StichtingSI van de Ar beid



Vergelijkbare documenten
Kamervragen verrekening pensioenrechten na echtscheiding die plaatsvond voor

' Zie de brief van deze organisaties van 2 november 1999 aan de Vaste Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Den Haag : 9 mei 2008 Ons kenmerk : S.A /K Uw Kenmerk : DB U Betreft : Inkoop ouderdomspensioen over achterliggende dienstjaren

Stichting S van de Arbeid

NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN

va,n de Arbeid..*... Aanbeveling tot waardeoverdracht van oude pensioenaanspraken 8 juli 1994 Publikatiew. 4/94

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

WET VEREVENING PENSIOENRECHTEN BIJ SCHEIDING

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Pensioenopbouw na de opgegeven datum is niet meer het resultaat is van de gezamenlijke inspanning van beide partners.

iiaj JIJ JIJ de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Stichting E3 van de Ar beid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Adviesrapport pensioen en echtscheiding. Gegevens verzekerde. Grondslagen algemeen. Grondslagen verdeling. Grondslagen actuarieel. Versie

Pensioenbijspaarreglement van Stichting Pensioenfonds Ballast Nedam

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging Regelen verzekeringsovereenkomsten PSW en Afkoopregeling

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Kamervragen van het lid Koser Kaya

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Tweede Kamer der Staten-Generaal

f. Klachtencoördinator: de klachtencoördinator als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringsregeling

COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT

categorie/agendanr. stuknr. B. en W RA A 11 04/696 Onderwerp: Bezwaarschrift Sluyter Advocaten tegen besluit raad m.b.t.

: Stichting Contractspelersfonds KNVB, gevestigd te Gouda, verder te noemen CFK

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Evaluatie Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Beoordeling Bevindingen

Huwelijksvermogensrecht journaal. September 2015

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M

Beoordeling. h2>klacht

Pensioenadvies. Pensioenverdeling bij scheiding. De heer A. Voorbeeld Mevrouw B. Test. P a g i n a 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

AAN DE KONINGIN. No.W /IV 's-gravenhage, 17 oktober 2006

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 16 december 2014 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet Scheiden zonder rechter

Reactie op consultatie inzake verdeling pensioen bij scheidingen

Datum 10 juni 2014 Betreft Behandeling WWZ, schriftelijke reactie op voorstel VAAN d.d. 2 juni 2014

PENSIOEN(DELING): CIVIELE EN LOONBELASTINGASPECTEN. Dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn 22 MEI 2013

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2009Z02723/ Kamervragen van het lid Omtzigt

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

PENSIOEN EN ECHTSCHEIDING. 1 Inleiding

Het kabinet is de Afdeling erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies inzake het bovenvermelde voorstel is uitgebracht.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Te treffen maatregel voor deze doelgroep: Forfaitaire uitkering afhankelijk van de huwelijksduur van de betrokkenen.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ontwerp-Experimentenwet onderwijs. Zijne Excellentie de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, Nieuwe Uitleg 1, 's-gravenhage.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Relatievermogensrechtjournaal. November 2015

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Artikel Pensioen en echtscheiding: de tombola van de rechtspraak

Inhoudsopgave. Voorwoord / 11. Afkortingenlijst / 13

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Advies W /III

Tweede Kamer der Staten-Generaal

STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL. Postbus GC Rijswijk.

STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL. Postbus GC Rijswijk.

Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen.

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

Pensioenverevening bij scheiding; motie Mosterd

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /III 's-gravenhage, 7 december 2012

Mededeling van scheiding in verband met verdeling van ouderdomspensioen

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

Onderwerp ontwerp-selectielijst archiefbescheiden beleidsterrein "Invoerrechten en accijnzen" over de periode

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gehoord de gerechten heeft de Raad de eer u als volgt te berichten.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ministerie van Justitie

No.W /III 's-gravenhage, 11 november 2016

2016D30138 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal

de Rechtspraak Raad voor de rechtspraak Ministerie van Veiligheid en Justitie mr. F. Teeven Postbus ER DEN HAAG

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB. Onderwijsraad

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten Generaal t.a.v. de vaste commissie voor Financiën Postbus EA DEN HAAG

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

StichtingSI van de Ar beid B/486a Pens./430a WVP/lla Aan de Vaste Commissies voor Justitie en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof la 2513 AA Den Haag s-gravenhage 16 april 1991 Onskenmerk Uw kenmerk: Betreft S.A. 91.07879/K _ Commentaar Stichting van de Arbeid op wetsvoorstel 21 893 (Wet verevening pensioenrechten bij scheiding) Geachte dames en heren, Het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel inzake verevening van pensioenrechten bij scheiding, geeft de Stichting van de Arbeid aanleiding u in kennis te stellen van haar commentaar op dit wetsvoorstel 1. De Stichting is na zorgvuldige bestudering van het onderhavige wetsvoorstel tot de navolgende conclusies gekomen. Evenals de SER in zijn advies van 1987 over het voorontwerp, komt de Stichting van de Arbeid ook thans tot de slotsom dat het op dit moment in ieder geval niet wenselijk is dat tot een wettelijke regeling van pensioenverrekening/-verevening wordt overgegaan. Wetgeving op dit moment levert een onwenselijke belemmering op van de rechtsontwikkeling op dit terrein, zulks in samenhang met de maatschappelijke ontwikkeling met betrekking tot de combinatie van huwelijk en economische positie van de huwelijkspartners; dit nog afgezien van het feit dat een arrest, zoals het pensioenarrest van de Hoge Raad uit 1981, in ieder geval minder belemmering oplevert voor een verdere rechtsontwikkeling dan wetgeving, als gevolg waarvan deze immers voor langere tijd wordt gefixeerd. De Stichting is van oordeel dat, juist als gevolg van de van het pensioenarrest afwijkende benadering welke in het onderhavige wetsvoorstel is neergelegd (de verzorgingsrechtelijke in tegenstelling tot de vermogensrechtelijke benadering waar het pensioenarrest van uitgaat), geen bijdrage wordt geleverd aan 1 Een meer uitvoerig commentaar is als bijlage bij deze brief gevoegd. Bezuidenhoutseweg 60, 2594 AW 's-gravenhage, Telefoon 070-499577, Telefax 070-832535

een in de praktijk redelijk hanteerbare oplossing van de pensioenproblematiek in geval van scheiding en daardoor ook niet aan een ontlasting van de rechtspraktijk. De verwezenlijking van de in het pensioenarrest neergelegde doelstelling en de bevordering van de uitvoerbaarheid van het arrest, hetgeen met de voorgestelde wettelijke regeling volgens de memorie van toelichting wordt beoogd, zijn daarom naar het oordeel van de Stichting van de Arbeid uiterst onzeker. Evenals de SER, stelt ook de Stichting van de Arbeid vast dat op gronden van doelmatigheid en efficiency met het wetsontwerp nieuwe rechtsfiguren worden gecreëerd, waarvan de juridische en maatschappelijke implicaties onvoldoende lijken te zijn doordacht. Zo kan als een belangrijk nadeel van de voorgestelde wettelijke regeling worden aangemerkt dat daarmee in onvoldoende mate wordt aangesloten bij de bestaande pensioensystematiek. Dit klemt te meer aangezien het wetsvoorstel in zijn consequenties behoorlijk diep ingrijpt in het gehele stelsel van aanvullende pensioenvoorzieningen in ons land. De Stichting acht het dan ook zeer gewenst dat de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel niet geïsoleerd plaatsvindt, maar wordt betrokken bij de oordeelsvorming binnen uw commissies over het binnenkort verschijnende kabinetsstandpunt inzake het laatstelijk door de SER uitgebrachte advies over de brede pensioenproblematiek. Voorts is het de Stichting van de Arbeid inmiddels duidelijk geworden dat het wetsvoorstel een groot aantal problemen oproept in de sfeer van de uitvoering van pensioenregelingen 2. Naar het oordeel van de Stichting van de Arbeid biedt het huidige pensioenarrest voorshands voldoende mogelijkheden voor een naar de feitelijke omstandigheden in redelijkheid en billijkheid te treffen verrekening van opgebouwde pensioenrechten ingeval van scheiding. Binnen dat juridische kader is ook toekenning van een voorwaardelijke aanspraak op uitbetaling van een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen aan de gescheiden echtgenoot van de actieve deelnemer aan een pensioenregeling mogelijk. Ten einde dergelijke voorwaardelijke aanspraken op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen, die ontstaan door pensioendeling onder het huidige regime van het pensioenarrest, ook zonder uitdrukkelijke instemming van de deelnemer aan de 2 Over deze uitvoeringsproblemen is door de pensioenuitvoeringsorganisaties bij brief van 10 april 1991 aan uw Kamercommissie uitvoerig gerapporteerd.

pensioenregeling 3 rechtstreeks geldend te maken jegens het desbetreffende pensioenuitvoeringsorgaan, zou naar het oordeel van de Stichting van de Arbeid, volstaan kunnen worden met een betrekkelijk eenvoudige wijziging van de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW). Via deze wet zou het betrokken pensioenuitvoeringsorgaan de wettelijke opdracht kunnen krijgen om, op basis van een schriftelijk ter kennis van dit orgaan gebracht convenant of rechterlijk vonnis waaruit de pensioendeling éénduidig blijkt, over te gaan tot rechtstreekse uitbetaling van het desbetreffende deel van het pensioen aan de gewezen echtgenoot van de deelnemer na ingangsdatum van zijn/haar pensioen. Het is daarbij van groot belang dat de wijze waarop de pensióendeling gestalte krijgt, past binnen de systematiek van de desbetreffende pensioenregeling. Aan de pensioenuitvoeringsorganen mag alleen worden gevraagd medewerking te verlenen aan de implementatie van de wensen van partijen, voorzover deze naar redelijkheid en billijkheid binnen de systematiek van de desbetreffende pensioenregeling kunnen worden gerealiseerd. Dit geldt evenzeer ingeval tussen partijen overeenstemming is bereikt over omzetting van het voorwaardelijke recht op uitbetaling van een deel van het pensioen in een eigen pensioenrecht voor de vereveningsgerechtigde, de zogenoemde conversie. Gelet op het vorenstaande, doet de Stichting een dringend beroep op u het onderhavige wetsvoorstel niet te aanvaarden. De Stichting van de Arbeid stelt het op prijs dat een delegatie uit haar midden door de Vaste Commissie voor Justitie in de gelegenheid wordt gesteld de opvattingen van de Stichting zoals verwoord in deze brief nader mondeling toe te lichten bij gelegenheid van de openbare hoorzitting op 24 april a.s. Voor de goede orde zij ten slotte nog opgemerkt dat een afschrift van deze brief is gezonden aan de staatssecretarissen van Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hoogachtend, NG drs secretc 3 De PSW biedt reeds thans de mogelijkheid om aanspraken op uitbetaling van een deel van het pensioen rechtstreeks geldend te maken op het pensioenuitvoeringsorgaan, indien de deelnemer aan de pensioenregeling hiermee instemt (art. 32, 4 e lid, PSW, juncto art. 3 van de 'afkoopbeschikking 1 van 16 juli 1987).

Stichting S vande Arbeid... Bijlage Commentaar van de Stichting van de Arbeid op het wetsvoorstel 21 893 (Wet verevening pensioenrechten bij scheiding) 1. Voorgeschiedenis De sociale partners zijn de afgelopen jaren bij verschillende gelegenheden betrokken geweest bij de advisering over de vraag of het wenselijk is in de situatie die is ontstaan na het pensioenarrest van de Hoge Raad (HR) van 27 november 1981 1 te komen tot een wettelijke regeling voor de verrekening of verevening van pensioenrechten bij scheiding. Deze betrokkenheid van de sociale partners vloeit voort uit het feit dat de (aanvullende) pensioenregelingen als onderdeel van het arbeidsvoorwaardenbeleid primair een zaak zijn van de sociale partners, waarover zij op decentraal niveau in vrijheid tot afspraken en regelingen mogen komen. Zo zijn de sociale partners betrokken geweest bij het SER-advies dat op 20 maart 1987 is uitgebracht over een voorontwerp van wet betreffende de verrekening van pensioenrechten bij scheiding 2. Voorts heeft ook de Vereniging voor Bedrijfspensioenfondsen, waarin de sociale partners op bedrijfstakniveau zijn vertegenwoordigd, commentaar geleverd op dit voorontwerp van wet. Ten slotte zij in dit verband vermeld dat de sociale partners ook een bijdrage hebben geleverd aan het door de Verzekeringskamer op 29 april 1986 aan de minister van Justitie uitgebrachte (meer technische) advies over het desbetreffende voorontwerp van wet. In het hiervoor genoemde SER-advies is op een zorgvuldige wijze en met zwaarwegende argumenten onderbouwd, aangegeven waarom voorshands een wettelijke regeling voor verrekening van pensioenrechten bij scheiding niet wenselijk is. Niettegenstaande het feit dat over het voorontwerp van wet behalve door de hiervoor genoemde organen ook door de Koninklijke Notariële Broederschap uiterst kritisch is geadviseerd, terwijl de Emancipatieraad van oordeel was dat een wettelijke regeling minder omvattend zou dienen te zijn dan in het voorontwerp was voorzien 3, heeft het vorige kabinet toch besloten voort te gaan met de verdere voorbereiding van een zodanige wettelijke regeling. x NJ 1982, 503 2 Advies verrekening pensioenrechten bij scheiding, SERpublicatie nr. 4-20 maart 1987. 3 Alleen de Nederlandse Orde van Advocaten onderschreef in zijn advies het uitgangspunt en de strekking van de in het voorontwerp neergelegde regeling. D,;^ ^,,tr.r,,., CA oco/l A\A( V r:ro,, Dr,Kr,r,o T lo*~<->r, H7n. 'ïdqq K77 Tolofav O7O - 7R79 R7R

Bij brief van 2 november 1988 stelde de minister van Justitie de Stichting van de Arbeid in kennis van de door het kabinet gekozen uitwerking op hoofdlijnen van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel en bood de Stichting, mede gezien het verzoek van de SER gedaan in de aanbiedingsbrief bij het advies, gelegenheid voor het maken van opmerkingen daarover. De Stichting van de Arbeid reageerde bij brief van 6 januari 1989 verbaasd en teleurgesteld. Zij deed in deze brief onder verwijzing naar de in het SER-advies aangevoerde argumentatie alsnog een dringend beroep op de minister om af te zien van een wettelijke regeling. Aangezien de tekst van het wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting nog niet beschikbaar waren, was het de Stichting onmogelijk te komen tot een verantwoorde oordeelsvorming over de gekozen uitwerking. Daarom gaf de Stichting aan bereid te zijn om, indien de minister onverhoopt zou besluiten zijn beleidsvoornemen toch door te zetten, nader te adviseren over de verschillende beleidsmatige en technische modaliteiten op basis van de tekst van het wetsvoorstel met bijbehorende memorie van toelichting. Kennelijk hebben de ondertekenaars van het wetsvoorstel geen aanleiding gezien de Stichting hiertoe in de gelegenheid te stellen. Vervolgens adviseerde ook de Raad van State op 14 februari 1990 negatief over de wenselijkheid van het aan dit college voorgelegde wetsvoorstel. De Raad van State merkte op geenszins overtuigd te zijn van de wenselijkheid van het wetsvoorstel, hetgeen naar zijn oordeel te meer klemt waar de pensioenproblematiek als zodanig een veelomvattend vraagstuk is dat in ontwikkeling is, zodat er duidelijke redenen moeten zijn om de afsplitsing van een deel daarvan thans te kunnen rechtvaardigen. Een en ander leidde de Raad van State tot het oordeel dat heroverweging met betrekking tot de wenselijkheid van het wetsvoorstel geboden is. Ondanks dit negatieve advies van de Raad van State is op 13 november 1990 het onderhavige wetsvoorstel toch bij de Tweede Kamer ingediend. 2. Het wetsontwerp; strekking en redengeving Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in geval van scheiding in een wettelijke regeling voor de verevening van bepaalde pensioenrechten welke zijn opgebouwd gedurende de huwelijkse periode (pensioendeling). De vereveningsgerechtigde verkrijgt daarbij uitsluitend een voorwaardelijk recht jegens het desbetreffende pensioenuitvoeringsorgaan op rechtstreekse uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de vereveningsplichtige. De wettelijke regeling geldt, tenzij de gescheiden echtgenoten tot overeenstemming komen over een andere wijze van verrekening of verevening van pensioenrechten.

Het wetsvoorstel vloeit blijkens de memorie van toelichting voort uit het pensioenarrest van de Hoge Raad van 27 november 1981 waarin, in afwijking van vroegere jurisprudentie, is beslist dat pensioenrechten c.q. aanspraken onder bepaalde voorwaarden in een tussen de echtgenoten bestaande huwelijksgemeenschap vallen en door middel van verrekening bij een boedelscheiding moeten worden betrokken. Volgens de memorie van toelichting (blz. 6 en 7) is de oorspronkelijke en nog steeds voornaamste reden voor het wetsvoorstel om de in het pensioenarrest van de HR uit 1981 neergelegde doelstelling te verwezenlijken en de uitvoerbaarheid van het arrest te bevorderen. Volgens de memorie levert de verrekeningsproblematiek een niet geringe belasting van de rechtspraktijk op. In het op 5 november 1990 uitgebrachte Nader Rapport heeft de eerste ondertekenaar van het wetsontwerp, de staatssecretaris van Justitie, in reactie op het negatieve advies van de Raad van State het hoofdmotief voor de voorgestelde wettelijke regeling nader toegelicht. Volgens de staatssecretaris vertoont het verrekeningsstelsel van het pensioenarrest dat door de HR is gewezen binnen het in 1981 bestaande wettelijke kader, enige tekortkomingen die alleen door de wetgever kunnen worden weggenomen. Hoewel bedoeld arrest voor een aantal gevallen de lijnen heeft aangegeven volgens welke in bepaalde situaties moet worden gehandeld, doen zich in de praktijk, zoals de staatssecretaris is gebleken uit hem bereikte vragen van de zijde van justitiabelen, problemen voor vooral met betrekking tot de wijze waarop en de mate waarin verrekend moet worden, waardoor als mogelijk resultaat bedoelde verrekeningsgedachte in onvoldoende mate of in het geheel niet wordt gerealiseerd. Een en ander is aanleiding geweest om in het wetsvoorstel te kiezen voor verevening van pensioenen in de plaats van waardeverrekening en voor het rechtstreeks betrekken van de uitvoeringsorganen bij die verevening. Volgens de staatssecretaris zijn met die keuzen de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid gediend. In het Nader Rapport verschijnt voorts voor het eerst de tweede zelfstandige reden om tot een wettelijke regeling van pensioenverevening te komen, nl. de omstandigheid dat de echtgenoot die meedeelt in het pensioen, meestal de vrouw, thans nog vaak een afhankelijkheidspositie inneemt. In dat verband wordt gewezen op het feit dat het hier te lande een maatschappelijk gegeven is dat binnen het huwelijk het in de regel de vrouw zal zijn die minder aanspraken op een oudedagsvoorziening opbouwt, omdat zij in verband met de huishoudelijke zorg niet buitenshuis werkt of al dan niet in deeltijd minder verdient dan haar echtgenoot. Zolang van een dergelijke situatie sprake is, dient naar het oordeel van de staatssecretaris wettelijk te worden voorzien in een pensioenverevening. Deze stellingname, welke spoort met het gevoelen van de Emancipatieraad, is ook in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp verwerkt.

3. Commentaar van de Stichting van de Arbeid op redengeving en strekking van het wetsontwerp Het onderhavige wetsontwerp alsmede de hiervoor in de parlementaire stukken aangedragen redengeving, geven de Stichting van de Arbeid aanleiding het volgende op te merken. 3.1. Is een wettelijke regeling noodzakelijk? Hoewel de noodzaak van een wettelijke regeling voor pensioenverevening van verschillende zijden in het kader van de advisering over het voorontwerp van wet is bestreden, draagt de memorie van toelichting geen feiten aan waaruit die noodzaak blijkt. Ook de Raad van State heeft hierop gewezen. De indieners van het wetsontwerp hebben de Stichting niet overtuigd dat de ontstane situatie na het pensioenarrest wezenlijke problemen oplevert in de rechtspraktijk bij de verrekening van pensioenrechten c.q. -aanspraken. Inmiddels hebben de pensioenuitvoeringsorganen een ruime ervaring met deze problematiek. Ook is het aantal rechterlijke procedures sinds 1981 beperkt geweest. Daaruit meent de Stichting evenals de Raad van State te mogen afleiden dat de problematiek blijkbaar in de meeste gevallen niet van dien aard is dat zij niet in onderling overleg tussen (gewezen) echtgenoten tot oplossing kan worden gebracht, rekening houdend met persoonlijke omstandigheden. 3.2. Vertoont het verrekeningsstelsel volgens het pensioenarrest tekortkomingen? De stelling van de staatssecretaris in het Nader Rapport, dat het verrekeningstelsel van het pensioenarrest tekortkomingen vertoont, in de zin dat zich problemen voordoen vooral met betrekking tot de wijze waarop en de mate waarin verrekend moet worden, geeft de Stichting aanleiding op te merken dat de huwelijksvermogensrechtelijke benadering van het pensioenarrest er inderdaad toe leidt dat bij verschillende situaties die zich kunnen voordoen, in onderling overleg binnen het door het arrest aangegeven kader, al of niet bijgestaan door pensioendeskundigen en raadslieden gezocht zal moeten worden naar situatiegebonden oplossingen die de toets der redelijkheid en billijkheid kunnen doorstaan. Ingeval geen overeenstemming kan worden bereikt is beroep op de rechter mogelijk. De Stichting acht het geen juiste beleidsconclusie en ook voorbarig dat de indieners van het wetsontwerp om reden dat niet voor alle gevallen een 'standaard verrekeningssysteem' van toepassing is, menen dat hierin alsnog door middel van een wettelijke regeling moet worden voorzien. In het wetsontwerp is daartoe een aantal keuzen gemaakt ten aanzien waarvan kan worden opgemerkt dat deze in bepaalde gevallen, in vergelijking tot de mogelijkheden van pensioenverrekening volgens de benadering van het pensioenarrest, kunnen leiden tot kennelijk onredelijke en onbillijke uitkomsten van de voorgestelde wettelijke pensioenverevening. In dit verband

kan bijvoorbeeld worden gewezen op het buiten beschouwing laten van pensioenrechten opgebouwd gedurende de voor-huwelijkse periode ook in gevallen waarin sprake is geweest van een langdurige samenleving bijvoorbeeld op basis van een 'samenlevingscontract' in die periode. Dat het op grond van het wetsontwerp partijen vrij staat een andere, van de wettelijke regeling afwijkende, regeling te treffen, doet hieraan niets af. Immers, ingeval geen overeenstemming tussen partijen wordt bereikt, is de wettelijke regeling voor pensioenverevening van toepassing. Het komt de Stichting voor, dat het wetsvoorstel ter zake van de verrekeningsproblematiek weliswaar een zekere vereenvoudiging oplevert, maar dit betekent niet dat daarmee de rechtspraktijk geheel 'verlost' zal worden van de problematiek van pensioenverrekening in het kader van de boedelscheiding. Als gevolg van de gekozen reikwijdte van de wettelijke regeling blijven immers sommige pensioenrechten en daarmee vergelijkbare rechten buiten de wettelijke regeling. Daarbij wordt gedoeld op buitenlandse pensioenrechten en lijfrentepolissen. De Stichting van de Arbeid acht het zeker niet bevorderlijk voor de doorzichtigheid van de problematiek en voor de doelmatigheid, wanneer op verschillende pensioenrechten c.q.-aanspraken voor een deel het nieuwe regime van de wettelijke regeling van toepassing wordt, terwijl voor een ander deel de primair vermogensrechtelijke benaderingswijze van het pensioenarrest blijft gelden. 3.3. Versterkt de voorgestelde regeling de positie van de vrouw? Ten aanzien van het tweede motief voor de voorgestelde wettelijke regeling voor pensioenverevening, namelijk dat daarmee de positie van de vrouw wordt versterkt, merkt de Stichting van de Arbeid het volgende op. De Emancipatieraad heeft zich in zijn advies van 24 september 1986 weliswaar uitgesproken voor een wettelijke regeling, maar met de aantekening dat daarin geen algemene wettelijke verplichting tot verrekening van pensioenrechten zou moeten worden opgenomen. De Raad was van mening dat verrekening niet altijd moet plaatsvinden, maar dat dit afhankelijk moet zijn van de situatie waarin men tijdens het huwelijk heeft verkeerd. De Raad vond daarom de in het voorontwerp voorgestelde regeling voor pensioenverrekening te veelomvattend. In aansluiting op deze stellingname van de Emancipatieraad, komt thans de Stichting van de Arbeid tot het oordeel dat de in het wetsontwerp voorgestelde regeling voor pensioenverevening bij scheiding, althans in die gevallen waarin partijen het niet eens worden over een afwijkende regeling, geen enkele flexibiliteit biedt ten aanzien van de wijze van pensioenverevening, waardoor niet kan worden ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen op het terrein van huwelijkse en buiten-huwelijkse samenlevingsverbanden. In dit verband is van belang dat met de voorgestelde wettelijke regeling ook de mogelijkheid van een

rechterlijke toetsing (situatiegebonden naar redelijkheid en billijkheid) grotendeels komt te vervallen. Als gevolg van het inflexibele karakter van de wettelijke pensioenverevening zal in samenhang met de sterk toenemende arbeidsparticipatie van de vrouw de behoefte aan afwijkende regelingen de komende jaren sterk toenemen, hoewel de mogelijkheden hiervoor in een groot aantal gevallen niet kunnen worden benut als gevolg van een slechte relatie tussen de gescheiden partners. Wat betreft het argument, dat het juist gelet op de emancipatiedoelstelling van belang is een rechtstreeks vorderingrecht toe te kennen op het uitvoeringsorgaan, zij opgemerkt dat hiervoor de onderhavige wettelijke regeling niet nodig is. Zo kan bijvoorbeeld in de PSW worden bepaald dat in gevallen waarin (op basis van een onderlinge regeling of door een beslissing van de rechter) een voorwaardelijk recht op uitbetaling van een deel van het pensioen wordt vastgesteld, het desbetreffende pensioenuitvoeringsorgaan de wettelijke opdracht krijgt aan de uitvoering daarvan medewerking te verlenen. De uitbetaling van het pensioendeel dat aan de gescheiden echtgenoot van de deelnemer aan de pensioenregeling toevalt, zal dan na de ingangsdaturn van het pensioen rechtstreeks geschieden. Dit geldt ook voor de informatieverstrekking over en weer. Een dergelijke opdracht aan de uitvoeringsorganen tot medewerking zou ook kunnen gelden voor gevallen waarin partijen overeenstemming bereiken over conversie. Als voorwaarde zou wel moeten gelden dat de gemaakte afspraken passen in de systematiek van de desbetreffende pensioenregeling. De pensioenuitvoeringsorganen zouden hieromtrent nadere regels moeten kunnen stellen. 3.4. Het bij de verevening buiten beschouwing laten van het (bijzonder) nabestaandenpensioen en van de opgebouwde pensioenrechten gedurende de voor-huwelijkse jaren Ten aanzien van het bepaalde in artikel 3 van het wetsontwerp signaleert de Stichting van de Arbeid dat sprake is van overbedeling van de vereveningsgerechtigde vanwege het niet in de pensioenverevening betrokken worden van het (bijzonder) nabestaandenpensioen; dit terwijl bij conversie door toekenning van een eigen pensioenrecht aan de vereveningsgerechtigde de waarde van het (bijzonder) nabestaandenpensioen daarbij wel kan worden betrokken. Voorts acht de Stichting in de memorie van toelichting onvoldoende beargumenteerd, waarom alleen de tijdens de huwelijkse periode opgebouwde pensioenrechten in de verevening worden betrokken en niet tevens de pensioenrechten opgebouwd tijdens de voor-huwelijkse periode. Op dit punt spoort het wetsontwerp niet met de vaststelling van het (bijzonder) nabestaandenpensioen (art. 8a PSW). Hierbij worden de voorhuwelijkse jaren immers wel meegeteld.

3.5. De voorgestelde wettelijke regeling sluit onvoldoende aan bij de bestaande pensioensystematiek Naast het feit dat de voorgestelde wettelijke regeling verder gaat dan stroomlijning van de gevolgen van het pensioenarrest, door de keuze voor een van dit arrest afwijkende benaderingswijze, mist de voorgestelde regeling ook in voldoende mate aansluiting bij de huidige pensioensystematiek en de daarin te onderkennen ontwikkelingen. In dit verband doet zich ten aanzien van de aanpassing (indexering) van de voorwaardelijke aanspraak op uitbetaling van het aan de vereveningsgerechtigde toekomende pensioendeel de vraag voor of deze aanspraak in de praktijk gelijk behandeld dient te worden met die van een gewezen deelnemer; derhalve toepassing, na mogelijke inwerkingtreding van het bij de Eerste Kamer in behandeling zijnde wetsvoorstel inzake gelijke behandeling van slapers en gepensioneerden (Nypels/Groenman). In dit wetsvoorstel wordt aanpassing van de aanspraak van de gewezen deelnemer gekoppeld aan de stijging van de reeds ingegane pensioenen. Mocht bedoelde vraag bevestigend worden beantwoord, dan mag dit er naar het oordeel van de Stichting nimmer toe leiden dat de totale pensioenlast hoger uitkomt dan wanneer geen scheiding zou hebben plaatsgevonden. Dit houdt in dat de bedoelde indexatie van het aan de vereveningsgerechtigde toekomende deel ten laste komt van de vereveningsplichtige. Afhankelijk van de verdere feitelijke pensioenopbouw van de vereveningsplichtige na de scheidingsdatum, kan dit er overigens in al die situaties waarin de pensioenopbouw over de huwelijkse periode achterblijft bij een eventuele indexering van premievrije aanspraken, toe leiden dat het gedeelte van het pensioenrecht dat laatstgenoemde toekomt na de scheidingsdatum wordt uitgehold. De Stichting vraagt zich af of de indieners van het wetsontwerp zich een dergelijke merkwaardige consequentie hebben gerealiseerd. Een verdere complicatie doet zich voor in geval de vereveningsplichtige van dienstbetrekking verandert met gebruikmaking van de thans in zeer veel pensioenregelingen geboden mogelijkheid van waarde-overdracht van de opgebouwde pensioenrechten. In het geval de totale aanspraak wordt overgedragen, geeft het wetsontwerp geen uitsluitsel op de vraag of het rechtstreekse vorderingsrecht van de vereveningsgerechtigde dan ook jegens de nieuwe pensioenuitvoeringsorgaan geldt. De mogelijkheid hiertoe moet uitdrukkelijk worden opengehouden, teneinde waarde-overdrachten niet te frustreren. Dit past in de gedachte dat de vereveningsgerechtigde geen pensioenaanspraak heeft gekregen, doch uitsluitend een voorwaardelijk recht op uitbetaling. Gelet op al hetgeen hiervoor is opgemerkt, komt de Stichting van de Arbeid tot de slotsom dat de consequenties van het voorliggende wetsvoorstel diep ingrijpen in de gehele problematiek van de aanvullende pensioenen. Derhalve is de Stichting van oordeel dat de behandeling van dit wetsvoorstel niet geïsoleerd

8 dient plaats te vinden, maar moet worden betrokken bij de oordeelsvorming over het binnenkort verschijnende kabinetsstandpunt inzake het laatstelijk door de SER uitgebrachte advies over de brede pensioenproblematiek. De Stichting onderschrijft dan ook ten volle de opvatting van de Raad van State, welk college in zijn advies van 14 februari 1990 heeft aangegeven geenszins overtuigd te zijn van de wenselijkheid van het onderhavige wetsvoorstel, 'hetgeen temeer klemt waar de pensioenproblematiek als zodanig een veelomvattend vraagstuk is, dat in ontwikkeling is, zodat er duidelijke redenen moeten zijn om de afsplitsing van een deel daarvan thans te kunnen rechtvaardigen'. K/16 april 1991