Ouderen in Rivierenland 2011



Vergelijkbare documenten
Ouderenmonitor Gezondheidsonderzoek 65-plussers regio Nijmegen. Gezondheidsonderzoek kinderen 0-12 jaar regio Nijmegen

Ouderen in Rivierenland

Voorlopig tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquĂȘte 2012 Flevoland

Gezondheidsmonitor Ouderen (65 jaar en ouder) 2012 Tabel 1: Resultaten per indicator voor de gemeente, wijken Tilburg en Nederland

Ouderenmonitor

Subregio Nederland t.o.v Sociaal economische status (SES) % / aantal subregio / regio

Gezondheidsmonitoren jongeren en ouderen. Meta Moerman Cie Welzijn gemeente Neerijnen 19 juni 2012

5 Ouderen in de regio Gelre-IJssel

V O LW A S S E N E N

Kernboodschappen Gezondheid Enschede

Volwassenen (19-65 jaar) Wijchen

Conclusies en aanbevelingen

Volwassenen (19-65 jaar) Regio Nijmegen Opleidingsniveau jaar

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

23 65-plussers in de regio Gelre-IJssel. Resultaten van de ouderenmonitor 2010

Monitor Volwassenen 2012

man vrouw jaar jaar jaar opl. laag

man vrouw jaar jaar jaar opl. laag

man vrouw jaar 75+ jaar opl. laag

Depressie in Zeeland

Ouderenonderzoek GGD Regio Twente 2010

Volwassenen (19-65 jaar) Groesbeek

Samenvatting Twente. 2 van 6 Kernboodschappen Twente. Versie 2, oktober 2013

man vrouw jaar jaar jaar opl. laag

Kernboodschappen Gezondheid Almelo

Hoe gezond zijn de inwoners van Deventer? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwartewaterland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Ouderen (65+) Regio Nijmegen

opl. midden opl. hoog Totaal man vrouw jaar 75+ jaar opl. laag man vrouw jaar 75+ jaar opl.

Kernboodschappen Gezondheid Dinkelland & Tubbergen

Ouderen (65+) Beuningen Opleidingsniveau

Ouderen (65+) Geldermalsen Opleidingsniveau

Ouderen (65+) Gemeente Nijmegen Opleidingsniveau

Ouderen (65+) Zaltbommel Opleidingsniveau

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Ouderen (65+) Heumen Opleidingsniveau

Ouderen (65+) Lingewaal Opleidingsniveau

Ouderen (65+) Wijchen

Ouderen (65+) Tiel Opleidingsniveau

Ouderen (65+) Ubbergen

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Ouderen (65+) Druten

Ouderen (65+) West Maas en Waal

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Samenvatting Noaberkracht Dinkelland Tubbergen

Dorp Brakel Kerkwijk & Nederhemert Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Woonsituatie Zaltbommel

Maasdriel. Heerewaarden &Rossum Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Kerdriel Ammerzoden Hedel

Tabellenboek Volwassenenmonitor Hattem. Algemene gegevens

Volwassenen (19-65 jaar) Lingewaal

LINGEWAAL Asperen Heukelum (incl Spijk) Vuren Herwijnen Totaal. aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Ouderen (65+) Maasdriel Opleidingsniveau

Ouderen (65+) Neerrijnen Opleidingsniveau

Ouderen (65+) Buren Opleidingsniveau

Volwassenen in Emmen

Tabellenboek Ouderenmonitor Deventer

Volwassenen (19-65 jaar) Maasdriel

Volwassenen (19-65 jaar) Culemborg

Volwassenen (19-65 jaar) Geldermalsen

Volwassenen (19-65 jaar) Beuningen

Volwassenen (19-65 jaar) Heumen

Ouderenmonitor 2010 resultaten regio Nijmegen

Hoe gezond zijn de inwoners van Ommen? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Neerijnen. Oost: Varik en Ophemert Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse

Volwassenen in Tynaarlo

Tabellenboek Volwassenenmonitor Steenwijkerland

Culemborg West Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse

Hoe gezond zijn de inwoners van Hardenberg? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Volwassenen in Coevorden

19-35 jaar jaar jaar jaar

Tabellenboek Volwassenenmonitor Hardenberg. Algemene gegevens

50-64 jaar jaar jaar

Kernboodschappen Gezondheid Rijssen-Holten

Volwassenen in Midden-Drenthe

Noord-Veluwe jaar. 75- plussers opl. laag

Ouderen (65+) Neder-Betuwe Opleidingsniveau

Tabellenboek onderzoek onder 65-plussers gemeente Lochem 2010 GGD Gelre-IJssel, mei 2011

Ouderenbeleid met specifieke aandacht voor volksgezondheid. Raadsrotonde 22 september 2011

Tabellenboek monitor volwassenen en ouderen 2016; regio Noord- en Oost-Gelderland GGD Noord- en Oost-Gelderland, mei 2017

Epe jaar. opl. midden / hoog Totaal Totaal Totaal Totaal plussers opl. laag.

Volwassenen in De Wolden

Aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse Gelre-IJssel Gelre IJssel jaar. man vrouw

Volwassenen (19-65 jaar) Gemeente Nijmegen

Volwassenen (19+) Regio Nijmegen

Kernboodschappen Gezondheid Borne

Zaltbommel man vrouw jaar jaar jaar jaar jaar laag midden hoog jaar 65+ jaar ZB 16 ZB 12 GZ '16 GZ '12 NL '16

Volwassenen (19-65 jaar) Druten

DEELGEBIEDEN TIEL. Tiel Oost. Woonsituatie

Doelgroep VGZ en GZO in 2 categorieen VGZ GZO

Neder-Betuwe. Echteld& IJzendoorn Dodewaard Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse

Volwassenen in Noordenveld

Wamel & Dreumel Beneden&Boven Leeuwen Maaskant Totaal aantal correct ingevulde vragenlijsten, bruikbaar voor analyse

Volwassenen in Westerveld

Volwassenen in Borger-Odoorn

Volwassenen (19-65 jaar) West Maas en Waal

Volwassenen in Assen

Regionale VTV Levensverwachting en sterftecijfers. Referent: Drs. M.J.J.C. Poos, R.I.V.M.

Volwassenen in Hoogeveen

Transcriptie:

Ouderen in 2011 Resultaten van een onderzoek naar gezondheid en welzijn van 65-plussers GGD

Colofon GGD, december 2011 Overname van gegevens is toegestaan, mits voorzien van bronvermelding. Auteur: M. Moerman Foto omslag: G. erveld Uitgave: Afdeling Epidemiologie, Gezondheidsbevordering en Beleid GGD Postbus 6062 4000 HB Tiel Telefoon: (0344) 69 87 00 info@ggd.regiorivierenland.nl www.ggdrivierenland.nl Het verzorgingsgebied van GGD omvat de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel en Zaltbommel.

Samenvatting De monitorcyclus en lokaal gezondheidsbeleid gemeenten Elk jaar onderzoekt de GGD, in opdracht van de gemeenten, de gezondheidssituatie van een leeftijdsgroep, zodat na vier jaar de totale bevolking in beeld is. Door het herhalen van de onderzoeken volgt de GGD de gezondheid van de bevolking en worden trends zichtbaar. Gemeenten zijn verplicht iedere vier jaar een nota gezondheidsbeleid te schrijven, gebaseerd op de gezondheidssituatie van de eigen inwoners. De gezondheidsmonitorcyclus helpt hen hierbij. Binnen deze monitorcyclus is eind 2010 het ouderenonderzoek voor de tweede keer uitgevoerd. Door landelijke afspraken wordt eind 2012 voor de derde keer een ouderenonderzoek uitgevoerd, tegelijk met de volwassenenmonitor. Onderzoeksmethode Het onderzoek is in het najaar van 2010 uitgevoerd onder een willekeurig geselecteerde groep zelfstandig wonende 65-plussers in regio. Van de 2620 verstuurde vragenlijsten waren er 1555 bruikbaar voor analyse, waardoor de bruikbare respons voor de regio uitkomt op 59%. De resultaten zijn representatief (naar leeftijd en geslacht) voor zelfstandig wonende ouderen, maar iets gunstiger dan in werkelijkheid: lager opgeleiden en ongezondere mensen doen minder vaak mee aan onderzoek. Wie zijn de ouderen? De groep 65-plussers in de regio bestaat voor 56% uit vrouwen. Vier procent van de ouderen in de regio is van niet-nederlandse herkomst. Een op de drie woont alleen. Zeventig procent van de ouderen is laag opgeleid (lager onderwijs, LBO of MAVO). Elf procent van de ouderen heeft het voorgaande jaar moeite gehad met rondkomen en voor een kwart van de 65-plussers is de AOW de enige inkomstenbron. Lichamelijke gezondheid Bij de beoordeling van de eigen gezondheid spelen naast lichamelijke gezondheid ook het sociaal en psychisch functioneren een rol. Hoe slechter iemand zijn of haar eigen gezondheid ervaart, hoe hoger de kans op overlijden. In vindt 70% de eigen gezondheid (zeer) goed of uitstekend en 30% vindt de eigen gezondheid matig of slecht. In de regio geeft 82% van de ouderen aan minstens één chronische aandoening te hebben. De drie meest voorkomende aandoeningen zijn: hoge bloeddruk, gewrichtsslijtage van heup/knie en suikerziekte. Van de ouderen in de regio wordt 53% door een chronische aandoening belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden thuis, in werk of in vrije tijd. Eén op de drie ouderen heeft één of meer lichamelijke beperkingen: 26% in mobiliteit (bukken, dragen, lopen), 11% in het horen en 9% in het zien. Mede daardoor geeft 31% van de 65-plussers aan dat het uitvoeren van één of meer huishoudelijke werkzaamheden niet meer lukt. Het vaakst hebben ouderen moeite met zware huishoudelijke werkzaamheden (zoals ramen zemen) en met bedden verschonen. In heeft 18% van de ouderen in de afgelopen drie maanden een valongeval gehad. De meesten vallen in en om het huis. Van alle 65-plussers in de regio heeft 11% belangstelling voor een cursus valpreventie. Eén op de vijf ouderen (19%) gebruikte slaap- of kalmeringsmiddelen in de voorgaande twee weken. Veertien procent van alle ouderen slikt deze middelen al langer dan 2 jaar. 3

Psychische gezondheid Geestelijke gezondheid wordt vaak gezien als de mate waarin psychische klachten afwezig zijn. Van de 65-plussers in regio is 20% psychisch ongezond. Ook bij ouderen is er een groot verlies aan kwaliteit van leven door het risico op een angststoornis of depressie: 34% heeft een matig risico op een angststoornis of depressie en 2% een hoog risico. Een uiting van psychische ongezondheid is het hebben van een probleem dat dag en nacht bezighoudt: 21% heeft dit. Problemen die het vaakst genoemd worden, zijn problemen met de lichamelijke gezondheid (10%), zorg om (klein)kinderen (8%) en zorg om partner (6%). Leefstijl Een verandering in leefstijl kan ook op oudere leeftijd nog gezondheidswinst opleveren. De meeste ouderen beginnen de dag met een ontbijt (93%). Driekwart gebruikt dagelijks een warme maaltijd, 71% eet dagelijks fruit, 66% eet dagelijks groente en 74% eet minimaal 1 keer per week vis. Achttien procent van de ouderen gebruikt vitamine D supplementen. Bijna driekwart van de ouderen voldoet niet aan de vochtnorm; ze drinken te weinig (minder dan 9 glazen/kopjes per dag). Ruim de helft van de 65-plussers in de regio (56%) voldoet aan de beweegnorm: minimaal 5 dagen per week een half uur matig intensief bewegen. Een lichamelijke beperking is de belangrijkste reden om niet méér te bewegen dan men al doet. Overgewicht is vaak het gevolg van een verkeerde leefstijl. Van de ouderen in de regio heeft 63% overgewicht (45% overgewicht en 18% ernstig overgewicht). Twaalf procent van de ouderen rookt en bijna een kwart (23%) van de 65-plussers drinkt meer dan de Gezondheidsraad adviseert (maximaal 14 glazen alcohol per week voor mannen en maximaal 7 glazen alcohol per week voor vrouwen). Drie procent van de 65-plussers in heeft wel eens vragen over seksualiteit, 13% vindt dat er meer aandacht moet zijn voor seksualiteit bij ouderen. Omgeving Acht op de tien ouderen in (82%) woont in een eengezinswoning of flat, 16% woont in woning voor ouderen (zelfstandige seniorenwoning, woongemeenschap voor ouderen, serviceflat, etc.) en 3% woont in een ander type woning. Van de ouderen woont (58%) in een koopwoning. Een kwart van de ouderen in de regio wil verhuizen. Ook voor ouderen is een gezond binnenmilieu van belang. Echter, ruim de helft van de ouderen ventileert de woonkamer onvoldoende. Met het stijgen van de leeftijd wordt vervoer moeilijker. Vijf procent van de ouderen heeft (bijna) altijd problemen met vervoer waardoor ze niet komen waar ze wel zouden willen zijn; 19% heeft soms te maken met deze vervoersproblemen. Veiligheid is meer dan de afwezigheid van criminaliteit, het heeft ook te maken met het gevoel van veiligheid. Acht procent van de ouderen in de regio voelt zich overdag soms of vaak onveilig en 19% s avonds of s nachts. Blootstelling aan geluid vormt een belangrijk probleem voor de volksgezondheid in Nederland. In de vragenlijst is gevraagd in hoeverre men hinder ondervindt van verschillende geluidsbronnen. Ouderen ervaren vooral ernstige geluidshinder door brommers en scooters (8% van de ouderen in ). 4

Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring wordt gepleegd. Hierbij kan het gaan om psychisch of emotioneel geweld, lichamelijk geweld, ongewenste seksuele toenadering en seksueel misbruik. In geeft 5% van de 65-plussers aan (ooit) slachtoffer te zijn (geweest) van huiselijk geweld. Eenzaamheid komt voor onder alle leeftijden. In de regio is 8% van de zelfstandig wonende ouderen (zeer) ernstig eenzaam en 36% is matig eenzaam. Binnen het geheel van zorg neemt informele zorg of mantelzorg een belangrijke plaats in. Veertien procent van de ouderen ontvangt momenteel mantelzorg. De mantelzorg bestaat vooral uit hulp in huishouding, financiële administratie en begeleiding en vervoer. Twaalf procent van de ouderen geeft momenteel zelf mantelzorg. Voorzieningen Een goed functionerend en adequaat aanbod van welzijnsvoorzieningen stelt oudere mensen in staat om deel te blijven nemen aan maatschappelijke activiteiten en om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Ouderen in maken vooral gebruik van hulp bij administratieve en financiële activiteiten, recreatieve/culturele - en sport activiteiten voor ouderen en van vervoersvoorzieningen. Voor een aantal voorzieningen geldt dat er relatief veel ouderen zijn die aangeven de voorziening niet te gebruiken terwijl men er wel behoefte aan heeft. Het gaat hierbij om hulp in en om huis van een vrijwilliger, bewegingsactiviteiten voor ouderen, vervoer naar voorzieningen en personenalarmering. Over het algemeen zijn de meeste ouderen wel bekend met de diensten waarnaar is gevraagd. Het minst bekend zijn de ouderenadviseur en de Eettafel; bij 8% resp. 7% onbekend. Om gebruik te kunnen maken van het aanbod aan voorzieningen, moet ouderen weten hoe ze een voorziening moeten aanvragen. De Thuiszorg, woningaanpassing, vervoersvoorziening en activiteiten voor ouderen zijn de voorzieningen waarvan veel ouderen wel weten hoe die aan te vragen zijn. Schuldhulpverlening is de voorziening die het minst bekend is. Dat voorzieningen op een acceptabele afstand van het woonadres beschikbaar zijn, kan helpen om ouderen zelfstandig naar deze voorzieningen toe te laten gaan. Echter, veel voorzieningen zijn volgens ouderen te ver weg: gemeenteloket (38%), bank (32%), zorgloket (32%), polikliniek (29%) en de bibliotheek (21%). Gezondheidsverschillen Bij de analyses van de resultaten is bekeken of er verschillen bestaan tussen de verschillende leeftijdsgroepen, tussen mannen en vrouwen, tussen de hoog- en laagopgeleiden en tussen ouderen uit de regio en ouderen uit -Nederland. In deze rapportage wordt alleen over verschillen gesproken als de percentages tussen groepen minstens 5% van elkaar verschillen. Gezondheidsverschillen tussen hoog- en laagopgeleiden Er is een groot verschil in gezondheid tussen hoog- en laagopgeleiden. Lager opgeleiden hebben meer chronische aandoeningen, vaker een lichamelijke beperking (horen/zien/mobiliteit), zijn vaker psychisch ongezond en hebben een hoger risico op een angststoornis of een depressie. Lager opgeleiden voelen zich ook vaker onveilig. 5

Door de slechtere gezondheid zijn lager opgeleiden vaker belemmerd in hun bezigheden, hebben ze meer problemen met vervoer en krijgen ze vaker mantelzorg. Ook hebben ze vaker alleen AOW, meer moeite met rondkomen en weten ze minder goed waar ze voorzieningen kunnen aanvragen. Verschillen tussen ouderen in en -Nederland In zijn iets meer ouderen psychisch ongezond. Wat betreft leefstijl valt op dat minder ouderen dagelijks groente en een warme maaltijd nuttigen, dat er minder gefietst en gewandeld wordt en minder gesport (anders dan ouderensport). Verder valt op dat minder ouderen weten waar ze een bepaalde voorziening moeten aanvragen. Voorzieningen zijn vaker te ver weg. Iets meer ouderen moeten rondkomen van alleen AOW. Het rapport sluit af met aanbevelingen aan de gemeenten. Geadviseerd wordt door te gaan met lopende activiteiten en aan te sluiten bij ontwikkelingen in de regio. Ook wordt aangegeven waarom gemeenten de gezondheid van hun ouderen dienen te bewaken en te bevorderen. 6

Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding 9 1.1 Gemeentelijke verantwoordelijkheid 9 1.2 Doelstelling ouderenmonitor 2010-2011 10 Hoofdstuk 2 Methode en respons 11 2.1 Onderzoekspopulatie 11 2.2 Onderzoeksopzet 11 2.3 Vragenlijst 11 2.4 Respons 12 2.5 Weging 12 2.6 Gegevensverwerking en analyse 12 Hoofdstuk 3 Achtergrondkenmerken 13 3.1 Inleiding 13 3.2 Geslacht en leeftijd 13 3.3 Burgerlijke staat en samenstelling huishouden 14 3.4 Opleiding 14 3.5 Etniciteit 15 3.6 Financiële situatie 16 Hoofdstuk 4 Lichamelijke gezondheid 17 4.1 Ervaren gezondheid 17 4.2 Ziekten en aandoeningen 18 4.3 Beperkingen 19 4.4 Valongevallen 21 4.5 Slaap- en kalmeringsmiddelen 22 Hoofdstuk 5 Psychische gezondheid 25 5.1 Psychische gezondheid 25 5.2 Risico op angststoornissen en depressie 25 5.3 Ervaren problemen 26 5.4 Regie over eigen leven 26 Hoofdstuk 6 Leefstijl 27 6.1 Voeding 27 6.2 Bewegen 29 6.3 Overgewicht 30 6.4 Roken 31 6.5 Alcoholgebruik 31 6.6 Seksualiteit 32 Hoofdstuk 7 Omgeving 33 7.1 Woonsituatie en verhuiswens 33 7.2 Binnenmilieu 33 7.3 Vervoer 34 7.4 Ervaren veiligheid 34 7.5 Geluidshinder 35 7.6 Huiselijk geweld 36 7.7 Eenzaamheid 36 7

7.8 Mantelzorg ontvangen en geven 37 Hoofdstuk 8 Voorzieningen 39 8.1 Gebruik en behoefte voorzieningen 39 8.2 Bekendheid met aanvragen van voorzieningen 40 8.3 Bereikbaarheid voorzieningen 40 Hoofdstuk 9 Trends en verschillen in gezondheid 43 9.1 Vergelijking gezondheid ouderen nu met die in 2005 43 9.2 Gezondheidsverschillen hoog- en laagopgeleiden 43 Hoofdstuk 10 Conclusies en aanbevelingen 47 Conclusies 47 Aanbevelingen 48 Overzichtstabel met de belangrijkste resultaten 53 Referenties 55 Tabellenboek Bijlage: Vragenlijst 8

Hoofdstuk 1 Inleiding Leeswijzer: Deze rapportage beschrijft de resultaten van de Ouderenmonitor 2010-2011 voor de regio. Het rapport begint met een samenvatting, voor de snelle lezer biedt deze een kort overzicht van de resultaten. De eerste hoofdstukken beschrijven de doelstelling, opzet en methode van de ouderenmonitor. Vanaf hoofdstuk 3 volgen achtereenvolgens de hoofdstukken met resultaten, te beginnen met de achtergrondkenmerken. In hoofdstuk 9 Trends en verschillen wordt de gezondheid van ouderen nu vergeleken met die in 2005. Ook worden verschillen samenhangend met sociaaleconomische positie (opleiding) beschreven. Hoofdstuk 10 beschrijft de conclusies van het onderzoek met daarbij een aantal aanbevelingen. Een overzichtstabel en een tabellenboek sluiten dit rapport af. In de bijlage de vragenlijst die voor het onderzoek is gebruikt. 1.1 Gemeentelijke verantwoordelijkheid De Wet publieke gezondheid (Wpg) verplicht gemeenten actief te zijn op het gebied van de volksgezondheid. Aan de Wpg is een specifiek artikel over de ouderengezondheidszorg toegevoegd, dat per 1 juli 2010 in werking is getreden. In artikel 5a is de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventief gezondheidsbeleid voor ouderen vastgelegd. In de woorden van de toenmalige minister van Volksgezondheid (de heer Klink) draagt de gemeente daarmee zorg voor het monitoren, signaleren en voorkomen van gezondheidsproblemen bij ouderen boven de 65 jaar. Op grond van de Wpg dient elke gemeenteraad elke vier jaar een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid vast te stellen. De nota moet gebaseerd zijn op inzicht in de gezondheidssituatie van de lokale bevolking die op gestandaardiseerde wijze en middels epidemiologische analyses verkregen wordt. De uitvoering van epidemiologisch onderzoek is door gemeenten weggezet bij hun GGD. De GGD en in Gelderland en Overijssel geven gezamenlijk vorm aan deze taak in de vorm van een monitorcyclus (tabel 1). Door deze samenwerking kan efficiënter gewerkt worden, zijn de uitkomsten onderling vergelijkbaar en is er een referentiecijfer beschikbaar. Omdat de problematiek in de verschillende leeftijdsgroepen (kinderen, jeugd, volwassenen en ouderen) verschilt, worden er vier verschillende monitors uitgevoerd. Door de monitors te herhalen kunnen veranderingen in de gezondheid van de bevolking worden gesignaleerd en worden trends zichtbaar. In dit kader werd in het najaar van 2010 de ouderenmonitor onder 65-plussers voor de tweede keer uitgevoerd. In 2005 werd de eerste ouderenmonitor uitgevoerd. Door landelijke afspraken tussen CBS, RIVM en GGD Nederland voeren alle GGD-en in Nederland in 2012 opnieuw een ouderenmonitor uit, tegelijk met de volwassenenmonitor. Tabel 1: Monitorcyclus Jaar Monitor Doelgroep 2003 E-MOVO, jeugdmonitor klas 2 en 4 van het VO 2005 Ouderenmonitor zelfstandig wonende 65-plussers 2007 E-MOVO, jeugdmonitor klas 2 en 4 van het VO 2008 Volwassenenmonitor 19 t/m 64 jaar 2009 Kindermonitor 0 t/m 11 jaar 2010 Ouderenmonitor zelfstandig wonende 65-plussers 2011 E-MOVO, jeugdmonitor klas 2 en 4 van het VO 2012 Volwassenen- en ouderenmonitor 19 t/m 64 jaar en 65-plussers 9

1.2 Doelstelling ouderenmonitor 2010-2011 Het doel van het onderzoek is het bieden van inzicht in de gezondheid van zelfstandig wonende ouderen in de leeftijd van 65 jaar en ouder in en in factoren die de gezondheid beïnvloeden. Hiermee wil de GGD een constructieve bijdrage leveren aan het regionale, lokale én integrale gezondheidsbeleid. Ouderen die in instellingen wonen vallen buiten het bereik van dit onderzoek, omdat de preventieve gezondheidszorg voor ouderen zoals beschreven in de Wpg, zich in eerste instantie niet richt op deze groep ouderen. De term gezond ouder worden (healthy ageing) staat centraal in de preventieve gezondheidszorg voor ouderen. Gezond ouder worden staat voor het proces waarin de kansen op lichamelijke, sociale en geestelijke gezondheid worden geoptimaliseerd zodat ouderen actief aan de samenleving kunnen deelnemen en een onafhankelijk leven kunnen leiden met een goede levenskwaliteit. Het gaat bij gezond ouder worden niet alleen om het voorkomen en uitstellen van ziekten en sterfte, maar vooral ook om het voorkómen en terugdringen van beperkingen in het functioneren en het bevorderen van de zelfredzaamheid, participatie en een goede kwaliteit van leven (Zantinge et al., 2011). 10

Hoofdstuk 2 Methode en respons 2.1 Onderzoekspopulatie De ouderenmonitor is uitgevoerd in alle 9 gemeenten in regio. Onder inwoners in de leeftijd van 65 jaar en ouder is een gezondheidsvragenlijst verspreid. Met behulp van de gemeentelijke basisadministratie is hiervoor een aselecte steekproef getrokken. Tabel 2 geeft het aantal 65-plussers in regio weer. Tabel 2: Aantal 65-plussers in mannen vrouwen 13.003 16.313 29.316 Uit elke gemeente zijn naar rato 65-plussers in de steekproef opgenomen, zodat betrouwbare uitspraken op regioniveau kunnen worden gedaan. In de gemeente Culemborg is de steekproef extra opgehoogd om op gemeente- en ook op wijkniveau (Terweijde) betrouwbare uitspraken te kunnen doen. In totaal zijn in regio 2620 vragenlijsten uitgezet. 2.2 Onderzoeksopzet Voor de versturing van de uitnodiging om deel te nemen aan deze monitor, is een bestand met naam en adres van de personen in de steekproef aan een extern bedrijf toevertrouwd dat zorg droeg voor de verzending. Aan alle personen uit dit aanschrijfbestand is eind september 2010 de eerste uitnodiging. Iedereen ontving een uitnodigingskaart met daarop een inlogcode om via internet de vragenlijst in te vullen. Na het invullen van de digitale vragenlijst kregen de respondenten een persoonlijk leefstijladvies gericht op gezond ouder worden en vitaal blijven. Aan de hand van de inlogcode, die de deelnemers invoerden bij het invullen van de vragenlijst, kon worden bijgehouden welke personen hadden deelgenomen aan het onderzoek. Deze personen werden vervolgens verwijderd uit het aanschrijfbestand. Tevens werden de personen die (telefonisch) te kennen gaven niet te willen deelnemen aan het onderzoek en de personen waarvan het adres onjuist bleek te zijn, uit het aanschrijfbestand verwijderd. Aan de resterende personen in het aanschrijfbestand werd half oktober een herinneringsbrief gestuurd, waarbij een schriftelijke vragenlijst werd toegevoegd, zodat men naast de digitale mogelijkheid ook de mogelijkheid kreeg de vragenlijst op schrift in te vullen. Tot slot is half november een tweede herinnering verstuurd om nogmaals te vragen of men bereid was deel te nemen aan het onderzoek. De teruggestuurde vragenlijsten zijn door het externe bedrijf ingescand. Door de GGD zijn deze ingescande vragenlijsten samen met de ingevulde digitale vragenlijsten verwerkt tot een databestand, waarin alleen de antwoorden van de respondenten op de vragenlijsten zijn opgenomen, dus geen naam en adresgegevens, zodat de privacy van de deelnemers is gewaarborgd. 2.3 Vragenlijst De vragenlijst bestond uit een basis en een keuzegedeelte. Het basisgedeelte bestond uit vragen waarover een hoge mate van consensus bestond tussen de deelnemende GGD en onderling en waarvan ook een sterke relevantie voor toekomstig beleid uitgaat. 11

Daarnaast werden ook indicatoren van de inspectie Openbare Gezondheidszorg opgenomen. Het keuzegedeelte werd bepaald door de wensen van de 81 gemeenten in -Nederland. Dit resulteerde in één en dezelfde vragenlijst voor alle GGD en, met uitzondering van GGD IJsselland die een extra deel keuzevragen heeft toegevoegd. Indien aanwezig is in de vragenlijst gebruik gemaakt van standaardvraagstellingen van de Lokale en Nationale Monitor Gezondheid. De vragenlijst bestond uit vragen over de volgende onderwerpen: achtergrondkenmerken, lichamelijke en geestelijke gezondheid, zelfredzaamheid en zorg, vervoer, welzijn, mantelzorg ontvangen, mantelzorg geven, welzijnsvoorzieningen, sociale omgeving en vrije tijd, gedrag en leefstijl, negatieve ervaringen in huiselijke kring, woonsituatie en financiële situatie. 2.4 Respons Van de 2620 verstuurde vragenlijsten in de regio waren er 1555 bruikbaar voor analyse, waardoor de bruikbare respons voor de regio uitkomt op 59%. Hiervan heeft een kwart de vragenlijst digitaal ingevuld en driekwart schriftelijk. 2.5 Weging Om de uitkomsten van de respondenten representatief te maken voor de gehele regio worden de gegevens gecorrigeerd. De gegevens van de respondenten worden daarvoor gewogen naar de werkelijke geslachts- en leeftijdsverdeling van de bevolking van 65 jaar en ouder in de gemeenten. Alle analyses zijn dan ook uitgevoerd op een gewogen bestand. In dit rapport en in het tabellenboek worden gewogen prevalenties gepresenteerd. 2.6 Gegevensverwerking en analyse De resultaten in deze rapportage worden weergegeven in percentages. Het kan door afronding voorkomen dat de percentages in de figuren en tabellen niet precies optellen tot 100%. De resultaten in het tabellenboek zijn weergegeven naar leeftijd en geslacht. Deze rapportage beschrijft de resultaten voor de gehele regio. Bij de beschrijving van de resultaten wordt telkens bekeken of er verschillen bestaan tussen de leeftijdsgroepen (65-75, 75+) en tussen geslacht. In een apart hoofdstuk wordt ingegaan op verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden en tussen en -Nederland. In het algemeen zullen gevonden percentages van de groepen altijd wel iets van elkaar verschillen. In deze rapportage wordt alleen over verschillen gesproken als de percentages minstens 5% van elkaar verschillen. De analyses zijn gedaan met het statistische pakket SPSS voor Windows versie 17.0 en 18.0. 12

Hoofdstuk 3 Achtergrondkenmerken 3.1 Inleiding Gezondheid is gerelateerd aan verschillende achtergrondkenmerken. Het gaat hierbij om: Leeftijd: de (ervaren) gezondheid neemt af met de leeftijd. Geslacht: sommige aandoeningen komen bij vrouwen meer voor dan bij mannen en omgekeerd. Samenstelling huishouden: alleenstaanden hebben vaker een minder goede gezondheid dan ouderen die samenwonen met een partner. Sociaaleconomische positie: laagopgeleide ouderen en ouderen met een laag inkomen hebben vaker een minder goede gezondheid dan hoog opgeleide ouderen en ouderen met een hoog inkomen. Etniciteit: allochtone ouderen hebben vaker een slechtere gezondheid dan autochtone ouderen. Demografische kenmerken spelen een belangrijke rol bij het verklaren van verschillen in gezondheid, welzijn, zorgconsumptie en -behoefte. Met het stijgen van de leeftijd verandert de samenstelling van de bevolking. Het aandeel vrouwen en het aantal alleenstaanden neemt toe naarmate de groep ouder wordt. Het opleidingsniveau is gemiddeld genomen lager dan dat van jongere leeftijdsgroepen en een aanzienlijke groep ouderen heeft een laag inkomen. In dit hoofdstuk worden de achtergrondkenmerken geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, samenstelling huishouden, opleiding, etniciteit en financiële situatie beschreven. 3.2 Geslacht en leeftijd Het onderzoek is uitgevoerd onder zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder. Door weging is de onderzoeksgroep representatief gemaakt voor de samenstelling van de ouderenpopulatie wat betreft leeftijd en geslacht. Op 1 januari 2010 telde Nederland bijna 2,6 miljoen 65-plussers. Bijna 16% van de bevolking was op dat moment ouder dan 65 jaar. Van alle 65-plussers is meer dan een kwart 80 jaar of ouder, wat neerkomt op 4% van de bevolking. Van alle ouderen is 43% man en 57% vrouw. Hoe hoger de leeftijd, hoe groter het aandeel vrouwen in de bevolking. Ongeveer 95% van de ouderen in Nederland woont zelfstandig (Zantinge et al., 2011). Volgens de prognose van het CBS zullen er in 2020 3,4 miljoen 65-plussers zijn, waarvan 0,8 miljoen 80-plussers (een kwart van de ouderen). Het CBS voorspelt verder dat in 2050 een kwart van de Nederlandse bevolking ouder dan 65 jaar is. Niet alleen worden we gemiddeld ouder, ook de groep oudste ouderen groeit gestaag. Het aandeel 80-plussers binnen de groep ouderen zal stijgen van 26% in 2009 tot 40% in 2050. Tabel 3 geeft de samenstelling weer van de onderzoeksgroep naar leeftijd en geslacht. Omdat dit gewogen percentages zijn, komen de cijfers voor de groep respondenten overeen met de daadwerkelijke verdeling van leeftijd in regio. Net als in Nederland is in 44% van alle ouderen man en 56% vrouw. Hoe hoger de leeftijd hoe groter het aandeel vrouwen. Zie tabel 3. Van alle ouderen is 23% ouder dan 80 jaar. Bijna 60% is jonger dan 75 jaar. 13

Tabel 3: Samenstelling 65-plussers naar geslacht en leeftijd mannen Leeftijd vrouwen 65-74 jaar 50 50 75-84 jaar 40 60 85+ 26 74 3.3 Burgerlijke staat en samenstelling huishouden Om een beeld te krijgen van de leefsituatie van ouderen is gekeken naar de burgerlijke staat en het aantal personen waaruit een huishouden bestaat. Ouderen (50-79 jarigen) die gescheiden, verweduwd of nooit gehuwd zijn, hebben een slechtere gezondheid dan gehuwde ouderen. Dit geldt voor zowel de fysieke als psychische gezondheid. Een verklaring voor de slechtere gezondheid is dat gescheiden ouderen en ouderen zonder partner geen steun en toeverlaat hebben bij hun (gezondheid)problemen, wat een negatieve invloed heeft op de gezondheid (Wingen & Otten, 2009). Relatief veel ouderen zijn alleenstaand. Binnen de groep 65-plussers in Nederland was op 1 januari 2009 het merendeel van de mannen (75%) gehuwd. Het aandeel gehuwden onder vrouwen was een stuk kleiner (45%). Bij ouderen is de sterfte van de partner de belangrijkste oorzaak van het alleen staan. Voor vrouwen speelt dit aanzienlijk meer dan voor mannen, omdat mannen op jongere leeftijd overlijden dan vrouwen en omdat mannen bovendien meestal een paar jaar ouder zijn dan hun partner. Er zijn bijna drie keer zoveel alleenstaande vrouwen als mannen van 65 jaar en ouder. Tabel 4: Burgerlijke staat en huishoudsamenstelling naar geslacht mannen vrouwen Burgerlijke staat gehuwd / geregistreerd partnerschap 80 48 63 samenwonend 3 1 2 ongehuwd, nooit gehuwd geweest 3 3 3 gescheiden, gescheiden levend 5 5 5 weduwe, weduwnaar 10 43 28 Huishoudsamenstelling éénpersoons huishouden (=alleenwonend) 18 47 34 Uit de tabel blijkt dat bijna tweederde gehuwd of samenwonend is, ruim een kwart verweduwd is en 5% gescheiden. Van alle 65-plussers voert een derde een eenpersoonshuishouden. Zoals kan worden verwacht, zijn er aanzienlijke verschillen tussen mannen en vrouwen. Vrouwen zijn veel vaker weduwe dan mannen en wonen ook veel vaker alleen dan mannen. Ook wat betreft leeftijd zijn er aanzienlijke verschillen. Van de 65-74 jarigen is 14% weduwe/ weduwnaar en woont 22% alleen, bij de 85-plussers zijn deze percentages opgelopen tot 61% (weduwe/weduwnaar) en 58% (alleenwonend). 3.4 Opleiding Opleiding geeft een indicatie voor de sociaaleconomische positie van de ouderen. Verschillen in opleidingsniveau hangen samen met verschillen in gezondheid, zowel wat betreft levensverwachting als gezonde levensjaren. 14

De levensverwachting van mannen met alleen lagere school is 74,1 jaar en mannen met een hbo- of wetenschappelijke opleiding leven gemiddeld 81,4 jaar. Laagopgeleide vrouwen hebben een levensverwachting van 78,9 jaar, terwijl hoger opgeleide vrouwen gemiddeld 85,3 jaar leven (Verweij & van der Lucht). Het opleidingsniveau neemt af met het stijgen van de leeftijd. Gemiddeld hebben mannen een hoger opleidingsniveau dan vrouwen. Het verschil in opleidingsniveau wordt groter met het toenemen van de leeftijd. In het onderzoek is gevraagd naar de hoogst genoten opleiding van de ouderen. Bijna driekwart van de ouderen in is laag opgeleid: 25% heeft geen of alleen lager onderwijs en 48% MAVO/LBO. Twaalf procent van de ouderen is hoog opgeleid. Vrouwen zijn vaker laag opgeleid dan mannen (85% vs. 59%). De groep 65-74 jarigen is vaker hoog opgeleid dan de 75-plussers (15% vs. 7%). Tabel 5: Opleidingsniveau naar leeftijd en geslacht mannen vrouwen 65-74 jarigen Geen/alleen lager onderwijs 15 16 15 LBO/MAVO 41 68 54 MBO/HAVO/VWO 21 9 15 HBO/WO 23 7 15 75 plussers Geen/alleen lager onderwijs 30 44 39 LBO/MAVO 35 42 40 MBO/HAVO/VWO 22 10 14 HBO/WO 12 4 7 3.5 Etniciteit Om inzicht te krijgen in de etniciteit van de doelgroep is gevraagd naar het geboorteland van de respondent zelf en naar het geboorteland van diens ouders. De gezondheidstoestand van allochtonen is over het algemeen minder goed dan die van autochtone Nederlanders. Er blijken echter wel enkele uitzonderingen te bestaan, zowel wat betreft gezondheidsprobleem als herkomstgroep. Ook het zorggebruik van allochtonen wijkt af van dat van autochtone Nederlanders, maar niet altijd ten nadele van allochtonen. Verschillen in het zorggebruik tussen allochtone en autochtone Nederlanders variëren sterk tussen het soort zorgvoorziening en tussen herkomstgroepen (Verweij et al., 2010). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de definitie van het CBS om iemand als allochtoon of autochtoon te classificeren. Volgens die definitie wordt iemand tot de allochtone bevolkingsgroep gerekend, wanneer ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Een persoon wordt gerekend tot de autochtone bevolkingsgroep als beide ouders in Nederland zijn geboren, ongeacht het geboorteland van de persoon zelf. 15

In 2010 waren er op het totaal van ruim 2,5 miljoen 65-plussers: 313 743 allochtone ouderen (178 328 eerste generatie allochtoon) en 2 224 585 autochtone ouderen. Dit betekent dat van de ouderen in Nederland 12,4% allochtoon is (CBS, 2010). Vier procent van de ouderen in is van niet-nederlandse afkomst. Twee procent is in Nederlands-Indië geboren, 1% in Marokko en 1% in diverse andere landen. 3.6 Financiële situatie In de vragenlijst is niet het precieze inkomen van de respondenten nagevraagd, omdat deze vraag vaak niet wordt ingevuld en leidt tot een lagere respons. In plaats daarvan is gevraagd naar de moeite die men heeft om rond te komen met het eigen inkomen en of het (gezamenlijk) inkomen bestaat uit alleen een AOW-uitkering. Tabel 6: Percentage ouderen dat moeite heeft met rondkomen en percentage ouderen dat alleen AOW krijgt mannen vrouwen AOW als enige inkomstenbron 19 28 24 Heeft moeite met rondkomen 12 11 11 Voor 24% van de ouderen is de AOW de enige inkomstenbron. Vrouwen hebben duidelijk een slechtere inkomenspositie: 28% van de vrouwen dient rond te komen van alleen AOW vs. 19 % van de mannen. Elf procent van de ouderen heeft het voorgaande jaar moeite gehad met rondkomen. 16

Hoofdstuk 4 Lichamelijke gezondheid Met het toenemen van de leeftijd neemt de kans op het krijgen van ziekten en beperkingen toe. Vaak hangt het optreden van een ziekte samen met één of meer beperkingen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de lichamelijke gezondheid van ouderen in. Allereerst is gekeken naar het oordeel van de oudere over de eigen gezondheid (4.1). Vervolgens wordt dit oordeel in perspectief gezet door te kijken naar chronische ziekten en aandoeningen (4.2) en beperkingen (4.3) die ouderen hebben. Paragraaf 4.4 beschrijft het voorkomen van valongevallen bij ouderen en het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen (4.5). 4.1 Ervaren gezondheid Ervaren gezondheid, ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving genoemd, weerspiegelt het oordeel over de eigen gezondheid van de oudere. Vragen naar de ervaren gezondheid van volwassenen is eigenlijk een vraag naar de gezondheidsbeleving van een persoon. Wie positief oordeelt over de eigen gezondheid heeft vaak ook een gezonde houding ten aanzien van het eigen welbevinden. Hoewel de lichamelijke gezondheid voor veel mensen zwaarwegend is, spelen sociaal en psychisch functioneren veelal ook een rol in het oordeel over de eigen gezondheid. Dat totale oordeel geeft een indicatie over hoe men wat gezondheid betreft in het leven staat. Hoe slechter iemand zijn of haar eigen gezondheid ervaart, hoe hoger de kans op overlijden (Deeg, 2009). Uit landelijke cijfers van het CBS blijkt dat ongeveer de helft van de Nederlanders boven de 75 jaar zich (zeer) gezond voelt. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. In de leeftijdsgroep 65-75 jaar ligt dit percentage nog iets hoger: rond de 60%. Hoewel veel ouderen gezondheidsproblemen hebben, beoordelen zij hun eigen situatie niet als ongezond. Men accepteert dat een verslechtering van de gezondheid bij de leeftijd hoort. De ervaren gezondheid lijkt niet zozeer samen te hangen met de aan- of afwezigheid van ziekten, maar meer met factoren die te maken hebben met welbevinden, zingeving, sociale contacten, veerkracht en de mate waarin men in staat is zelf problemen op te lossen. In vindt 70% de eigen gezondheid (zeer) goed of uitstekend en 30% vindt de eigen gezondheid matig of slecht. 50 40 30 20 mannen vrouwen 10 0 65-74 jr 75 + totaal Figuur 1: Percentage ouderen dat de eigen gezondheid als matig/slecht ervaart, naar leeftijd en geslacht (in %) 17

Uit de figuur blijkt dat de ervaren gezondheid van vrouwen slechter is dan die van mannen (33% vs. 26% ervaart de eigen gezondheid als matig tot slecht). Zoals te verwachten ervaart de groep 75- plussers de eigen gezondheid vaker als matig tot slecht dan de groep 65-74 jarigen (41 % vs. 22%). Hoe gezond men zich voelt hangt sterk samen met de aan- of afwezigheid van ziekten en aandoeningen: hoe meer aandoeningen hoe ongezonder men zich voelt. 4.2 Ziekten en aandoeningen Het vóórkomen van ziekten en aandoeningen in een bevolking is een maat voor de gezondheidstoestand van die bevolking. Landelijk heeft van alle 65-plussers ongeveer de helft een chronische ziekte. Vrouwen hebben vaker een chronische aandoening dan mannen. Het geschatte percentage ouderen met één of meerdere chronische ziekten (inclusief hoge bloeddruk en een hoge cholesterolwaarde) ligt rond de 60%. Op basis van huisartsenregistraties zijn schattingen gemaakt van het aantal mensen met een bepaalde chronische ziekte of aandoening. Hieruit bleek dat gezichtsstoornissen het meest voorkomen bij ouderen. In 2007 hadden ongeveer 450.000 ouderen een gezichtsstoornis; in driekwart van de gevallen betrof dit staar. Vooral vrouwen lijden aan gezichtsstoornissen. Andere veelvoorkomende ziekten bij ouderen zijn coronaire hartziekten, artrose, diabetes en slechthorendheid. Ruim de helft van alle ouderen met een coronaire hartziekten is man. Artrose en diabetes daarentegen komen meer bij vrouwen voor. Slechthorendheid komt ongeveer even vaak bij mannen als bij vrouwen voor. Van de chronische ziekten zijn artrose en gewrichtsontstekingen veruit de belangrijkste oorzaken voor ADL-beperkingen, gevolgd door rugaandoeningen. Ook het grootste deel van de mobiliteitsbeperkingen is aan deze chronische aandoeningen toe te schrijven. Artrose, nek- en rugklachten, osteoporose en heupfracturen komen veel vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Vanaf het eind van de jaren negentig is het aantal mensen van 65 jaar en ouder met diabetes sterk toegenomen. De stijging was het grootst onder mannen. Het gaat hierbij niet alleen om een absolute stijging als gevolg van de vergrijzing, maar ook om een relatieve stijging als gevolg van een toename van overgewicht, toename van de levensverwachting en een eerdere diagnose (Zantinge et al., 2011) Bij de ouderenmonitor is aan de 65-plussers gevraagd te rapporteren welke chronische ziekten of aandoeningen ze in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek hebben (gehad). In de regio geeft 82% van de ouderen aan minstens één chronische aandoening te hebben. In regio komen gewrichtsslijtage van heupen of knieën (38%), hoge bloeddruk (37%) en suikerziekte (18%) het meeste voor. Voor de meeste aandoeningen geldt dat zij meer voorkomen bij vrouwen dan bij mannen. Alleen hartaandoeningen komen meer voor bij mannen. Zoals verwacht heeft de groep 75-plussers vaker minstens één aandoening dan de groep 65-74 jarigen (90% vs. 77%). Tabel 7 geeft weer welke aandoeningen de ouderen hebben. Aan de ouderen is ook gevraagd of ze door hun langdurige ziekten of aandoeningen worden belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden thuis, op het werk of bij vrijetijdsbesteding. In blijkt dit bij 53% van de 65-plussers het geval te zijn. Meer vrouwen dan mannen geven aan belemmerd te zijn door een chronische ziekte (60% vs. 44%). Ook is er een aanzienlijk verschil tussen de leeftijdsgroepen: 66% van de 75-plussers wordt belemmerd door een chronische aandoening in vergelijking met 44% van de 65-74 jarigen. 18

Tabel 7: Vóórkomen van chronische ziekten en aandoeningen Chronische ziekte/aandoening mannen vrouwen Suikerziekte, diabetes 19 18 18 Beroerte, hersenbloeding, herseninfarct, TIA 8 6 7 Hartinfarct 9 3 6 Andere ernstige hartaandoening 12 8 10 Een vorm van kanker 8 8 8 Migraine, ernstige hoofdpijn 6 8 7 Hoge bloeddruk 33 39 37 Vernauwing bloedvaten in buik of benen 11 9 10 Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of 11 13 12 CARA/COPD Ernstige darmstoornissen langer dan 3 maanden 5 6 6 Psoriasis 4 2 3 Chronisch eczeem 4 3 4 Onvrijwillig urine verlies 4 20 13 Ernstige aandoening van de rug 16 18 17 Gewrichtsslijtage van heupen of knieën 28 47 38 Chronische gewrichtsontsteking 8 14 11 Andere ernstige aandoening van nek of schouder 13 15 14 Andere ernstige aandoening van elleboog, pols of hand 5 14 10 Botontkalking (osteoporose) 8 24 17 Ziekten van het zenuwstelsel (Parkinson, MS, epilepsie) 3 2 3 Duizeligheid met vallen 5 9 7 Prostaatklachten (niet prostaatkanker of prostaatontsteking) 17-9 4.3 Beperkingen Beperkingen kunnen zowel lichamelijk als cognitief van aard zijn. In het ouderenonderzoek is uitsluitend gevraagd naar lichamelijke beperkingen. Lichamelijke beperkingen zijn beperkingen in horen, zien, mobiliteit en beperkingen in het dagelijks leven. Met dit laatste worden ADL-activiteiten (=Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen) bedoeld, zoals traplopen, gaan zitten en opstaan uit een stoel, in en uit bed stappen, zichzelf volledig wassen en zich binnens- en buitenshuis verplaatsen. Onder ADL-beperkingen vallen onder andere problemen met traplopen, met gaan zitten en opstaan uit een stoel en met in en uit bed stappen. Wanneer iemand ADL-beperkingen krijgt, wordt het steeds lastiger om nog thuis te blijven wonen, omdat dit de zelfredzaamheid ernstig beperkt. De ouderenmonitor is een onderzoek onder zelfstandig wonende ouderen en daarom is gekozen om alleen beperkingen in horen, zien en mobiliteit na te vragen. Uit CBS gegevens blijkt dat in 2008 34% van de 65-plussers één of meer beperkingen ervaart in horen, zien, mobiliteit en/of ADL-activiteiten. Dit geldt voor 26% van de mannen en 46% van de vrouwen. Voor vrijwel elke lichamelijke beperking geldt dat een groter percentage vrouwen dan mannen deze beperking ervaart. Een uitzondering vormen beperkingen op het gebied van horen. Het grootste verschil tussen mannen en vrouwen doet zich voor op het vlak van mobiliteit. Van de mannen ervaart 14% beperkingen in mobiliteit; bij de vrouwen is dit ruim 32%. Het aandeel van ouderen met een beperking neemt toe met de leeftijd. Vanaf de leeftijd van ongeveer 80 jaar zijn er meer ouderen met, dan zonder een lichamelijke beperking. 19

Beperkingen hangen niet alleen samen met leeftijd en geslacht, maar ook met opleidingsniveau. Voor vrijwel elke lichamelijke beperking geldt dat deze bij een hoger opleidingsniveau minder vaak voorkomt, dan bij een lager opleidingsniveau. Voor de meeste lichamelijke beperkingen geldt dat de prevalentie in de afgelopen 20 jaar gelijk is gebleven. Gecombineerd met een toenemende levensverwachting en een groter aandeel van ouderen in de samenleving betekent dat een toename van het absolute aantal mensen met een lichamelijke beperking (Zantinge, 2011). Lichamelijke beperkingen zijn onderzocht door aan respondenten te vragen of zij meer of minder moeite of helemaal geen moeite hebben met de volgende activiteiten: - een gesprek volgen in een groep; - een gesprek voeren met 1 persoon; - lezen van kleine lettertjes in de krant; - herkennen van een gezicht op 4 meter afstand; - een voorwerp van 5 kg dragen over een afstand van 10 meter; - buigen en iets van de grond pakken; - 400 meter aan één stuk lopen. Het percentage ouderen met één of meer beperkingen in de gehele regio is 33%. Meer vrouwen dan mannen hebben één of meer lichamelijke beperkingen (39% vs. 24%). Lichamelijke beperkingen nemen ook toe met de leeftijd (49% van de 75-plussers heeft één of meer beperkingen vs. 21% van de 65-74 jarigen). In figuur 2 is het percentage ouderen dat één of meer gehoorbeperkingen, één of meer gezichtsbeperkingen of één of meer mobiliteitsbeperkingen heeft, weergegeven. 50 40 30 20 10 gehoor gezicht mobiliteit 0 65-74 jr 75 + totaal Figuur 2: Percentage ouderen dat één of meer beperkingen in horen, zien of mobiliteit heeft Uit de figuur blijkt dat mobiliteitsbeperkingen het meeste voorkomen; ouderen hebben hierbij vooral moeite met het dragen van voorwerpen. Om na te gaan of ouderen zich redden in het huishouden is gevraagd in hoeverre de respondenten in staat zijn een aantal huishoudelijke activiteiten uit te voeren. Het gaat hierbij om activiteiten als boodschappen doen, maaltijdbereiding, licht en zwaar huishoudelijk werk en gebruik maken van vervoer. Bijna één op de drie ouderen in (31%) kan één of meer huishoudelijke activiteiten niet geheel zelfstandig uitvoeren. Het niet geheel zelfstandig kunnen uitvoeren van taken neemt fors toe met de leeftijd: van de 75-plussers kan 51% één of meer huishoudelijke taken niet geheel zelfstandig uitvoeren vs. 16% van de 65-74 jarigen. In tabel 8 staat per huishoudelijke activiteit weergegeven hoeveel procent van de 65-plussers deze taken niet geheel zelfstandig kan uitvoeren. De taken die de 65-plussers in de regio het vaakst niet meer geheel zelfstandig kunnen uitvoeren, zijn het verrichten van zware huishoudelijke werkzaamheden en bedden verschonen en/of opmaken. 20

Tabel 8: Percentage ouderen dat huishoudelijke taken niet zelfstandig kan uitvoeren Kan niet geheel zelfstandig: 65-74 jr 75+ Ontbijt of lunch klaarmaken 1 5 2 Warm eten klaarmaken 4 14 8 Lichte huishoudelijke werkzaamheden 2 8 5 verrichten (bijv. stoffen) Zware huishoudelijke werkzaamheden 9 39 21 verrichten (bijv. stofzuigen, ramen zemen) Kleren wassen en strijken 9 24 15 Bedden verschonen en/of opmaken 8 32 18 Boodschappen doen 5 25 13 Gebruik maken van eigen of openbaar vervoer 4 29 14 Ontbijt of lunch klaarmaken Warm eten klaarmaken Lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten (bijv. stoffen) Zware huishoudelijke werkzaamheden verrichten (bijv. stofzuigen, ramen zemen) Kleren wassen en strijken Bedden verschonen en/of opmaken Boodschappen doen Gebruik maken van eigen of openbaar vervoer 60 50 40 30 20 10 0 65-69 jr 70-74 jr 75-79 jr 80-84 jr 85-89 jr Figuur 3: Percentage ouderen dat genoemde taak niet kan uitvoeren, per leeftijdscategorie 4.4 Valongevallen Vallen is een veel voorkomend ongeval bij ouderen. In de ouderenmonitor is gevraagd of men de afgelopen 3 maanden is gevallen, waar dit is gebeurd en hoe groot het letsel was als gevolg van de val. De ernst van het probleem rond vallen bij ouderen blijkt uit het grote aantal spoedeisende hulpbehandelingen, het hoge opname percentage na een dergelijke behandeling, de hoge kosten en het grote aantal doden. 21

Jaarlijks worden in Nederland 130.000 ouderen (55-plussers) medisch behandeld voor de gevolgen van een privé-ongeval (Consument en Veiligheid, 2010). Driekwart van deze ongevallen (95.000) is veroorzaakt door een val. Bij 37.000 ouderen is het letsel zo ernstig dat zij in het ziekenhuis opgenomen moeten worden. Van deze ouderen overlijden er jaarlijks 1.900. De kans op overlijden is vooral groot bij ouderen vanaf 75 jaar. In meer dan de helft van de valongelukken gaat het om botbreuken, vaak aan heup of bekken. Ook polsbreuken komen regelmatig voor. Valongelukken zijn pijnlijk, leiden vaak tot functionele beperkingen en verminderde kwaliteit van leven. Bij ouderen verloopt het genezingsproces langzamer en ontstaan vaak klachten van blijvende aard. Ouderen worden als gevolg van een val vaak onzekerder en angstiger, hetgeen de kans op een volgende val vergroot. Ook blijkt dat ouderen langere tijd na een valongeval beduidend minder actief zijn dan daarvoor. Dit betekent een directe bedreiging voor het behoud van mobiliteit, sociale netwerk en uiteindelijk de zelfstandigheid. Vaak zal na een ernstig valongeluk voor langere tijd een beroep op mantelzorg worden gedaan. Tabel 9 geeft de resultaten weer. Tabel 9: Valongevallen Mannen Vrouwen Is gevallen in afgelopen 3 maanden 14 21 18 Is gevallen in of om het huis 9 12 11 Lichamelijke letsel door valongeval 2 7 5 In regio heeft 18% van de ouderen in de afgelopen drie maanden een valongeval gehad (12% 1 keer, 6% 2 of meer keer). Meer vrouwen dan mannen zijn in de afgelopen drie maanden gevallen. Ouderen van 75 jaar of ouder zijn vaker gevallen dan de groep 65-74 jarigen (27% vs. 13%). De meeste ouderen vallen in en om het huis. Van de ouderen heeft 5% een letsel opgelopen bij de laatste val in de afgelopen drie maanden, dit betekent dat bijna 30% van de ouderen letsel op liep bij hun laatste val. Van een aantal interventies is bewezen dat ze de kans op valongevallen verkleint. Voorbeelden van effectieve interventies zijn Zicht op evenwicht, Halt! U valt, In Balans, Bewegen valt goed, Vallen verleden tijd en Gezond en Vitaal. Deze interventies richten zich niet alleen op de fysieke omgeving, maar ook op gedrag, vaardigheden en de aanpassing van medicatie om de kans op valongevallen te verkleinen. In de ouderenmonitor is gevraagd of de 65-plussers wel eens cursus valpreventie hebben gedaan en zo niet, of ze er belangstelling voor hebben. Het percentage ouderen dat weleens geparticipeerd heeft in een cursus valpreventie is 1%. Van de ouderen in de regio geeft 11% aan belangstelling te hebben voor een dergelijke cursus. Ouderen die al eens gevallen zijn, hebben meer belangstelling voor een cursus dan ouderen die niet gevallen zijn. 4.5 Slaap- en kalmeringsmiddelen Slaap- en kalmeringsmiddelen zijn veel gebruikte medicijnen door ouderen. Angst, depressieve gevoelens en slapeloosheid zijn de meest voorkomende indicaties om slaap- en kalmeringsmiddelen voor te schrijven. De bijwerkingen (sufheid, slappe spieren, verminderde concentratie en reactievermogen) beïnvloeden echter het lichamelijk en geestelijk welbevinden en kunnen de kans op een valongeval vergroten. Bovendien zijn slaap- en kalmeringsmiddelen verslavend. In regio heeft 19% van de inwoners in de twee weken voorafgaand aan het onderzoek slaap- of kalmeringsmiddelen gebruikt. Bijna de helft van hen gebruikte deze middelen iedere dag. Deze middelen zijn meer door vrouwen dan door mannen gebruikt (25% vs. 11%) en 75-plussers gebruiken deze middelen vaker dan de 65-74 jarigen (24% vs. 15%). 22

Vanwege de verslavende werking is ook gevraagd naar de duur van het gebruik. Van alle ouderen in de regio gebruikt 14% al langer dan 2 jaar slaap- of kalmeringsmiddelen. 23

24

Hoofdstuk 5 Psychische gezondheid In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de psychische gezondheid. Er worden gegevens gepresenteerd met betrekking tot de psychische gezondheid van ouderen gemeten met de MHI-5 (5.1), het risico op een angststoornis of depressie (5.2) en ervaren problemen van ouderen (5.3). Paragraaf 5.4 beschrijft in hoeverre ouderen het gevoel hebben de regie over het eigen leven te hebben. 5.1 Psychische gezondheid Bij een optimale psychische gezondheid is er sprake van succesvol functioneren wat leidt tot productieve activiteiten, bevredigende relaties met anderen en de mogelijkheid tot aanpassen en omgaan met tegenslagen. Psychisch ongezonde mensen hebben last van psychische klachten of zelfs psychische stoornissen. Psychische klachten omvatten gevoelens van psychische verstoring, zoals gevoelens van angst, depressie, slaapverstoring en stress. Dit kan leiden tot zichtbaar leed, een (gedeeltelijk) onvermogen tot functioneren en een verhoogd risico op sterfte, pijn en beperkingen. Psychische stoornissen zijn onder andere dementie, schizofrenie, depressie, angststoornissen, stoornissen in het middelengebruik en verstandelijke handicap (Schoemaker, 2010). Om een beeld te krijgen van de psychische gezondheid van de 65-plussers wordt de Mental Health Inventory (MHI-5) gebruikt. De MHI-5 is een set van vijf vragen die betrekking heeft op hoe men zich in de afgelopen vier weken voelde. Iedere vraag heeft zes antwoordcategorieën. De MHI-5 is nadrukkelijk niet bedoeld om psychische stoornissen mee op te sporen. Onderwerpen die aan bod komen zijn zenuwachtigheid, gevoelens van somberheid, gelukkig zijn, in de put zitten en zich rustig voelen. In figuur 4 is het percentage ouderen in dat op basis van de MHI-5 psychisch ongezond is, weergegeven. 35 30 25 20 15 10 5 0 65-74 jr 75 + totaal mannen vrouwen Figuur 4: Percentage ouderen dat psychisch ongezond is In de regio is 20% van de ouderen psychisch ongezond. Vrouwen zijn vaker psychisch ongezond dan mannen (23% vs. 15%). Ook de leeftijd van de ouderen in de regio is gerelateerd aan de psychische gezondheid: 25% van de 75-plussers is psychisch ongezond vs. 16% van de 65-74 jarigen. 5.2 Risico op angststoornissen en depressie Angststoornissen en depressie ontstaan niet door één factor of gebeurtenis, ze worden veroorzaakt door verschillenende factoren of gebeurtenissen die samen leiden tot een angststoornis of depressie. 25

Bij een angststoornis is er sprake van heftige, aanhoudende angstklachten zonder dat er sprake is van een reële bedreiging. Een angststoornis heeft effect op het sociaal functioneren en het uitvoeren van de dagelijkse bezigheden. Angststoornissen gaan vaak gepaard met een depressie. Ongeveer de helft van de mensen met een angststoornis, ontwikkelt na verloop van enkele jaren ook een depressie (van Balkom & Schoemaker, 2010). Bij een depressie is sprake van een aanhoudende neerslachtige stemming en een ernstig verlies aan interesses in (bijna) alle dagelijkse activiteiten. Daarnaast komen symptomen voor als eet-, slaap- en concentratieproblemen, rusteloosheid, vermoeidheid en terugkerende gedachten aan de dood of zelfdoding (Spijker & Schoemaker, 2010). Het risico op angststoornissen en/of depressie is bij de ouderenmonitor gemeten met de Kessler Psychological Distress Scale (K10). Deze vragenset brengt het risico op angststoornissen en/of depressie in kaart. De K10 bestaat uit vragen naar gevoelens in de afgelopen maand, zoals zenuwachtigheid, rusteloosheid, hopeloosheid, somberheid en depressiviteit. In regio heeft 3% van de ouderen een hoog risico op een angststoornis of een depressie en 34% heeft een matig risico (zie figuur 5). Mannen lopen minder risico op een angststoornis of depressie dan vrouwen (30% vs. 43% heeft een hoog of matig risico) en 65-74 jarigen hebben hier minder risico op dan 75-plussers (30% vs. 48%). 60 50 40 30 20 hoog matig 10 0 65-74 jr 75 + totaal Figuur 5: Percentage ouderen met matig en hoog risico op angststoornis of depressie Ook meer risico op een angststoornis of depressie lopen alleenstaanden, ouderen die een slechtere gezondheid hebben, ouderen met ernstig overgewicht, ouderen die geen regie over eigen leven hebben, ouderen die al eens gevallen zijn en ouderen die moeite hebben met rondkomen. 5.3 Ervaren problemen Een op de vijf (21%) 65-plussers in geeft aan één of meerdere problemen te hebben die hem of haar dag en nacht bezighouden. Problemen die het vaakst genoemd worden zijn problemen met de lichamelijke gezondheid (10%), zorg om (klein)kinderen (8%), zorg om de partner (6%) en het overlijden van een naaste (5%) en eenzaamheid (5%). 5.4 Regie over eigen leven Mensen die het gevoel hebben controle (regie) te hebben over hun leven, kunnen beter omgaan met problemen, waaronder gezondheidsproblemen. Het is een beschermende factor tegen achteruitgang in lichamelijk functioneren bij mensen met chronische ziekten. Bovendien heeft het een direct beschermend effect tegen depressieve symptomen, onafhankelijk van de aanwezigheid van één of meer chronische ziekten (Bisschop, 2004). In dit onderzoek wordt regie over eigen leven gemeten met de originele versie van de Pearlin & Schooler Mastery Scale. In heeft 13% van de ouderen niet voldoende regie over het eigen leven (controle over gebeurtenissen). Het percentage ouderen met onvoldoende regie is hoger bij een stijgende leeftijd (9% bij 65-74 jaar en 19% bij 75-plussers). 26