Rolnummer 1808. Arrest nr. 11/2001 van 7 februari 2001 A R R E S T



Vergelijkbare documenten
A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 67/97 van 6 november 1997 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 117/2001 van 3 oktober 2001 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Rolnummer Arrest nr. 6/2000 van 19 januari 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

Rolnummer 618. Arrest nr. 65/94 van 14 juli 1994 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 83/99 van 15 juli 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 10/2000 van 2 februari 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 172/2009 van 29 oktober 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 143/2010 van 16 december 2010 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 169/2005 van 23 november 2005 A R R E S T

Rolnummer 933. Arrest nr. 14/97 van 18 maart 1997 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 121/2001 van 10 oktober 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 10/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 140/99 van 22 december 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 138/2000 van 21 december 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 113/2002 van 26 juni 2002 A R R E S T

Rolnummer 258. Arrest nr. 39/92 van 13 mei 1992 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 18/2002 van 17 januari 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 110/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1056, 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Brussel.

Rolnummer Arrest nr. 118/2002 van 3 juli 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 13/2007 van 17 januari 2007 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag gesteld door de Raad van State in zake R. Louvigny tegen de Belgische Staat.

Rolnummer Arrest nr. 200/2005 van 21 december 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 33/99 van 17 maart 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer 786. Arrest nr. 14/95 van 7 februari 1995 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gesteld door het Arbeidshof te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 88/2001 van 21 juni 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 159/2007 van 19 december 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 46/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 68/2011 van 5 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 9/2008 van 17 januari 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 81/99 van 30 juni 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 55/2015 van 7 mei 2015 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 A R R E S T

Rolnummers 4767 en Arrest nr. 53/2010 van 6 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 139/2001 van 6 november 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 56/97 van 9 oktober 1997 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 15/2010 van 18 februari 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 78/2010 van 23 juni 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 61/2001 van 8 mei 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 97/2000 van 26 september 2000 A R R E S T

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers J.-P. Moerman en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L.

Rolnummer Arrest nr. 82/98 van 7 juli 1998 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 41/2005 van 16 februari 2005 A R R E S T

Rolnummers 4293, 4294, 4295 en Arrest nr. 138/2008 van 22 oktober 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 20/98 van 18 februari 1998 A R R E S T

Rolnummers 6797 en Arrest nr. 160/2018 van 22 november 2018 A R R E S T

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter F. Debaedts en de rechters-verslaggevers L.P. Suetens en P. Martens, bijgestaan door de griffier L.

Rolnummer Arrest nr. 86/2011 van 18 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 146/2003 van 12 november 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 33/2008 van 28 februari 2008 A R R E S T

Rolnummer : 26 Arrest nr. 20 van 25 juni 1986

Rolnummers 2228, 2229, 2230 en Arrest nr. 133/2002 van 18 september 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 43/2014 van 13 maart 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 182/2011 van 1 december 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 57/2004 van 24 maart 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 80/2007 van 16 mei 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 8/2003 van 22 januari 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 50/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 34/2011 van 10 maart 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 75/2000 van 21 juni 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 9/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 15/2009 van 5 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 68/2016 van 11 mei 2016 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 62/2012 van 3 mei 2012 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 7/2003 van 22 januari 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 134/2003 van 8 oktober 2003 A R R E S T

Rolnummers 4600, 4601, 4602 en Arrest nr. 135/2009 van 1 september 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 109/2003 van 22 juli 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 101/2002 van 19 juni 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 42/2007 van 15 maart 2007 A R R E S T

Van deze beschikking werd aan de partijen kennis gegeven.

Rolnummer Arrest nr. 87/99 van 15 juli 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 61/2009 van 25 maart 2009 A R R E S T

Rolnummers 4519 en Arrest nr. 66/2009 van 2 april 2009 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Bergen.

Rolnummer Arrest nr. 157/2005 van 20 oktober 2005 A R R E S T

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter G. De Baets en de rechters-verslaggevers H. Coremans en E. Cerexhe, bijgestaan door de griffier L.

Transcriptie:

Rolnummer 1808 Arrest nr. 11/2001 van 7 februari 2001 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Turnhout. Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, A. Arts, R. Henneuse en E. De Groot, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : * * *

2 I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 5 november 1999 in zake het openbaar ministerie tegen H. Hoogstraten, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 november 1999, heeft de Correctionele Rechtbank te Turnhout de volgende prejudiciële vraag gesteld : «Schendt artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 tot herziening van het bedrijfsrevisoraat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre dit artikel het gebruik van alle termen die verwarring zou kunnen stichten met de titel van accountant, onder meer de termen ' accounting en accountancy ', verbiedt, ook wanneer deze termen activiteiten omschrijven die niet tot de monopoliewerkzaamheden van de accountant behoren?» II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil De beklaagde in de procedure voor de Correctionele Rechtbank is door het Beroepsinstituut van Boekhouders (B.I.B.) erkend als boekhouder. Hij wordt ervan verdacht een inbreuk te hebben gepleegd op de artikelen 70 en 71 van de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat. De beklaagde zou termen hebben gebruikt die verwarring zouden kunnen stichten met de titel van accountant zonder de hoedanigheid te bezitten van accountant. De gewraakte termen zijn de woorden «accounting», «Accountantskantoor» en «accountancy». Indien artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 het verbod oplegt aan hen die erkend zijn als boekhouder maar niet als accountant om de termen «accounting» en «accountancy» te gebruiken, dan is dit volgens H. Hoogstraten in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de boekhouder het merendeel van de activiteiten die de accountant zijn toegestaan, wel mag uitoefenen zonder evenwel hiernaar te mogen verwijzen op bijvoorbeeld een reclamepaneel. De beklaagde stelt dat dit een discriminatie inhoudt tegenover de accountant die wel de termen «accounting» en «accountancy» mag gebruiken. De Rechtbank acht het passend de hiervoor geciteerde prejudiciële vraag te stellen. III. De rechtspleging voor het Hof Bij beschikking van 18 november 1999 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof. De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen. Van de verwijzingsbeslissing is kennisgegeven overeenkomstig artikel 77 van de organieke wet bij op 1 december 1999 ter post aangetekende brieven. Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 december 1999.

3 Memo ries zijn ingediend door : - H. Hoogstraten, wonende te 2382 Ravels, Merellaan 7, bij op 4 januari 2000 ter post aangetekende brief; - de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, bij op 14 januari 2000 ter post aangetekende brief; - het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, met zetel te 1050 Brussel, Livornostraat 41, en J. De Leenheer, wonende te 8500 Kortrijk, Paleisstraat 1b, bij op 14 januari 2000 ter post aangetekende brief. Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 11 februari 2000 ter post aangetekende brieven. Memories van antwoord zijn ingediend door : - het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten en J. De Leenheer, bij op 8 maart 2000 ter post aangetekende brief; - H. Hoogstraten, bij op 10 maart 2000 ter post aangetekende brief. Bij beschikkingen van 27 april 2000 en 26 oktober 2000 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 18 november 2000 en 18 mei 2001. Bij beschikking van 22 november 2000 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 13 december 2000, na te hebben vastgesteld dat rechter E. Cerexhe, wettig verhinderd zitting te nemen, als lid van de zetel werd vervangen door rechter R. Henneuse. Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 23 november 2000 ter post aangetekende brieven. Op de openbare terechtzitting van 13 december 2000 : - zijn verschenen : - Mr. E. Wouters, advocaat bij de balie te Turnhout, voor H. Hoogstraten; - Mr. C. Muyldermans loco Mr. J. Sohier, advocaten bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - Mr. M. Lebbe, advocaat bij de balie te Brussel, voor het Instituut van de accountants en de belastingsconsulenten en J. De Leenheer; - hebben de rechters-verslaggevers E. De Groot en L. François verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen. De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

4 IV. In rechte - A Standpunt van de beklaagde voor de verwijzende rechtbank A.1.1. H. Hoogstraten wijst erop dat enkel de titel van accountant beschermd is en niet alle werkzaamheden van de accountant. Uit de combinatie van de artikelen 78 en 82 van de wet van 21 februari 1985 kan worden besloten dat drie van de activiteiten van accountant ook mogen worden uitgeoefend door de boekhouder. Die stelling wordt bevestigd door artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 mei 1992 tot bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van het beroep van boekhouder. Het gebruik van de termen «accounting» en «accountancy» verwijst aldus naar activiteiten die mogen worden uitgeoefend door een boekhouder die niet erkend is als accountant. Wanneer men nu zou oordelen dat artikel 71 het verbod oplegt om de termen «accounting» en «accountancy» te gebruiken aan hen die wel erkend zijn als boekhouder doch niet als accountant, dan is dit volgens de beklaagde in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet omdat de boekhouder het merendeel van de activiteiten die de accountant zijn toegestaan, wel mag uitoefenen zonder evenwel hiernaar te mogen verwijzen. Dit is discriminatoir tegenover de accountant die wel die termen mag hanteren. Bovendien wordt op die manier op onwettige manier een monopolie gecreëerd in het voordeel van de accountants. A.1.2. H. Hoogstraten is tevens van oordeel dat artikel 71 moet worden geïnterpreteerd als zijnde van toepassing op de terminologie die verwijst naar de titel van accountant, en niet op de terminologie die verwijst naar de activiteiten van de accountant. Die stelling wordt gebaseerd op de plaats van artikel 71 in de structuur van de wet. De wet van 21 februari 1985 maakt een duidelijk onderscheid tussen enerzijds «de titel van accountant» (titel I) en anderzijds «het beroep van accountant» (titel II). Er wordt met andere woorden een onderscheid gemaakt tussen de persoon en zijn activiteiten. Artikel 71 wordt teruggevonden in titel I en heeft dus alleen betrekking op de titel van accountant. Bovendien wijst de beklaagde erop dat accountancy- en accountingactiviteiten niet exclusief worden toevertrouwd aan de accountants. A.1.3. De beklaagde betoogt tevens dat artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat de toepassing van artikel 71 aanleiding geeft tot een onderscheiden behandeling zonder dat hiervoor een objectieve en redelijke verantwoording bestaat. Beide categorieën van personen, zijnde de boekhouders en de accountants, zijn voldoende vergelijkbaar. Toch bestaat er een ongelijke behandeling tussen de twee beroepsgroepen. Het verschil in behandeling vindt zijn oorsprong in artikel 71 van de wet van 21 februari 1985, omdat de boekhouder de termen «accounting» en «accountancy» mag gebruiken terwijl dit gebruik volgens artikel 71 verboden zou zijn. H. Hoogstraten meent dat er moet worden vastgesteld dat het doel van de maatregel, die het verschil in behandeling creëert, onwettig is. Volgens hem wordt nergens een verantwoording gegeven voor het verschil in behandeling. Bovendien moet erop worden gewezen dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel. Men creëert door het verbod de situatie dat een accountant, die als enige de termen «accounting» en «accountancy» zou mogen gebruiken, het monopolie verkrijgt voor de uitoefening van de «accounting» en «accountancy». De beklaagde wijst erop dat de ongelijke behandeling dubbel is : enerzijds, doordat de boekhouder geen termen zou mogen gebruiken om zijn wettelijk toegelaten handelsactiviteiten te omschrijven; anderzijds, doordat de accountant door dat verbod een monopolie krijgt omdat hij als enige het feit dat hij een accountingactiviteit uitoefent, kenbaar mag maken.

5 A.1.4. De stelling dat de categorie van boekhouders niet te vergelijken zou zijn met de categorie van accountants kan door de beklaagde voor de verwijzende rechtbank niet worden aanvaard. Beide categorieën richten zich immers op de administratieve en boekhoudkundige organisatie van de onderneming. Het grootste deel van hun opdrachten is identiek. Ter ondersteuning van zijn verweer vermeldt de beklaagde de Codex van de Accountant, die wordt uitgegeven door het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten. In die Codex wordt uitdrukkelijk verwezen naar het monopolie dat de accountant deelt met de boekhouder. De opgesomde opdrachten worden door zowel de boekhouder als de accountant uitgeoefend. Niettegenstaande de bewering van de Ministerraad dat de opdrachten die de accountant tegelijkertijd met de boekhouder mag uitoefenen slechts een miniem deel zouden kunnen uitmaken van het takenpakket van de accountant, oordeelt de beklaagde het tegenovergestelde. Hij is van oordeel dat die bewering op geen enkel objectief element steunt. Standpunt van de Ministerraad A.2.1. De Minis terraad betoogt dat de accountants en boekhouders objectief verschillende categorieën van personen zijn. Enerzijds, moet worden vastgesteld dat de activiteiten bedoeld in artikel 82 van de wet van 21 februari 1985 enkel mogen worden uitgeoefend door externe accountants. Boekhouders mogen die activiteiten niet uitoefenen. Anderzijds moet worden opgemerkt dat de vergelijking van artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 mei 1992 met artikel 78 van de wet van 21 februari 1985 het niet mogelijk maakt te beweren dat «drie van de activiteiten welke een accountant mag uitoefenen evenzo mogen worden uitgeoefend door de boekhouder». De eventuele activiteit die de boekhouder net zoals de accountant zou kunnen uitoefenen, kan slechts een miniem deel uitmaken van de totale activiteit van de accountant. De totale activiteit van de accountant staat vermeld in de artikelen 78 en 82 van de wet van 21 februari 1985, en bovendien is die opsomming niet exhaustief. Dit betekent dat de algemene activiteit van een accountant niet uitgeoefend mag worden door een boekhouder. Volgens de Ministerraad kan er dus geen schending van de gelijkheid zijn. A.2.2. Indien boekhouders en accountants toch vergelijkbare categorieën zouden zijn, meent de Ministerraad dat er toch geen schending is van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De Ministerraad past de rechtspraak van het Hof met betrekking tot de artikelen 10 en 11 van de Grondwet toe en identificeert het doel. Volgens Ministerraad blijkt dat de belangrijkste doelstelling van de wetgever erin bestond de bescherming van de maatschappij en van de personen die beroepshalve instaan voor de boekhoudkundige organisatie te garanderen door een bescherming van de titel van accountant tot stand te brengen. De Ministerraad meent dat de wetgever ter bescherming van de maatschappij een objectief en redelijk onderscheidingscriterium heeft ingevoerd. Het wordt de maatschappij immers mogelijk gemaakt een onderscheid te maken tussen, enerzijds, de personen die een activiteit uitoefenen die soortgelijk is aan die van een accountant, maar die niet over de nodige diploma s en bekwaamheden beschikken die wettelijk zijn opgelegd om de bevoegdheden te kunnen uitoefenen die verbonden zijn aan de titel van accountant en, anderzijds, de accountants. Het onderscheid tussen accountants en boekhouders is daarenboven, volgens de Ministerraad, redelijk te verantwoorden, gelet op het feit dat de accountants, zelfs indien zij activiteiten uitoefenen die eveneens kunnen worden uitgeoefend door boekhouders, een zekere reputatie genieten ingevolge hun titel en onderworpen zijn aan verplichtingen die niet gelden voor de boekhouders. Met andere woorden, het onderscheid is niet gebaseerd op de eventueel gemeenschappelijke activiteiten, maar wel op de bekwaamheden, de diploma s, het bekwaamheidsexamen en de tucht die bij de titel van accountant hoort. Dit betekent dat hun titel het voorwerp kan uitmaken van een bijzondere bescherming, zonder dat er sprake is van discriminatie. A.2.3. Bovendien vertoont de situatie van boekhouders en accountants volgens de Ministerraad een zekere gelijkenis met die van advocaten en juristen : eender welke jurist kan zich met juridische consultatie bezighouden op de manier van de advocaten, maar enkel de advocaten mogen rechtmatig de titel van advocaat dragen.

6 Bijgevolg kan een soortgelijke prejudiciële vraag worden gesteld vermits de juristen niet de titel van advocaat mogen dragen terwijl ze, met uitzondering van de pleidooien, dezelfde activiteiten uitoefenen als de advocaten. A.3.1. H. Hoogstraten onderzoekt opnieuw de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zijn memorie van antwoord en voert aan dat alle citaten die de Ministerraad haalt uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 21 februari 1985 om zo aan te tonen dat er een objectief en redelijk verantwoord onderscheid zou bestaan tussen de boekhouder en de accountant, enkel betrekking hebben op de bescherming van de titel, en niet op de bescherming van de activiteiten. Volgens H. Hoogstraten wordt de bescherming van het publiek perfect bereikt via de bescherming van de titel. A.3.2. De tweede opmerking waarin de Ministerraad stelt dat het onderscheid ook wordt verantwoord door het feit dat de accountant aan bepaalde bekwaamheidsvereisten dient te voldoen vooraleer hij door zijn beroepsinstituut als accountant wordt erkend, kan volgens de beklaagde voor verwijzende rechter evenmin worden aanvaard als argument. Hij wijst erop dat door het koninklijk besluit van 19 mei 1992 ook aan de boekhouder bekwaamheidsvereisten worden opgelegd. Bovendien is de boekhouder onderworpen aan een eigen deontologie. Dit betekent dat ook de boekhouder aan bepaalde kwaliteitsvereisten moet voldoen. A.3.3. De vergelijking met de situatie van de advocaat en de jurist, zoals voorgesteld door de Ministerraad, is volgens beklaagde volledig naast de kwestie. Hij heeft geen enkel probleem met het feit dat de titel van accountant wordt beschermd, wel met het feit dat hij voor de omschrijving van zijn activiteiten, die hij wettelijk mag uitoefenen, de termen «accounting» en «accountancy» niet mag gebruiken. A.3.4. Als laatste punt wijst beklaagde voor verwijzende rechtbank erop dat het gebruik van de termen «accountancy» en «accounting» door bedrijfsrevisoren ongemoeid wordt gelaten. Standpunt van de tussenkomende partijen A.4.1. De eerste tussenkomende partij is het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten. Het lidmaatschap van het Instituut is noodzakelijk voor wie aanspraak wil maken op de wettelijk beschermde titel van accountant. De hoedanigheid van lid van het Instituut wordt verleend door het Instituut nadat het zal hebben vastgesteld en beslist dat de betrokken persoon voldoet aan de door de wet vastgestelde vereisten inzake eerbaarheid, diploma, ervaring en bekwaamheid. De reputatie en het krediet van het gereglementeerde accountantsberoep hangt af van de mate waarin de accountants samen met het Instituut erin slagen in geest van de consument van accountantsdiensten de beschermde titel effectief te laten associëren met een kwalitatief hoogstaande dienstverlening. Uit dit alles volgt dat het Instituut er belang bij heeft dat strafrechtelijk wordt opgetreden tegen personen die geen lid zijn van het Instituut en die de titel van accountant of een term die verwarring kan stichten met de titel van accountant gebruiken. Het Instituut kan derhalve klacht indienen bij het parket tegen dergelijke personen. A.4.2. De tweede tussenkomende partij is een lid van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten. Het lid heeft er beroepshalve belang bij dat strafrechtelijk wordt opgetreden tegen personen die geen lid zijn van het Instituut en die de titel van accountant of een term die verwarring kan stichten met de titel van accountant gebruiken. A.4.3. Volgens de tussenkomende partijen kan de stelling van de beklaagde als zou artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 slechts grondwettelijk zijn indien het verbod niet zou slaan op een term die wijst op de activiteit van een accountant, onmogelijk worden aangenomen. De reden hiervoor is dat de activiteiten van een accountant die niet behoren tot het monopolie van externe accountants, ook kunnen worden aangeduid met de term «boekhouding», «beroepswerkzaamheden van boekhouder», «boekhoudersberoep», «boekhoudbureau»; dit zijn allemaal termen die voorkomen in het voormelde koninklijk besluit van 19 mei 1992, dat zelf nooit de termen «accounting» of «accountancy» gebruikt. De termen «boekhouding», «beroepswerkzaamheden van boekhouder», «boekhouderschap», «boekhoudbureau» wijzen op de activiteiten die eenieder mag uitoefenen, maar scheppen geen verwarring met de titel van accountant. Er bestaat dus voor de boekhouder of de erkende boekhouder geen noodzaak om de termen «accounting» en «accountancy» te gebruiken om zijn beroepswerkzaamheden aan te duiden.

7

8 A.4.4. De tussenkomende partijen passen ook de rechtspraak toe van het Hof met betrekking tot de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en komen tot de bevinding dat het verschil in behandeling tussen de categorieën van personen berust op een welbepaald criterium. Voor dat criterium bestaat er een objectieve en redelijke verantwoording, namelijk de bescherming van de consumenten van accountantsdiensten, zodat de prejudiciële vraag negatief moet worden beantwoord. - B Ten aanzien van het onderwerp van de prejudiciële vraag B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat zoals van toepassing in de zaak voor de verwijzende rechter. volgt : Vóór de opheffing en vervanging ervan door de wet van 22 april 1999 luidde artikel 71 als «Buiten de personen die de hoedanigheid van accountant bezitten of aan wie krachtens artikel 74 toestemming werd gegeven tot het voeren van de titel van accountant, mag niemand gebruik maken van een term die verwarring zou kunnen stichten met de titel van accountant.» B.1.2. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of het niet discriminerend is dat andere personen dan accountants - meer bepaald erkende boekhouders - geen termen mogen gebruiken die verwarring zouden kunnen stichten met de titel van accountant, zelfs wanneer de bedoelde werkzaamheden geen aan de externe accountants voorbehouden werkzaamheden zijn. Ten aanzien van de tussenkomsten B.2.1. Het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, dat in de rechten en verplichtingen van het Instituut der accountants is getreden, en een lid van het Instituut vragen te mogen tussenkomen.

9 Zij menen belang te hebben bij de zaak, gelet op het feit dat zij er voordeel bij hebben dat strafrechtelijk wordt opgetreden tegen personen die geen lid zijn van het Instituut en die de titel van accountant of een term die daarmee verwarring kan stichten gebruiken. B.2.2. De bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof heeft de vrijwillige tussenkomst van een derde in de rechtspleging met betrekking tot de prejudiciële vraag geregeld. Enkel de persoon die voldoet aan beide voorwaarden voorgeschreven bij artikel 87, 1, kan in voormeld geval worden geacht partij te zijn bij een prejudiciële vraag die voor het Hof aanhangig is : hij moet van een belang in de zaak onderworpen aan het verwijzende rechtscollege doen blijken en binnen de voorgeschreven termijn een memorie aan het Hof hebben gericht. B.2.3. Uit de wettelijke opdrachtomschrijving van het Instituut kan worden afgeleid dat het waakt over de bescherming van de titel, zodat het doet blijken van een voldoende belang om tussen te komen. komen. Daarentegen doet een lid van het Instituut niet blijken van een voldoende belang om tussen te Ten gronde B.3. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

10 B.4. Volgens de parlementaire voorbereiding van het in het geding zijnde artikel 71 strekt de bescherming van de titel van de accountant ertoe de deskundigheid van de accountant te objectiveren en te waarborgen. Meer algemeen beoogt de wetgever met de bescherming van beroepstitels een kwaliteitsvolle dienstverlening te waarborgen. De invoering van een statuut voor de accountant beoogt niet alleen de bescherming van de belangen van de personen die tot de betrokken beroepsgroep behoren, maar tevens die van het algemeen belang (Parl. St., Kamer, 1982-1983, nr. 552/1, p. 3.; Senaat 1983-1984, nr. 715/2, p. 4). De wetgever vermocht de titel van accountant te beschermen, daar het aan de wetgever staat te beoordelen of er aanleiding is om al dan niet de uitoefening van bepaalde beroepen te beschermen om de kwaliteit ervan te waarborgen en het gebruik van bepaalde beroepstitels voor te behouden aan personen die dergelijke beroepen uitoefenen in overeenstemming met de reglementering van die beroepen. De activiteiten omschreven in artikel 78 van de wet van 21 februari 1985 zijn geen monopolie van de accountants. Het artikel 82 van de voormelde wet kent een monopolie toe, niet aan accountants in het algemeen, maar aan externe accountants die hun activiteit in hoofd- of bijberoep als zelfstandige uitoefenen en die hun professionele diensten aanbieden aan iedereen die op hen een beroep wil doen. Andere personen, die niet de titel van accountant dragen, mogen de meeste activiteiten uitoefenen die ook door de accountant worden uitgevoerd. De titelbescherming beoogt slechts diegenen die een beroep moeten doen op die diensten te helpen bij het maken van hun keuze in tegenstelling tot de monopoliebescherming die veel verder gaat omdat zij een keuzebeperking inhoudt. B.5. Vooraleer het Instituut de hoedanigheid van een accountant kan verlenen aan een natuurlijke of rechtspersoon, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Die voorwaarden hebben betrekking op de bekwaamheden, de diploma s, de gevolgde stage, het bekwaamheidsexamen, de af te leggen eed en de tucht die bij de titel van accountant hoort.

11 Dit betekent dat hun titel het voorwerp kan uitmaken van een bijzondere bescherming, op basis van een objectief onderscheidingscriterium dat redelijk verband houdt met de doelstelling van de wetgever om aan het publiek een kwaliteitsvolle dienstverlening door deskundige accountants te waarborgen. B.6. De prejudiciële vraag moet ontkennend worden beantwoord.

12 Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 7 februari 2001. De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux G. De Baets