Afwegingsmodel handhaving kinderopvang Brummen

Vergelijkbare documenten
0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Bijlage 2 afwegingsmodel handhaving buitenschoolse opvang.xlsx. 0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Bijlage 1 afwegingsmodel handhaving dagopvang.xlsx. 0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

8. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

1. Afwegingsmodel handhaving dagopvang. De kwaliteitsaspecten voor dagopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:

Bijlage 1 afwegingsmodel handhaving dagopvang.xlsx. 0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

2.2 Afwegingsmodel handhaving BSO

Bijlage 1 Afwegingsmodel Handhaving Dagopvang

Afwegingsmodel handhaving dagopvang

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG

Bijlage 5 afwegingsmodel handhaving peuterspeelzalen.xlsx. 1 Peuterspeelzaalwerk in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

1. Peuterspeelzaalwerk in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG

0 Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

1. Beleidsregel handhaving dagopvang

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN Gemeente Westvoorne

Beleidsregels Handhaving kinderopvang Gemeente Roermond. Vastgesteld 25 september gepubliceerd 2 oktober 2012.

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG

1. Afwegingsmodel handhaving dagopvang

Handhaving- en sanctiebeleid gemeenten betreffende kwaliteit kinderopvang en kwaliteit peuterspeelzalen

2.1 Afwegingsmodel handhaving dagopvang

BIJLAGE 2. Handhaving volgens de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

Handhaving Kinderopvang

Bijlage 1 Afwegingsmodel handhaving kinderopvang

Handhaving- en sanctiebeleid gemeenten betreffende kwaliteit en handhaving kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG WASSENAAR

Jaar: 2011 Nummer: 83 Besluit: B&W 27 september 2011 Gemeenteblad BELEIDSREGEL HANDHAVING KINDEROPVANG HELMOND 2011

Bijlage 2 Toelichting op het afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen

HANDHAVINGSPROTOCOL KWALITEIT KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN SITTARD-GELEEN

BIJLAGE 2. Handhaving volgens de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG WASSENAAR

Inspectierapport Naam (BSO) straat postcode plaats Registratienummer

Afwegingsmodel handhaving kinderopvang Brummen Wetstechnische informatie

Toezicht- en handhavingsbeleid Kinderopvang en peuterspeelzalen 2011

Bijlage 3 afwegingsmodel handhaving gastouderbureau.xlsx. 1. Gastouderbureau in de zin van Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

2.3 Afwegingsmodel handhaving Gastouderbureau

2.5 Afwegingsmodel handhaving peuterspeelzaal

HANDHAVINGSPROTOCOL KWALITEIT KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN. Maastricht en verder

Gemeentelijke Beleidsregels HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG WASSENAAR

Beleidsregel handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen VNG

Inspectierapport Naam (KDV) straat postcode plaats Registratienummer

Gemeentelijke Beleidsregels HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

BUITENSCHOOLSE OPVANG

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN Gemeente Zandvoort

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG Breda

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012 VNG

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN

Inspectierapport Naam (KDV) straat postcode plaats Registratienummer

CVDR. Nr. CVDR192958_1. Afwegingsmodel handhaving kinderopvang. 22 mei Officiële uitgave van Papendrecht.

Inspectierapport Naam (BSO) straat postcode plaats Registratienummer

Inspectierapport Naam (KDV) straat postcode plaats Registratienummer

Handhavingsprotocol kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

BELEIDSREGELS HANDHAVING KWALITEIT KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN

Afwegingsmodel handhaving kinderopvang Schiedam

Handhavingsbeleid kwaliteit Kinderopvang en Peuterspeelzalen 2012 Gemeente Renswoude

Toetsingskader voor dagopvang

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN DE BILT 2013

Inspectierapport Naam (GOB) straat postcode plaats Registratienummer

Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Kapelle 2017

HANDHAVINGSPROTOCOL KWALITEIT KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN. Maastricht en verder

HANDHAVINGSPROTOCOL KWALITEIT KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN EIJSDEN-MARGRATEN

Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Olst-Wijhe

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

Toetsingskader voor buitenschoolse opvang

Beleidsregel handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen Sittard-Geleen 2012

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN

Inspectierapport Naam (GOB) straat postcode plaats Registratienummer

BELEIDSREGEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN HELMOND 2013

AFWEGINGSMODEL HANDHAVING KWALITEIT KINDEROPVANG ROERDALEN. Handhaving- en sanctiebeleid gemeenten betreffende kwaliteit kinderopvang

Inspectierapport Naam (GOB) straat postcode plaats Registratienummer

Inspectie items Prioriteit Bestuurlijke boete

Indien niet voldaan: geen kinderopvang in de zin van de wet. Verwijdering uit landelijk register

Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang Termijn Prio Hersteltraject Bestraffend traject

Toetsingskader voor gastouderopvang

HANDHAVING- EN SANCTIEBELEID KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN 2012

Inspectierapport Naam (KDV) straat postcode plaats Registratienummer

Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente De Marne

Handhavingsbeleid kinderopvang 2013

Handhavingsbeleid kinderopvang 2013

Toetsingskader voor gastouderopvang

Handhavingsbeleid kinderopvang 2013

2. 4 Afwegingsmodel handhaving gastouderopvang

Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Kapelle

Transcriptie:

CVDR Officiële uitgave van Brummen. Nr. CVDR112406_1 17 oktober 2017 Afwegingsmodel handhaving kinderopvang Brummen Hoofdstuk 1 Algemeen 1.1 Inleiding De gemeente Brummen hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang Brummen bij het uitvoeren van haar wettelijke taak om toe te zien op de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen ( In het afwegingsmodel staan de handhavingsacties die de gemeente toe kan passen als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (verder: Beleidsregels kwaliteit) van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Naast de hiervoor genoemde kwaliteitseisen treden naar verwachting in 2011 de lokale ruimte- en inrichtingseisen voor peuterspeelzalen in werking. In het model zijn de algemene stappen opgenomen die de gemeente kan hanteren als de kwaliteitseisen worden overtreden. Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Proportionaliteit is daarbij een vereiste. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding, maar zal telkens afgewogen moeten worden of toepassing onder meer proportioneel is. De GGD Gelre-IJssel voert in opdracht van de gemeente het toezicht uit. Over de bevindingen ontvangt de gemeente een inspectierapport. Hiervoor wordt door de GGD een landelijk model gebruikt. De indeling en de tekst van de kwaliteitsaspecten in de inspectierapporten van de GGD worden ook gebruikt in het nu voorliggende Afwegingsmodel. Voor de leesbaarheid van het Afwegingsmodel zijn echter de meeste voetnoten uit de modelinspectierapporten van de GGD achterwege gelaten. Dit betekent echter niet dat de toelichtingen in de voetnoten niet van overeenkomstige toepassing zijn op de bepalingen van het Afwegingsmodel. De modelinspectierapporten zijn beschikbaar via de website van de GGD (http://www.inspectiekinderopvang.ggd.nlonder het kopje modelrapporten. Start handhavingstraject Het gemeentelijke handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan de gemeente. In het rapport is het Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de kwaliteitseisen waar de houder niet aan voldoet en de omstandigheden waarin dit plaatsvindt. Ook de resultaten van eventueel door de inspecteur toegepast overleg en overreding worden hierin genoemd. De gemeente kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingsactie. De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingstraject. Handhaving peuterspeelzalen Zolang afdeling 2.2 en art 2.20 Wko niet in werking zijn getreden, is het handhavingsbeleid voor peuterspeelzalen (hoofdstuk 6 van dit Afwegingsmodel) nog niet van toepassing. Zodra deze artikelen wel in werking treden, treedt op datzelfde moment ook het handhavingsbeleid peuterspeelzalen inwerking. 1.2 Typen s Als handhavingsacties kunnen 2 typen s onderscheiden worden, namelijk herstellende en s. Deze typen s bestaan naast elkaar. Hierdoor kunnen s van deze twee typen tegelijkertijd worden opgelegd. 1.2.1 Herstellende s In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen 1

van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding. Hieruit volgt dat het doel van de dus ook met name gelegen is in het beëindigen van de overtreding en/of het voorkomen van herhaling in de toekomst. Bestraffing van reeds begane overtredingen kan via de (zie verderop). Een herstellend handhavingstraject verloopt in beginsel volgens de hieronder beschreven stappen. Er kunnen zich echter situaties voordoen, waarin het naar beoordeling van het college gerechtvaardigd is om, gezien de aard en/of ernst van de overtreding, bepaalde stappen over te slaan en direct over te gaan tot inzet van een zwaardere. Eén van de situaties waarin dit zich kan voordoen is recidive. De volgende stappen en s kunnen worden onderscheiden: Optie 1 Bevel Een bevel is een is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. De GGD kan dit inzetten als zij oordeelt dat de kwaliteit dermate tekortschiet dat de gezondheid of de veiligheid van de kinderen in direct gevaar is. Het nemen van maatregelen kan in deze situaties redelijkerwijs niet uitgesteld worden. Ingeval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet snel sprake van zijn. Een bevel moet binnen zeven zijn opgevolgd. Omdat het middel door de GGD-inspecteur wordt ingezet en niet door het college wordt dit bevel in dit Afwegingsmodel niet nader genoemd. Optie 2 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen kan een schriftelijke aanwijzing geven aan de houder van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal dat zich in de gemeente bevindt. Dit gebeurt als de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 of hoofdstuk 2 afdeling 2 paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften uit de Wko (de kwaliteitseisen ) niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen dienen te worden. Bij een aanwijzing wordt de houder een hersteltermijn gegeven. De hersteltermijn wordt bepaald door de zwaarte van de prioritering. De hersteltermijn in dit model wordt aangegeven in een bandbreedte. De handhaver geeft per concreet geval de exacte hersteltermijn aan. Na het verstrijken van een hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen, danwel de GGD de opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet. Optie 1 Onder last onder wordt verstaan: de herstel, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. De stap last onder kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Als een eerste last onder geen effect heeft gehad, wordt nagegaan wat de oorzaak hiervan is. Dit zou er toe kunnen leiden dat een ander middel wordt ingezet. Optie 2 bestuursdwang Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstel, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding op te lossen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. Omdat in het kader van handhaving kinderopvang de overtredingen zich maar in zeer beperkte mate lenen voor toepassing van bestuursdwang, is de optie last onder bestuursdwang op een enkele overtreding na niet opgenomen. 2

Het college van burgemeester en wethouders kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of de instandhouding van een peuterspeelzaal voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is. Ook kan het college van burgemeester en wethouders de houder verbieden het kindercentrum, de voorziening voor gastouderopvang, het gastouderbureau of de peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, zolang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen uit hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 2 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 2 uit de Wko is voldaan. Er zijn verschillende gronden op basis waarvan het college een voorziening uit het register kinderopvang kan verwijderen: - indien is gebleken dat de houder niet langer de organisatie voor kinderopvang exploiteert - indien uit een GGD-inspectie is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3 paragrafen 2 en 3 en hoofdstuk 2 afdeling 2 paragrafen 2 en 3 van de WKO gegeven voorschriften - indien drie na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderopvang niet daadwerkelijk is aangevangen Vanaf het moment dat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten. Doordat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau uit het register is verwijderd, wordt ook de grond voor het recht op kinderopvangtoeslag voor vraagouders beëindigd. 1.2.2 Bestraffende s In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen. Een bestraft een overtreding die in het verleden begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is de. Een kan apart maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingstraject worden opgelegd. Grondslag Bij kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureaus Op grond van artikel 1.72 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een op te leggen. Een mag ten hoogste 45.000 bedragen. Het opleggen van een acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties: - In geval van overtreding van een of meer van de bepalingen bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.60a Wko (hoofdstuk 1 afdeling 3 Kwaliteit kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureaus); - In geval de houder een opgelegde aanwijzing of bevel (art 1.65 Wko) niet nakomt; - In geval de houder een kinderopvangcentrum blijft exploiteren terwijl op grond van artikel 1.66 Wko aan hem een exploitatieverbod is opgelegd; - In geval de houder weigert zijn medewerking te verlenen aan een toezichthouder (5:20 Awb). - In geval een houder een afspraak als bedoeld in artikel 167 Wet op het primair onderwijs niet nakomt Gastouders Gastouders vallen ook volledig onder het regime van toezicht en handhaving en daarbij is ook de mogelijkheid om een op te leggen van toepassing. Omdat echter een gastouder 3

toch een bijzondere vorm van opvang is, is ervoor gekozen niet vooraf in dit model bedragen te noemen in het domein gastouderopvang. Indien een gemeente een overtreding van een gastouder wil sanctioneren met een, zal in dat geval het bedrag bepaald worden, met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent in dit handhavingsbeleid. Daarbij kan bijvoorbeeld een relatie worden gelegd met de bedragen zoals die zijn bepaald binnen de kinderopvang. Bij peuterspeelzalen Voor peuterspeelzalen geldt dat de mogelijkheid om een op te leggen, is bepaald in artikel 2.27 Wko. Dit artikel bepaalt dat een alleen opgelegd kan worden aan nietgesubsidieerde peuterspeelzalen. Dit betekent dat het onderdeel in dit Afwegingsmodel alleen van toepassing is op niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Voor gesubsidieerde peuterspeelzalen vindt handhaving plaats via de voorwaarden die de gemeente stelt bij de subsidieverlening. Op grond van artikel 2.28 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een op te leggen. Een mag ten hoogste 45.000 bedragen. Het opleggen van een acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties: - In geval van overtreding van één of meer van de bepalingen bij of krachtens de artikelen 2.2 tot en met 2.13 Wko (hoofdstuk 2 afdeling 2 Kwaliteit peuterspeelzalen); - In geval de houder een opgelegde aanwijzing of bevel (art 2.23 Wko) niet nakomt; - In geval de houder een peuterspeelzaal in stand blijft houden terwijl op grond van artikel 2.24 Wko de voortzetting van de instandhouding is verboden; - In geval de houder weigert zijn medewerking te verlenen aan een toezichthouder (5:20 Awb). - In geval een houder een afspraak als bedoeld in artikel 167 Wet op het primair onderwijs niet nakomt Opleggen Wanneer wordt een opgelegd? Bij een overtreding van de prioriteit hoog zal in beginsel een ter hoogte van het in het Afwegingsmodel genoemde bedrag worden opgelegd. Bij overtredingen met een prioriteit gemiddeld of laag kan het college besluiten een op te leggen. Wanneer geen? Het college legt geen op indien: - de overtreder aannemelijk maakt dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt - de houder, zijnde een natuurlijk persoon (en geen rechtspersoon), is overleden. - er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid en er een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen is (in dat geval wordt er een strafrechtelijke procedure gestart) te Boeteverhogende en verlagende omstandigheden In het geval de overtreder in de afgelopen drie jaar al eerder is beboet voor eenzelfde type overtreding kan het college de verhogen. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal waarvoor de nieuwe wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een is opgelegd. Ook kan sprake zijn van verlagende omstandigheden. Omstandigheden die de aanleiding kunnen vormen voor verhoging of verlaging zijn: - De houder heeft al eerder eenzelfde type overtreding gepleegd. Daaronder wordt ook een overtreding in een ander kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal van dezelfde houder begrepen (recidive, verhogend) - De overtreding heeft betrekking op een kleine onderneming (verlagend) - De overtreder heeft door de verboden gedraging een aanzienlijk voordeel verkregen (verhogend) - De overtreder heeft uit eigen beweging derden, aan wie direct of indirect door de overtreding schade is berokkend, schadeloos gesteld (verlagend) 4

- Een andere omstandigheid die naar het oordeel van het college aanleiding geeft tot verhoging/verlaging van de. 1.3 Begripsomschrijvingen In dit Afwegingsmodel wordt verstaan onder: beroepskracht: de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum en is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen; of de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een gastouderbureau en is belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang; beroepskracht in opleiding: degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, en ten behoeve van beroepspraktijkvorming is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen bij een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang; gastouder: de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van natuurlijke personen van wie een of meer kinderen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gronden onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254, onderscheidenlijk artikel 255, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of diens partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens; gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt;houder: de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert; kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang; kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint; ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft; oudercommissie: de commissie, bedoeld in artikel 1.58 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; dagopvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen; buitenschoolse opvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, evenals gedurende vrije of mid en in de schoolvakanties; stamgroep: een vaste groep kinderen in de dagopvang in een passend ingerichte vaste groepsruimte; stamgroepruimte: de ruimte waarin de kinderen in de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn; basisgroep: een vaste groep kinderen in de buitenschoolse opvang in een passend ingerichte ruimte; risico-inventarisatie: de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.51 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; bemiddelingsmedewerker: de medewerker die zich bezighoudt met de taken, bedoeld in de artikelen 12, 15 en 15e Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. vraagouder: een vraagouder is een ouder of verzorger met één of meerdere kinderen die worden opgevangen op een kindercentrum (dagopvang of BSO) of een voorziening voor gastouderopvang. 5

Voor eventuele overige begrippen is artikel 1.1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 1 Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen van toepassing. Deze begripsbepalingen zijn opgenomen ter bevordering van de leesbaarheid van dit Afwegingsmodel en zijn overeenkomstig de begripsbepalingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. Mochten in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen deze begripsbepalingen worden aangepast dan geldt ook voor dit Afwegingsmodel vanaf dat moment de omschrijving zoals die dan geldt volgens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en/of de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. De afkortingen zoals die in het Afwegingsmodel zijn gebruikt, zijn opgenomen in Bijlage 1. 1.4 Opbouw In de volgende hoofdstukken wordt per vorm van kinderopvang het afwegingsmodel weergegeven. De volgende vormen van kinderopvang komen achtereenvolgens aan bod: Dagopvang (hoofdstuk 2) Buitenschoolse opvang (hoofdstuk 3) Gastouderbureau (hoofdstuk 4) Gastouders (hoofdstuk 5) Peuterspeelzalen (hoofdstuk 6) In het afsluitende hoofdstuk 7 staat het afwegingsmodel voor overige overtredingen. Hoofdstuk 2 Afwegingsmodel Handhaving Dagopvang De kwaliteitsaspecten voor dagopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen: 0. Kinderopvang in de zin van de wet 1. Ouders 2. Personeel 3. Veiligheid en gezondheid 4. Accommodatie en inrichting 5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio 6. Pedagogisch beleid 7. Klachten 8. Voorschoolse educatie 0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en kwaliteitseisen peuterspeelzalen 0.1 Kinderopvang in de zin van de wet Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.1, eerste lid) Beleidsregels werkwijze toezichthouder (artikel 4, eerste lid) constatering gevolg verdere s mogelijk? 1. De opvang vindt bedrijfsmatig of anders dan om niet plaats (art. 1.1 lid 1 Wko en art. 4 Beleidsregels werkwijze toezichthouders) Indien niet voldaan: geen kinderopvang in de zin van de wet. Eventueel overige overtredingen (hoofdstuk 6 Afwegingsmodel) van toepassing: Economisch delict: niet-geregistreerde opvang 2. Gedurende de opvang wordt verzorging en opvoeding geboden (art 1.1 lid 1 Wko en art 4 Beleidsregels werkwijze toezichthouder). 3. De opvang is gericht op kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint (art 1.1 lid 1 Wko Indien niet voldaan: geen kinderopvang in de zin van de wet. Indien niet voldaan: geen kinderopvang in de zin van de wet. Eventueel overige overtredingen (hoofdstuk 6 Afwegingsmodel) van toepassing: Economisch delict: niet-geregistreerde opvang Eventueel overige overtredingen (hoofdstuk 6 Afwegingsmodel) van toepassing: Economisch delict: niet-geregistreerde opvang 6

en art 4 Beleidsregels werkwijze toezichthouder). 1. Ouders 1.1 Reglement oudercommissie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.59) 1. De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld (art 1.59 lid 1 Herstelter-mijn 2 1.1.1 Inhoud reglement oudercommissie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.59) 1. Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden (art 1.59 lid 2 sub a 2. Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden (art 1.59 lid 2 sub b 3. Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden (art 1.59 lid 2 sub c 4. Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie (art 1.59 lid 3 5. De houder wijzigt het reglement na instemming van de oudercommissie (art 1.59 lid 5 Herstelter-mijn 1.2 Instellen oudercommissie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.58) 1. De houder heeft een oudercommissie ingesteld (art 1.58 lid 1 Herstelter-mijn 1.2.1 Voorwaarden oudercommissie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.58) 7

1. De houder is geen lid (art 1.58 lid 2 en 3 2. Het personeel is geen lid (art 1.58 lid 3 3. De leden worden gekozen uit en door de ouders (art 1.58 lid 2 4. De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 lid 4 Herstelter-mijn 1.2.2 Adviesrecht oudercommissie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikelen 1.60) 1. De houder stelt de oudercom-missie in staat haar advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen (art 1.60 lid 1 2. De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft (art 1.60 lid 4 3. Van een gevraagd advies van deoudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet (art 1.60 lid 2 4. De houder geeft de oudercom-missie gelegen-heid ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen (art 1.60 lid 3 1.3 Informatie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikelen 1.54 en 1.63, vierde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 3, tweede lid) 1. De houder informeert de ouders over het te voeren beleid (art 1.54 2. De houder informeert de ouders en de kinderen in welke stamgroep het kind verblijft en welke beroepskrachten op welke dag bij welke groep horen (art 1.54 Wko jo art 3 lid 3 Beleidsregels 3. De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats (art 1.63 lid 4 4. De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een adequaat beeld van de praktijk te geven (art 1.54 5. De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie (art 1.54 8

2. Personeel 2.1 Verklaring omtrent het gedrag Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.50, derde, vierde en vijfde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 10) 1. Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag (art 1.50 lid 3 Wko en art 10 Beleidsregels 2. De verklaring omtrent het gedrag is vóór aanvang van de werkzaamheden bij het kindercentrum overlegd (art 1.50 lid 4 3. De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen niet ouder dan twee (art 1.50 lid 4 3000 per ontbrekende VOG 3000 per ontbrekende of te laat overlegde VOG 3000 per te oude VOG 2.2 Passende beroepskwalificatie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.50, eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 9, eerste lid) 1. Alle beroepskrachten beschikken over de voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO kinderopvang is opgenomen (art 1.50 lid 1 Wko jo art 9 lid 1 Beleidsregels 3000 per beroepskracht die niet voldoet uit landelijk register 2.3 Voorwaarden en inzet van pedagogisch medewerkers in ontwikkeling (PMIO) Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.50, eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 9, tweede lid) 1a Alle PMIO ers beschikken over een diploma op minimaal MBO-3 niveau; OF 1b Een HAVO of VWO diploma; OF 1c Een voor de kinderopvang relevant, maar nog niet gelijkgesteld buitenlands diploma én relevante werkervaring. (art 1.50 lid 1 Wko jo art 9 lid 2 Beleidsregels kwaliteit) 1. Voor alle PMIO ers is binnen 2 na aanvang van de arbeidsovereenkomst een persoonlijk ontwikkelplan opgesteld (art 9 lid 2 Beleidsregels kwaliteit jo art 1.50 lid 1 2. Alle PMIO ers worden ingezet conform een actueel persoonlijk ontwikkelplan (art 1.50 lid 1 Wko jo art 9 lid 2Beleidsregels Exploitatie-verbod Exploitatie-verbod Exploitatie-verbod uit uit uit 3000 per PMIO-er die niet voldoet 3000 per PMIO-er die niet voldoet 3000 per PMIO-er die niet voldoet 9

2.4 Gebruik van de voorgeschreven voertaal Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.55) 1a De voorgeschreven voertaal wordt gebruikt (art 1.55 lid 1 Wko) OF 1b Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode (art 1.55 lid 2 Wko) uit landelijk register 2 3. Veiligheid en gezondheid 3.1 Risico-inventarisatie veiligheid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 8) 1. De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid van een jaar oud (art 1.51 8000 bij geheel ontbreken, 4000 in geval ouder dan 1 Wko jo art 8 lid 1 en 6 Beleidsregels jaar 2. De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid betreffende de actuele situatie (art 1.51 Wko jo art 8 lid 1 en 6 Beleidsregels 4000 3.1.1 Beleid veiligheid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 8) 1. De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, (verstikking), verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden (art 1.51 Wko jo art 8 lid 1 en 2 Beleidsregels 2. Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico s, alsmede de samenhang tussen de risico s en de maatregelen (art 1.51 Wko jo art 8 lid 1 sub b Beleidsregels 3. Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld (art 1.51 Wko jo art 8 lid 4 Beleidsregels 14 14 14 uit uit uit 1 1 1 3.1.2 Uitvoering beleid veiligheid 10

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 8) 1. De geïnventariseerde risico s zijn compleet en komen overeen met de risico s in de praktijk (art 1.51 2. Risico s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn (art 1.51 Wko jo art 8 lid 1 sub b Beleidsregels 3.De houder draagt zorg voor uitvoering van het plan van aanpak (art 1.51 4. Beroeps-krachten zijn op de hoogte van de risico s en de aanpak daarvan (art 1.51 Wko jo art 8 lid 5 Beleidsregels 5. Beroeps-krachten handelen conform het plan van aanpak (art 1.51 3.2 Risico-inventarisatie gezondheid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 8) 1. De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid van een jaar oud (art 1.51 8000 bij geheel ontbreken, 4000 in geval ouder dan 1 Wko jo art 8 lid 1 en 6 Beleidsregels jaar 2. De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid betreffende de actuele situatie (art 1.51 Wko jo art 8 lid 1 en 6 Beleidsregels 4000 3.2.1 Beleid gezondheid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 8) 1. De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen (art 1.51 Wko jo art 8 lid 1 en 3 Beleidsregels 2. Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico s, alsmede de samenhang tussen de risico s en de maatregelen (art 1.51 Wko jo art 8 lid 1 sub b Beleidsregels 14 14 uit uit 1 1 3.2.2 Uitvoering beleid gezondheid 11

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 8) 1. De geïnventariseerde risico s zijn compleet en komen overeen met de risico s in de praktijk (art 1.51 2. Risico s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn (art 1.51 Wko jo art 8 lid 1 sub b Beleidsregels 3. De houder draagt zorg voor uitvoering van plan van aanpak (art 1.51 4. Beroeps-krachten zijn op de hoogte van de risico s en de aanpak daarvan (art 1.51 Wko jo art 8 lid 5 Beleidsregels 5. Beroeps-krachten handelen conform het plan van aanpak (art 1.51 3.3 Protocol kindermishandeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.49, 1.51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 10a) 1. De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen (art 1.49 lid 1 Wko jo art 10a lid 1 Beleidsregels 8000 3.3.1 Beleid protocol kindermishandeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.49, 1.51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 10a) 1. De houder draagt er zorg voor dat beroeps-krachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling (art 1.49 lid 1 Wko jo art 10a lid 3 Beleidsregels uit 2000 3.3.2 Uitvoering beleid protocol kindermishandeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art 1.49, 1.51 Wko) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 10a) 1. De beroeps-krachten kennen de inhoud van het protocol (art 12

1.49 lid 1 Wko jo art 10a Beleidsregels 2. De beroeps-krachten handelen aantoonbaar naar het protocol kindermishandeling (art 1.49 lid 1 Wko jo art 10a Beleidsregels 4. Accommodatie en inrichting 4.1 Binnenspeelruimte Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 5) 1. Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte (art 1.50 Wko jo art 5 lid 1 Beleidsregels 2. Er is ten minste 3,5 m 2 bruto oppervlakte in de groepsruimte beschikbaar per kind, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte (art 1.50 Wko jo art 5 lid 1 Beleidsregels 3. De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen (art 1.50 Wko jo art 5 lid 3 Beleidsregels 4. De binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid (art 1.50 Wko jo art 5 lid 1 en 3 Beleidsregels 14 14 14 14 (evt bestuursdwang) 2000 (per ontbrekende ruimte) 3.0-3.5 m2: 2000 < 3.0 m2: 4000 2000 2000 4.2 Slaapruimte Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 6) 2. De slaapruimte is afgestemd op het aantal op te vangen kinderen (art 1.50 Wko jo art 6 Beleidsregels 1. Er is een afzonderlijke slaapruimte voor in ieder geval kinderen tot anderhalf jaar (art 1.50 Wko jo art 6 Beleidsregels 2 2 4.3 Buitenspeelruimte Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 7, eerste lid) 1. Er is ten minste 3 m 2 bruto buitenspeelruimte beschikbaar per 2.5-3.0 m2: 13

aanwezig kind (art 1.50 Wko jo art 7 lid 1 Beleidsregels 2. De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk (art 1.50 Wko jo art 7 lid 1 Beleidsregels 3. De buitenspeelruimte is aangrenzend aan het kindercentrum (art 1.50 Wko jo art 7 lid 1 Beleidsregels 4. De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid (art 1.50 Wko jo art 7 lid 1 Beleidsregels < 2.5 m2: 2000 5. Groepsgrootte en beroepskracht kind ratio 5.1 Opvang in groepen Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 3, eerste en vierde lid) 1. De opvang vindt plaats in stamgroepen (art 1.50 Wko jo art 3 lid 1 Beleidsregels 2a De stamgroep bestaat uit 12 kinderen tot 1 jaar (art 1.50 Wko jo art 3 lid 1 sub a beleidsregels OF 2b De stamgroep bestaat uit 16 kinderen van 0 tot 4 jaar waarvan 8 kinderen tot 1 jaar (art 1.50 Wko jo art 3 lid 1 sub b Beleidsregels uit uit 4000 2000 per kind teveel 5.2 Vaste beroepskrachten en vaste ruimtes Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 3, derde en vierde lid) 1. Ieder kind heeft drie vaste beroepskrachten (art 1.50 Wko jo art 3 lid 3 Beleidsregels 2. Dagelijks is minimaal één van de vaste beroepskrachten werkzaam op de groep van het kind (art 1.50 Wko jo art 3 lid 3 Beleidsregels 3. Ieder kind maakt van twee stamgroepruimtes gebruik gedurende een week (art 1.50 Wko jo art 3 lid 4 Beleidsregels 5.3 Beroepskracht-kind-ratio Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 3, tweede, derde, zevende en achtste en twaalfde lid) 14

1. De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste:1 beroepskracht per 4 aanwezige kinderen tot 1 jaar;1 beroepskracht per 5 aanwezige kinderen van 1 tot 2 jaar;1 beroepskracht per 6 aanwezige kinderen van 2 tot 3 jaar;1 beroepskracht per 8 aanwezige kinderen van 3 tot 4 jaar. (art 1.50 Wko jo art 3 lid 7 Beleidsregels kwaliteit) 14 Exploitatie-verbod 0 per ontbrekende beroepskracht uit landelijk register Bij kinderen van verschillende leeftijden in één groep wordt het rekenkundig gemiddelde berekend (art 1.50 Wko jo art 3 lid 8 Beleidsregels 2. Indien conform de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld (art 1.50 Wko jo art 3 lid 12 Beleidsregels 14 Exploitatie-verbod uit landelijk register 2000 5.4 Inzet beroepskrachten in afwijking van de beroepskracht-kind-ratio bij openingstijden van 10 uur of langer Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 3, tiende, elfde en twaalfde lid) 1. Gedurende de genoemde openingstijden kunnen ten hoogste drie uur per dag, niet aaneengesloten, minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is (art 1.50 Wko jo art 3 lid 10 Beleidsregels 2. De drie uur afwijkende inzet betreft uitsluitend de tijd voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze (art 1.50 Wko jo art 3 lid 10 Beleidsregels 3. De afwijking betreft anderhalf aaneengesloten uren voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze gedurende twee uur aaneengesloten (art 1.50 Wko jo art 3 lid 10 Beleidsregels 4. Minstens de helft van het aantal vereiste beroepskrachten wordt ingezet wanneer er tijdelijk wordt afgeweken van de beroepskracht-kind-ratio (art 1.50 Wko jo art 3 lid 10 Beleidsregels 5. Indien als gevolg van het afwijken van de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum ingezet wordt, dan is er ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig (art 1.50 Wko jo art 3 lid 11 Beleidsregels 14 14 14 14 14 2000 2000 2000 2000 2000 6. Pedagogisch beleid 6.1 Pedagogisch beleidsplan Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art 1.50) 15

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 2) 1. De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven (art 1.50 lid 1Wko jo art 2 Beleidsregels uit 3000 6.1.1 Inhoud pedagogisch beleidsplan Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 2) 1. In het pedagogisch beleidsplan staat in duidelijke en observeerbare termen het volgende beschreven: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijkeen sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt (art 1.50 lid 1 Wko jo art 2 lid 2 sub a Beleidsregels 2. Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de werkwijze, de maximale omvang en de leeftijdsopbouw van de stamgroep (art 1.50 lid 1 Wko jo art 2 lid 2 sub b Beleidsregels 3. Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen bij welke (spel)activiteiten kinderen hun stamgroep verlaten (art 1.50 lid 1 Wko jo art 2 lid 2 sub c Beleidsregels 4. Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen (art 1.50 lid 1 Wko jo art 2 lid 2 sub d Beleidsregels uit uit uit uit 6.1.2 Pedagogische praktijk Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 2) 2. De beroepskrachten handelen conform het pedagogisch beleidsplan (art 1.50 lid 1 Wko jo art 2 lid 4 Beleidsregels 1. De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan (art 1.50 lid 1 Wko en art 2 lid 4 Beleidsregels 16

6.2 Emotionele veiligheid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikelen 1.49 en 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 2) 1. De beroepskracht communiceert met de kinderen (artt 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 2 sub a Beleidsregels 2. De beroepskracht heeft een respectvolle houding naar de kinderen (artt 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 2 sub a Beleidsregels 3. Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep (artt 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 2 sub a Beleidsregels 4. De kinderen worden uitgenodigd tot participatie (artt 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 2 sub a Beleidsregels 5. Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen(artt 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 2 sub a Beleidsregels 6. Er is informatieoverdracht tussen ouders en beroepskracht (artt 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 2 sub a Beleidsregels 6.3 Persoonlijke competentie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikelen 1.49 en 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 2) 1. De beroepskracht ondersteunt en stimuleert individuele kinderen (artt. 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 1 en 2 Beleidsregels 2. Er is een goede interactie tussen beroepskracht en individuele kinderen (artt. 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 1 en 2 Beleidsregels 3. Kinderen hebben de mogelijkheid om eigen ervaringen op te doen middels spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting (artt. 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 1 en 2 Beleidsregels 4. Er is aandacht voor leermomenten. Hierbij is taal en motorisch spel van jonge kinderen belangrijk (artt. 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 1 en 2 Beleidsregels 6.4 Sociale competentie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikelen 1.49 en 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 2) 17

1. De beroepskracht ondersteunt de kinderen in de interactie tussen kinderen onderling (artt. 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 1 en 2 Beleidsregels 2. De beroepskracht ondersteunt de kinderen in het voorkómen en oplossen van conflicten (artt. 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 1 en 2 Beleidsregels 3. De kinderen maken deel uit van het groepsgebeuren (artt. 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 1 en 2 Beleidsregels 6.5 Overdracht van normen en waarden Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikelen 1.49 en 1.50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 2) 1. Afspraken, regels en omgangsvormen zijn aanwezig (artt. 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 1 en 2 Beleidsregels 2. Afspraken, regels en omgangsvormen zijn duidelijk (artt. 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 1 en 2 Beleidsregels 4. Beroeps-krachten geven zelf in hun spreken en handelen het goede voorbeeld (artt. 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 1 en 2 Beleidsregels 3. Afspraken, regels en omgangsvormen worden aan de kinderen uitgelegd (artt. 1.49 jo 1.50 Wko jo art 2 lid 1 en 2 Beleidsregels 2000 7. Klachten 7.1 Wet klachtrecht cliënten zorgsector Wet klachtrecht cliënten zorgsector (artikelen 1, 2, 2a, 3c en 4) 3. De houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement (art 2 lid 3 Wkcz) 4. De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een 1. De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten 1 indien regeling gedie voldoet aan de beschreven eisen heel ont- (art 2 lid 1 Wkcz). breekt, indien regeling niet aan de eisen voldoet 2. De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van ouders (art 2 lid 1 Wkcz). 18

oordeel van de klachtencommissie (art 2 lid 5 Wkcz). 5. De houder leeft geheimhoudingsplicht na (art 4 Wkcz). 6. De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven (art 2 lid 7 Wkcz). 7. De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD (art 2 lid 9 Wkcz). 7.2 Klachtenregeling oudercommissie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.60a) 1. De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten van de oudercommissie over een door hem genomen besluit als bedoeld in artikel 60, eerste lid die voldoet aan de beschreven eisen (artikel 1.60a 2. De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van oudercommissie (artikel 1.60a 3. De houder zorgt voor naleving van de regeling (artikel 1.60a 4. De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven (artikel 1.60a 5. De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD (artikel 1.60a 1 indien regeling geheel ontbreekt, indien regeling niet aan de eisen voldoet Hoofdstuk 3 Afwegingsmodel handhaving buitenschoolse opvang (BSO) De kwaliteitsaspecten voor BSO zijn ingedeeld naar de volgende domeinen: 0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen 1. Ouders 2. Personeel 3. Veiligheid en gezondheid 4. Accommodatie en inrichting 5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio 6. Pedagogisch beleid 7. Klachten 0. Kinderopvang in de zin van de wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen 0.1 Kinderopvang in de zin van de wet Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.1, eerste lid) Beleidsregels werkwijze toezichthouder (artikel 4, eerste lid) constatering gevolg Verdere s mogelijk? 19

1. De opvang vindt bedrijfsmatig of anders dan om niet plaats (art 1.1 lid 1 Wko en art 4 Beleidsregels werkwijze toezichthouder). Indien niet voldaan: geen kinderopvang in de zin van de wet. Eventueel overige overtredingen (hoofdstuk 6 Afwegingsmodel) van toepassing: Economisch delict: niet-geregistreerde opvang 2. Gedurende de opvang wordt verzorging en opvoeding geboden (art 1.1 lid 1 Wko en art 4 Beleidsregels werkwijze toezichthouder). 3. De opvang is gericht op kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint (art 1.1 lid 1 Wko en art 4 Beleidsregels werkwijze toezichthouder). Indien niet voldaan: geen kinderopvang in de zin van de wet. Indien niet voldaan: geen kinderopvang in de zin van de wet. Eventueel overige overtredingen (hoofdstuk 6 Afwegingsmodel) van toepassing: Economisch delict: niet-geregistreerde opvang Eventueel overige overtredingen (hoofdstuk 6 Afwegingsmodel) van toepassing: Economisch delict: niet-geregistreerde opvang 1. Ouders 1.1 Reglement oudercommissie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.59) 1. De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld (art 1.59 lid 1 Herstelter-mijn 2 1.1.1 Inhoud reglement oudercommissie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.59) 1. Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden (art 1.59 lid 2 sub a 2. Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden (art 1.59 lid 2 sub b 3. Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden (art 1.59 lid 2 sub c 4. Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie (art 1.59 lid 3 5. De houder wijzigt het reglement na instemming van de oudercommissie (art 1.59 lid 5 Herstelter-mijn 1.2 Instellen oudercommissie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.58) 1. De houder heeft een oudercommissie ingesteld (art 1.58 lid 1 Herstelter-mijn 20

1.2.1 Voorwaarden oudercommissie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.58) 1. De houder is geen lid (art 1.58 lid 2 en 3 2. Het personeel is geen lid (art 1.58 lid 3 3. De leden worden gekozen uit en door de ouders (art 1.58 lid 2 4. De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen (art 1.58 lid 4 Herstelter-mijn 1.2.2 Adviesrecht oudercommissie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikelen 1.60) 1. De houder stelt de oudercommissie in staat haar advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen (art 1.60 lid 1 2. De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft (art 1.60 lid 4 3. Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet (art 1.60 lid 2 4. De houder geeft de oudercommissie gelegenheid ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen (art 1.60 lid 3 1.3 Informatie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikelen 1.54 en 1.63 vierde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 3, tweede lid) 1. De houder informeert de ouders over het te voeren beleid (art 1.54 2. De houder informeert de ouders en de kinderen in welke basisgroep het kind verblijft en welke beroepskrachten op welke dag bij welke groep horen (art 3 lid 3 Beleidsregels 21

3. De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats (art 1.63 lid 4 4. De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een adequaat beeld van de praktijk te geven (art 1.54 5. De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie (art 1.54 2. Personeel 2.1 Verklaring omtrent het gedrag Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.50 derde, vierde en vijfde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 10) 1. Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag (art 1.50 lid 3 en art 10 Beleidsregels 2. De verklaring omtrent het gedrag is vóór aanvang van de werkzaamheden bij het kindercentrum overlegd (art 1.50 lid 4 3. De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen niet ouder dan twee (art 1.50 lid 4 3000 per ontbrekende VOG 3000 per ontbrekende of te laat overlegde VOG 3000 per te oude VOG 2.2 Passende beroepskwalificatie Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.50 eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 9, eerste lid) 1. Alle beroepskrachten beschikken over de voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO kinderopvang is opgenomen (art 1.50 lid 1 Wko jo art 9 lid 1 Beleidsregels 3000 per beroepskracht die niet voldoet uit landelijk register 2.3 Voorwaarden en inzet van pedagogisch medewerkers in ontwikkeling (PMIO) Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel 1.50 eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 9, tweede lid) 1a Alle PMIO ers beschikken over een diploma op minimaal MBO-3 niveau; OF 1b Een HAVO of VWO diploma; uit 3000 per PMIO-er die niet voldoet 22