van boerenerf tot stadswoning archeologisch onderzoek aan de lieve vrouwegracht te montfoort.



Vergelijkbare documenten
Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

Rotterdamseweg 202 in Delft

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Een archeologische begeleiding op het Marktplein te Geldermalsen, briefrapport.

Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel)

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

memo Locatiegegevens: Inleiding

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

Archeologische begeleiding Alphen aan den Rijn-Bospark. met een bijdrage van: Koen Hebinck

Plangebied Best Hoofdstraat 28 - Sint Odulphusstraat. Archeologische begeleiding conform protocol proefsleuvenonderzoek. M.E. Hemminga. Archol.

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Zuidnederlandse Archeologische Notities

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

Overasselt-Schoonenburg Gemeente Heumen Evaluatierapport

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

Archeologische Quickscan

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

4 Archeologisch onderzoek

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. gemeente Nieuwkoop

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Poperinge - Afkoppeling Vleterbeek HB Programma van Maatregelen

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Averboodse Baan (N165), Laakdal

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

ADDENDUM 10. Werkput 5

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Ruimtelijke onderbouwing archeologie Vijf Akkers-Noord, Moordrecht (gemeente Zuidplas). Notitie TML554

Archeologische Begeleiding Plangebied Plofsluis Gemeente Nieuwegein

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa

Nota van wijziging 2: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

evaluatierapport zaltbommel-ruiterstraat 8 archeologische begeleiding

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.)

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS)

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Programma van maatregelen: Ekeren Bredestraat 57

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

Dordrecht Ondergronds Waarneming 6 VEST 124, GEMEENTE DORDRECHT

Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Lage Ring te s Hertogenbosch

Evaluatierapport Proefsleuvenonderzoek Soest Korte Brinkweg 51 Johan van Kampen & Sander Jansen

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Archeologisch booronderzoek voor het plangebied Utrechtseweg 82 te Zeist. K oen Hebinck

Pagina 1 van 7. Archeologie West-Friesland Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn Postbus 603, 1620 AR Hoorn

EVALUATIEVERSLAG ARCHEOLOGISCHE BEGELEIDING BENSCHOPPERSTRAAT 28 TE IJSSELSTEIN, GEMEENTE IJSSELTEIN (PROJECT A N)

Verslag proefonderzoek Noorddijkerweg 32. Dinsdag

Kampen Reevediep R.C.A. Geerts (ADC ArcheoProjecten)

Het is van belang dat Archeologie West-Friesland minstens een week van tevoren wordt geïnformeerd over de start van de werkzaamheden.

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke)

Halle, Duezstraat Proefsleuvenonderzoek

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

Houten Tiellandt De Stenen Poort. Archeologische begeleiding. A. Porreij-Lyklema & J. van der Leije. Archol

Nieuw Delft veld 6, 8 (oostelijk deel), 9 en kademuur Nieuwe Gracht Zuid

Brugge, Langestraat Verbrand Nieuwland 10

hij qua positie onderdeel van

Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

Handel, ambachtelijke activiteiten en bewoning langs de rivier de Linge in de Vroege en Volle Middeleeuwen. Opgraving Geldermalsen-Stationslocatie

Gemeente Haarlem. Archeologisch onderzoek en waardestellend rapport

De Limfa zat er niet voor niets

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Quickscan Archeologie. Forellenvisvijvers De Huif Aan de Uilenweg 2 Lelystad, gemeente Lelystad

Locatie OPZ, Stelenseweg, Geel

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

RAAP-NOTITIE Plangebied Weideveld. Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

Bijlage 11 bij toelichting Bestemmingsplan Verbreding N444 en reconstructie Nagelbrug, Voorhout

Advies Archeologische Monumentenzorg 2013 nr. 83

PROGRAMMA VAN MAATREGELEN AARTSELAAR LINDENBOSLAAN

CHECKLIST. vooronderzoek. Omdat ook voor archeologische opgravingen een PvE verplicht is, is

Bestemmingsplan Lith-oost

Archeologische Quickscan Eerste Oosterparkstraat (QSnr ) Stadsdeel: Centrum Adres: Eerste Oosterparkstraat

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016

Gerrit Rietveld College

Archeo-rapport 4 Archeologisch vooronderzoek aan de Oude Tramweg te Munsterbilzen

Archeo-rapport 48 Het archeologische vooronderzoek aan de Spurkerweg te Bilzen

Dordrecht Ondergronds 51. Gemeente Dordrecht, Schrijversstraat 7. Een archeologisch bureauonderzoek.

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

Handreiking Ontgravingen in een archeologievriendelijk bouwplan

Transcriptie:

van boerenerf tot stadswoning archeologisch onderzoek aan de lieve vrouwegracht te montfoort. johan van kampen Met bijdragen van: Gerard Boreel Valentijn van den Brink Sjoerd van Daalen Martijn van Haasteren Franka Kerklaan Afra Koopman Wouter van der Meer Jan van Renswoude Bouke Jan van der Veen Zuidnederlandse Archeologische Notities 364 Amsterdam 2016 VUhbs archeologie

De serie Zuidnederlandse Archeologische Notities is een uitgave VUhbs archeologie te Amsterdam Colofon Opdrachtgever: Bunnik Bouw B.V. Project: Montfoort-Lieve Vrouwegracht Plangebied: Lieve Vrouwegracht, Montfoort Plaats documentatie: Provinciaal Depot Bodemvondsten Utrecht Objectcode: MONT-LVG-14 CIS-code: 60118 Centrumcoördinaten: 124.770/450.680 Status: Definitief Auteur: drs. J.C.G. van Kampen Bijdragen: G. Boreel, V.B. van den Brink, S.J. van Daalen, M. van Haasteren, K. Hebinck, F. Kerklaan, A.A. Koopman, W. van der Meer, J. van Renswoude, B.J. van der Veen. Omslagontwerp: M.H. Kriek ISBN: 978-90-8614-321-4 VUhbs archeologie, januari 2016 De Boelelaan 1105 1081 HV Amsterdam 2

inhoud samenvatting 1 1 inleiding 2 2 vooronderzoek 3 3 doelstelling 4 4 onderzoeksstrategie 4 4.1 Proefsleuven 4 4.2 Saneringsbegeleiding 5 4.3 Opgraving 6 5 fysische geografie 7 Koen Hebinck 5.1 Inleiding en methode 7 5.2 Achtergrond 7 5.3 Resultaten 9 6 sporen en structuren en fasering 11 6.1 Algemeen 11 6.2 Fase 1 stadsboerderij 11 6.2.1 Woonstalhuis 12 6.2.2 Leeflagen 16 6.2.3 Kuilen 17 6.2.4 Sloten 19 6.2.5 Conclusie 20 6.3 Fase 2 15de eeuw 20 6.4 Fase 3 stenen huizen 22 6.4.1 Eerste fase van de huizen (16de eeuw) 23 6.4.2 Tweede fase van de huizen (17de eeuw) 25 6.4.3 Derde fase van de huizen (18de eeuw) 27 6.4.4 Kelders 28 6.4.5 Beerputten 29 6.4.6 Waterputten 32 6.4.7 Kuilen 33 6.4.8 Conclusie 33 6.5 Fase 4 bewoning 19de en 20ste eeuw 34 6.5.1 Steenbouw 34 6.5.2 Beerputten 36 6.5.3 Conclusie 38 7 aardewerk 39 Valentijn van den Brink 7.1 Inleiding 39 7.2 Methode 39 7.3 Overzicht van de aangetroffen aardewerkcategorieën 40 7.3.1 Pingsdorf-type aardewerk 40 3

7.3.2 Witbakkend maaslands aardewerk 41 7.3.3 Steengoed 41 7.3.4Kogelpot, grijs- en roodbakkend aardewerk 42 7.3.5 Witbakkend aardewerk 44 7.3.6 Majolica faience en porselein 44 7.3.7 Industrieel aardewerk 45 7.4 Aardewerk uit relevante contexten 46 7.4.1 Huis 1 46 7.4.2 Beerput 1 49 7.4.3 Beerput 2 50 7.4.4 Beerput 4 51 7.4.5 Beerput 5 52 7.4.6 Beerput 6 57 7.4.7 Beerput 7 58 7.4.8 Waterput 1 58 7.4.9 Waterput 2 59 7.4.10 Kuil s3.76 59 7.5 Vergelijking met andere vondstcomplexen 60 7.6 Conclusie 61 8 dierlijk bot 62 Martijn van Haasteren/Franka Kerklaan 8.1 Inleiding en methode 62 8.2 Resultaten 63 8.2.1 Fase 1 63 8.2.2 Fase 2 65 8.2.3 Fase 3 66 8.2.4 Fase 4 71 8.3 Discussie 71 8.3.1 Fase 1 71 8.3.2 Fase 2 72 8.3.4 Fase 4 74 8.4 Conclusie 74 9 metaal 76 Jan van Renswoude 9.1 Inleiding 76 9.2 Resultaten 77 9.2.1 Vaatwerk 78 9.2.2 Hang- en sluitwerk 78 9.2.3 Gereedschap 80 9.2.4 Nijverheid 80 9.2.5 Sieraden 81 9.2.6 Instrumenten 82 9.2.7 Overige objecten 82 9.3 Conclusie 83 10 munten 84 Bouke Jan van der Veen 10.1 Inleiding 84 4

10.2 Resultaten 84 10.2.1 Munten gevonden tijdens het veldwerk 84 10.2.2 Munten gevonden door dhr. Reichelt 86 10.3 Conclusie 87 11 natuursteen 88 Gerard Boreel 11.1 Inleiding 88 11.2 Resultaten 88 11.2.1 Fase 1 89 11.2.2 Fase 3 90 11.3 Conclusie 92 12 glas 93 12.1 Inleiding 93 12.2 Resultaten 95 12.2.1 Glas uit ophogingslagen 96 12.2.2 Glas uit sporen 96 12.3 Conclusie 99 13 baksteen 100 13.1 Inleiding 100 13.2 Baksteen uit structuren 100 13.3 Overig baksteen 102 13.3.1 Vloertegels 102 13.3.2 Dakpannen 103 13.3.3 Siersteen 104 13.4 Conclusie 105 14 botanisch materiaal 105 Wouter van der Meer 14.1 Inleiding 105 14.2 Methode 105 14.3 Resultaten 106 14.4 Interpretatie 107 14.4.1 Fase 1 107 14.4.2 Fase 3 110 14.5 Conclusie 111 15 hout 112 15.1 Inleiding 112 15.2 Resultaten 113 15.2.1 Fase 1 113 15.2.2 Fase 3 115 15.3 Conclusie 115 16 leer 115 17 pijpaarde 118 17.1 Inleiding 118 5

17.2 Resultaten 118 17.2.1 Pijpaarde uit beerputten 119 17.2.2 Pijpaarde uit andere sporen 120 17.2.3 Pijpaarde uit lagen 120 17.3 Conclusie 121 18 besluit 121 18.1 Inleiding 121 18.2 Fase 1 en 2 121 18.3 Fase 3 123 18.4 Fase 4 124 19 literatuur 125 bijlagen Bijlage 1 Overzicht archeologische perioden Bijlage 2 Beantwoording onderzoeksvragen Bijlage 3 Sporenlijst Bijlage 4 Vondstenlijst Bijlage 5 Aardwerk determinatietabel Bijlage 6 Determinatietabel vis Bijlage 7 Determinatietabel glas Bijlage 8 Rapport archeobotanie (BIAXiaal 820) Bijlage 9 Rapport Hout Bijlage 10 Determinatietabel pijpaarde Bijlage 11 Rapport Ichtyologie 6

samenvatting In de eerste helft van 2014 heeft VUhbs archeologie in opdracht van Bunnik Projecten B.V. uit IJsselstein een archeologisch onderzoek uitgevoerd op een perceel aan de Lieve Vrouwegracht te Montfoort. De aanleiding voor het onderzoek was de ophanden zijnde nieuwbouw van een appartementencomplex op deze locatie. Bij de werkzaamheden die met de nieuwbouw gepaard zouden gaan, zou de bodem diepgaand geroerd worden. In de grond aanwezige archeologische resten zouden hierbij verstoord worden. Voorafgaand aan het onderzoek van VUhbs archeologie had er alleen een bureaustudie en een booronderzoek plaatsgevonden. Daarnaast was het terrein meerdere malen niet-archeologisch onderzocht in verband met bodemverontreiniging. Ook waren enkele delen van het terrein gesaneerd. In één deel, geheel in het westen van het plangebied, was nog sprake van verontreiniging. Het onderzoek door VUhbs archeologie bestond uit drie onderdelen. Het eerste was een proefsleuvenonderzoek in de schoonverklaarde delen van het plangebied. Het tweede onderdeel betrof een archeologische begeleiding van de sanering. De resultaten van deze beider onderzoeken dienden te leiden tot een advies ten aanzien van de verder te nemen stappen inzake de archeologie binnen het plangebied. Zowel uit het proefsleuvenonderzoek als uit de sanering bleek dat binnen het gehele plangebied sprake was van bewoningsresten vanaf de 13de eeuw tot en met de 20ste eeuw. Deze resten zijn, met uitzondering van de meest recente sporen, als behoudenswaardig aangemerkt. Het bevoegd gezag is dan ook geadviseerd om een opgraving te laten uitvoeren in de te verstoren zones van het plangebied. Dit advies is overgenomen, met dien verstande, dat de beoogde ontgravingsdiepte voor de nieuwbouw plus een marge van 20 cm werd aangehouden als maximale ontgravingsdiepte voor het vlak. Eventuele sporen die dieper reikten dan dit niveau zouden in situ worden behouden. Het veldwerk heeft in totaal vijftien dagen geduurd, waarbij een oppervlakte van ca. 650 m2 in gemiddeld drie vlakken is onderzocht. Hierbij zijn de resten aangetroffen van een erf met stadsboerderij en uit de late 13de en 14de eeuw. Naast het hoofdgebouw, een woonstalhuis, zijn er verschillende grote kuilen en enkele sloten aangetroffen. De conservering van de resten was zeer goed te noemen, waardoor er naast het reguliere vondstmateriaal ook vrij veel hout en leer is aangetroffen. In de latere perioden tussen de 16de een de 18de eeuw heeft binnen het plangebied een huizenblok gestaan dat is te relateren aan de kaarten van Van Deventer en Blaeu. Tijdens de opgraving zijn hiervan grote delen van de funderingen, evenals enkele kelders, beer- en waterputten onderzocht. In de 19de eeuw zijn de meeste van deze gebouwen gesloopt. Alleen het meest westelijke huis staat er dan nog in een aangepaste vorm. Van dit huis zijn drie kleine beerputten onderzocht. Het plangebied is tot 20 cm onder de maximale verstoringsdiepte ontgraven. Sporen die op het onderste niveau zijn aangetroffen zijn slechts deels gecoupeerd. Het is niet duidelijk tot op welke diepte er nog archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Het is echter zeker dat er nog behoudenswaardige resten in de grond aanwezig zijn. Conform het selectiebesluit van de gemeente Montfoort worden deze in situ behouden.

1 inleiding Fig. 1.1. Montfoort-Lieve Vrouwegracht. Het plangebied binnen Montfoort. Inzet: Montfoort binnen Nederland. Bron: Topografische Dienst Nederland. In de eerste helft van 2014 heeft VUhbs archeologie in opdracht van Bunnik Projecten B.V. uit IJsselstein een archeologisch onderzoek uitgevoerd op een perceel aan de Lieve Vrouwegracht te Montfoort. De aanleiding voor het onderzoek was de ophanden zijnde nieuwbouw van een appartementencomplex op deze locatie. Bij de werkzaamheden die met de nieuwbouw gepaard zouden gaan, zou de bodem diepgaand geroerd worden. In de grond aanwezige archeologische resten zouden hierbij verstoord worden. Voorafgaand aan het onderzoek van VUhbs archeologie had er alleen een bureaustudie en een booronderzoek plaatsgevonden.1 Daarnaast was het terrein meerdere malen niet-archeologisch onderzocht in verband met bodemverontreiniging. Ook waren enkele delen van het terrein reeds gesaneerd. Op één perceel, geheel in het westen van het plangebied, bleek dat er nog sprake was van verontreiniging. Het onderzoek door VUhbs archeologie bestond uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel was een proefsleuvenonderzoek in de schoonverklaarde delen van het plangebied. Het tweede deel bestond uit het archeologisch begeleiden van de ondergrondse sloop van de nog bestaande bebouwing. Dit bleek echter niet nodig aangezien de bestaande bebouwing zeer ondiep gefundeerd en niet 1 2 De Kruif 2006.

onderkelderd was. De resultaten van deze beider onderzoeken dienden te leiden tot een advies ten aanzien van de verder te nemen stappen inzake de archeologie binnen het plangebied. Voor deze onderdelen van het veldwerk, alsmede voor de doorstart naar een opgraving heeft VUhbs archeologie een Programma van Eisen opgesteld. 2 Toen bleek dat het westelijk deel van het plangebied nog verontreinigd was, moest dit worden gesaneerd. Deze sanering moest worden uitgevoerd onder archeologische begeleiding conform het protocol opgraven. Aangezien er geen gegevens beschikbaar waren over de archeologische situatie in de ondergrond ter plaatse van de verontreiniging, diende de resultaten van dit onderzoek tezamen met de resultaten van het proefsleuvenonderzoek te leiden tot het eerder genoemde selectieadvies. Het PvE voorzag echter niet in een saneringsbegeleiding waardoor er een aanvulling diende te worden geschreven op het PvE. 3 Zowel het PvE als de aanvulling hierop zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag in de persoon van dhr. M. Dingemans. Hij werd hierbij geadviseerd door Mw. H. van den Ende van de Omgevingsdienst Regio Utrecht. Op dat moment was zij nog de archeologisch adviseur van de gemeente was. Later in het project is haar rol over genomen door dhr. J. Lanzing van Archeologisch Adviesbureau Lanzing. Naast dhr. Dingemans trad dhr. H. van Hezik ook regelmatig op als vertegenwoordiger van het bevoegd gezag. Namens de opdrachtgever waren de heren M. van den Brink en A. Mulder betrokken bij het project. Het veldwerk is uitgevoerd door drs. J. van Kampen, drs. J. van Renswoude, drs. L. van den Bruel, drs. T. Hoogendijk, Dr. P. Kubistal, E. Kok en V. van den Brink. 2 vooronderzoek Zoals gezegd heeft binnen het plangebied, voorafgaand aan het onderzoek van VUhbs archeologie, één vooronderzoek plaatsgevonden in de vorm van een bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek. 4 De conclusie van dit onderzoek luidt: Voor het plangebied geldt een (zeer) hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Tevens bestaat er en een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen (bewoningssporen) uit de periode Late Bronstijd t/m waarschijnlijk de Romeinse tijd. Deze resten zouden zich bevinden op de dieper gelegen Stuivenbergse stroomgordel. Tijdens het inventariserend veldonderzoek is echter alleen de archeologische vindplaats uit de Middeleeuwen/Nieuwe tijd aangetroffen. 5 Op basis van het voorkomen van enkele verstoringen als gevolg van de sanering veronderstelt men dat een groot deel van de archeologische resten verstoord zal zijn. Alleen onder de, dan nog, bestaande woning verwacht men nog intacte resten. 6 Deze conclusie vormt de basis voor het selectieadvies. Dit luidt dat er een vervolgonderzoek moet plaatsvinden in de vorm van een archeologische begeleiding (toen nog een opgraving onder beperking genoemd). De opdrachtgever gaf er echter de voorkeur aan om al het archeologisch veldwerk voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden te hebben afgerond, om zo te voorkomen dat tijdens de bouw vertraging opgelopen zou worden. Het bevoegd gezag ging hiermee akkoord waarna het onderzoek de vorm kreeg zoals hier wordt gerapporteerd. 2 Van Kampen 2013. 3 Van Kampen 2014. 4 De Kruijf 2006. 5 De Kruijf 2006, 3. 6 Idem. 3

3 doelstelling Omdat het onderzoek uit meerdere onderzoeksvarianten bestond waren de doelstellingen ook verschillend. Proefsleuvenonderzoek Het doel van het proefsleuvenonderzoek was het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de archeologische resten in de ondergrond van het plangebied. Deze resten dienden te worden gewaardeerd aan de hand van een aantal vastgestelde criteria. Naar aanleiding van de uitkomsten van de waardering diende er een selectieadvies te worden uitgebracht aan het bevoegd gezag ten aanzien van de verder te nemen stappen met betrekking tot de archeologische resten binnen het plangebied. Saneringsbegeleiding De saneringsbegeleiding had primair tot doel het documenteren en veiligstellen van de, binnen de te saneren zone, aanwezige archeologische resten. Hiermee volgde de begeleiding het protocol opgraven. Een tweede doel van de begeleiding was hetzelfde als dat van de proefsleuven, i.e. het waarderen van de archeologische resten, ten einde een uitspraak te kunnen doen over de archeologische situatie in de directe omgeving van de werkput. Opgraving Het doel van de opgraving was het ex situ veiligstellen van de binnen het plangebied aanwezige archeologische resten. Aangezien een opgraving het eindpunt is binnen het archeologisch traject zal deze rapportage zich vooral concentreren op de resultaten van de opgraving en de begeleiding conform het protocol opgraven. Om de doelstellingen te bereiken zijn in het PvE per onderzoeksvariant verschillende onderzoeksvragen opgesteld. Deze vragen zijn weergegeven in bijlage 2 en zijn voorzien van een beknopte beantwoording en een verwijzing naar de paragrafen waarin het antwoord wordt onderbouwd. 4 onderzoeksstrategie 4.1 proefsleuven Oorspronkelijk stond de ondergrondse sloopbegeleiding gepland op de dag dat het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd. Bij aankomst in het plangebied bleek dat de opgaande bouw al was gesloopt en dat het gebouw zeer ondiep was gefundeerd waardoor een begeleiding niet nodig was. In overleg met de opdrachtgever en het bevoegd gezag is toen besloten dat de dag benut zou worden om de proefsleuven te graven. Hiervoor was het puttenplan zoals dat in het PvE was weergegeven indicatief. 7 De werkputten zijn uitgezet met jalons waarna de putten zijn aangelegd met behulp van een rupskraan voorzien van een gladde bak (fig. 4.1). Hierbij is in werkput 1 begonnen met het aanleggen van een profielgat om zicht te krijgen op de bodemopbouw. Vervolgens is verdiept tot op het eerste leesbare sporenvlak. Dit lag aan het begin van werkput 1 relatief diep. Halverwege de werkput stuitte 7 Van Kampen 2013. 4

de kraan op geringe diepte op muurwerk waarna het vlak op een hoger niveau werd aangelegd. Aan het einde van de werkput is nog een profielgat gegraven en gedocumenteerd. In werkput 2 is vrijwel dezelfde methode gehanteerd, met dien verstande dat het vlak vrijwel direct onder de recente bouwvoor is aangelegd. Ook hier zijn twee profielgaten gedocumenteerd. De werkputten en de vlakken zijn ingemeten met behulp van een GPS. De vlakken zijn gefotografeerd. Coupes en profielen zijn gefotografeerd en getekend op millimeterpapier op een schaal van 1:20. Geen van de sporen, met uitzondering van enkele zeer fragiele houten staakjes, zijn afgewerkt. Tevens is een houtmonster genomen van een grote plank. Botanische monsters zijn niet genomen. De gezamenlijke oppervlakte van de proefsleuven bedraagt 140 m 2. Fig. 4.1. Montfoort-Lieve Vrouwegracht. Puttenplan van het onderzoek met werkputnummers. A proefsleuven; B saneringsbegeleiding; C opgraving. 4.2 saneringsbegeleiding Voorafgaand aan de sanering was de werkput van ca. 20 bij 7.5 m uitgezet door de opdrachtgever (fig. 4.1). Voor de sanering werd gebruik gemaakt van een mobiele kraan voorzien van een gladde bak. Omdat het gewicht van een mobiele kraan niet zo gelijkwaardig verdeeld wordt als bij een rupskraan, bestaat er een aanzienlijk risico dat onderliggende sporen en lagen worden ingedrukt wanneer de kraan over het vlak rijdt. Daarbij kwam dat de saneringsdiepte op 2m -MV was vastgesteld, waardoor er eerste een damwand van stelconplaten moest worden geplaatst. Deze zaken hadden tot gevolg dat de ontgravingstrategie moest worden aangepast ten opzichte van een regulier archeologisch onderzoek. In eerste instantie is de bouwvoor verwijderd. Het vlak dat hierbij ontstond is als vlak 1 ingemeten. Vervolgens is eerst de sleuf voor de damwand aan de zuidzijde van het terrein gegraven. Sporen en vondsten die hierbij werden aangetroffen zijn gedocumenteerd conform de bepalingen in het PvE. 8 Nadat de damwand was geplaatst, is de sleuf voor de damwand aan de westkant van de put uitgegraven op dezelfde wijze. Om te voorkomen dat de kraan terug de put in moest rijden en daarmee de onderliggende resten zou beschadigen, is er voor gekozen om de put in delen te ontgraven. Hierbij werd telkens een 8 Van Kampen 2014. 5

zo groot mogelijk deelvlak aangelegd. Er is getracht om de deelvlakken op overeenkomstige hoogtes aan te leggen en zo een zo volledig mogelijk vlak te documenteren. Daar waar resten werden aangetroffen op een niet eerder gedocumenteerd niveau, zijn deze op een tussenvlak geadministreerd. Alle sporen zijn afgewerkt tot op het onderste niveau van de ontgraving ten behoeve van de sanering. De sporen die nog in het vlak aanwezig waren zijn niet verder onderzocht vanuit de gedachte dat ze in situ kunnen worden behouden. 4.3 opgraving Het resterende deel van het plangebied dat verstoord zou worden tijdens de bouwwerkzaamheden is onderzocht middels een opgraving. Hierbij is het plangebied in twee werkputten verdeeld die van west naar oost zijn aangelegd. Ook nu waren de contouren van het te verstoren deel uitgezet door de opdrachtgever (fig. 4.1). De gehele bouwput, met aftrek van het gesaneerde deel en de in het verleden gesaneerde delen, had een oppervlakte van 460 m 2. Het vlak is aangelegd met behulp van een rupskraan met gladde bak. De grond werd aan de noordzijde van de werkputten tijdelijk in depot gezet en is gedurende het veldwerk afgevoerd. Er is zoveel mogelijk gewerkt in grote vlakken waarbij telkens is verdiept tot op een relevant sporenniveau. De verstoringsdiepte van de bouw bedroeg ca. 1.10 m -MV. Conform het selectiebesluit is het laatste vlak aangelegd op een diepte van ca. 1.30m -MV. Met een enkele uitzondering daargelaten zijn de sporen in dit vlak verder niet gecoupeerd, wederom vanuit de gedachte dat ze in situ behouden konden blijven. Ook nu zijn de werkputten en de daarin gelegen sporen ingemeten met behulp van een GPS. In een enkel geval zijn er kleine tussenvlakken gedocumenteerd, maar het grootste deel van de tijd kon worden gewerkt in grote vlakken, waardoor het gemakkelijker was grotere structuren te herkennen en deze zo veel mogelijk als geheel te kunnen onderzoeken. Gemiddeld zijn er drie vlakken aangelegd. Muurwerk is in eerste instantie in detail gefotografeerd en, daar waar het verduidelijkend was, in detail getekend op een schaal van 1:10. De coupes van de overige sporen en de profielen zijn getekend op een schaal van 1:20. Na afloop van het veldwerk is de bouwput vrijgegeven tot op het niveau van het onderste vlak. Wel is er door een detectorzoeker na afloop van het werk in de bouwput gezocht naar metaalvondsten. Hoewel dit als een ongewenste en onwettige actie werd gezien door het bevoegd gezag is besloten om de zaak niet juridisch aanhangig te maken. Zeker niet omdat de vinder zijn vondsten wel openbaar heeft gemaakt. Hij wenst ze echter niet af te staan, waardoor ze niet zullen worden gedeponeerd. Wel heeft hij zijn medewerking verleend om de vondsten te publiceren in het onderhavige rapport. 6

5 fysische geografie Koen Hebinck 5.1 inleiding en methode Tijdens het veldwerk is fysisch geografisch onderzoek verricht om de landschappelijke context van het plangebied nader te bepalen. Om de bodemopbouw binnen het plangebied in kaart te brengen zijn de relevante profielen gedocumenteerd. De maximale ontgravingsdiepte was van te voren bepaald. Dit heeft tot gevolg dat de meeste profielen niet of slechts voor en klein deel doorgezet in de natuurlijke afzettingen. Alle profielen zijn met de hand opgeschaafd, ingekrast en gedocumenteerd. Hierbij zijn zowel natuurlijke lagen als archeologisch relevante lagen onderscheiden. Hierbij moet gedacht worden aan vegetatieniveaus, vondstlagen, cultuurlagen en eventuele sporen. De bodemopbouw is beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB), die is gebaseerd op NEN5104. 9 5.2 achtergrond Het plangebied is gelegen in het Midden Nederlandse rivierengebied. De archeologische trefkans in het rivierengebied hangt in hoge mate samen met de geologische opbouw van dit gebied, omdat de bewoning zich voor de bedijkingen in de Late Middeleeuwen vooral concentreerde op de relatief hooggelegen en daardoor droge delen. Tijdens de laatste IJstijd, het Weichselien (115.000-10.000 jaar geleden), was de Rijn een vlechtende rivier die in brede, in oudere sedimenten ingesneden dalen, onder periglaciale omstandigheden vooral grof zand en grind afzette. Deze sedimenten behoren tot de Formatie van Kreftenheye. 10 Vanaf het Laat-Glaciaal tot in het Vroeg-Holoceen werd door inmiddels meanderende, maar zich nog steeds insnijdende rivieren, op deze sedimenten een pakket compacte, zandige klei afgezet. Deze laag staat bekend als de Laag van Wijchen. Deze pleistocene afzettingen liggen in de omgeving van het onderzoeksgebied op een diepte van ca. 7 m mv. Aan het begin van het Holoceen ontstonden onder invloed van de zeespiegelstijging vanuit deze pleistocene riviervlakte de meanderende rivieren, zoals die nu in het rivierengebied aanwezig zijn. In het Holoceen hebben de Rijn- en Maastakken zich binnen de Rijn-Maasdelta vaak verlegd ( avulsies ), waardoor een gecompliceerd netwerk is ontstaan van stroomgordels van verschillende ouderdom. Deze zijn bedekt met jongere afzettingen. 11 Deze afzettingen uit het Holoceen behoren tot de Formatie van Echteld. Zoals in figuur 5.1 te zien is, ligt Montfoort op een knooppunt van verschillende stroomgordels. Het plangebied ligt op de oeverwal van de Hollandse IJssel met daaronder waarschijnlijk de beddingafzettingen van de stroomgordel van Stuivenberg. De stroomgordel van Stuivenberg was actief vanaf het begin van de Bronstijd (3960 14 C jr BP). 12 Door een avulsie iets ten oosten van Montfoort aan het eind van de Late Bronstijd (rond 3200 14 C jr BP) werd de stroomgordel van Stuivenberg verlaten en ontstond de stroomgordel van IJsselveld-Schuurenburg iets ten noorden hiervan. Bij Montfoort kruist deze rivier de stroomgordel van Stuivenberg weer. Doordat de zandige afzettingen van de beddinggordel van Stuivenberg makkelijker te eroderen zijn dan de omliggende kleiafzettingen, volgde de rivier, als de stroomgordel van Linschoten, vanaf Montfoort grotendeels weer de loop van de stroomgordel van Stuivenberg en heeft deze laatste hier ook voor een belangrijk deel geërodeerd (fig. 5.1). Rond 2715 14 C jr BP vindt er bovenstrooms een avulsie plaats waarbij de stroomgordel van Jutphaas, die ook de stroomgordel van IJsselveld-Schuurenburg voedt, verlaten 9 Bosch 2007/ Nederlands Normalisatie Instituut 1989. 10 De Mulder et al. 2003, 329. 11 Berendsen/Stouthamer, 2001, 71-76. 12 Cohen et al. 2012, bijlage 1. 7

Fig. 5.1. Montfoort-Lieve Vrouwegracht. Paleogeografische kaart van Montfoort en omgeving. A: plangebied. Schaal 1:25.000. Bron: Cohen et al. 2012. wordt. Hierdoor neemt ook de afvoer van de stroomgordels van IJsselveld-Schuurenburg en Linschoten sterk af en blijft er waarschijnlijk slechts een restgeul over die alleen water voert bij hoge afvoeren van de Rijn. 13 Er zal in deze periode sprake zijn geweest van een fase van verminderde sedimentatie binnen het plangebied. In de Vroege IJzertijd (2514 14 C jr BP) ontstaat de Hollandse IJssel bovenstrooms van Montfoort. Deze rivier volgt in de omgeving van Montfoort grote delen van de oudere stroomgordel van IJsselveld-Schuurenburg en aanvankelijk ook de stroomgordel van Linschoten in noordwestelijke richting. In de Romeinse tijd (1900 14 C jr BP) vindt er bij Montfoort een avulsie plaats, waarbij de rivier een zuidelijkere loop krijgt en de Hollandse IJssel benedenstrooms van Montfoort ontstaat. De Hollandse IJssel is actief totdat deze in 1285 na Chr. wordt afgedamd van de Lek bij t Klaphek, ten zuiden van IJsselstein. 14 Deze ontwikkeling heeft ertoe geleid dat het plangebied, vanaf het moment dat de stroomgordel van Stuivenberg actief geworden is, vrijwel continu in de directe invloedsfeer van een actieve rivier lag. Aanvankelijk lag het plangebied binnen de beddinggordel van Stuivenberg, waardoor er in de ondergrond beddingafzettingen hiervan te vinden zijn. Ook na het verlaten van de stroomgordel van Stuivenberg zal het plangebied nog regelmatig zijn overstroomd vanuit de stroomgordels van Linschoten en IJsselveld-Schuurenburg en later de Hollandse IJssel, waarbij er een dik pakket oeverafzettingen is afgezet. 13 Cohen et al. 2012, bijlage 1. 14 idem. 8

Bij het vooronderzoek zijn binnen het plangebied oeverafzettingen aangetroffen die worden toegeschreven aan de stroomgordel van Stuivenberg en de Hollandse IJssel.15 Echter, waarschijnlijk zijn er binnen het plangebied ook oeverafzettingen van de stroomgordels van Linschoten en IJsselveldSchuurenburg aanwezig, maar kunnen deze, doordat er sprake is van een vrijwel continue sedimentatie, niet van elkaar worden onderscheiden. Onder het pakket oeverafzettingen is mogelijk een restgeul van de stroomgordel van Stuivenberg aanwezig.16 5.3 resultaten Bodemopbouw De bodem binnen het plangebied bestaat uit een dik ophogingspakket. De specifieke opbouw hiervan zal hieronder behandeld worden. De gedocumenteerde profielen bestaan voor het grootste deel uit deze ophogingslagen. Slechts aan de basis van enkele profielen waren de natuurlijke lagen zichtbaar. De natuurlijke afzettingen bestaan voornamelijk uit sterk siltige, al dan niet zwak humeuze klei. In werkput 4 zijn de natuurlijke lagen naast een waterput tot grotere diepte gedocumenteerd (fig. 5.2). Hier is aan de basis van het profiel, vanaf een diepte van 1,60 m NAP, sterk zandige klei met zandlagen aanwezig. Dit pakket gaat via zwak zandige klei naar boven toe geleidelijk over in sterk siltige klei. Op een diepte van 0,30 tot 0,40 m NAP is een dunne, donkergrijze, zwak tot matig humeuze laag aanwezig. Deze laag was ook zichtbaar in werkput 5. En bij het vooronderzoek is in de boringen op vergelijkbare diepte een veenlaag aangetroffen. Deze laag wijst daarmee op een fase van verminderde sedimentatie binnen het plangebied. Hierboven ligt weer grijze, sterk siltige klei die in werkput 4 naar boven toe lichter in sediment wordt. Antropogene lagen Er zijn gemiddeld drie vlakken aangelegd. Het eerste vlak is aangelegd onder de bouwvoor en aan de onderkant van een sterk zandig pakket dat als ophoging uit de late 17de eeuw en later is geïnterpreteerd. Onder dit pakket bevond zich op een hoogte van ca. 0.6 NAP een oudere ophogingslaag die in de 15de of 16de eeuw is gedateerd. Onder deze laag zijn verschillende humeuze bandjes gedocumenteerd met daartussen een pakket van vrij schone sterk siltige klei. De humeuze laagjes zijn zogenoemde leeflaagjes. Deze worden in verband gebracht met de bewoning in het plangebied tussen de late 13de en de 14de eeuw. De lagen ertussen zijn ophogingslagen uit dezelfde periode. Tijdens de opgraving is alleen bij de profielen dieper gegraven tot onder deze niveaus en daarbij zijn telkens vrij schone sterk 15 De Kruif 2006, 12-13. 16 De Kruif 2006, 12-13. 9 Fig. 5.2. Montfoort-Lieve Vrouwegracht. Profiel in werkput 4.

siltige lagen gezien, waarvan niet goed kon worden vastgesteld of het om natuurlijke of antropogene ophogingslagen ging. Op basis van het diepere profiel in werkput 4 kan worden gesteld dat de onderste lagen waarschijnlijk een natuurlijke oorsprong hebben en moeten worden gezien als oeverpakketten van de Hollandse IJssel. Fig. 5.3. Montfoort-Lieve Vrouwegracht. Profielkolom in werkput 4 met daarin de bodemopbouw van het plangebied en het gemiddelde niveau van de archeologische vlakken. A bouwvoor; B ophogingslagen late 17de eeuw en jonger; C ophogingslagen 15de/16de eeuw; D leeflagen late 13de/14de eeuw; E ophogingslagen 13de/14de eeuw; F ophogingslagen/natuurlijke lagen pre 13de eeuw. Schaal 1:30. Landschappelijke interpretatie Uit de hiervoor beschreven bodemopbouw blijkt dat er onder de ophogingslagen nog een dik pakket oeverafzettingen is aangetroffen. In de meeste profielen bestaan de natuurlijke lagen uit vrij zware oeverafzettingen van sterk siltige klei. In werkput 4, waar naast een beerput de natuurlijke lagen tot grotere diepte zijn gedocumenteerd, is in het pakket oeverafzettingen een aflopend profiel te zien. Aan de top hiervan wordt het sediment weer lichter. Hieruit is af te leiden dat er eerst sprake was van een geleidelijke opslibbing van de oeverwal of afname van de rivieractiviteit en dat deze vervolgens weer toenam. Op basis van dit ene profiel is niet te bepalen tot welke stroomgordel(s) de oeverafzettingen behoren, maar gezien de diepteligging kunnen de oeverafzettingen aan de basis waarschijnlijk grotendeels worden toegeschreven aan de stroomgordel van Stuivenberg en in mindere mate aan de stroomgordel van IJsselveld-Schuurenburg. De lichtere afzettingen aan de top van de natuurlijke afzettingen, direct onder de ophogingslagen, zijn waarschijnlijk afgezet nadat de Hollandse IJssel actief geworden is en kunnen dan ook aan deze stroomgordel worden toegeschreven. Beddingafzettingen van de stroomgordel van Stuivenberg waren in de profielen niet zichtbaar. Bij het vooronderzoek zijn de zandige beddingafzettingen aangetroffen vanaf een diepte van 1.21 tot 1.66 m -NAP. 17 De beddingafzettingen bevinden zich daarmee onder het niveau dat in de profielen zichtbaar was. Op basis van dit onderzoek is dan ook niet te bepalen of er daadwerkelijk een restgeul van de stroomgordel van Stuivenberg binnen het plangebied aanwezig was. 17 De Kruif 2006, bijlage 1. 10

6 sporen en structuren en fasering 6.1 algemeen In totaal zijn er 432 spoornummers uitgedeeld tijdens de verschillende fasen van het veldwerk (tabel 6.1). Het gaat hierbij zowel om antropogene sporen als kuilen, muurwerk en beerputten, maar ook om lagen van antropogene oorsprong (ophogingslagen) en lagen van natuurlijke oorsprong. De sporen zijn in te delen in drie hoofdperioden. Dit zijn de Late Middeleeuwen, de Nieuwe tijd (globaal het einde van de 16de eeuw tot en met de 18de eeuw) en de Nieuwste tijd (19de-20ste eeuw). In dit hoofdstuk zullen de sporen per periode worden besproken. Hierbij zal worden ingegaan op de aard en datering van de sporen en structuren. Deze datering is veelal bepaald aan de hand van de datering van het vondstmateriaal dat in de volgende hoofdstukken wordt behandeld. In dit hoofdstuk zal dan ook niet diep op het materiaal worden ingegaan en wordt het alleen gebruikt als dateringsmiddel. Tevens dient te worden opgemerkt dat fase 1 zoals deze hier wordt beschreven, wellicht niet de oudste bewoningsfase van het plangebied is. Er bestaat een kans dat er onder het laatste vlak ook nog sporen uit een eerdere periode schuilgaan. Deze zijn tijdens het onderzoek niet verder onderzocht daar deze niet door de bouwwerkzaamheden werden bedreigd en in situ behouden zouden blijven. Tabel 6.1. Montfoort-Lieve Vrouwegracht. Overzicht van het aantal sporen per spoortype. spoordefinitie aantal beerkuil 1 beerput 10 beschoeiing 6 boorgat 1 bouwvoor 4 cultuur-/vondstlaag 4 funderingssleuf 1 greppel 4 hout 8 kelder 1 kuil 71 laag 24 leeflaag 8 muurwerk 46 natuurlijke laag 4 ophogingslaag 113 overig 23 paal 32 paalkuil 14 puinlaag 5 recente verstoring 19 staakgatenrij 2 stiep/poer 17 uitbraaksleuf 10 vloer 1 waterput 3 totaal 432 6.2 fase 1 stadsboerderij(fig. 6.1) Op het onderste vlak zijn in werkput 5 resten aangetroffen die worden toegeschreven aan het erf van een stadsboerderij uit de late 13de en 14de eeuw. 18 De sporen bestaan ondermeer uit enkele stiepen of poeren van een hoofdgebouw, verschillende (mest)kuilen, een aantal greppels en een staldeel binnen het hoofdgebouw. In werkput 4 zijn geen sporen aangetroffen waarvan met enige zekerheid kan worden gesteld dat ze tot dit erf behoren. De sporen die hier op het onderste vlak liggen, kennen een jongere datering. Het is mogelijk dat op een dieper niveau nog sporen liggen die tot een oudere fase van het erf behoren. Dit lijkt te worden bevestigd door de resultaten uit werkput 3, waar omwille van de sanering, wel dieper is gegraven. Hier liggen verschillende sporen die, op basis van de datering van 18 Hoewel het boerenerf al in gebruik zal zijn geweest voor de stichting van de stad Montfoort, wordt hier de term 'stadsboerderij' gebezigd omdat de datering van het complex erop wijst dat het erf heeft voortbestaan ten tijde van de eerste decennia van de stad. 11

het hieruit verzamelde vondstmateriaal, in dezelfde periode als de stadsboerderij geplaatst mogen worden. Het gaat hierbij dan primair om sloten, enkele (beschoeiing)palen en een enkele kuil. Fig. 6.1. Montfoort-Lieve Vrouwegracht. Sporenkaart fase 1. A wel/niet opgegraven; B archeologisch spoor; C muurwerk; D recente verstoring; E laagscheiding; F hout; G natuursteen; H verlaagd staldeel; I hypothetisch verloop sloot. 12

6.2.1 woonstalhuis De resten van het hoofdgebouw (huis 1) op het erf liggen in werkput 5 (fig. 6.2). Het betreft een zuidwest-noordoost georiënteerd gebouw. De constructie bestond uit gebinten die op stiepen stonden. Van de palen van de gebinten zijn geen sporen teruggevonden. De stiepen zijn, voor zover ze binnen het plangebied lagen, vrijwel allemaal aangetroffen. Fig. 6.2. Montfoort-Lieve Vrouwegracht. Detail en reconstructie van de kernconstructie van de stadsboerderij. A wel/niet opgegraven; B archeologisch spoor; C muurwerk; D recente verstoring; E laagscheiding; F hout; G verlaagd staldeel. Schaal 1: 150. De stiep in de zuidwestelijke hoek is vernietigd tijdens de sanering in de vorige eeuw. Tevens zullen er nog twee stiepen van één gebintpaar buiten het plangebied liggen. Hoewel we niet beschikken over historisch kaartmateriaal uit de gebruiksperiode van de boerderij, kunnen we wel met enige zekerheid stellen dat de boerderij niet veel verder naar het oosten door zal hebben doorgelopen. Montfoort is namelijk een zogenaamde Bastidestad. Dit type stad betreft een planmatig aangelegde stad waarbij de structuur van de prestedelijke bewoning als basis heeft gediend voor het stratenplan. 19 Dit betekent dat de straten van het historische centrum van Montfoort op de erfgrenzen en andere infrastructurele zaken als wegen, sloten en paden liggen uit de periode voor de stadsstichting in 1329. Voor ons onderzoek betekent dit zeer waarschijnlijk dat de Heilig Levenstraat die het plangebied aan de oostzijde begrenst, 19 Baaij 2012, 51 met verdere verwijzing naar Gaasbeek/Noordam 1992, 25. 13

een grens markeert uit de periode vóór 1329, i.e. de eerste fase van het erf. De vroegste datering voor deze boerderij ligt namelijk aan het einde van de 13de eeuw en is gebaseerd op de uitkomsten van het dendrochronologisch onderzoek van twee palen uit sporen die met de boerderij worden gedateerd (Zie hoofdstuk 15). Deze datering is ook in overeenstemming met de datering van het overige vondstmateriaal dat met de boerderij wordt geassocieerd. Op basis van de aangetroffen sporen in combinatie met de aanname dat er nog ten hoogste twee stiepen buiten het plangebied liggen, kan een gebouw worden gereconstrueerd met een lengte van ca. 15 m en een breedte van ca. 11 m, gemeten vanuit het hart van de stiepen. De stiepen zelf bestonden uit net gestapelde bakstenen met een gemiddeld formaat van 30 x 15 x 7 cm. Dit formaat komt overeen met de formaten van andere Fig. 6.3. Montfoort-Lieve gebouwen uit deze periode zoals het kasteel en delen van de stadsmuur. Op de stiepen waren in sommige gevallen nog houten plankjes aanwezig (fig. 6.3 a). De plankjes lagen in een soort Vrouwegracht. A voorbeeld van een stiep met houten plankjes; B stiep S5.118, molensteen; C stiep S5.143, baksteen met molensteen. gevlochten motief en hebben dienst gedaan in de vochtregulering rond de gebintpalen. Door deze plankjes tussen de paal en de stiep te leggen werd voorkomen dat de paalvoet onder invloed van optrekkend vocht ging schimmelen. In het geval van S5.118 lijkt de bakstenen stiep vervangen door een groot stuk maalsteen (fig. 6.3 b). Een vergelijkbare wijze van funderen is overigens toegepast bij de meest noordwestelijke stiep, S5.143 (fig. 6.3 c). In dit geval heeft men echter nog wel een deel van de bakstenen stiep intact gelaten en is een groot stuk molensteen hier bovenop gelegd. Een mogelijke verklaring voor deze wijze van funderen is dat de oorspronkelijk bakstenen stiepen onbruikbaar waren geworden en dat de molensteenfragmenten dus een latere fase van het gebouw representeren. Uiteraard is het ook mogelijk dat de molenstenen al in de beginfase van de boerderij een functie hebben vervuld als stiep en niet als 14

reparatie moeten worden beschouwd. Dit is echter minder waarschijnlijk. Wanneer we echter uitgaan van een zekere symmetrie in de opbouw is het aannemelijker dat het natuursteen een latere aanpassing of vervanging is. Daarbij komt dat de molensteenfragmenten duiden op de aanwezigheid van een molen in de nabijheid van het plangebied. De dichtstbijzijnde molen is de molen de Valk, ten zuiden van het plangebied. De geschiedenis van deze molen gaat in ieder geval terug tot 1432. 20 Wellicht is de molen nog ouder. Het ligt voor de hand te vermoeden dat op de wallen van de vroegste fase van de stad ook al molens stonden. Zeer waarschijnlijk stond er dus al in het tweede kwart van de 14de eeuw een molen in de buurt van het plangebied. Aangezien we er vanuit gaan dat de eerste bewoningsfase van de boerderij enkele decennia eerder begon, moeten de molensteenfragmenten dus aan een latere fase worden toegeschreven en worden beschouwd als herstellingen. Tussen de stiepen zijn kleine staakjes en resten van vlechtwerk aangetroffen. Waarschijnlijk zijn dit onderdelen van de wanden die tussen de stiepen hebben gestaan. Deze wanden zullen zijn dichtgesmeerd met leem. Hierin wijkt het gebouw dus af van de reguliere boerderijen. Hier gaat het om een eenbeukige plattegrond terwijl boerderijen doorgaans een driebeukig grondplan hebben gehad, waarbij het vee tussen de gebinten in werd gestald. Ook over de binnenindeling van het gebouw zijn enkele uitspraken te doen. Zo is ter hoogte van stiep S5.46 een grote balk aangetroffen (S5.19,V5.237 fig. 6.4). De balk ligt haaks op de lengterichting van het gebouw en sluit aan op de wand. In de bovenzijde zijn enkele rechthoekige gaten aangebracht. Tevens zijn aan één zijde twee geboorde gaten zichtbaar. Waarschijnlijk betreft het hier een hergebruikt stuk constructiehout. Wellicht waren de rechthoekige gaten al aanwezig voordat de balk werd hergebruikt, maar het is ook mogelijk dat de gaten pas later zijn aangebracht. Ze kunnen in ieder geval goed dienst hebben gedaan als fitting voor een hekwerk om de ruimte te verdelen in een woon- en een staldeel. Dit idee is mede ingegeven door een grote depressie of laagte (S5.151) in de westelijke helft van de plattegrond. Het is zeer waarschijnlijk dat het hier een potstal betreft waarin de leeflagen en ophogingslagen zijn nagezakt. In het verlengde van de balk is in kuil S5.17 een vrijwel complete pelgrimshoorn (V5.165) aangetroffen. De hoorn dient, gezien de vondstlocatie tussen woon- en staldeel, Fig. 6.4. Montfoort-Lieve Vrouwegracht. mogelijk te worden beschouwd als bouwoffer. In dezelfde kuil Foto S5.19, balk op de veronderstelde is ook een vrijwel complete grape (V5.168) met een scheiding tussen het woondeel en het laatmiddeleeuwse datering aangetroffen. De depositie zal echter staldeel. niet met de stichting van de boerderij te maken hebben daar deze op grond van twee indirecte dendrochronologische dateringen aan het einde van de 13de eeuw wordt geplaatst en daarmee voor de gebruiksfase van de grape uitkomt. Pelgrimshoorns komen voor vanaf de 14de eeuw en ook de grape kent een datering vanaf het eerste kwart van de 14de eeuw. Deze datering valt samen met de stadsstichting in 1329. Wellicht is de boerderij bij de opname binnen de stad grondig verbouwd en heeft men tijdens deze verbouwing de verschillende objecten gedeponeerd. Er zijn twee sporen aangetroffen die er mogelijk op duiden dat het gebouw in een eerdere fase een ander uiterlijk heeft gehad. Het betreft hier de stiepen S5.135 en S5.192. Deze liggen in het zuidoostelijke deel van de plattegrond. S5.135 ligt op de lijn van de wand, maar ligt op een afwijkende interval in vergelijking tot de overige stiepen. Ook heeft hij geen tegenhanger in de noordelijke lange wand. S5.192 is de directe tegenhanger van deze stiep. Dit spoor ligt even ten zuiden van de lengteas 20 http://rhcrijnstreek.nl/bronnen/lokale-historie/plaatsen/montfoort/montfoort/94-montfoort-korenmolen-qde-valkq 15

van het gebouw. Wellicht markeren deze sporen de begrenzing van een eerdere fase van de boerderij. In dat geval zal hij dus wat korter zijn geweest en aan de oostzijde wat smaller. Een andere mogelijkheid is dat de beide sporen te maken hebben met de binnenindeling van de boerderij en een aparte ruimte weergeven. 6.2.2 leeflagen In het vlak en in de verschillende coupes die binnen en buiten de plattegrond zijn gezet zijn meerdere zeer compacte en zeer humeuze laagjes gezien van enkele centimeters dik. Dergelijke laagjes worden vaker aangetroffen tijdens stadsopgravingen en worden doorgaans omschreven als leeflaagjes. Over de functie en de genese van de laagjes bestaan nog veel onduidelijkheden. Onlangs heeft men tijdens een onderzoek in Zutphen een mogelijke functie van de lagen kunnen duiden aan de hand van de resultaten van een onderzoek aan de middeleeuwse straat Apenstert. 21 Ook hier heeft men de lagen aangetroffen en kon men ze relateren aan de humeuze en mestige vullingen van de, toen niet meer in gebruik zijnde, stadsgracht. De lagen zelf zijn verder aangetroffen tussen de huizen. In de lagen zijn ondermeer de zaden van planten aangetroffen waarvan wordt vermoed dat ze daar ter plaatste hebben gegroeid. De onderzoekers interpreteren deze zone met de mestlagen als moestuin in de loze ruimte tussen de huizen en de weg. 22 De lagen zouden dan vooral dienst hebben gedaan als vruchtbare bodem. De situatie in Zutphen komt deels overeen met hetgeen dat is waargenomen in Montfoort. Zo blijken de humeuze laagjes door te lopen in de grote kuilen S5.121 en S5.120 achter het huis (fig. 6.5). Van deze kuilen wordt gedacht dat het mestkuilen betreft. Het botanisch onderzoek heeft deze interpretatie kunnen bevestigen noch ontkrachten. De vulling van de kuilen komt optisch in ieder geval overeen met de samenstelling van de laagjes. Helaas was het Fig. 6.5. Montfoort-Lieve Vrouwegracht. Foto van coupe P25. budgettair niet mogelijk om naast de vulling van Duidelijk zichtbaar zijn de humeuze bandjes die doorlopen in de kuil ook de samenstelling van de leeflagen te de kuil. analyseren om zo eventuele overeenkomsten aan te kunnen tonen. Ondanks het feit dat de analyse niet is uitgevoerd is het evident dat er een relatie is tussen de lagen en de vulling van de kuilen. Even is gedacht aan de mogelijkheid dat de lagen als geheel vanuit de kuilen werden opgebracht op de ophogingspakketten van schone klei. Dit zou echter om verschillende redenen onpraktisch en onwenselijk zijn. Niet in de laatste plaats zou de geur van de rottende bladeren en het andere organische materiaal als onaangenaam zijn ervaren. Wanneer men de ophogingslagen zou willen afdekken zou men hiervoor schoon en vooral droger materiaal gebruiken. Het materiaal dat uit de kuilen komt zal behoorlijk vochtig zijn geweest en dus niet geschikt voor het hierboven beschreven doel. Een andere verklaring is dus nodig. Zeker is dat de grond ter hoogte van de boerderij meerdere malen is opgehoogd. Dit ophogen gebeurde door een kleipakket in één keer op te brengen. Dit laatste blijkt uit het feit dat de kleipakketten tussen de leeflaagjes zeer schoon zijn. Ze bevatten niet of nauwelijks archeologische indicatoren als houtskool of fosfaat en scherven en ander vondstmateriaal ontbreken volledig. Dit impliceert niet alleen dat de pakketten in één keer zijn opgebracht, het betekent ook dat de lagen na het opbrengen direct zijn afgedekt. Wanneer ze langere tijd zouden hebben bloot gelegen, zouden ze meer indicatoren hebben bevat en vuiler zijn geweest. Dit is niet het geval. Het meest waarschijnlijke scenario is dat men de kleilagen heeft afgedekt met droog organisch materiaal als schaafsel, en ander 21 Fermin 2014, 14-20. 22 Fermin 2014, 45. 16

droog materiaal. Dit zal de basis zijn geweest van de leeflaagjes. Uit historische bronnen is bekend dat men de vloeren in huizen afdekte met plantenresten als vlas en grassoorten en deze lagen regelmatig verving. 2324 Soms meerdere keren per jaar. Tevens gebruikte men hierbij kruiden om de geur van het organisch materiaal en het vuil dat op de grond kwam te maskeren. Het gegeven dat de lagen al na korte tijd werden vervangen blijkt ook uit het feit dat er de laagjes wel vondstmateriaal bevatten, maar niet heel veel. Bij een intensieve bewoning als in een woning kan men meer vondsten verwachten in de leeflaag. Waarschijnlijk werden de oude lagen in de kuilen achter het huis gedeponeerd en vervangen door nieuwe. Eens in de zoveel tijd werd de vloer dan opgehoogd met een kleipakket. De lagen zijn binnen de boerderij aangebracht zowel (kort) voordat de boerderij is gebouwd als tijdens de gebruiksfase van de boerderij en zelfs mogelijk daarna. De lagen zijn namelijk zichtbaar onder de stiepen, maar lopen hier ook tegenaan en in een enkel geval lijkt een laag zelfs over een stiep heen te lopen. De lagen onder de stiepen hebben waarschijnlijk te maken met een vroegere fase van het gebouw. Ook op het terrein achter de stadsboerderij zijn deze lagen waargenomen. Hier lijkt er sprake van twee niveaus (S4.61 en S4.93). Deze lagen zijn echter een stuk minder dik dan de lagen ten oosten van de mogelijke mestkuilen. Waarschijnlijk is hier sprake van een situatie die meer vergelijkbaar is met die uit Zutphen. Vermoedelijk is dit het deel waar men de groentes en dergelijke verbouwde. De laagjes kunnen uit de mestkuilen zijn geschept en over het perceel zijn verspreid om zo de vruchtbaarheid van de bodem te verhogen. 6.2.3 kuilen Verschillende kuilen kunnen op grond van hun stratigrafische positie, danwel de datering van het, in de sporen aangetroffen, vondstmateriaal worden gedateerd in de 13de of 14de eeuw. Van de sporen rond het hoofdgebouw is de relatie met de plattegrond evident; de sporen kennen naast dezelfde datering ook dezelfde oriëntatie als het gebouw waardoor het zeker is dat ze tot dezelfde gebruiksperiode van het erf behoren. De belangrijkste kuilen die in deze zone liggen zijn S5.120, S5.121 en S5.153. De eerste twee kuilen zijn waarschijnlijk mest of afvalkuilen geweest. De kuilen waren afgedekt door een vrij schoon kleipakket, waardoor de oversnijding tussen de sporen niet is waargenomen in het vlak. Echter in de coupe was deze wel zichtbaar. De vulling van de kuilen bestond uit dezelfde humeuze grond als de hiervoor beschreven leeflagen. Een exacte functie kan door het botanisch onderzoek niet worden gegeven, maar zoals hierboven beredeneerd, lijkt een functie als afvalkuil, zeer reëel. Hetzelfde geldt voor S5.153 (fig. 6.6). Dit spoor was al tijdens het vooronderzoek aangesneden en als gracht geïnterpreteerd. Het spoor bevond zich tegen de rand van proefsleuf 1 en er was slechts een deel van de beschoeiing zichtbaar. De beschoeiing bestond uit een brede eikenhouten plank die werd gestut door enkele stevige houten palen. Aangezien de sleuf smaller was dan de kuil is alleen de noordelijke insnijding waargenomen, op basis waarvan is geconcludeerd dat het hier wellicht een gracht betrof. De opgraving heeft uitgewezen dat deze interpretatie onjuist was. Tijdens de opgraving bleek het helaas ook niet mogelijk om het volledige spoor te onderzoeken omdat de kuil zich deels buiten het te verstoren gebied bevond. Wel was het mogelijk om de oostelijke zijde van het spoor vast te leggen. Ondanks dat het spoor niet volledig is gedocumenteerd gaan we ervan uit dat het spoor goed te reconstrueren is. Het gaat zeer waarschijnlijk om een lange smalle kuil met ronde uiteinden. De lengte van het spoor bedroeg minimaal 6.4 m en de kuil zal ongeveer 1.4 m breed zijn geweest. 23 Zie onder andere Erasmus 1642. 24 Koldeweij 20013, 46-49. 17

Fig. 6.6. Montfoort-Lieve Vrouwegracht. Coupetekening van kuil S5.153. De lichte 'vlekken' op de houten plank markeren de locaties van de indrukken van de planken of balken uit de eerste gebruiksfase van de plank. Kuilen met een dergelijke vorm en afmeting worden regelmatig aangetroffen tijdens opgravingen van middeleeuwse, agrarische vindplaatsen. 25 Dit type spoor wordt doorgaans omschreven als 'greppelkuil' omdat het het midden houdt tussen een greppel en een kuil. De functie van de sporen is onbekend, maar vaak worden ze al dan niet ondersteund door archeobotanische gegevens, omschreven als mestkuilen of rootkuilen. 26 S5.153 is qua maatvoering en vorm dan wel vergelijkbaar met de meer rurale varianten, in uitvoering wijkt het spoor echter af. Zo zijn greppelkuilen doorgaans niet voorzien van een beschoeiing. De kuil in Montfoort was beschoeid met een grote eikenhouten plank en waarschijnlijk ook met vlechtwerk. De plank heeft eerst dienst gedaan in een andere constructie of in dezelfde kuil. Aan een zijde van de kuil zijn namelijk indrukken te zien van balken of planken. Deze indrukken wijzen erop dat de plank voordat hij in de kuil terecht kwam met enige druk tegen een andere constructie heeft gezeten. Opvallend is dat de palen die de plank op zijn plaats dienden te houden op vrijwel dezelfde locatie zitten als de indrukken. Wellicht heeft de plank dus ook een eerdere fase van de kuil beschoeid en is later gekeerd in de positie zoals hij nu is aangetroffen. Ook de vulling van S5.153 wijkt in eerste instantie ook af van die van de kuilen uit de andere onderzoeken. Deze bestond namelijk uit zeer veel organisch materiaal, terwijl de vulling van de overige voorbeelden vaak al volledig gehomogeniseerd is. Met name op de bodem van het spoor was sprake van een dik pakket takken en twijgen. Wellicht hebben de greppelkuilen die tijdens de andere onderzoeken zijn aangetroffen een vergelijkbare vulling gehad en moet het verschil in inhoud verklaard worden vanuit de perfecte conserveringsomstandigheden in Montfoort. Het is echter ook mogelijk dat het spoor een heel andere inhoud en daarmee mogelijk ook een andere functie heeft gehad dan zijn agrarische tegenhangers. Helaas kon ook nu de exacte functie van het spoor niet worden vastgesteld met behulp van archeobotanisch onderzoek. In zone tussen de grote kuilen S5.120/S5.121 en werkput 3 zijn geen kuilen aangetroffen die direct kunnen worden gerekend tot het erf van de stadsboerderij. Wellicht komt dit omdat het vlak hier vrijwel volledig werd ingenomen door een zeer humeuze leeflaag, S4.61. Als deze laag inderdaad dienst heeft gedaan als akkerlaag, zoals in paragraaf 6.2.2 wordt geopperd, kan dat ook een verklaring zijn voor het ontbreken van grondsporen. Deze zullen zijn afgedekt door de laag. De kuilen die wel zichtbaar zijn, kennen een jongere datering. In werkput 3 zijn op een dieper niveau wel enkele kuilen aangetroffen uit de Late Middeleeuwen. In dit deel van het plangebied was nog sprake van vervuiling en diende de bodem dieper gesaneerd te worden dan de beoogde ontgravingsdiepte. Het is daarom dat er ook oudere sporen op een dieper niveau zijn aangetroffen dan in de overige delen van het plangebied. Desalniettemin zijn er slechts twee kuilen, S3.52 en S3.76, aangetroffen die op basis van het hierin aangetroffen materiaal gedateerd kunnen worden in deze bewoningsfase. Kuil S3.52 wordt oversneden door S3.43. Hieruit is 25 Zie o.a.: Oudhof/Dijkstra/Verhoeven 2000, 67-68; Verhoeven/Brinkkemper 2001, 71; De Boer 2006, 18-28;Tump 2012, 100; Van Kampen 2015 26 Deze laatste functie is echter omstreden en zelden of nooit bevestigd middels archeobotanisch onderzoek. 18