad besluit dat, gelet op de door de wetgever beoogde doelstellingen, met name de zorg dat de wettelijke opdrachten van de bedrijfsrevisor zijn voornaamste activiteit vormen en dat zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid worden gewaarborgd, het verbod om tegelijkertijd de titel van belastingconsulent en van bedrijfsrevisor te dragen redelijk is verantwoord. A.4.2.1. Stefaan Torfs antwoordt dat een bedrijfsrevisor en een accountant-belastingconsulent zich in dezelfde situatie bevinden wanneer zij werkzaamheden van fiscale aard ontplooien en dat zij bijgevolg ook op dezelfde wijze dienen te worden behandeld. De bezorgdheid over de onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor kan, volgens hem, het verschil in behandeling niet rechtvaardigen. Hij voert aan dat het dragen van een titel het publiek beoogt te informeren en dat het verbod de titel van belastingconsulent te dragen verwarring en desinformatie van het publiek creëert. A.4.2.2. Hij betoogt dat de wettelijke opdracht van de bedrijfsrevisor noch zijn noodzakelijke onpartijdigheid en onafhankelijkheid het verschil in behandeling kunnen verantwoorden, aangezien onpartijdigheid en onafhankelijkheid gebaseerd zijn op een persoonlijke houding en niet op een verbod om een titel te dragen. - B - B.1. Artikel 19, tweede en derde lid, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen bepaalt : «Eenzelfde persoon kan niet de hoedanigheid van bedrijfsrevisor en van belastingconsulent bezitten. De hoedanigheid van accountant kan wel worden verleend aan een persoon met de hoedanigheid van bedrijfsrevisor. Personen met de hoedanigheid van bedrijfsrevisor mogen de in artikel 38, 3, bedoelde werkzaamheden niet uitoefenen voor ondernemingen waarin zij revisorale opdrachten uitoefenen». B.2.1. Volgens de Ministerraad is de prejudiciële vraag niet ontvankelijk, omdat ze artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 22 april 1999 viseert, terwijl het in het geding zijnde verschil in behandeling in artikel 19, zesde lid, van dezelfde wet zou zijn gelegen.

6 B.2.2. Uit het verwijzingsarrest blijkt voldoende dat het verwijzende rechtscollege het Hof wenst te ondervragen over artikel 19, tweede en derde lid, van de voormelde wet. De exceptie wordt verworpen. B.3.1. Volgens de parlementaire voorbereiding beoogt de wet van 22 april 1999 «enerzijds, de uitoefening van het fiscaal beroep te reglementeren en, anderzijds, de toenadering te bevorderen tussen de verscheidene structuren waarin de economische beroepen georganiseerd zijn» (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 1923/1, p. 1). Meer algemeen beoogt de wetgever met de bescherming van beroepstitels een kwaliteitsvolle dienstverlening te waarborgen aan degene die een beroep doet op de betrokken beroepsbeoefenaars. Inzonderheid wat de belastingconsulenten betreft, zal de «reglementering van het fiscaal beroep [ ] zowel op kwalitatief als op deontologisch vlak leiden tot een betere bescherming van de belastingplichtige en, in het bijzonder, met name tot een ordentelijker verloop van diens relaties met de belastingheffende overheden. In het verleden kwam het al te vaak voor dat belastingplichtigen te goeder trouw het slachtoffer werden van het amateuristisch werk van sommige incompetente belastingconsulenten» (ibid., p. 2). Te dien einde voert de in het geding zijnde wet onder meer de beschermde beroepstitel van belastingconsulent in. B.3.2. De wetgever heeft voorzien in de mogelijkheid om, althans in bepaalde gevallen, meer dan één titel te dragen : de hoedanigheid van accountant kan worden verleend aan een persoon met de hoedanigheid van bedrijfsrevisor (artikel 19, derde lid). De hoedanigheden van bedrijfsrevisor en belastingconsulent zijn daarentegen onverenigbaar (artikel 19, tweede lid). Dat een belastingconsulent tevens accountant kan zijn en omgekeerd, blijkt zowel uit de tekst van artikel 5 van de wet van 22 april 1999 als uit de parlementaire voorbereiding van die wet (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 1923/1, p. 3). B.3.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat een accountant die ook bedrijfsrevisor is, niet de titel van belastingconsulent mag voeren, terwijl een accountant die geen bedrijfsrevisor is, dat wel kan. Het Hof dient na te gaan of het verschil in behandeling dat hieruit voortvloeit, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

7 B.4.1. Het staat aan de wetgever te beoordelen of er aanleiding is om al dan niet de uitoefening van bepaalde beroepen te beschermen en het gebruik van beroepstitels voor te behouden aan personen die dergelijke beroepen uitoefenen in overeenstemming met de reglementering van dat beroep. De wetgever, die de titels van belastingconsulent en van bedrijfsrevisor vermocht te beschermen, heeft in artikel 38 van de wet van 22 april 1999 en in artikel 4 van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren en organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor, gecoördineerd op 30 april 2007, de functies van belastingconsulent, respectievelijk van bedrijfsrevisor omschreven. Hij heeft eveneens voor elke beroepsgroep een beroepsinstituut opgericht dat instaat voor een kwaliteitsvolle beroepsuitoefening door specialisten en dat toeziet op de bekwaamheid, onafhankelijkheid en professionele rechtschapenheid van haar leden (artikel 3 van de wet van 22 april 1999 en artikel 3 van de op 30 april 2007 gecoördineerde wet). B.4.2. Aldus heeft de wetgever de criteria bepaald aan de hand waarvan een onderscheid kan worden gemaakt tussen beroepsbeoefenaars die de beschermde titel mogen dragen, en personen die dat niet mogen. Dat onderscheid draagt bij tot de doelstelling om een kwaliteitsvolle dienstverlening te waarborgen aan degene die een beroep doet op de betrokken beroepsbeoefenaars. B.5.1. In tegenstelling tot de beoefenaars van andere zelfstandige economische beroepen wordt aan de belastingconsulenten geen monopolie van hun werkzaamheden verleend, maar wordt enkel de titel beschermd. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 april 1999 werd hieromtrent het volgende vermeld : «Het werd niet wenselijk geacht een monopolie in te stellen : enerzijds, omdat een bescherming van de titel, en vooral het eraan verbonden deontologisch toezicht, voor de belastingplichtige reeds voldoende garanties kan bieden, en anderzijds, omdat een reeks andere beroepen met een eigen, specifieke reglementering alsook andere dienstverleners eveneens op fiscaal vlak actief zijn. [ ] De [ ] vraag naar de instelling van een monopolie en de oprichting van een apart Instituut der belastingconsulenten zou al te ingrijpende wijzigingen tot gevolg hebben gehad voor de reeds bestaande Instituten, meer bepaald voor het Instituut der accountants en voor het Beroepsinstituut van boekhouders. Vermits vele leden van deze Instituten reeds belangrijke fiscale activiteiten ontwikkelen, zouden zij zodoende de nieuw gecreëerde fiscale

8 titel terecht ambiëren. Het spreekt vanzelf dat een nieuwe regeling aan deze ambitie moet tegemoetkomen, maar zonder ongewenste neveneffecten te veroorzaken, zoals een leegloop van de bestaande Instituten ten voordele van het nieuwe Instituut, of zoals een massaal dubbellidmaatschap dat het deontologisch toezicht behoorlijk bemoeilijkt» (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 1923/1, p. 3). B.5.2. Bijgevolg mogen bedrijfsrevisoren de in artikel 38 van de wet van 22 april 1999 opgesomde activiteiten van belastingconsulent uitoefenen, behalve de in artikel 38, 3, van die wet bedoelde werkzaamheden voor ondernemingen waarin zij revisorale opdrachten uitoefenen (artikel 19, derde lid, tweede zin). B.6.1. Uit artikel 19, tweede lid, van de wet van 22 april 1999 vloeit evenwel voort dat bedrijfsrevisoren die de activiteiten van belastingconsulent uitoefenen, niet de titel van belastingconsulent of een daarmee verwarring stichtende benaming mogen gebruiken. B.6.2. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 april 1999 is hieromtrent vermeld : «Om evidente redenen van onafhankelijkheid in het belang van het maatschappelijk verkeer, kan een bedrijfsrevisor niet de titel van belastingconsulent dragen» (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 1923/1, p. 3). «Aan een bedrijfsrevisor kan wel de hoedanigheid van accountant worden verleend, en vice versa, maar niet deze van belastingconsulent. Uiteraard kan een bedrijfsrevisor ook fiscale werkzaamheden uitoefenen, met uitzondering van de vertegenwoordiging van de ondernemingen waarin hij revisorale opdrachten vervult» (ibid., p. 11). B.6.3. In antwoord op een door de afdeling wetgeving van de Raad van State gestelde vraag waarom, met betrekking tot de cumulatie van de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent met die van bedrijfsrevisor, een onderscheid wordt gemaakt tussen de belastingconsulent en de accountant, werd geantwoord dat «de bedrijfsrevisoren ( ) de hoedanigheid van belastingconsulent (niet mogen) bezitten omwille van deontologische redenen. Omdat bedrijfsrevisoren belast zijn met controleopdrachten, bepaalt hun deontologie nu reeds dat ze slechts bijkomstige activiteiten van fiscale dienstverlening mogen uitoefenen. Deze deontologische regels worden in het wetsontwerp bevestigd» (ibid., p. 60).

9 B.7.1. Artikel 4 van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren en organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor, gecoördineerd op 30 april 2007, bepaalt : «De bedrijfsrevisor heeft als hoofdtaak alle opdrachten uit te voeren die bij of krachtens de wet aan de bedrijfsrevisoren uitsluitend zijn toevertrouwd en op algemene wijze, alle revisorale opdrachten te vervullen met betrekking tot financiële overzichten, verricht met toepassing van of krachtens de wet». B.7.2. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat, ofschoon een bedrijfsrevisor de activiteiten van belastingconsulent vermag uit te oefenen, hij dit enkel bijkomstig - en niet als hoofdactiviteit - mag doen. Het is dan ook niet onverantwoord dat een bedrijfsrevisor de titel van belastingconsulent niet mag voeren, vermits anders bij het publiek de indruk kan worden gewekt dat hij die activiteit in hoofdzaak uitoefent. Het feit dat de bedrijfsrevisor bovendien accountant mag zijn, verandert niets aan dit besluit. B.8. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

10 Om die redenen, het Hof zegt voor recht: Artikel 19, tweede en derde lid, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 16 december 2010. De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux M. Bossuyt