Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:

Vergelijkbare documenten
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, van nr. IenM/BSK-2012/ Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Onderstaand schema bevat de wijzigingen inzake plandeel Lindonk TOELICHTING

Externe veiligheidsparagraaf. Bestemmingsplan Skoatterwald

Besluit van. Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I. Het Registratiebesluit externe veiligheid wordt als volgt gewijzigd:

Eerste herziening inpassingsplan Greenportlane Uitwerking nadere inzichten inzake nationale buisleidingenstrook Rotterdam - Ruhrgebied

Risico-inventarisatie Uitbreidingslocatie Golfbaan Wageningen

Kwantitatieve risicoberekeningen hogedruk aardgastransportleidingen Gemeente Sint- Oedenrode

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Herziening PIP Greenportlane: Uitwerking nadere inzichten inzake nationale buisleidingenstrook Rotterdam - Ruhrgebied.

Projectnummer: D Opgesteld door: J. van Kampen MSc. Ons kenmerk: :A. Kopieën aan:

Onderzoek externe veiligheid buisleidingen bestemmingsplan Morgenstond

Nota van beantwoording zienswijzen

Risico-inventarisatie Gebiedsontwikkeling Poelkampen Zandwinlocatie

Notitie. Betreft : Berekening plaatsgebonden risico en groepsrisico hogedruk aardgasleiding t.b.v. bestemmingsplan Landgoed Heideburgh te Rucphen

Leidingenstraat in bestemmingsplannen

Milieuonderzoeken Losplaatsweg Noordwijk te Noordwijk

Risico-inventarisatie Boekels Ven

tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (aanwijzing bovengrondse elektriciteitsleiding als vergunningvrij bouwwerk)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Dorado Beach. Externe Veiligheid. Definitief. Grontmij Nederland B.V. Arnhem, 29 oktober GM , revisie 00

Notitie. Onderzoek externe veiligheid Lelystad bestemmingsplan Stadsrandgebied. 1 Inleiding

Notitie zienswijzen. Notitie zienswijzen Kort Ambacht

Externe veiligheidsrisico's hogedruk aardgasleidingen

memo Quick scan externe veiligheid Driebergsestraatweg 63 te Doorn

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Risicoberekeningen Schoutenstraat te Barneveld. Risicoberekeningen Schoutenstraat Barneveld

Auteur. N. den Haan. Datum. 1 mei 2011 GEMEENTE OISTERWIJK RISICOBEREKENING VERVOER. Buisleidingen

In voorliggende notitie wordt ingegaan op het aspect groepsrisico vanwege de K1-vloeistofleiding van de DPO (Defensie Pijpleidingen Organisatie).

memo betreft: Quickscan externe veiligheid woontoren Bètaplein Leiden (120728)

: RUD Utrecht. Externe Veiligheid Omgevingsplan Laak 2B en Velden1F. : Gemeente Amersfoort, mevrouw C. Heezen. : de heer R. Polman

Notitie. : Aldi Oosterbroekweg Gronsveld. Datum : 1 juni 2015 : Externe veiligheid. 1 Inleiding

Bijlage 1 Eindverslag inspraak

Externe veiligheidsrisico's

Omgevingsvergunning Grassavanne Ong.

Externe veiligheidsrisico's

Verantwoording groepsrisico Hogedruk aardgastransportleidingen. Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein 2013' d.d. 14 november 2012

Externe veiligheid K1-leidingen. buitengebied Reimerswaal. externe veiligheid, risicoanalyse risico[beleid + informatie+voorlichting]

De Raad van State gehoord (advies van, nr. ); HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:

Advies Externe Veiligheid inzake bestemmingsplan Uitbreiding Feanwâlden De Bosk te Feanwâlden

VOOROVERLEGNOTITIE 150 KV-VERBINDING DINTELOORD-ROOSENDAAL

De ruimtelijke aspecten van het nieuwe buisleidingenbeleid

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Quickscan externe veiligheid woningbouwlocatie Beekzone in Twello

Directoraat-generaal Energie, Telecom & Mededinging Bezoekadres Postadres Factuuradres Overheidsidentificatienr Behandeld door Besluit

Madewater en Westmade te Monster externe veiligheid. Concept

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Kwantitatieve Risicoanalyse Hoogegeest Akersloot

TenneT TSO B.V. Postbus AS ARNHEM. Behandeld door: B. Peters Telefoonnummer: Ons kenmerk: /15uit04866 Behorend bij:

Binnen het plangebied aanwezige risico s

tot wijziging van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (bewegwijzering)

Onderzoek Externe Veiligheid

vaststelling bestemmingsplan 'Bedrijvenpark het Hoog l, derde partiele herziening

Kapelle. QRA hogedruk aardgas buisleidingen. In opdracht van de provincie Zeeland

Notitie 1. Inleiding

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

QRA Gastransportleiding Heerhugowaard W N.V. Nederlandse Gasunie

Risico s van hoge druk buisleidingen in beeld

Gemeente Tiel, maart 2013 Projectnummer: Kwantitatieve risicoberekening aardgastransportleiding Gemeente Tiel, ontwikkelingen Tiel - Oost

BP Vijverdalseweg te Maastricht Quickscan externe veiligheid. Datum 29 maart 2012 Referentie

Externe veiligheid Bestemmingsplan Koningin Julianaplein. Datum 17 juli 2012 Referentie

Risicoberekeningen spoor Den Bosch Stationskwartier Locatie F

KWANTITATIEVE RISICOANALYSE. GASTRANSPORTLEIDING N TE TONDEN, GEMEENTE BRUMMEN I De Hoven N Rondweg N-345

Risicoberekening hogedruk aardgasleidingen

WIJZIGINGSPLAN MORTIERE FASE 5A. GEMEENTE MIDDELBURG vastgesteld 6 december ruimte voor ideeën

Structuurvisie Buisleidingen

Bijlage 3 Externe veiligheid

Herziening QRA. Hogedruk aardgastransportleiding A-510. Externe Veiligheid. Gemeente Leusden. september 2011 definitief

Externe Veiligheid Stationskwartier, deelgebied C

In deze regeling wordt verstaan onder afstand: afstand als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit bijzondere spoorwegen.

Kopie Griffie. Postbus RA EMMEN. Doorkiesnummer. Uw kenmerk

Externe veiligheid. Algemeen

DNV KEMA Energy & Sustainability. Rapport. Kwantitatieve Risicoanalyse Pannenkoekenhuis Veenendaal i.v.m. Gastransportleiding W

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Carola risicoberekening 'Hoofdstraat 27 De Steeg

Kwantitatieve Risicoanalyse Schutlandenweg, Hoogeveen. Door: Jeroen ter Avest - BJZ.nu

Het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer wordt gewijzigd als volgt:

Kwantitatieve Risicoanalyse Hoofdweg Oostvoorne

Toelichting bestemmingsplan 1e partiele herziening Veersedijk

Wijzigingsplan. Stedelijke bedrijventerreinen Vlissingen, 2 e planwijziging. President Rooseveltlaan 768 / 768a

Op de voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr., Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Algemeen. Externe Veiligheid

Advies Externe Veiligheid inzake bestemmingsplan Buitenpost-Centrum te Buitenpost

DNV KEMA Energy & Sustainability. Rapport. Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding W i.v.m. verlegging van de leiding

QRA Gastransportleiding Verlegging W RLR KP5 Valkenburg Duyfrak Gasunie Transport Services B.V.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

b e s l u i t : Pagina 1 van 7 Nr: De raad van de gemeente Barneveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr.

Kwantitatieve Risicoanalyse Wezep, van Pallandtlaan. Door: Jeroen ter Avest - BJZ.nu

Veiligheidsrisico s tankstation met lpg. 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen

Antwoordnota Voorontwerp-bestemmingsplan Business Park Friesland

KWANTITATIEVE RISICOANALYSE GASTRANSPORTLEIDING. OLST-WIJHE I CDM16 Olst N Bruinweg N.V. Nederlandse Gasunie

DNV KEMA Energy & Sustainability. Rapport. Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding W i.v.m. plaatsing nieuwe afsluiter locatie

Cumulatie van risico's

Aardgastransportleidingen A en A

DNV KEMA Energy & Sustainability. Rapport. Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding W Kromslootpark te Almere

Externe veiligheid en 20 woningen Noordwolderweg te Bedum

Risicoberekening hogedruk aardgasleidingen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Transcriptie:

Besluit van tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening (buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen alsmede het aanbrengen van enkele verbeteringen) Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr. IenM/BSK-2013/ 305839, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken; Gelet op de artikelen 3.37 en 4.3, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van, nr. ); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr. IenM/BSK-, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken; Hebben goedgevonden en verstaan: Artikel I Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1.1, eerste lid, worden het begrip GML-bestand en de daarbij behorende begripsomschrijving vervangen door: GML-bestand bij dit besluit: elektronisch geografisch databestand dat is opgemaakt in Geography Markup Language en is gepubliceerd via www.ruimtelijkeplannen.nl, met kenmerk: a. NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3000, of b. NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3005, of c. NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3010, of

d. NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3015;. B In het opschrift van artikel 1.2 wordt buiten toepassing verklaring vervangen door: buitentoepassingverklaring. C In de artikelen 2.2.1, 2.2.3, 2.2.5, 2.2.7, 2.3.1, eerste lid, 2.4.1, eerste lid, 2.4.6, 2.5.3, 2.6.2, 2.7.2, derde lid, 2.7.3, tweede lid, 2.8.2, tweede lid, 2.8.4, tweede lid, 2.8.6, tweede lid, 2.11.1, eerste lid, 2.12.1, eerste lid, 2.13.2, eerste lid, wordt GMLbestand telkens vervangen door: GML-bestand bij dit besluit. D In artikel 2.3.3, tweede lid, wordt vrijwaringzone telkens vervangen door: vrijwaringszone. E In het opschrift van artikel 2.5.5 wordt nee-tenzij vervangen door: nee, tenzij. F Titel 2.9 komt te luiden: TITEL 2.9 Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen Artikel 2.9.1 (begripsomschrijvingen) In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: buisleiding van nationaal belang: leiding die deel uitmaakt van een landelijk hoofdnetwerk van leidingen, niet zijnde een leiding voor het vervoer van stoffen in verband met het opsporen of winnen van delfstoffen, en die is bestemd of wordt gebruikt voor het vervoer van: a. aardgas, voor zover die leiding een druk heeft van ten minste 40 bar en een diameter heeft van ten minste 45,7 centimeter, of b. gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, anders dan aardgas; buisleidingenstrook: strook die dient voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang; landelijk hoofdnetwerk van leidingen: provinciegrensoverschrijdend netwerk van leidingen dat is bestemd of wordt gebruikt voor vervoer over lange afstand; voorkeurstracé: tracé als bedoeld in artikel 2.9.2, eerste lid. 2

Artikel 2.9.2 (aanwijzing voorkeurstracés) 1. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, worden tracés voor een buisleidingenstrook aangewezen met aan weerszijden van een tracé een zoekgebied van 250 meter, gemeten vanaf de buitenste begrenzing van dat tracé. 2. De breedte van het voorkeurstracé bedraagt ten hoogste 70 meter, met uitzondering van een voorkeurstracé dat een hoofdwater als bedoeld in artikel 1.1 van het Waterbesluit kruist. Artikel 2.9.3 (nadere uitwerking voorkeurstracé) De gemeenteraad kan het voorkeurstracé in een bestemmingsplan nader uitwerken, op een wijze dat het tracé voor de buisleidingenstrook: a. gelegen blijft binnen het zoekgebied, bedoeld in artikel 2.9.2, eerste lid; b. aansluit op het voorkeurstracé onderscheidenlijk het tracé voor een buisleidingenstrook in de naastliggende gemeenten; c. een breedte heeft die gelijk is aan de breedte die het voorkeurstracé over het grootste deel van dat tracé heeft. Artikel 2.9.4 (belemmerende activiteiten) 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen het voorkeurstracé laat, ten opzichte van het op het moment van aanwijzing van dat voorkeurstracé geldende bestemmingsplan, geen nieuwe activiteiten toe die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. 2. Onder een belemmering als bedoeld in het eerste lid valt in ieder geval: a. het bouwen van een bouwwerk, met uitzondering van een bouwwerk dat noodzakelijk is voor de aanleg, het onderhoud of de instandhouding van een buisleiding van nationaal belang; b. de aanleg van een verharde weg of verhard pad of een spoorweg in de lengterichting van het voorkeurstracé; c. de aanleg van een watergang in de lengterichting van het voorkeurstracé; d. de aanleg van een waterkering, inclusief de daartoe behorende beschermingszone als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet in de lengterichting van het voorkeurstracé; e. de aanleg van een buisleiding, niet zijnde een buisleiding van nationaal belang, of een ondergrondse hoogspanningsverbinding of ondergronds leidingstelsel in de lengterichting van het voorkeurstracé; f. het bebossen; g. het gebruik als stortplaats voor afvalstoffen of permanente opslag van grond, of andere stoffen of goederen. 3. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.9.3 dan is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de gronden die deel uitmaken van het tracé voor een buisleidingenstrook, bedoeld in artikel 2.9.3. Artikel 2.9.5 (aanleg buisleiding van nationaal belang) 3

1. Een bestemmingsplan laat de aanleg van een buisleiding van nationaal belang slechts toe binnen de gronden die deel uitmaken van het voorkeurstracé onderscheidenlijk het tracé voor een buisleidingenstrook, bedoeld in artikel 2.9.3, op zodanige wijze dat de belemmeringenstrook, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, binnen de buisleidingenstrook is gelegen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het beginpunt dan wel eindpunt van een buisleiding van nationaal belang buiten het voorkeurstracé onderscheidenlijk het tracé voor een buisleidingenstrook, bedoeld in artikel 2.9.3, is gelegen en de buisleiding van nationaal belang een zoveel mogelijk rechtstreekse verbinding legt tussen de buisleidingenstrook en dat beginpunt dan wel eindpunt. 3. Het eerste lid is eveneens niet van toepassing indien de aanleg van een buisleiding van nationaal belang reeds wordt toegelaten op grond van een ten tijde van de aanwijzing van het voorkeurstracé geldend bestemmingsplan. G Artikel 2.11.2 komt te luiden: Artikel 2.11.2 (hoofdbestemming primaire waterkering en aanduiding beschermingszone) 1. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben, wordt voor die gronden de bestemming waterkering opgenomen. 2. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een beschermingszone wordt voor die gronden de gebiedsaanduiding vrijwaringszone dijk opgenomen, indien de primaire waterkering een dijk is en wordt voor de overige gevallen de gebiedsaanduiding vrijwaringszone waterstaatswerk opgenomen. H In artikel 3.1 wordt in achtneming vervangen door: inachtneming. I Bijlage 5.9 wordt vervangen door de bijlage, behorende bij dit besluit, genaamd Bijlage 5.9 bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Artikel II In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende: 4. Het onderzoek naar de actuele regionale behoefte, bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan ziet op de toegang of vestiging van een dienstenactiviteit, geen betrekking op de economische behoefte, de marktvraag, de 4

beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van een met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe stedelijke ontwikkeling of de beoordeling van de geschiktheid van die nieuwe stedelijke ontwikkeling in relatie tot door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Artikel III Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, 5

Nota van Toelichting Algemeen deel 1. Inleiding Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Kamerstukken II 2011/12, 32660, nr. B/51, hierna: SVIR). Dit besluit voegt aan het Barro een titel toe over buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Met de toevoeging van deze titel aan het Barro wordt beoogd te waarborgen dat het leggen van buisleidingen die van nationaal belang zijn ook in de toekomst ruimtelijk mogelijk blijft. De SVIR merkt het bieden van ruimte voor het hoofdnetwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen aan als een onderwerp van nationaal belang. In de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 (Kamerstukken II 2012/13, 33 473, nr. A/1), die op 12 oktober 2012 is vastgesteld, is dit belang nader uitgewerkt. Naast de toevoeging van een titel over buisleidingen van nationaal belang aan het Barro bevat dit besluit nog enkele wijzigingen waarmee een aantal verbeteringen in het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) worden aangebracht. Deze wijzigingen worden toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze toelichting. 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen 2.1 Aanleiding tot en doel van het vrijhouden van ruimte voor buisleidingen Buisleidingen zijn een belangrijk, duurzaam, relatief veilig en energie-efficiënt transportmiddel voor aardgas, olie en andere gevaarlijke stoffen. Het landelijk netwerk aan buisleidingen is essentieel voor de energievoorziening en voor het veilig vervoeren van gevaarlijke stoffen voor de (petro)chemie en aardolie-industrie. Zo is voor aardgas de buisleiding feitelijk het enige transportmiddel. Buisleidingtransport blijft de komende decennia een wezenlijke rol vervullen in de Europese gas- en grondstoffenmarkt. De verwachting is dat de vraag naar buisleidingtransport en daarmee de vraag naar nieuwe leidingen en leidingverbindingen nog zal toenemen. Een uitbreiding van buisleidingtransport en daarmee van het landelijk buisleidingenstelsel wordt dan ook gezien als een belangrijke voorwaarde voor de economische ontwikkeling en de energievoorziening in Nederland en Europa. Buisleidingtransport vereist een in principe obstakelvrije, doorgaande verbinding over vaak lange afstand. De afgelopen decennia is zowel onder- als bovengronds de ruimtedruk in Nederland toegenomen. Dit heeft ook consequenties voor buisleidingtransport. Nu al blijkt het in bepaalde delen van Nederland lastig om ruimte te vinden voor de aanleg van nieuwe buisleidingen. Gelet op het belang van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over lange afstand is het beleid van het Rijk erop gericht om deze wijze van vervoer voor de komende 20 à 30 jaar veilig te stellen. In de Structuurvisie Buisleidingen heeft het Rijk 6

daarom zogeheten buisleidingenstroken aangewezen, die zijn bedoeld voor de aanleg van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die behoren tot een landelijk hoofdnetwerk van leidingen. Deze buisleidingenstroken dienen gevrijwaard te blijven van nieuwe activiteiten die het leggen van deze buisleidingen in die stroken kunnen verhinderen. Hiermee wordt zeker gesteld dat ook de komende 20 à 30 jaar nieuwe doorgaande buisleidingverbindingen kunnen worden gerealiseerd ten behoeve van de levering van aardgas en het vervoer van grondstoffen en chemische stoffen aan en tussen haven- en industrieclusters in het binnen- en buitenland. Anderzijds wordt hiermee duidelijkheid geboden aan zowel initiatiefnemers die buisleidingen wensen te realiseren als aan gemeenten, doordat buisleidingen van nationaal belang in een vooraf begrensde buisleidingenstrook dienen te worden aangelegd. Het besluit laat de bestaande rollen en verantwoordelijkheden bij de aanleg van buisleidingen ongemoeid. Het kabinet beschouwt het als een rol van het Rijk om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst ruimte beschikbaar is om nieuwe buisleidingenverbindingen die een nationaal belang dienen, te kunnen realiseren. Het Rijk faciliteert dan ook met ruimte door binnen een landelijk hoofdnetwerk van buisleidingenverbindingen geen nieuwe belemmeringen toe te laten die het leggen van buisleidingen kunnen verhinderen. Het besluit verandert daarbij niet de bestaande procedures die gelden bij het aanleggen van een nieuwe buisleiding. De verantwoordelijkheid voor het leggen van een buisleiding en het onderhoud daarvan blijven liggen bij de initiatiefnemer. De verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke inpassing van een nieuwe buisleiding ligt bij het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening; dit kan de gemeente zijn maar in een aantal gevallen kan dit ook het Rijk zijn. Het besluit treedt niet in de verantwoordelijkheden van deze partijen. Dat betekent dat het Rijk de buisleidingenstroken niet zelf inpast door middel van een rijksinpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en ook niet mogelijk aanwezige belemmeringen verwijdert. Het blijft, evenals nu al het geval is, de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer voor de leiding om in overleg te treden met het bevoegd gezag en met grondeigenaren voor een goede inpassing bij de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. 2.2 Buisleidingen van nationaal belang De buisleidingenstroken zijn bedoeld voor buisleidingen die van nationaal belang zijn. Dit zijn buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over lange afstand die behoren tot een landelijk hoofdnetwerk van leidingen dat in de Structuurvisie Buisleidingen is aangemerkt als zijnde van nationaal belang. In het merendeel van de gevallen gaat het om buisleidingen die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. De buisleidingen van nationaal belang zijn bestemd voor het vervoer van aardgas en andere stoffen, die op grond van de Regeling externe veiligheid buisleidingen (hierna: Revb) zijn aangewezen als gevaarlijke stoffen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb) van toepassing is. 1 In het 1 Op dit moment zijn in de Regeling externe veiligheid buisleidingen (hierna: Revb) twee categorieën buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aangewezen, te weten buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 1600 kpa, en buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 1600 kpa. Op deze categorieën buisleidingen voor het 7

geval van aardgastransportleidingen worden enkel leidingen voor vervoer over lange afstand, met een druk van tenminste 40 bar en een diameter van tenminste 45,7 cm als buisleiding van nationaal belang beschouwd. Dit is de categorie aardgastransportleidingen waarop op grond van de Gaswet de rijkscoördinatieregeling uit de Wro van toepassing is. Daarnaast worden leidingen die over lange afstand gevaarlijke stoffen vervoeren ten behoeve van de (petro)chemie en aardolie-industrie als buisleidingen van nationaal belang beschouwd. Het gaat dan om het vervoeren van aardolie en aardolieproducten, etheen, propeen, CO en stikstof en dergelijke. Ook een buisleiding voor het vervoer over lange afstand van CO2 ten behoeve van de ondergrondse opslag daarvan wordt beschouwd als een buisleiding van nationaal belang. Tot slot gaat het om buisleidingen die bij Defensie in gebruik zijn ten behoeve van het vervoer van brandstoffen voor de krijgsmacht. Het regionale transportleidingennet (RTL-net van de Gasunie), distributieleidingen voor aardgas en productieleidingen ten behoeve van de mijnbouwindustrie worden in de Structuurvisie Buisleidingen niet aangemerkt als buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en vallen daarom niet onder het bereik van dit besluit. Voor de regionale netwerken geldt dat deze een veel grotere en fijnmaziger vertakking kennen en dat geen sprake is van een nationaal belang. Leidingen ten behoeve van de mijnbouwindustrie zijn doorgaans evenmin bedoeld om stoffen over lange afstand te vervoeren. Daarnaast is dit besluit niet van toepassing op de Buisleidingenstraat tussen de havengebieden van Rotterdam en Antwerpen. Deze Buisleidingenstraat maakt wel onderdeel uit van het landelijk hoofdnetwerk van leidingen in de Structuurvisie Buisleidingen, maar kent reeds een eigen wettelijk regime. 2 2.3 Voorkeurstracés van het Rijk In de Structuurvisie Buisleidingen heeft het Rijk op de zogeheten visiekaart (zie figuur 7.1 in de Structuurvisie Buisleidingen) aangegeven waar het ruimte wil vrijhouden voor nieuwe tracés van buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De tracés in de Structuurvisie Buisleidingen zijn gekozen na een zorgvuldige afweging van de behoefte aan buisleidingverbindingen voor het vervoer van gevaarlijke vervoer van gevaarlijke stoffen is het Bevb van toepassing. In het Bevb en de Revb is aangekondigd dat de buisleidingen met overige chemische stoffen (zoals etheen, propeen, koolstofdioxide) later zullen worden aangewezen, nadat de rekenmethodiek voor die stoffen is vastgesteld, de consequenties van aanwijzing voldoende zijn onderzocht en tevens duidelijk is welke eventuele uitzonderingen op het Bevb nodig zijn (Stb. 2010, 686, p. 19 en Stcrt. 2010, 21009, p. 4). De aanwijzing van deze groep stoffen tot gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Bevb zal naar verwachting in 2014 plaatsvinden. In de toelichting bij het onderhavige besluit is als uitgangssituatie genomen dat de aanwijzing van de overige chemische stoffen in de Revb reeds heeft plaatsgevonden, zodat deze onder de definitie van gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Bevb vallen en daarmee onder het toepassingsbereik van het begrip buisleidingen voor nationaal belang, zoals gedefinieerd in het onderhavige besluit. 2 Geregeld in de Wet van 11 maart 1972 houdende verklaring van het algemeen nut der onteigening van percelen, erfdienstbaarheden en andere zakelijke rechten ten behoeve van de inrichting van een buisleidingenstraat vanaf Pernis langs Klundert naar de Schelde nabij de Nederlands-Belgische grens (Stb. 1972, 145). 8

stoffen over lange afstand, de beschikbaarheid van ruimte en de onderzochte milieueffecten op basis van een milieueffectrapportage. Daarbij is aan provincies, gemeenten en het betrokken bedrijfsleven inspraak geboden. De visiekaart in de Structuurvisie Buisleidingen vormt de basis voor de voorkeurstracés van het Rijk voor een hoofdstructuur van buisleidingenstroken. De voorkeurstracés zullen bij ministeriële regeling worden aangewezen. De breedte van een voorkeurstracé zal in de regel 70 meter bedragen. In de Structuurvisie Buisleidingen is deze breedte gekozen omdat deze aansluit op de breedte van de buisleidingstroken in het Structuurschema Buisleidingen van 1985. Vanuit het oogpunt van continuïteit is deze breedte gehandhaafd. De breedte van 70 meter wordt om een aantal redenen gewenst geacht. In de eerste plaats moet een buisleidingenstrook voldoende ruimte bieden voor nieuwe buisleidingen van nationaal belang. De ruimte die hiervoor nodig is, wordt bepaald door het verwachte aantal nieuwe buisleidingen en de benodigde afstand tussen de buisleidingen. Het verwachte aantal nieuwe buisleidingen is een schatting, aangezien bedrijven voor de lange termijn niet precies kunnen aangeven hoeveel buisleidingen zij zullen aanleggen en wanneer. In de Structuurvisie Buisleidingen is ervan uitgegaan dat het voor gedeelten van het hoofdnetwerk kan gaan om 5 tot 8 nieuwe buisleidingen. Het Rijk legt zelf geen buisleidingen aan, met uitzondering van buisleidingen die in gebruik en beheer zijn bij Defensie. Wat betreft de onderlinge ligging van de buisleidingen gaat de leidingsector uit van een afstand van 5 tot 7 meter. Binnen een kleinere onderlinge afstand dan 5 tot 7 meter is er een kans op het optreden van domino-effecten. Men spreekt van een domino-effect, indien het falen van een buisleiding wordt veroorzaakt door het falen van bijvoorbeeld de naastliggende buisleiding. In de afmetingen van de voorkeurstracés is er rekening mee gehouden dat er doorgaans al buisleidingen in de buisleidingenstrook liggen, waarmee rekening moet worden gehouden bij nieuw aan te leggen buisleidingen. Het aantal bestaande buisleidingen binnen de voorkeurstracés varieert. Vanuit de afweging tussen voldoende ruimte voor buisleidingen enerzijds en zuinig ruimtegebruik anderzijds, zal voor enkele buisleidingenstroken waar nog slechts 2 of 3 leidingen te verwachten zijn de breedte van het voorkeurstracé worden beperkt tot 45 meter. Daarnaast zal het voorkeurstracé in sommige gevallen 50 meter breed zijn. Dit betreft met name de buisleidingenstroken in de provincie Zeeland. Door actief beleid in het verleden zijn nu in vrijwel alle bestemmingsplannen van Zeeuwse gemeenten buisleidingstroken opgenomen van 50 meter breed. Voor deze buisleidingenstroken zal het voorkeurstracé dat wordt aangewezen in de ministeriële regeling ook 50 meter bedragen, zodat gemeenten de bestaande buisleidingenstroken in hun bestemmingsplan kunnen handhaven. Daar waar een buisleidingenstrook een hoofdwater kruist, kan het voorkeurstracé breder dan 70 meter zijn. Dit houdt verband met het feit dat met name bij kruisingen van buisleidingen met brede wateren extra eisen worden gesteld aan de onderlinge ligging gezien de specifieke omstandigheden daar. De eigen normen van de industrie eisen in zo n situatie al een grotere onderlinge afstand dan de gewenste 5 tot 7 meter op land. Ook de vergunningverlener kan en grotere onderlinge afstand eisen. Voor de kruising bij de Westerschelde is in de Structuurvisie Buisleidingen zelfs een breedte van 2 km opgenomen. 9

De voorkeurstracés voor de buisleidingenstroken versmallen op een groot aantal plaatsen. Een versmalling is noodzakelijk als aanwezige of reeds in het bestemmingsplan voorziene bebouwing of infrastructuur het leggen van buisleidingen beperkt en er (doorgaans) geen alternatief voor een bredere buisleidingenstrook is, zonder tot een geheel nieuwe buisleidingenstrook te komen. 2.4 Nadere uitwerking van een voorkeurstracé door gemeenten Gemeenten hebben de mogelijkheid om een voorkeurstracé van het Rijk in een bestemmingsplan nader uit te werken en zo de ligging van het tracé voor de buisleidingenstrook te optimaliseren. Bij de keuze voor de voorkeurstracés door het Rijk is er voor enkele gevallen op voorhand rekening mee gehouden dat een nadere uitwerking van het voorkeurstracé door de gemeente wenselijk is. In een klein aantal situaties loopt het voorkeurstracé bijvoorbeeld over gronden waar reeds (beperkte) bebouwing aanwezig is of over een bestaande bouwbestemming. Het Rijk acht de gemeenten, met hun kennis van de lokale situatie, beter in staat om het tracé voor de buisleidingenstrook in die gevallen in te passen. Ook anderszins biedt de mogelijkheid tot nadere uitwerking van het voorkeurstracé gemeenten de ruimte om de ligging van de buisleidingenstrook nader af te stemmen op bestaande bestemmingsplannen, daarbij spelende belangen of gewenste toekomstige ontwikkelingen. De nadere uitwerking van een voorkeurstracé in een bestemmingsplan kan plaatsvinden direct na de aanwijzing van het voorkeurstracé in de ministeriële regeling of bij de eerstvolgende wijziging van een bestemmingsplan, wanneer de gemeente reeds een aangepast tracé voor de buisleidingenstrook in gedachten heeft. In dat geval is voor alle betrokkenen direct duidelijk waar de buisleidingenstrook definitief komt te liggen en waar er geen nieuwe belemmerende activiteiten zijn toegestaan. De gemeente kan er ook voor kiezen om met de uitwerking van het voorkeurstracé te wachten totdat zich een initiatief aandient voor het leggen van een buisleiding van nationaal belang. Tot dat moment zal de gemeente het bij ministeriële regeling aangewezen voorkeurstracé echter moeten vrijwaren van mogelijke belemmerende activiteiten en er daarnaast zelf zorg voor moeten dragen dat ook een eventueel alternatief tracé ruimtelijk mogelijk blijft. Een doorgaande verbinding die vrij is van (planologisch) nieuwe obstakels die het leggen van buisleidingen kunnen belemmeren - dient te allen tijde te zijn verzekerd. Een gemeente kan een voorkeurstracé in een bestemmingsplan nader uitwerken door in het bestemmingsplan de aanduiding vrijwaringszone op te nemen ter plaatse van de gronden waar het tracé voor de buisleidingenstrook wordt gesitueerd. Het ligt voor de hand dat een gemeente het tracé zodanig situeert dat het leggen van buisleidingen ter plaatse ook uitvoerbaar is. De buisleidingenstroken lenen zich bijvoorbeeld goed voor gronden met bestemmingen zoals landbouw (akkerbouw, veeteelt, extensieve tuinbouw), natuur, (extensieve) recreatie en andere bestemmingen die buisleidingen als dubbelbestemming kunnen hebben. Ten aanzien van de gronden met een aanduiding vrijwaringszone kan in de planregels worden aangegeven welke gebruiksfuncties zijn verboden, waarbij de reeds bestaande gebruiksmogelijkheden van een dergelijke verbodsbepaling worden uitgezonderd. Op die wijze worden bestaande gebruiksmogelijkheden niet geconfronteerd met beperkingen als gevolg van de vrijwaringszone en kunnen deze gewoon gehandhaafd blijven. 10

Met de aanduiding vrijwaringszone ter plaatse van de buisleidingenstrook is de aanleg van buisleidingen in de buisleidingenstrook nog niet rechtstreeks mogelijk. De aanduiding vrijwaringszone is in die zin geen bestemming, maar een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Pas wanneer zich een concreet initiatief aandient voor het leggen van een buisleiding in de buisleidingenstrook zal de buisleiding verplicht in het bestemmingsplan dienen te worden opgenomen. Deze verplichting geldt op grond van het Bevb voor iedere leiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen - al dan niet van nationaal belang. Het opnemen van een buisleiding in het bestemmingsplan kan door middel van een hoofdbestemming of dubbelbestemming. Het opnemen van een bestemming of dubbelbestemming leiding in het bestemmingsplan kan een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen de buisleidingenstrook met zich brengen. Het verbinden van nieuwe beperkingen aan gronden ten behoeve van de (dubbel)bestemming buisleiding kan planschade opleveren, voor zover aan de wettelijke eisen voor planschade wordt voldaan. 2.5 Voorwaarden aan de nadere uitwerking van een voorkeurstracé Om te voorkomen dat het tracé voor de buisleidingenstrook ten opzichte van het voorkeurstracé volledig naar een andere locatie wordt verlegd, is aan de nadere uitwerking van een voorkeurstracé in een bestemmingsplan een zoekgebied gekoppeld van 250 meter aan weerszijden van het voorkeurstracé. De nadere uitwerking van een voorkeurstracé door gemeenten dient plaats te vinden binnen dit zoekgebied. Daarnaast geldt voor de nadere uitwerking van een voorkeurstracé vanzelfsprekend de voorwaarde dat het tracé aansluit op de overige delen van het tracé voor de buisleidingenstrook. Er zal steeds gewaarborgd moeten zijn dat er voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang een doorgaande buisleidingenstrook beschikbaar is. Hiervoor zal in voorkomend geval overleg moeten worden gepleegd met de naastgelegen gemeenten, omdat de mogelijkheid bestaat dat ook die gemeenten de ligging van het voorkeurstracé wensen aan te passen. Wanneer een gemeente een voorkeurstracé voor de buisleidingenstrook wil verschuiven, dient de breedte van dat tracé voorts gelijk te zijn aan de breedte die het voorkeurstracé ook op de rest van dat tracé heeft, dus een breedte van 70, 50 of 45 meter, of een afwijkende breedte ter plaatse van de kruising van een hoofdwater. Dit geldt ook als het gaat om het verschuiven van een lokaal versmald gedeelte van de buisleidingenstrook. Bij een verschuiving van het voorkeurstracé is er namelijk geen aanleiding meer voor een lokale versmalling van het tracé. Overigens zal het juist ter plaatse van versmallingen van een voorkeurstracé niet eenvoudig zijn om het tracé voor de buisleidingenstrook op een betere wijze en zonder versmalling in te passen. Immers, er is sprake van een versmalling van een voorkeurstracé aangezien een tracé elders niet mogelijk is. In de praktijk zal de betekenis van een zoekgebied bij een versmalling daarom een beperkte betekenis hebben. Uiteraard is het niet gewenst dat de mogelijkheid voor gemeenten om het tracé nader uit te werken en te verschuiven ertoe leidt dat er bijvoorbeeld een slingerend tracé ontstaat of buisleidingen elkaar onnodig moeten kruisen. Dat zou ertoe kunnen leiden dat het technisch en economisch niet haalbaar is om buisleidingen in de 11

buisleidingenstrook aan te leggen of dat er onnodige veiligheidsrisico s worden geïntroduceerd. Daarmee zouden de Structuurvisie Buisleidingen en dit besluit hun doel het faciliteren van de aanleg van buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door hiervoor ruimte vrij te houden voorbij schieten. Wanneer een gemeente de buisleidingenstrook wil verschuiven, ligt het voor de hand dat zij dit doet in overleg met de belanghebbenden bij de buisleidingenstrook. Op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht is een bestuursorgaan ook verplicht om de rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen af te wegen. Belanghebbenden bij de uitwerking van het voorkeurstracé in een bestemmingsplan kunnen de initiatiefnemer van de aanleg van de buisleiding zijn, de exploitanten van de reeds in de buisleidingenstrook aanwezige leidingen, de Vereniging van Leidingexploitanten in Nederland (hierna: Velin) of Rijkswaterstaat in geval van een buisleidingenstrook waarin nog geen buisleidingen aanwezig zijn. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) heeft aangegeven haar leden actief te informeren over deze werkwijze. Anders dan waar in de Structuurvisie Buisleidingen en de Nota van Antwoord bij de ontwerp-structuurvisie Buisleidingen vanuit werd gegaan, wordt geen termijn gesteld aan de mogelijkheid voor gemeenten om het voorkeurstracé voor de buisleidingenstrook nader uit te werken. De keuze om dit te doen direct na de aanwijzing van het voorkeurstracé of op het moment dat zich een initiatief aandient voor het leggen van een leiding is aan gemeenten. In de Structuurvisie Buisleidingen werd aangekondigd dat aan de mogelijkheid voor gemeenten om de ligging van het voorkeurstracé te optimaliseren een termijn zou worden gebonden, waarbij werd gedacht aan een termijn van 5 jaar. Daarna zou het zogeheten zoekgebied van 250 meter aan weerszijden van het voorkeurstracé komen te vervallen en zou de ligging van de buisleidingenstrook alleen kunnen worden aangepast na tussenkomst van de Minister van Infrastructuur en Milieu. Zowel de Velin als de VNG hebben naar aanleiding van de ontwerp-structuurvisie Buisleidingen zienswijzen ingediend over deze termijn. De Velin bepleitte met het oog op duidelijkheid voor de leidinglegger dat het tracé voor de buisleidingenstrook meteen al definitief zou worden vastgelegd. De VNG vroeg om maximale flexibiliteit in de tijd door geen termijn te hanteren voor eventuele aanpassingen van het voorkeurstracé. In de Nota van Antwoord bij de ontwerp-structuurvisie buisleidingen werd voor het vasthouden aan de termijn van vijf jaar aangevoerd dat over de gevolgen van ruimtelijke plannen niet te lang onzekerheid dient te bestaan. Bij nader inzien lijkt het echter wenselijk om gemeenten ook na een termijn van 5 jaar nog de mogelijkheid te bieden de ligging van het voorkeurstracé voor de buisleidingenstrook beperkt aan te passen, zonder daarbij de Minister van Infrastructuur en Milieu te hoeven betrekken. Daartoe is het voordeel van een langdurige flexibiliteit voor gemeenten afgezet tegen de noodzaak tot langdurige controle en monitoring van het tracé voor de buisleidingenstrook door de leidingexploitanten. De langdurige flexibiliteit voorkomt dat een gemeente te maken krijgt met een definitief tracé voor een buisleidingenstrook terwijl dat tracé voor de betrokken gemeente of voor een initiatiefnemer voor een nieuwe buisleiding geen optimaal tracé (meer) is. Deze situatie zou dan door een gemeente niet zelfstandig aangepast kunnen worden. Deze flexibiliteit leidt naar de mening van het Rijk voor de leidingexploitanten niet tot een grotere controle- en monitoringslast ten opzichte van de huidige praktijk, aangezien de leidingexploitanten nu ook al nauwgezet de ontwikkelingen in de omgeving van hun buisleidingen monitoren. 12

2.6 Geen nieuwe belemmeringen Een buisleiding dient zoveel mogelijk onbelemmerd in een buisleidingenstrook te kunnen worden aangelegd. Bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan dienen gemeenten daarom in een buisleidingenstrook geen activiteiten toe te staan die het leggen van een buisleiding in die strook kunnen belemmeren. In algemene zin geldt dat van een belemmering voor het aanleggen van een buisleiding sprake is, indien er bovenof ondergronds een obstakel aanwezig is dat het graven van een sleuf en het daarin leggen van de buisleiding verhindert. Bouwwerken en uitgebreide infrastructuur in de buisleidingenstrook vormen daarom in de regel een belemmering. In het artikelsgewijze deel van de toelichting zal bij artikel 2.9.4 nader worden ingegaan op de activiteiten die in ieder geval een belemmering vormen voor het aanleggen van buisleidingen in de buisleidingenstrook. Bestemmingsplannen die reeds van kracht zijn op het moment dat het voorkeurstracé voor de buisleidingenstrook wordt vastgesteld, hoeven op grond van dit besluit niet te worden aangepast. De reeds aanwezige planologische mogelijkheden voor gronden die deel uitmaken van een buisleidingenstrook kunnen dus gewoon ongewijzigd blijven voortbestaan. Op het moment dat er een voornemen is om een buisleiding in de buisleidingenstrook aan te leggen, zal het tracé voor die buisleiding in het bestemmingsplan dienen te worden opgenomen. Het opnemen van een (dubbel)bestemming voor een buisleiding kan beperkingen aan het gebruik van die gronden met zich brengen, hetgeen kan leiden tot planschade. Binnen het zoekgebied van 250 meter aan weerszijden van het voorkeurstracé gelden geen speciale verplichtingen of beperkingen. Het zoekgebied is alleen bedoeld om binnen bepaalde ruimtelijke marges gemeenten de gelegenheid te bieden de ligging van het voorkeurstracé beperkt aan te passen. 3. Het aanleggen van buisleidingen van nationaal belang 3.1 Aanleg binnen een buisleidingenstrook en uitzonderingen daarop Aangezien in de buisleidingenstroken ruimte wordt vrijgehouden voor nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, dienen deze buisleidingen in de daarvoor bedoelde buisleidingenstroken te worden aangelegd en niet daarbuiten. Dit besluit bepaalt daarom dat bestemmingsplannen de aanleg van een nieuwe buisleiding van nationaal belang alleen mogen toelaten in een buisleidingenstrook. Daarbij dient ook de belemmeringenstrook van ten minste vijf meter aan weerszijden van de buisleiding binnen de buisleidingenstrook te vallen. Voordat een buisleiding van nationaal belang in een buisleidingenstrook kan worden aangelegd, moet op grond van het Bevb het tracé voor die buisleiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Met het aanwijzen van het voorkeurstracé voor een buisleidingenstrook is immers niet de bestemming van de gronden ter plaatse van de buisleidingenstrook geregeld. Voor een aantal categorieën van buisleidingen geldt dat de aanleg of uitbreiding daarvan op grond van een wettelijke verplichting gebeurt met toepassing van de rijkscoördinatieregeling en een rijksinpassingsplan als bedoeld in de Wro. Voor de buisleidingen van nationaal belang als bedoeld in dit besluit geldt dit voor de aanleg en uitbreiding van onder meer 13

aardgastransportleidingen met een druk van ten minste 40 bar en een diameter van ten minste 47,5 cm (zie artikel 39b van de Gaswet). De aanleg van de overige buisleidingen zal in de regel gebeuren door de vaststelling van een bestemmingsplan door de gemeente. Er is een aantal uitzonderingen op de verplichting om een buisleiding van nationaal belang met de daarbij behorende belemmeringenstrook in een buisleidingenstrook aan te leggen. In de eerste plaats kunnen aansluitingen van een leverancier of naar een gebruiker buiten de buisleidingenstrook worden aangelegd, aangezien de buisleidingenstroken niet altijd helemaal doorlopen tot een leverancier of gebruiker. Het tracé van of naar de locatie buiten de buisleidingenstrook dient in dat geval zo kort mogelijk te worden gehouden. In de tweede plaats kan een ten tijde van de aanwijzing van het voorkeurstracé geldend bestemmingsplan de aanleg van een buisleiding van nationaal belang reeds toestaan op een tracé dat is gelegen buiten de buisleidingenstrook. In dat geval blijft die mogelijkheid bestaan en hoeft het bestemmingsplan daarop niet te worden aangepast. Ook bestaande buisleidingen die reeds voor de aanwijzing van het voorkeurstracé en de inwerkingtreding van dit besluit buiten de buisleidingenstroken liggen, hoeven niet te worden verlegd naar een buisleidingenstrook. Hiernaast kan er, bijvoorbeeld als gevolg van nieuwe inzichten, onverhoopt een situatie ontstaan die het wenselijk maakt dat een buisleiding van nationaal belang wordt aangelegd volgens een tracé dat geheel afwijkt van het voorkeurstracé waarin ruimte voor buisleidingen wordt vrijgehouden. In dergelijke uitzonderlijke situaties kan de Minister van Infrastructuur en Milieu of, als het om gasleidingen van nationaal belang als bedoeld in artikel 39b van de Gaswet gaat, de Minister van Economische Zaken samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu, besluiten om de aanleg van die nieuwe buisleiding buiten een buisleidingenstrook mogelijk te maken. Voorwaarde daarvoor is dat er sprake is van besluitvorming door middel van een rijksinpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 van de Wro. Wanneer voor het aanleggen van de buisleiding gebruik wordt gemaakt van een rijksinpassingsplan, dan kan het Rijk die buisleiding daarmee rechtstreeks buiten een buisleidingenstrook in een bestemmingsplan inpassen. De bepalingen in het Barro en derhalve de verplichting op grond van artikel 2.9.5 om een buisleiding van nationaal belang in de buisleidingenstrook aan te leggen, zijn gelet op artikel 1.1, tweede lid, van het Barro niet op een rijksinpassingsplan van toepassing. Het mag echter duidelijk zijn dat hier alleen sprake van kan zijn in absolute uitzonderingsgevallen, aangezien het Rijk ook zelf gebonden is aan het beleid uit de Structuurvisie Buisleidingen. Indien het incidenteel noodzakelijk zou zijn om met gebruikmaking van een rijksinpassingsplan buiten de buisleidingenstroken toch een buisleiding van nationaal belang aan te leggen, zullen het nut en de noodzaak van die buisleidingverbinding in het rijksinpassingsplan moeten worden onderbouwd en zal daarbij moeten worden aangegeven hoe het afwijkend tracé zich verhoudt tot de Structuurvisie buisleidingen en een goede ruimtelijke ordening. 3.2 Externe veiligheid Voor buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt dat rekening moet worden gehouden met risicoafstanden tussen een buisleiding en bebouwing. Het Bevb stelt op basis van het plaatsgebonden risico een minimum beschermingsniveau vast voor 14

buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op grond van het Bevb geldt voor deze buisleidingen een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (de PR 10-6 /jr contour) die niet mag worden overschreden bij kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een buisleiding waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De plaatsgebonden risicoafstanden rond buisleidingen die gelden op grond van het Bevb houden een planologisch relevante beperking in, omdat binnen die afstand in principe niet gebouwd mag worden. De gemeente, dan wel de provincie of het Rijk in geval van een inpassingsplan, dient er zorg voor te dragen dat bij het inpassen van een buisleiding van nationaal belang of bij het ruimtelijk plannen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object of een risicoverhogend object in de nabijheid van de buisleiding wordt voldaan aan de vereisten van het Bevb. Op grond van het Bevb is het niet toegestaan dat binnen een risicocontour van een buisleiding kwetsbare objecten, zoals woningen of scholen, bestemd worden. De aanwezigheid van beperkt kwetsbare objecten binnen de risicocontour, zoals winkels en kantoorgebouwen, moet op grond van het Bevb door de gemeente zo veel mogelijk voorkomen en gemotiveerd worden. Daarnaast schrijft het Bevb voor dat het groepsrisico in het invloedsgebied van een buisleiding moet worden meegewogen bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat de aanleg van een buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen toelaat. Voor het groepsrisico, dat wil zeggen de cumulatieve kans per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding (met andere woorden een maat voor de omvang van een eventuele ramp), is in de Structuurvisie Buisleidingen op verzoek van de gemeenten een indicatieve typering van woonwijken langs buisleidingenstroken opgenomen (zie paragraaf 8.2.2 van de Structuurvisie). Deze is nadrukkelijk niet als norm of aanbeveling bedoeld, maar geeft wel indicatief steun voor de beeldvorming. Steeds zal voor individuele gevallen een specifieke risicoberekening moeten worden uitgevoerd en blijven de eisen van het Bevb van toepassing. Voor de buisleidingen van nationaal belang geldt dat het wenselijk is dat het indirecte ruimtebeslag van nieuwe buisleidingen wordt beperkt tot de buisleidingenstrook. Voor de aanleg van nieuwe buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt op grond van artikel 6, tweede lid, van het Bevb dat de plaatsgebonden risicocontour van de nieuwe buisleiding binnen vijf meter van het hart van de buisleiding ligt. Dat houdt in dat de plaatsgebonden risicocontour bij aanleg van de leiding binnen de belemmeringenstrook van vijf meter moet blijven. Doordat dit besluit bepaalt dat een buisleiding van nationaal belang zodanig in een bestemmingsplan wordt ingepast dat ook de belemmeringenstrook van de buisleiding in de buisleidingenstrook is gelegen, zal ook de plaatsgebonden risicocontour van de nieuwe buisleiding in de regel binnen de buisleidingenstrook vallen. Daarmee wordt zo veel mogelijk voorkomen dat gemeenten in hun planologische mogelijkheden voor gronden die gelegen zijn buiten de buisleidingenstrook worden beperkt. Met het in werking treden van het Bevb en het uitbrengen van de Structuurvisie Buisleidingen kunnen de veiligheidszones langs de buisleidingstroken, waarvan in het Structuurschema Buisleidingen van 1985 sprake was, komen te vervallen. 15

Er kunnen echter situaties voorkomen dat de risicocontour van een buisleiding van nationaal belang buiten de buisleidingenstrook valt. Voor reeds in de buisleidingenstrook aanwezige buisleidingen (zie paragraaf 2.3) is het zeker niet uitgesloten dat de plaatsgebonden risicocontour groter is dan vijf meter, zodat deze dus de buisleidingenstrook kan overschrijden. Ook kan de aanleg of de bouw of vestiging van een nieuw risicoverhogend object zoals een windturbine of een nieuwe buisleiding de risicocontour van een reeds aanwezige buisleiding van nationaal belang vergroten, zodat deze risicocontour buiten de buisleidingenstrook zal komen te vallen. Tot slot kan er voor bepaalde buisleidingen ook een uitzondering gelden op artikel 6, tweede lid, van het Bevb, zodat voor die buisleidingen een grotere plaatsgebonden risicocontour dan vijf meter geldt. Daarmee kan ook voor die gevallen de plaatsgebonden risicocontour buiten de buisleidingenstrook komen te liggen. Wanneer binnen de plaatsgebonden risicocontour van een buisleiding bebouwing aanwezig is of is toegestaan op grond van een vastgesteld bestemmingsplan, dan kan dit een knelpunt opleveren. Voor deze situatie zijn in het Bevb regels gesteld. Eventueel zullen er rond een buisleiding maatregelen nodig zijn om de plaatsgebonden risicocontour van een buisleiding te verkleinen, zodat deze niet over een kwetsbaar object komt te vallen. Het plaatsgebonden risico van een buisleiding kan door de leidingexploitant bijvoorbeeld worden beïnvloed door het ontwerp van de buisleiding, zoals de dikte van het staal van de buisleiding, of de wijze van aanleg, zoals de diepteligging van de buisleiding in de grond. Het is aan de initiatiefnemer voor de nieuwe buisleiding en de exploitant(en) van de reeds aanwezige buisleidingen om in samenspraak met de gemeente afspraken te maken over het treffen van passende maatregelen die het risico reduceren tot het vereiste niveau. 4. Gevolgen voor het milieu Dit besluit regelt dat ruimte wordt vrijgehouden voor de toekomstige aanleg van nieuwe buisleidingen. Het vrijhouden van ruimte op zich leidt niet tot milieueffecten. Milieueffecten kunnen wel optreden op het moment dat een buisleiding aangelegd gaat worden en bij het beheer van die buisleiding. Het bij ministeriële regeling aan te wijzen voorkeurstracé voor de buisleidingenstroken is bij het opstellen van de Structuurvisie Buisleidingen onderzocht. In dat verband is een milieueffectrapport (plan-mer) opgesteld, waarin de milieueffecten van de hoofdverbindingen en eventuele alternatieve buisleidingverbindingen in kaart zijn gebracht. De keuze voor het voorkeurstracé voor de buisleidingenstroken, zoals dat is opgenomen op de visiekaart in de Structuurvisie Buisleidingen, is in belangrijke mate hierop gebaseerd. Met het oog op eventuele gevolgen voor Natura 2000-gebieden is daarnaast een passende beoordeling in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 uitgevoerd. Ook is een aanvullend onderzoek gedaan naar buisleidingenstroken door EHS-gebieden. Daar waar het tracé voor een buisleidingenstrook deze gebieden zal doorkruisen, omdat er geen geschikt alternatief voorhanden is, zullen bij de aanleg van een nieuwe buisleiding op basis van het daarvoor te maken milieueffectrapport passende maatregelen getroffen moet worden om nadelige effecten te voorkomen of eventueel te compenseren. Het tracé voor een nieuwe buisleiding moet in het bestemmingplan zijn opgenomen alvorens deze aangelegd kan worden. Hiermee wordt de eventuele MER-plicht voor 16

nieuwe buisleidingen gekoppeld aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan zal ook de externe veiligheid in aanmerking moeten worden genomen. 5. Gevolgen voor overheden, burgers en het bedrijfsleven 5.1 Maatschappelijke kosten- en batenanalyse Er is een maatschappelijke kosten- en batenanalyse (MKBA) uitgevoerd naar het vrijhouden van ruimte voor buisleidingen van nationaal belang (MKBA Structuurvisie Buisleidingen). De vraagstelling daarbij was of de maatschappelijke kosten en baten van een regeling, waarbij er verplicht ruimte wordt vrijgehouden in buisleidingenstroken, zouden opwegen tegen de maatschappelijke kosten en baten van het alternatief dat er geen ruimte wordt vrijgehouden in buisleidingenstroken. In termen van kosten en baten betekent het aanwijzen van het voorkeurstracé dat er nu kosten gemaakt moeten worden om ruimte ter beschikking te hebben en houden, die in het geval er geen voorkeurstracé wordt aangewezen, gebruikt zou kunnen worden voor andere functies, zoals woningbouw. De baten liggen in een goedkopere toekomstige aanleg van buisleidingen van nationaal belang, omdat er voor de aanleg van buisleidingen reeds een tracé is gereserveerd en de procedurekosten beperkt kunnen worden. In de MKBA is gekeken naar twee projectalternatieven. Het eerste projectalternatief ging uit van een nieuwe structuurvisie, inclusief een juridische doorwerking van die structuurvisie door regels te stellen aan bestemmingsplannen. Het tweede projectalternatief ging ook uit van een nieuwe structuurvisie, maar zonder verdere juridische doorwerking van die structuurvisie in bestemmingsplannen. Het referentiealternatief was dat er geen structuurvisie, dus geen rijksbeleid voor buisleidingen, zou zijn. In beide projectalternatieven is zowel een lager als een hoger economisch groeiscenario toegepast, met verschillende aantallen nieuwe buisleidingen. De maatschappelijke kosten van de projectalternatieven werden bepaald door een inschatting te maken van de vermindering van de grondwaarde ter plaatse van het voorkeurstracé, indien die grondwaarde volgens bestaande plannen hoger is dan landbouwgrond. De in de MKBA vastgestelde baten van het vrijhouden van ruimte voor de aanleg van nieuwe buisleidingen komen voort uit vermeden aanleg- onderhoud- en exploitatiekosten, vermeden procedurekosten, een kortere proceduretijd bij de aanleg van nieuwe buisleidingen (dus sneller kunnen transporteren), en minder versnippering van ruimte. Ook de verbetering van de concurrentiepositie is in de MKBA in de baten meegenomen, maar dit is niet gemonetariseerd. De conclusie van het MKBA-onderzoek is dat het vrijhouden van ruimte in buisleidingenstroken loont en maatschappelijk netto tot meer baten leidt dan in de situatie dat er geen ruimte wordt vrijgehouden. Deze conclusie geldt in zijn algemeenheid ook in een situatie van lage economische groei. De netto baten kunnen, afhankelijk van het alternatief en het scenario en economische groei, in geld uitgedrukt tientallen tot maximaal 200 miljoen bedragen, in vergelijking met een situatie zonder beleid en structuurvisie. De netto baten van het projectalternatief met juridische doorwerking in bestemmingsplannen, zoals geregeld in het onderhavige besluit, zijn ongeveer drie keer hoger dan die zonder juridische doorwerking in bestemmingsplannen. Naast de gemonetariseerde effecten is in de MKBA ook aangegeven dat het niet kunnen aanleggen van buisleidingen negatieve 17