Advies. van 12 januari 2006 (MiNa-Raad) van 18 januari 2006 (SERV) over het Bodemsaneringsdecreet



Vergelijkbare documenten
VVOR 20 jaar Bodemdecreet Evolutie van de Vlaamse bodemregelgeving in de afgelopen 20 jaar

1. Toelichting van de krachtlijnen van de Vlaamse bodemregelgeving: Bodemdecreet en VLAREBO 2. Toekomstige ontwikkelingen voor het Vlaamse

Briefadvies. een. wat betreft de. Datum

1.1. Notaris Vastgoedkantoren en makelaars Overdrager Verwerver OVAM Bodemsaneringsdeskundige 12

Nieuwe instrumenten in het bodembeleid

Belgisch Staatsblad dd

TITEL I. Juridische gevolgen van het bodemdecreet op de overdracht van gronden. 1

3.3 Overgangsbepaling Verslag van oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek Bodemsanering Algemeen Inhoud

Auteur. Onderwerp. Datum

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID. Leefmilieu, Natuur en Energie

Wat zijn de algemene verplichtingen

Waarom onze bodem de beste bescherming verdient. OVAM, uw beleidspartner in afval en bodem

Belgisch Staatsblad dd

Belgisch Staatsblad dd

Besluit van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) tot het vaststellen van gronden gelegen in Puurs als site 'Woonzone Puurs'.

Belgisch Staatsblad dd

Voorontwerp van decreet tot wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming

De impact van het Bodemdecreet. op scholen

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

Belgisch Staatsblad dd

Besluit van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) tot het vaststellen van gronden gelegen in Wervik als site 'Woonzone wervik'.

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID. Leefmilieu, Natuur en Energie

Overwegende dat de geselecteerde gronden vastgesteld worden als site 'Woonzone voormalige stortplaats Baron Moyersoen Park' in Aalst.

Belgisch Staatsblad dd

Hoofdstuk I. Vaststelling site

Overwegende dat de locatie 65 percelen telt;

Belgisch Staatsblad dd

Auteur. Onderwerp. Datum

Hoofdstuk I. Vaststelling site. Hoofdstuk ll. Uitvoering van het siteonderzoek door de OVAM

Onderwerp: Financiële zekerheden in kader van bodemsanering en brownfieldcovenanten Opsteller: Pascal Maebe Datum: 9 maart 2009

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE VLAAMSE OVERHEID

Environmental & Safety Services # 9 13/03/2015-1

Belgisch Staatsblad dd

BESLUIT: Artikel1. De site 'Voormalige stortplaats, Beekstraat te Lokeren' wordt vastgesteld. De gronden zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1.

ADVIES. Ontwerp van ordonnantie tot wijziging van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems

geïnformeerd worden over de verschillende fasen van het onderzoek en over de ernst van de verontreiniging;

!~\ ?c is materiaalbewust. i " Vlaanderen

ADVIES. 10 maart 2014

Belgisch Staatsblad dd

BESLUIT: Hoofdstuk I. Vaststelling site. Hoofdstuk II. Uitvoering van het site-onderzoek door de OVAM

RISICOGRONDEN ONDERZOEKEN

Sitebesluit Woonzone verkaveling Dennenlaan-Kalmthout 2/6

Richtlijnen: overdracht delen van kadastrale percelen

Site 'particuliere gronden met historische activiteiten in Roosdaal' 1/6

DE OVAM, Site 'particuliere gronden met historische activiteiten in Heuvelland' 1/6

Overwegende dat de andere percelen van de voormalige textielfabriek nog niet werden opgenomen in een bodemonderzoek en bewoond zijn;

OVAM een siteonderzoek uitvoert; dat het siteonderzoek wordt uitgevoerd binnen de termijn die in het besluit is bepaald;

Hoe weet u of uw onderneming een. periodieke onderzoeksplicht

op de persoon die aansprakelijk is conform artikel 16 of 25, als de OVAM van rechtswege of ambtshalve optreedt;

INLEIDING 11 HOOFDSTUK I OVERZICHT VAN DE REGELING BODEMSANERING 13

Waarom onze bodem de beste bescherming verdient. Samen maken we morgen mooier.

DE OVAM, Site 'particuliere gronden met historische activiteiten in Gavere' 1/6

OVERDRACHT DELEN VAN KADASTRALE PERCELEN VOORBEELDFIGUREN

Eenmalige onderzoeksplicht bij gedwongen mede-eigendommen op risicogrond

Environmental & Safety Services # 4 22/02/2017-1

OVERDRACHT DELEN VAN KADASTRALE PERCELEN

Overwegende dat de OVAM ook in het bezit is van een oriënterend bodemonderzoek en

DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, BESLUIT:

DE OPENBARE VLAAMSE AFVALSTOFFENMAATSCHAPPIJ,

?/i SVEHUlßU~J; plaats 13bis in Lier' - DS-PAR-SP DE OVAM,

Site 'particuliere gronden met historische activiteiten in Nijlen' 1/7

Advies. Aanpassingen Bodemdecreet. Minaraad, Brussel, 12 september 2013 ( ) SERV, Brussel, 16 september 2013

mensen, planten en dieren en grond- en oppervlaktewateren over de prognose van de spontane evolutie van de bodemverontreiniging in de toekomst;

1. Gegevens van het advies. 1.1 Gegevens van de regelgeving. 1.2 Gegevens van de aanvrager. 2. Titel en fase

Inhoudsopgave. Eindejaarsregeling. Algemene informatie. Opgelet: Wijzigingen bij digitale aanlevering van afgekeurde opdrachten!

VLAAMSE OVERHEID. Leefmilieu, Natuur en Energie

DE OVAM, Site 'particuliere gronden met historische activiteiten in Bornem' 1/6

TOETREDINGSBIJDRAGEN VOOR VLABOTEX

9.1. Inschakelen van een erkend bodemsaneringsdeskundige SO Basis X Uitvoering 2012 SO

SAMEN MAKEN WE MORGEN MOOIER

VLAAMSE OVERHEID. Omgeving

BESLUIT: Hoofdstuk I. Vaststelling site

TOETREDINGSBIJDRAGEN VOOR VLABOTEX

Samen werken aan een goede bodemkwaliteit!

Advies. Over het voorontwerp van decreet tot invoering van een verhoogd abattement bij hypotheekvestiging op de enige woning

ADVIES WIJZIGING BVR SUBSIDIËRING TERREINEN WOONWAGENBEWONERS

BESLUIT: Hoofdstuk I. Vaststelling site

VOORSTEL VAN ORDONNANTIE BETREFFENDE DE BODEMSANERING.

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

MEMORIE VAN TOELICHTING

Art. 1bis. Dit decreet wordt aangehaald als: Bodemdecreet van 27 oktober 2006.

over het voorontwerp van Vlarebo 2007

Bodemsanering, grondverzet en bestekken: enkele juridische topics

TUSSEN: partij enerzijds

Hoofdstuk I. Vaststelling site. Hoofdstuk ll. Uitvoering van het siteonderzoek door de OVAM

Cofinanciering voor bodemsanering?

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID. Omgeving

DE OVAM, één overkoepelend bodemonderzoek voor elke locatie; dat het derhalve aanqewezen is om een site vast te stellen voor deze gronden;

Sitebesluit voor de site 'Industrieweg in Wondelgem'

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 26 MEI Decreet houdende wijziging van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering (1)

MEMORIE VAN TOELICHTING

TOETREDINGSBIJDRAGEN VOOR VLABOTEX

DE OVAM, Sitebesluit Woonzone Sint-Baafskeuter 1/5

Brussel, 16 oktober Mijnheer de minister-president,

Brussel, 24 juni _Advies uniek loket bouw- en milieuvergunning. Advies. Uniek loket bouw- en milieuvergunning

SITES OP PARTICULIERE GRONDEN

T1800_Procedure: Evaluatie van een ABO en van een BSP bij verderzettingsdossiers (Second Opinion) Inhoudsopgave

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

2 de uitwerking en uitvoering van de in artikel 8 bedoelde openbare dienstverplichtingen

Brussel, 14 september _Advies_bodemsaneringsfondsen. Advies. Decreet bodemsaneringsfondsen

Transcriptie:

MiNa-Raad Milieu en Natuurraad van Vlaanderen SERV Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Advies van 12 januari 2006 (MiNa-Raad) van 18 januari 2006 (SERV) over het Bodemsaneringsdecreet

Inhoudstafel Inhoudstafel...2 Inleiding...4 I. Advies...6 1.1. Doelstellingen: stand van zaken...6 1.2. Financiering van bodemsanering...7 1.2.1. Situering...7 1.2.2. Knelpunten...7 1.2.3. Oplossingspistes...8 1.3. Afstemming met andere initiatieven...11 1.3.1. Situering...11 1.3.2. Knelpunten...11 1.3.3. Oplossingspistes...12 1.4. Inventarisatie en identificatie van verontreinigde gronden...13 1.4.1. Situering...13 1.4.2. Knelpunten...14 1.4.3. Oplossingspistes...14 1.5. Saneringsplicht...15 1.5.1. Situering...15 1.5.2. Knelpunten...16 1.5.3. Oplossingspistes...17 1.6. Systematische aanpak van de bodemsanering/procedures...17 MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 2

1.6.1. Situering...17 1.6.2. Knelpunten...18 1.6.3. Oplossingspistes...19 1.7. Definitie 'overdracht van gronden...19 1.7.1. Situering...19 1.7.2. Knelpunten...20 1.7.3. Oplossingspistes...21 1.8. De administratieve beroepsprocedures...22 1.8.1. Situering...22 1.8.2. Knelpunt...22 1.8.3. Oplossingspistes...22 MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 3

Inleiding Het Bodemsaneringsdecreet trad grotendeels in werking op 29 oktober 1995. De nadere implementatie van het decreet werd gerealiseerd via een besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 1996 waarbij het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering werd goedgekeurd. Na een eerste evaluatie werd het Bodemsaneringsdecreet bij decreet van 26 mei 1998 op een aantal vlakken bijgestuurd. Deze wijzigingen waren hoofdzakelijk van technischadministratieve aard. Bij de goedkeuring van het Bodemsaneringsdecreet werd reeds vooropgesteld dat een grondige inhoudelijke evaluatie van de bodemsaneringsregeling zou gebeuren op het moment dat de toepassing ervan op kruissnelheid zou zijn gekomen met daarop volgend een verdere bijsturing of verfijning van de regeling. Na een tijd was er nood aan een regeling voor een globale en efficiënte aanpak van de sanering van een verzameling van (potentieel) verontreinigde gronden (site). Dit probleempunt werd via een voorstel van decreet geregeld door een invoering van een nieuw hoofdstuk VII ter "Sites" in het Bodemsaneringsdecreet. Dit gebeurde bij decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 2001 houdende wijziging van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering, wat de sanering van sites betreft. In de synthesenota van 26 juni 2002 inzake leefmilieu en ruimtelijke ordening kondigde de Vlaamse Regering aan dat het Bodemsaneringsdecreet zou worden herwerkt tot een bodembeschermingsdecreet uitgaande van de principes vastgelegd in het regeerakkoord en tijdens de besprekingen in het Vlaams Parlement. In het regeerakkoord 2004 kondigt de Vlaamse regering een aantal elementen aan die een aanpassing van het Bodemsaneringsdecreet impliceren: optimalisering van de kostendeling, kortere en efficiëntere procedures, een scheiding tussen actor - en regisseursrol, een vermindering van de lasten en kosten voor onschuldige bezitters, (stuiten van de leegstandheffing tijdens de sanering), meer flexibele regels inzake cofinanciering, versnelde sanering en heringebruikneming van vervuilde bedrijfsgronden, sectorfondsen en het toevoegen van een hoofdstuk bodembescherming aan het Bodemsaneringsdecreet. Voor wat betreft het Bodemsaneringsdecreet bepaalt de beleidsnota Leefmilieu en Natuur 2004-2009 volgende operationele doelstellingen: Verder optimaliseren van de bodemsanering via een vereenvoudiging van de procedures, een bijsturing van het beleid betreffende ambtshalve bodemsanering om de beschikbare middelen maximaal te laten renderen. Integratie van bodemsanering in een ruimer maatschappelijk kader o.a. door een MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 4

integrale aanpak van verontreinigde, onderbenutte bedrijfsterreinen (de zogenaamde brownfields) en woonzones. Realiseren van een meer billijke verdeling van de saneringslast via de realisatie van sectorale saneringsfondsen. Voor de historische bodemverontreinigingen zal een decretaal voorstel geformuleerd worden waardoor de saneringskosten ten laste van de saneringsplichtige in evenredigheid met de ouderdom van de verontreiniging, beperkt kunnen worden. Daarnaast zullen maatregelen genomen worden om in het geval van ambtshalve sanering de effectieve betaling door de saneringsaansprakelijke na te streven. Beheer van bodemverontreiniging door gesaneerde gronden met restverontreiniging, alsook voor gronden waarop sanering niet wenselijk is, te beheren. De reeds ingevoerde regeling van het grondverzet wordt geëvalueerd en bijgestuurd. Een onderzoek zal uitgevoerd worden naar de koppeling van grondwaterverontreiniging en onttrekking van grondwater. De Europese context met de implementatie van de Europese richtlijn Milieuaansprakelijkheid met het luik bodemschade (tegen uiterlijk april 2007). Voor een aantal maatregelen werden reeds wetgevende initiatieven genomen die een eerste maal principieel goedgekeurd zijn door de Vlaamse Regering (sectorale bodemsaneringsfondsen, vereenvoudiging van procedures door een beperking van het toepassingsgebied van een overdracht, een wijziging van de aanduiding van de saneringsplichtige persoon en van de vrijstellingsregeling). Een beperkt aantal maatregelen zijn reeds gerealiseerd (bv. de oprichting van het fonds voor de sanering van tankstations). Het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering is dus bijna 10 jaar in werking. De MiNa-Raad en de SERV hebben vernomen dat de Vlaamse Regering werkt aan een voorontwerp van Bodemsaneringsdecreet. De Raden achten het echter zinvol om reeds in deze fase een advies op eigen initiatief te formuleren. Dit advies geeft aan in welke richting volgens de Raden het Bodemsaneringsdecreet moet evolueren. De Raden focussen zich in dit advies op het decreet en niet op het uitvoeringsbesluit (VLAREBO). Derhalve houdt het advies ook geen globale evaluatie in van het bodemsaneringsbeleid. De Raden beperken zich in dit advies tot het luik bodemsanering. Op het luik bodembescherming (voorkomen van erosie, tegengaan verdichting, verlies van bodemvruchtbaarheid, ) zullen de Raden in een volgend advies verder ingaan. MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 5

I. Advies 1.1. Doelstellingen: stand van zaken In het Vlaams Milieubeleidsplan 2003-2007 werden twee belangrijke langetermijndoelstellingen voor bodemsanering gedefinieerd. Het doel is om de sanering van urgente historische bodemverontreiniging aan te vatten vóór 2021. Tevens dienen alle historische bodemverontreinigingen die een ernstige bedreiging vormen vóór 2036 te worden gesaneerd. Op basis van de oriënterende bodemonderzoeken waren er in 2004 16.653 gekende verontreinigde gronden; dit is ongeveer 77% van de onderzochte risicogronden. Deze gronden omvatten 41.077 percelen 1. Het aantal onderzochte gronden met potentieel bodembedreigende inrichtingen of activiteiten 2 nam in 2005 toe met ongeveer 2.700 gronden. Eind 2005 was ongeveer 31% ( of 24.323 ) van de risicogronden onderzocht 3. Het aantal gronden met potentieel bodembedreigende inrichtingen of activiteiten waarvan de sanering minstens is opgestart, nam de voorbije jaren gestadig toe: 292 in 2001, 315 in 2002 en 426 in 2003. In 2004 werden voor het eerst minder bodemsaneringsprojecten ingediend dan het jaar voordien. Deze lichte daling is vermoedelijk te wijten aan de oprichting van het fonds voor de sanering van tankstations (BOFAS). In 2005 werden er 367 bodemsaneringsprojecten ingediend en conform verklaard. Eind 2005 is de sanering van reeds 20,6 % (of 2.271 gronden) van het geschat aantal te saneren gronden opgestart 3. Tegen 2007 zou bijna 30% van de gronden met potentieel bodembedreigende activiteiten of inrichtingen onderzocht moeten zijn. Deze doelstelling is reeds eind 2005 gerealiseerd. Tegen 2007 dient de sanering van 23 % van de gronden met historische bodemverontreiniging minstens opgestart te zijn (d.w.z. een bodemsaneringsproject werd ingediend). Deze korte termijndoelstelling zal waarschijnlijk gehaald worden. 1 Er moet benadrukt worden dat ook het bereiken van 80 % van de bodemsaneringsnorm voor grondwater geldt als criterium voor opname in het register. Deze zijn grofweg de normen voor drinkwaterkwaliteit; dit zorgt voor heel wat overschrijdingen zonder dat er evenwel een onmiddellijk risico aan gekoppeld is omdat bv. het grondwater niet wordt gebruikt als drinkwater of omdat er geen verspreidingsrisico is. 2 Lijst van inrichtingen en activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken, is vastgelegd in bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende Vlaams reglement betreffende de bodemsanering (VLAREBO), zoals herhaaldelijk gewijzigd. 3 Bron: MIRA-T 2005 en OVAM MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 6

1.2. Financiering van bodemsanering 1.2.1. Situering Eind jaren 90 berekende het Rekenhof dat de overheid jaarlijks minimaal 57 miljoen euro diende te voorzien als inbreng in het totale budget van 173,5 miljoen euro dat overheid en betrokkenen bij de sanering samen jaarlijks moeten bijdragen om de lange termijndoelstellingen uit de opeenvolgende milieubeleidsplannen te halen. Die overheidsinbreng is o.m. nodig om de lange termijndoelstelling van 2036 te halen, nl. alle historische bodemverontreinigingen die een ernstige bedreiging vormen, moeten tegen die datum gesaneerd zijn. In 2001 werd de totale kost voor de overheid en de betrokkenen (de saneringsaansprakelijke of de saneringsplichtige) van de bodemsaneringswerken in Vlaanderen op circa 6 à 7 miljard euro geschat. Deze schattingen hadden enkel betrekking op historische bodemverontreiniging en hielden geen rekening met de aanpak van nieuwe verontreiniging die mogelijk in de toekomst zou veroorzaakt worden. Bovendien is het cijfer van 7 miljard euro hoogstwaarschijnlijk een onderschatting. Slechts een beperkt deel van de kosten wordt door de overheid gedragen. Het grootste deel van de kosten is voor rekening van de betrokkenen. De begroting van OVAM toont aan dat in 2005 24 miljoen euro werd opgenomen uit het Bodembeschermingfonds 4. Daarnaast worden nog 1,5 miljoen voorzien voor saneringswerken van de NV Zeekanaal (Albertkanaal), 4,7 miljoen voor overdrachten aan de gemeenten voor de sanering van sociale woonprojecten en 0,4 miljoen voor de sanering van de Hooge Maey. Dus bijna 31 miljoen euro in totaal 5. Voor 2006 voorziet het Bodembeschermingfonds een bedrag van 25,5 miljoen. Daarnaast wordt voor de NV Zeekanaal een bedrag voorzien van 5 miljoen en voor de gemeenten een overdracht van 1,8 miljoen. Dus 32,3 miljoen euro in totaal. Voor de sanering en ingebruikname van brownfields (verlaten vervuilde industrieterreinen) stelt het Vlaams Regeerakkoord 2004-2009 dat een apart fonds zal opgericht worden binnen de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV). Uit het regeerakkoord blijkt ook dat er sterk gerekend wordt op PPS-constructies. 1.2.2. Knelpunten 1.2.2.1. Financiering door de overheid 4 Dit fonds bevat niet enkel overheidsmiddelen maar ook middelen afkomstig van bedrijven en particulieren (bv. door dotaties ten laste van het Fonds voor Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en Natuur) 5 Vlaams Parlement - Stuk 15 (2005-2006) nr 7 Begrotingen 2006 OVAM, MINA-fonds en EVA Zeekanaal en Waterwegen. MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 7

Het voorziene overheidsbudget is ruim onvoldoende De voorziene overheidsbudgetten zijn te beperkt en nauwelijks voldoende voor het saneren van de verontreinigde sites die gevaren inhouden voor de volksgezondheid welke dringend aangepakt moeten worden. Dit heeft als gevolg dat er in 2005 bijna geen ruimte was om bedrijven en particulieren te ondersteunen in hun inspanningen om verontreinigde terreinen te saneren. Als de huidige trend inzake financiering voorgezet wordt, kan de lange termijndoelstelling van het milieubeleidsplan tegen 2036 saneren van historische bodemverontreinigingen die een ernstige bedreiging vormen niet gehaald worden. Tot slot moet er rekening mee gehouden worden dat het aandeel van de overheid in de totale kosten hoger zal oplopen indien de overheid de kosten voor de betrokkenen vermindert. Zo zal een versoepeling van de definitie van onschuldig bezit tot meer investeringen in ambtshalve saneringen leiden. 1.2.2.2. Financiering door de betrokkenen De saneringsplicht brengt voor particulieren en sommige bedrijfssectoren zware financiële verplichtingen met zich mee Uit de praktijk blijkt dat de saneringsplicht soms zware financiële verplichtingen met zich meebrengt voor een aantal bedrijfssectoren (bijvoorbeeld droogkuisbedrijven) en voor particulieren. De Vlaamse Regering heeft evenwel recent initiatieven genomen met betrekking tot fondsvorming voor een aantal bedrijfssectoren en gasolietanks. 1.2.3. Oplossingspistes 1.2.3.1. Financiering door de overheid De financiering van het luik bodemsanering door de overheid is voornamelijk een begrotingstechnisch aspect en wordt niet behandeld in dit advies. De beperkte overheidsbudgetten die de laatste jaren werden vrijgemaakt, hypothekeren de realisatie van de doelstelling het saneren van de historische verontreinigen die een ernstige bedreiging vormen tegen 2036. Gezien de enorme uitdaging op het vlak van historische bodemsanering en de beperkte afgelegde weg, verzoeken de Raden dat de Vlaamse Regering de budgetten voor bodemsanering significant verhoogt. 1.2.3.2. Financiering door de betrokkenen De Raden suggereren een aantal mogelijke en te onderzoeken oplossingspistes. Deze pistes betreffen enkele deelaspecten en hebben niet het oogmerk om een totaaloplossing te bieden. De overheid dient een aantal incentives te ontwikkelen of verder uit te bouwen (bv. sectorfondsen) om de gebruikers en eigenaars (bedrijven en particulieren) van de verontreinigde terreinen te stimuleren om tot sanering over te gaan. De incentives dienen gedifferentieerd te worden naar de aard van de verontreiniging, zoals historische of nieuwe verontreiniging. De incentives die hierna ter illustratie voorgesteld worden spelen daar op in. Sectorale fondsvorming is noodzakelijk doch dit zal niet alle problemen oplossen. MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 8

Er zullen nog steeds bedrijven overblijven die niet behoren tot een sector met een solidariteitsfonds. Om ook deze bedrijven die kampen met historische bodemverontreiniging te helpen moet een decretale cofinancieringsregeling ontwikkeld worden. Cofinanciering door de overheid moet evenwel beperkt worden tot historische bodemverontreiniging. Er moeten duidelijke voorwaarden vastgelegd worden waaraan ondernemingen moeten voldoen om te kunnen genieten van deze cofinanciering. De overheidsbijdrage kan daarbij uitgedrukt worden als een percentage van de kost van bodemsanering. Er wordt best gekozen voor een systeem van gedifferentieerde cofinancieringsratio s waarbij de mate van cofinanciering bepaald wordt aan de hand van objectieve criteria, zoals bv.: tijdstip van veroorzaken van de verontreiniging; tijdstip van verwerving van de grond (vóór of na de totstandkoming van de bodemregelgeving); verontreiniging eigen terrein én verspreiding van de verontreiniging; aard van de saneringsplichtige: éénmansbedrijf, KMO of grote onderneming; tijdstip van uitvoeren van de bodemsanering. Momenteel zijn er heel wat éénmanszaken, bedrijven en particulieren die onvoldoende draagkracht hebben om een bodemsanering tot een goed einde te brengen. Zelfs wanneer eventueel een cofinancieringsregeling in praktijk zou gebracht worden, zullen er concrete situaties overblijven waarbij de betrokkenen onvoldoende draagkracht hebben om een bodemsanering uit te voeren. Een draagkrachtregeling kan hier eventueel een oplossing bieden. Het Nederlandse systeem voorziet die mogelijkheid (zie kader). Een draagkrachtregeling is een financieringsregeling voor concrete probleemdossiers en zou bv. kunnen bestaan uit een prefinanciering gekoppeld aan een afbetalingsplan. Uiteraard dient dergelijke regeling voorbehouden te blijven aan een minderheid van éénmanszaken, bedrijven en particulieren die kampen met historische verontreiniging én met beperkte financiële draagkracht. Er zullen dus randvoorwaarden en controlemechanismen moeten ontwikkeld worden om te vermijden dat een groot deel van de betrokkenen in een draagkrachtregeling terecht komen waarvan sommigen het niet nodig hebben. Als er teveel betrokkenen in zo n regeling vallen, dan is de organisatie ervan niet meer beheersbaar. Een randvoorwaarde voor het aanvaarden van een draagkrachtregeling in het Nederlandse systeem is dat alle schuldeisers een rang opschuiven als er een hypotheek op het vastgoed rust. Diegene die prefinanciert eist een eerste rang hypotheek. Momenteel geldt een weliswaar verlaagd milieuheffingstarief voor het storten of verbranden van afvalstoffen afkomstig van door OVAM goedgekeurde bodemsaneringsoperaties. Hetzelfde geldt voor residu s van grondreinigingscentra. Voor sommige verwijderingswijzen van afval geldt een nultarief, bv. voor het verbranden van diermeel dat niet aan het vee gevoederd mag worden. Zo moet het nultarief ook gelden voor afvalstoffen afkomstig van door OVAM goedgekeurde bodemsaneringsoperaties én voor residu s van grondreinigingscentra. Een mogelijk ander incentive is het opschorten van de onroerende voorheffing van MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 9

zodra de exploitant of eigenaar start met een bodemsaneringsproject conform de geldende bodemwetgeving en op voorwaarde dat de bodemsanering gepaard gaat met ernstige gebruiksbeperkingen. Een andere piste is om uitbaters van bedrijfspanden en handelszaken te helpen met overbruggingskredieten als ze hun zaak niet of slechts gedeeltelijk kunnen uitbaten ten gevolge van bodemsaneringswerken. Ter illustratie: De stand van zaken in Nederland Voor de periode 2005-2009 heeft Nederland circa 1 miljard euro uitgetrokken voor bodemsaneringsoperaties. Jaarlijks wordt daar circa 200 miljoen euro uitgetrokken onder vorm van subsidies aan hoofdzakelijk ondernemingen. De afspraken staan in het Convenant Bodemsanering. De saneringskosten voor historische verontreiniging bij KMO s worden tot maximaal 70% vergoed door de overheid. Ook in Nederland is (nog) niet exact gekend hoeveel verontreinigde terreinen er zijn. Ook daar moet men zich behelpen met voorlopige inventarisaties en ramingen. Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) raamt dat er ongeveer 600.000 mogelijk verontreinigde locaties zijn. Het gaat om verdachte terreinen op basis van historische gegevens. De Nederlandse Algemene Rekenkamer publiceerde een rapport op 8 maart 2005 waarbij zij het aantal verdachte locaties raamt op 750.000. De Nederlandse ervaring leert dat daarvan circa 10% ook echt gesaneerd moet worden. Het aantal te saneren terreinen wordt dan ook geraamd op 60.000 à 75.000. Voor de aanpak van historische bodemverontreiniging op bedrijfsterreinen wordt in Nederland subsidie gegeven. De afspraken staan in het Convenant Bodemsanering dat op 11 juni 2001 afgesloten werd tussen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), het Ministerie van Economische Zaken, provincies, gemeenten en de werkgeversorganisaties. Het convenant is voorgelegd aan de Europese Commissie (EC) in verband met mogelijke staatssteun aan ondernemingen. De EC heeft het convenant verenigbaar verklaard met het EG-verdrag. Het moet gaan om historische verontreiniging, d.w.z. bodemverontreiniging die hoofdzakelijk veroorzaakt is voor 1975. Het jaartal 1975 vloeit voort uit uitspraken van de Hoge Raad, het hoogste Nederlandse rechtscollege. Het subsidiebedrag is afhankelijk van het tijdstip van verwerving van de grond, de betrokkenheid van de eigenaar bij de verontreiniging, en het effectief aanvatten van de sanering (voor of na 2011). Voor KMO s gelden hogere subsidiepercentages in vergelijking met grote ondernemingen. Voor KMO s gelden subsidiepercentages tot 70%, die overdraagbaar zijn op een nieuwe eigenaar of erfpachter. Voor minder draagkrachtige bedrijven zijn, onder voorwaarden, extra bijdragen mogelijk mits een financiële draagkrachttoets. Naar schatting 35% van de totale kosten voor bodemsaneringen in 2001 werden betaald door ondernemingen en particulieren, de rest met overheidsgeld. Voor de periode tussen 2005 en 2009 heeft Nederland circa 1 miljard euro uitgetrokken voor bodemsaneringsoperaties. Jaarlijks geeft het Ministerie van VROM dus circa 200 miljoen euro uit onder vorm van subsidies. Nederland wil alle saneringsoperaties rond hebben tegen 2030. Vraag is of dat zal lukken, want de planningen voorzien circa 2.400 saneringsoperaties per jaar, terwijl er in de praktijk jaarlijks slechts een duizendtal uitgevoerd worden. MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 10

1.3. Afstemming met andere initiatieven 1.3.1. Situering Verschillende Vlaamse en Europese regelgevingen en initiatieven hebben gevolgen voor de bodemsaneringsregelgeving. Voorbeelden hiervan zijn: regelgeving inzake delfstoffen, VLAREM-VLAREBO, grondwaterwinningen, de leegstandsheffing, de richtlijn Milieuaansprakelijkheid, de kaderrichtlijn Water, de Europese Thematische Strategie Bodem, de Grondwaterrichtlijn, de richtlijn Afvalstoffen, REACH, 1.3.2. Knelpunten Aanpassingen indelingslijst VLAREM vereisen wijzigingen in VLAREBO-lijst Artikel 3 van het Bodemsaneringsdecreet stelt dat de Vlaamse Regering een lijst opstelt van inrichtingen en activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Deze lijst werd opgebouwd op basis van de indelingslijst van VLAREM I. De VLAREBO-lijst is daardoor nauw verbonden met de VLAREM I-lijst (bv. indicatieve nummering die overeenstemt met de indelingsrubriek van de VLAREM I-lijst). Bovendien noopt een wijziging van de VLAREM I-lijst veelal tot een aanpassing van de VLAREBO-lijst. Normering voor delfstoffen en VLAREBO is niet overal gelijk Uitgegraven bodem is grond die vrijkomt bij graafactiviteiten buiten ontginningsgebieden en overeenkomstig VLAREBO beheerd wordt. Sommige partijen uitgegraven bodem worden als secundaire delfstoffen aangewend. Hun conformiteit met de in VLAREBO voorziene normen kan door de aflevering van een bodembeheerrapport of een gebruikscertificaat gegarandeerd worden. Delfstoffen zijn afkomstig van ontginningsgebieden en moeten niet voldoen aan de voorwaarden voor uitgegraven bodem. De normering voor delfstoffen is soepeler dan deze voor uitgegraven bodem. De normering voor zand dat gebruikt wordt als bodem is dus afhankelijk van de juridische afbakening van het winningsgebied. Hetzelfde zand (dat voldoet aan de normering voor delfstoffen maar niet aan de VLAREBO-normen) dat afkomstig is van een ontginning of van een uitgegraven bodem zal respectievelijk wel en niet toegelaten worden. De normering voor chroom en arseen ligt dicht bij de saneringswaarde en mogelijks boven de 80% van de saneringswaarde. Dit betekent dat de percelen waarop dergelijke bodem wordt gebruikt in het register van verontreinigde gronden moet worden opgenomen! Bij een beperkte extra verontreiniging zal zelfs tot bodemsanering moeten worden overgegaan. Dergelijke situaties tasten het maatschappelijk draagvlak voor het milieubeleid aan en geven aanleiding tot illegaal gedrag. Leegstandbelasting moet betaald worden tijdens de bodemsaneringsprocedure Verontreinigde gronden met bedrijfsgebouwen staan vaak gedurende een zekere periode (noodgedwongen) leeg. Gedurende de periode van leegstand, tijdens de opeenvolgende onderzoeksprocedures, in afwachting van of tijdens de saneringswerken, dient men een leegstandsheffing te betalen. In het Vlaamse regeerakkoord 2004-2009 staat dat tijdens de sanering de leegstandheffing zal gestuit worden. Beleid inzake waterwinning en bodemsanering zijn onvoldoende afgestemd Een grondwaterwinning voor drinkwater of voor industriële doeleinden veroorzaakt een grondwaterstroming. Een verontreiniging in de buurt van een grondwaterwinning, kan ernstige gevolgen hebben, omdat een grondwaterstroming door verontreinigde grond MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 11

aanleiding geeft tot een horizontale en verticale verspreiding van de verontreiniging in een pluim tot vaak ver buiten de plaats van de verontreiniging. De link tussen ruimtelijke ordening en bodemsanering ontbreekt Er wordt vastgesteld dat soms verkavelingsvergunningen verleend worden voor verontreinigde gronden. Het toestaan van een verkaveling door de overheid creëert de foutieve indruk dat de gronden niet bezwaard worden door beperkende milieuregelgeving. Waterbodems De sanering van verontreinigde waterbodems valt momenteel weliswaar in het toepassingsgebied van de huidige bodemsaneringsregeling, maar gelet op de specifieke en afwijkende milieukenmerken van waterbodems is het toepassen van de bestaande decretale procedures niet evident. De sanering van waterbodems vereist een eigen aanpak. 1.3.3. Oplossingspistes Uitgaande van een algemene bezorgdheid voor de overzichtelijkheid en de toegankelijkheid van de wetgeving en het streven naar een zo groot mogelijke integratie tussen de verschillende milieureglementeringen, is een extra kolom (met aanduiding van de categorie van bodemonderzoeksplicht) in bijlage 1 van VLAREM 1 opportuun. In tweede orde kan gedacht worden aan een afzonderlijk besluit met één geïntegreerde lijst met alle hinderlijke en potentieel bodemverontreinigende inrichtingen en activiteiten. Er dient een eenduidig normeringskader te komen voor alle stoffen (inclusief delfstoffen) die als bodem gebruikt worden. De leegstandsheffing zou opgeschort moeten worden van zodra de exploitant of eigenaar start met een bodemsaneringsprocedure conform de geldende bodemwetgeving. Dit zou ook moeten gelden bij de verontreinigde voormalige (garage)panden die reeds formeel aanvaard zijn door het BOFAS-fonds of door andere sectorfondsen. Een verontreiniging van bodem en grondwater binnen de invloedszone van een grondwaterwinning kan ernstige gevolgen hebben voor de verspreiding van de verontreiniging en voor de waterkwaliteit van de waterwinning en de openbare drinkwatervoorziening in het bijzonder. In dergelijke situaties is het cruciaal dat er een goede communicatie gevoerd wordt tussen enerzijds OVAM en de bodemsaneringsdeskundige en anderzijds de vergunningsverlener en de exploitant van de grondwaterwinning. Het is in ieders belang dat de exploitant van de grondwaterwinning zo spoedig mogelijk op de hoogte wordt gebracht van een verontreiniging. In overleg kan dan beslist worden welke maatregelen kunnen genomen worden, rekening houdend zowel met de aard van de verontreiniging als met de continuïteit van de watervoorziening. Het principe de vervuiler betaalt dient gerespecteerd. De vervuiler moet dan ook alle voorzieningen treffen opdat omliggende waterwinningen verder kunnen gezet worden. De kaderrichtlijn Water en de ontwerpdochterrichtlijn Grondwater bepalen dat de lidstaten grondwaterlichamen bestemd voor de drinkwatervoorziening moeten definiëren en op gepaste wijze beschermen (2000/60/EG, art. 7). Om de verwerver te beschermen zouden slechts onder strikte voorwaarden (bv. na uitvoeren van een OBO, het opleggen van gebruiks- en bestemmingsbeperkingen) verkavelingsvergunningen afgeleverd mogen worden voor verontreinigde gronden. De MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 12

link tussen ruimtelijke ordening en het Bodemsaneringsdecreet moet daartoe versterkt worden. Op termijn zouden via de verdere ontwikkeling het Grootschalig Referentie Bestand (GRB) de databanken op het vlak van ruimtelijke ordening en bodembeheer gelinkt moeten worden. Er zou een specifieke regeling moeten gelden voor waterbodems waarbij de verschillende waterloopbeheerders verplicht kunnen worden om tot onderzoek en sanering van de waterbodem over te gaan, mits bepalingen worden uitgewerkt m.b.t. tot het onderzoek van waterbodems (waterbodemonderzoek), de beoordeling van de saneringsnoodzaak, de aanduiding van de saneringsplichtige persoon en de noodzaak om de sanering van een waterbodem integraal (op niveau van bekkens en deelbekkens) aan te pakken conform een code van goede praktijk, 1.4. Inventarisatie en identificatie van verontreinigde gronden 1.4.1. Situering Verontreinigde gronden worden opgenomen in het zogenaamde register van verontreinigde gronden. Of een grond al dan niet verontreinigd is, wordt bepaald aan de hand van een vaststelling of een oriënterend bodemonderzoek (OBO). Een grond wordt geklasseerd als verontreinigd wanneer uit een oriënterend bodemonderzoek blijkt dat voor één of meer parameters de concentratie hoger ligt dan 80 % van de bodemsaneringsnorm voor die parameter binnen het bestemmingstype II (i.e. landbouw) of 80 % van de BSN voor grondwater. OVAM beheert een register van verontreinigde gronden. In dit register vinden we per verontreinigde grond een dossier met de volgende gegevens: de kadastrale gegevens; de identiteit van de eigenaar en de gebruiker; een samenvattende omschrijving van de ernst van de bodemverontreiniging; eventuele gebruiksbeperkingen of voorzorgsmaatregelen. Daarnaast kunnen een aantal gegevens facultatief voorkomen: de verslagen van een oriënterend of een beschrijvend bodemonderzoek (BBO); het bodemsaneringsproject; de inhoud van het conformiteitsattest; de verklaring afgeleverd na de uitvoering van een bodemsanering. Zodra een dossier in verband met een verontreinigde grond wordt aangelegd, bezorgt de OVAM meteen een attest aan de eigenaar en de gebruiker van de grond en aan de gemeente waar de grond ligt. De gemeente legt de ontvangen attesten ter inzage van belangstellenden. Alle wijzigingen van de gegevens opgenomen in het attest worden eveneens meegedeeld aan de eigenaar, de gebruiker en de gemeente. Op eenvoudig verzoek geeft de OVAM een bodemattest af betreffende de verontreiniging van de in het register opgenomen gronden. In het attest zijn de gegevens terug te vinden die verplicht in het register moeten komen. Zijn over een bepaalde grond geen gegevens beschikbaar, dan vermeldt het attest dit zo. MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 13

1.4.2. Knelpunten Register kan decretaal alleen gegevens over verontreinigde gronden bevatten Een eerste pijnpunt is dat OVAM krachtens de bepalingen van het huidige decreet in het register enkel de bodemgegevens met betrekking tot verontreinigde gronden kan opnemen. De informatie omtrent niet-verontreinigde gronden waarover zij op basis van de ingediende bodemonderzoeken beschikt, kan bij gebrek aan decretale rechtsgrond niet worden opgenomen in het register. Dit leidt onder meer tot onduidelijkheid bij het uitreiken van bodemattesten voor dergelijke niet-verontreinigde gronden. Niet alle verontreinigde gronden moeten gesaneerd worden Conform het huidige decreet bestaan slechts twee categorieën gronden, met name verontreinigde en niet-verontreinigde gronden. Niet alle verontreinigde gronden zijn evenwel in die mate verontreinigd dat tot bodemsanering moet worden overgegaan. De kwalificatie als verontreinigde grond roept evenwel bij velen onmiddellijk de gedachte op dat de grond in kwestie moet worden gesaneerd met de daaraan gekoppelde (zware) financiële last. De negatieve connotatie leidt er in praktijk onder meer toe dat potentiële (buitenlandse) investeerders worden afgeschrikt, ook al rust er volgens het decreet geen saneringsplicht op de grond. De opname van een grond in het register van verontreinigde gronden heeft ook gevolgen op het vlak van bodemverzet. Bodemattest vereist bij elke wijziging in het register Momenteel is bij elke wijziging van gegevens in het register van verontreinigde gronden een bodemattest vereist. Dit geldt bijvoorbeeld bij wijziging van het kadastraal perceelnummer. 1.4.3. Oplossingspistes De overheid zou het register moeten uitbouwen tot of integreren in een bodemkwaliteitsdatabank waarin de gegevens van elke door OVAM geïdentificeerde grond (zowel verontreinigde als niet verontreinigde gronden) worden opgenomen. Ook zou de mogelijkheid moeten worden voorzien om uitgebreidere info in het bodemattest op te nemen, zodat het bodemattest in het kader van grondtransacties een nog performanter informatie-instrument kan worden. Ook zou in het Bodemsaneringsdecreet de kwalificatie verontreinigde grond moeten verfijnd worden zodat een foutieve beeldvorming wordt voorkomen. Een grond betitelen als verontreinigd zou ook moeten betekenen dat de grond gesaneerd moet worden of dat een bewarende maatregel wordt opgelegd. De overschrijding van bepaalde waarden kan dan bijvoorbeeld betekenen dat de grond aangerijkt is. Om administratieve overlast te vermijden zou enkel een bodemattest nodig zijn bij een relevante wijziging in het register met verontreinigde gronden en niet langer bij elke wijziging. MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 14

1.5. Saneringsplicht 1.5.1. Situering Het belangrijkste principe aan de grondslag van het huidige Bodemsaneringsdecreet is het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de saneringsplicht en de saneringsaansprakelijkheid. De saneringsplicht is de verplichting tot het uitvoeren van de bodemsanering én de prefinanciering ervan. Deze saneringsplicht rust op diegene die de feitelijke controle over de grond heeft. De saneringsaansprakelijkheid houdt in dat diegene die aansprakelijk is voor de bodemverontreiniging in principe uiteindelijk ook de kosten van de bodemsanering zal moeten dragen. Het doel van dit onderscheid is ervoor te zorgen dat op het terrein snel en effectief resultaat wordt geboekt. Op die manier wordt immers vermeden dat partijen voorafgaandelijk terechtkomen in oeverloze en dure juridische betwistingen omtrent de aansprakelijkheidsvraag. Als correctie op deze saneringsplicht voorziet het decreet in een regeling waarbij de decretaal aangeduide saneringsplichtige vrijstelling van de saneringsplicht kan krijgen (het zogenoemde statuut 'onschuldige eigenaar/gebruiker'). Het spreekt voor zich dat voor historische bodemverontreiniging de saneringsplichtige persoon niet noodzakelijk de saneringsaansprakelijke is. In sommige gevallen zal de saneringsplichtige persoon de geprefinancierde kosten van de bodemsanering niet kunnen recupereren van de aansprakelijke omdat deze niet langer bestaat, overleden is of in faling gegaan is. Hiertoe dient hij door middel van een gemotiveerd standpunt aan te tonen dat hij voldoet aan welbepaalde voorwaarden (onder meer kennisvereiste). Op 28 november 2005 ontvingen de MiNa-Raad en de SERV een adviesvraag van de Vlaamse Regering over een voorontwerp van decreet houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en energie Dit voorontwerp van decreet bevat een belangrijke wijziging in verband met saneringsplicht. Het voorontwerp voorziet voor de aanduiding van de saneringsplichtige persoon een getrapt systeem waarbij in eerste instantie de exploitant verplicht wordt om over te gaan tot bodemsanering. Bij afwezigheid van exploitant of ingeval deze vrijstelling van saneringsplicht heeft bekomen, wordt de gebruiker aangesproken en finaal de eigenaar als er geen gebruiker is of indien deze ook voldoet aan de vrijstellingsvoorwaarden. Als de eigenaar aantoont dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de vrijstelling van de saneringsplicht kan de OVAM ambtshalve optreden en de kosten terugvorderen van de aansprakelijke. Als de saneringsplichtige persoon in gebreke blijft om zijn saneringsplicht na te komen, zal de OVAM zich in principe niet wenden tot de volgende plichtige in het getrapte systeem, maar zal ze in beginsel ambtshalve optreden. Ook de vrijstellingsregeling wordt aangepast in die zin dat de betrokkenen vrijgesteld worden van de saneringsplicht indien zij aantonen dat zij de verontreiniging niet zelf hebben veroorzaakt en deze niet is tot stand gekomen tijdens hun beheer van de grond. De voorwaarde van het niet op de hoogte zijn of behoren te zijn wordt in het decreet bijgestuurd in die zin dat de Vlaamse Regering er bij uitvoeringsbesluit op basis van objectieve factoren een gedifferentieerde invulling kan aan geven (bv. tijdstip van verwerving van de grond, tijdstip van verontreiniging, aard van de verontreiniging, ) middels de invoering van weerlegbare en onweerlegbare vermoedens. MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 15

Tot slot wordt een paragraaf ingevoerd waardoor bodemverontreiniging veroorzaakt door of ontstaan ten tijde van een rechtsvoorganger, niet voor vrijstelling van saneringsplicht in aanmerking komt. Het voorstel brengt ook wijzigingen aan inzake de vrijstelling van de saneringsplicht voor de overdrager bij overdracht van een grond, en dit zowel bij nieuwe als historische verontreiniging. Er wordt een vrijstellingsmotief toegevoegd voor de situatie waarbij de verontreiniging op een andere grond tot stand kwam. Voor het integrale advies over het voorontwerp van decreet verwijzen de Raden naar hun respectievelijke adviezen over het verzameldecreet 6. Ter informatie worden in een kader een aantal elementen weergegeven die verband houden met de saneringsplicht. Zowel de MiNa-Raad als de SERV stellen beide in hun advies: Op het gebied van de saneringsplicht wordt een cascadesysteem opgezet en er is een aanzet om de onbillijkheden voor het bekomen van het statuut onschuldig eigenaar enigszins weg te werken. Wel wordt er op gewezen dat het uiteindelijke resultaat sterk afhankelijk is van de concrete voorwaarden voor de vrijstelling. Ook zal een stijging van het aantal onschuldige bezitters het aantal ambtshalve saneringen doen toenemen. De Vlaamse Regering moet dan ook de nodige middelen voorzien om deze beleidsoptie te ondersteunen. In art. 23 wordt vermeld dat, men alsnog kan worden verplicht de bodemsanering uit te voeren, indien de OVAM aantoont dat enige rechtsvoorganger de bodemverontreiniging heeft veroorzaakt of de bodemverontreiniging tot stand gekomen is tijdens de periode dat enige rechtsvoorganger de grond in exploitatie, in gebruik of in eigendom had. Om een te ruime interpretatie van het begrip rechtsvoorganger te voorkomen zou het begrip duidelijk omschreven moeten worden. 1.5.2. Knelpunten Administratieve problemen ingeval een derde partij de saneringsplicht uitvoert Een blijvend knelpunt is dat de bodemsanering krachtens de huidige regeling moet worden uitgevoerd door de decretaal aangeduide saneringsplichtige persoon. De saneringsplicht kan niet overgedragen worden aan een derde partij. Niet alle saneringsplichtigen zijn in staat tot prefinanciering In sommige gevallen stelt zich het probleem dat de saneringsplichtige financieel niet in staat is de bodemsanering te prefinancieren. Definitie van gebruiker Het voorontwerp van decreet houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en energie 6 MiNa-Raad, Advies van 22 december 2005 over het voorontwerp van verzameldecreet leefmilieu en energie. SERV, Advies van 7 december 2005 over het verzameldecreet leefmilieu en energie. MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 16

voorziet inzake de saneringsplicht in een cascadesysteem (exploitant gebruiker eigenaar OVAM). Op een openbaar domein waar geen exploitatie van een VLAREBOactiviteit plaatsvindt, zal de gebruiker de saneringsplicht moeten dragen. Het is echter nog onduidelijk wat precies bedoeld wordt met gebruiker. Worden de beheerders van nutsleidingen (waterleiding, persdrukleiding, ) gecatalogeerd als gebruiker of niet? 1.5.3. Oplossingspistes In de praktijk zijn er evenwel derde partijen die de saneringsplicht willen uitvoeren, bijvoorbeeld een koepelorganisatie of een fonds. Het decreet zou de mogelijkheid moeten bieden dat een andere persoon dan de decretaal aangeduide saneringsplichtige (bv. fonds) de saneringsverplichting op zich kan nemen. Voor die gevallen waar de prefinanciering problematisch is, zou men een systeem van alternatieve financiering kunnen voorzien. 1.6. Systematische aanpak van de bodemsanering/procedures 1.6.1. Situering Het principe luidt dat voor een efficiënte sanering van verontreinigde gronden een systematische werkwijze vereist is. De verschillende fasen zijn het oriënterend bodemonderzoek en de bodemsanering zelf. Het oriënterend bodemonderzoek (OBO) dient om na te gaan of er moet worden overgegaan tot bodemsanering. Het Bodemsaneringsdecreet bepaalt dat er in volgende gevallen een oriënterend bodemonderzoek is vereist : bij overdracht van een risicogrond 7 ; bij stopzetting van een risicoactiviteit of sluiting van een risico-inrichting; bij de exploitatie van een risicoactiviteit of inrichting periodiek elke 5, 10 of 20 jaar (afhankelijk van welke activiteit of inrichting wordt uitgebaat). Een risicoactiviteit is een (bedrijfs)activiteit die opgenomen is op de lijst van inrichtingen en activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Een onderzoek wordt uitgevoerd per kadastraal perceel. De bodemsanering zelf bestaat uit de volgende fasen: voorstel van beschrijvend bodemonderzoek (BBO) en uitvoeren van het beschrijvend bodemonderzoek, opstellen van een bodemsaneringsproject (BSP) uitvoeren van bodemsaneringswerken (BSW) en verzekeren van de eventuele nazorg. 7 Een risicogrond is een grond waarop een inrichting gevestigd is of was of waarop een activiteit wordt of werd uitgeoefend die opgenomen is in de lijst van inrichtingen en activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 17

1.6.2. Knelpunten Meerwaarde van gefaseerde aanpak niet steeds duidelijk De gefaseerde saneringsprocedure neemt door de verschillende beslissingsmomenten zeer veel tijd in beslag. Deze procedure is tevens zeer arbeidsintensief. Bovendien heeft de gefaseerde aanpak tot gevolg dat de kostprijs van de bodemsanering toeneemt terwijl de meerwaarde van de gefaseerde aanpak naar het resultaat van de sanering niet steeds duidelijk is. Geen fragmentaire aanpak mogelijk De huidige regeling van de bodemsaneringsprocedure verhindert in sommige gevallen een doeltreffende aanpak van de verontreiniging aangezien de huidige regeling niet voorziet in de mogelijkheid om de verontreiniging fragmentair (in tijd of in ruimte) aan te pakken. Procedure niet geschikt voor plotse, accidenteel veroorzaakte verontreinigingen De huidige systematische saneringsprocedure is niet geschikt voor een efficiënte aanpak van verontreiniging veroorzaakt door een plotse, accidentele gebeurtenis (calamiteit zoals bijvoorbeeld lek in stookolietank). Het decreet is ook van toepassing bij calamiteiten. Dat is in praktijk niet werkbaar, want bij een calamiteit kan doorgaans niet worden gewacht op het resultaat van de talrijke onderzoeken. Onmiddellijke sanering is vaak noodzakelijk. Nadien kan onderzoek uitwijzen of verdere sanering aangewezen is. In dergelijke gevallen moeten onmiddellijk de gepaste maatregelen worden genomen om zoveel mogelijk verdere schade te vermijden. Pas nadat deze maatregelen getroffen zijn, moet worden nagegaan of een bodemsanering conform de decretale procedure noodzakelijk is. Het huidige decreet bevat geen specifieke procedure voor dergelijke calamiteiten. Vragen bij frequentie van de periodieke onderzoeksplicht Er worden ook vragen gesteld bij de frequentie van de periodieke onderzoeksplicht. Bepaalde bedrijven hebben een periodieke onderzoeksplicht. De C-bedrijven zijn nu al bezig met hun tweede onderzoek 8. In het eerste onderzoek werd de historische verontreiniging in kaart gebracht. De vraag is of de noodzaak voor een periodiek onderzoek nog geldt voor alle inrichtingen of activiteiten die opgenomen zijn in de indelingslijst. Ook zijn er vragen over de meerwaarde van een nieuw periodiek oriënterend onderzoek voor (bijvoorbeeld C-)bedrijven waarvoor het beschrijvend onderzoek of het saneringsproject gepland, opgestart of lopende is. Kadastraal perceel Een onderzoek, een overdacht en een bodemattest hebben altijd betrekking op één kadastraal perceel. De optie om te werken met kadastrale percelen houdt intrinsiek een aantal belangrijke nadelen in. Dit geldt vooral voor een groep van verschillende bedrijven die op één kadastraal perceel gevestigd is. Wanneer een eigenaar een klein stukje grond wenst te verkopen aan zijn buur, is een onderzoek nodig op het gehele perceel. Beperkte geldigheidsduur van het oriënterend bodemonderzoek Het Bodemsaneringdecreet gaat ervan uit dat een oriënterend bodemonderzoek een geldigheidsduur van twee jaar heeft. Dit is op voorwaarde dat sinds dit onderzoek geen risicoactiviteiten meer hebben plaats gevonden op deze grond. Deze periode is zeer kort. 8 Categorie C-bedrijven dienden voor eind 1999 bodemoriënterend onderzoek uit te voeren. Vervolgens moet dit om de vijf jaar dus in principe voor 31/12/2004 herhaald te worden. MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 18

Bij een nieuwe overdracht na twee jaar is een nieuw bodemonderzoek vereist, zelfs indien er geen activiteiten hebben plaatsgevonden. 1.6.3. Oplossingspistes De arbeidsintensieve en gefaseerde saneringsprocedure kan vereenvoudigd worden door een aantal tussenstappen te schrappen (bv. voorstel beschrijvend bodemonderzoek en tussentijdse verslagen BBO) en door in het decreet de mogelijkheid op te nemen, zonder dat het een verplichting is, om het OBO en BBO gelijktijdig uit te voeren en hierover één verslag in te dienen. Het decreet zou de mogelijkheid moeten laten voor een fragmentaire aanpak van de verontreiniging, zowel in de tijd als in de ruimte indien dit wenselijk is. Bij complexe verontreiniging, waardoor bodemsanering op korte termijn geen haalbare kaart is, zou een beheersplan moeten voorgelegd worden. Inspanningen kunnen hierdoor gespreid worden in de tijd en hierdoor krijgt het bedrijf een stuk rechtszekerheid. Voor een aantal zeer grote terreinen is het interessant om elke verontreiniging vlek per vlek aan te pakken in plaats van alles tegelijk. Een specifieke saneringsregeling ingeval van een calamiteit is aangewezen. Momenteel ontbreekt elke decretale grondslag hiervoor. De evaluatie van de resultaten van het eerste periodiek oriënterend onderzoek zou moeten aantonen voor welke types van inrichtingen of activiteiten het risico beperkt is, waardoor de frequentie voor het volgende onderzoek verminderd mag worden. Het decreet zou ook een opschortingsmogelijkheid moeten voorzien voor het uitvoeren van het periodiek OBO indien een BBO of een BSP op dezelfde plaats gepland, opgestart of in uitvoering zijn. Het BBO en BSP dienen ook de hele risicoactiviteit te omvatten die beoogt wordt door de periodiciteit. Een onderzoek, een overdracht en een bodemattest hebben altijd betrekking op één kadastraal perceel. De overheid zou een instrument moeten hanteren dat toelaat om ruimtelijk uitgebreider of beperkter te werken dan met kadastrale percelen. Mogelijk biedt een systeem met coördinaten een oplossing. Bij een overdracht van een perceel met een OBO van ouder dan twee jaar dient momenteel een nieuw OBO uitgevoerd te worden, zelfs indien gedurende die twee jaar er geen enkele activiteit werd uitgevoerd. Om dit knelpunt op te lossen zou de geldigheidsduur van het OBO zou verhoogd moeten worden van twee naar vijf jaar, tenminste voor die gronden waar slechts in beperkte mate of geen risicoactiviteit is. 1.7. Definitie 'overdracht van gronden 1.7.1. Situering De definitie van 'overdracht van gronden' met de daaraan gekoppelde decretale informatie-, onderzoeks- en saneringsverplichtingen omvat het vestigen en beëindigen van bijna alle MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 19

persoonlijke en zakelijke gebruiksrechten met betrekking tot gronden (niet alleen de eigendomsoverdracht onder de levenden, maar ook het vestigen van recht van opstal, erfpacht, vruchtgebruik, huur, handelshuur, pacht, ). Op 28 november 2005 ontvingen de MiNa-Raad en de SERV een adviesvraag van de Vlaamse Regering over een voorontwerp van decreet houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en energie. Het voorontwerp van verzameldecreet beoogt een vermindering van het aantal transacties dat als overdracht van grond (met de daaraan gekoppelde eventuele onderzoek- en saneringsplicht) wordt gekwalificeerd. Alle persoonlijke gebruiksrechten (huur, handelshuur, pacht, concessie, ) vallen niet langer onder het toepassingsgebied van de bijzondere overdrachtsprocedure. Daarnaast worden ook de overdrachten van nutsleidingen vrijgesteld van de verplichtingen ter zake. Voor het integrale advies over het voorontwerp van decreet verwijzen de Raden naar hun respectievelijke adviezen over het verzameldecreet 9. Ter informatie worden in een kader een aantal elementen weergegeven die verband houden met de overdracht van gronden. Zowel MiNa-Raad en SERV stellen beide in hun advies: Voor wat betreft de overdracht van grond, komt het voorstel tegemoet aan een aantal bezorgdheden. Zo is het positief dat alle persoonlijke gebruiksrechten (huur, handelshuur, pacht, concessie, ) niet langer onder het toepassingsgebied van de bijzondere overdrachtsprocedure vallen. De Raden beklemtonen echter dat de onschuldige verwerver van de gronden ook in de nieuwe regeling over voldoende mogelijkheden moet beschikken om zich te beschermen bij een eventuele aanwezige bodemverontreiniging. Het voorontwerp van decreet onderkent die noodzaak aan bijkomende bescherming. De Raden wijzen er verder op dat enige differentiatie opportuun kan zijn. Langdurige concessies - zoals bijvoorbeeld gebruikelijk in havengebieden - zijn duidelijk verschillend van huurovereenkomsten op kortere termijn. 1.7.2. Knelpunten Een blijvend pijnpunt betreft het appartementsmede-eigendom In het huidige decreet wordt de overdracht (bv. aankoop) van een appartement in sommige gevallen beschouwd als een overdracht van grond, met als gevolg dat in sommige gevallen de individuele eigenaar of huurder bij overdracht van een appartement uit het appartementsblok financieel moet instaan voor de verplichte bodemonderzoeken, wat door betrokkene als niet-billijk ervaren wordt. Faillissementen De overdrachtsregeling van het huidige decreet zorgt ook voor praktische problemen in het kader van faillissementen. Soms heeft de curator onvoldoende middelen voor een OBO en veelal zijn er geen middelen voor een BBO en BSP. 9 MiNa-Raad, Advies van 22 december 2005 over het voorontwerp van verzameldecreet leefmilieu en energie. SERV, Advies van 7 december 2005 over het verzameldecreet leefmilieu en energie. MiNa-Raad SERV - Advies over het Bodemsaneringsdecreet p. 20