Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /II 's-gravenhage, 5 november 2012

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /II 's-gravenhage, 4 februari 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2 Vergaderjaar

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

T WEEDE K AMER DER STATEN-G ENERAAL

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT. Staten-Generaal, vergaderjaar , , B en nr.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar B/ Nr. 2 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT 1

WET van 14 april 1978, betreffende huurkoop van onroerend goed (Wet Huurkoop Onroerend Goed) (G.B no. 32).

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /III 's-gravenhage, 7 december 2012

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1994 1995 24 212 Vaststelling en invoering van afdeling 7.1.12 (huurkoop onroerende zaken) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek B ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 13 februari 1995 en het nader rapport d.d. 6 juni 1995, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt. Bij Kabinetsmissive van 12 oktober 1994, no. 94.007975, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot vaststelling en invoering van afdeling 7.1.12 (huurkoop onroerende zaken) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 12 oktober 1994, no. 94.007975, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 13 februari 1995, no. WO3.94 0615, bied ik u hierbij aan. 1. In paragraaf 4 van de memorie van toelichting wordt uiteengezet dat de in het wetsvoorstel voorgestelde regeling afwijkt van de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken (Tijdelijke wet) en van het ontwerp van de Commissie-Stein, nu in het wetsvoorstel geen dwingende verbintenisrechtelijke bepalingen zijn opgenomen ter bescherming van de huurkoper. Daarbij wordt erop gewezen dat deze bepalingen vooral een belemmering vormen voor de financiering van bedrijfspanden door middel van financiële lease. Door de Raad voor Onroerende Zaken is opgemerkt dat de bescherming die genoemde bepalingen aan huurkopers bieden niet nodig is op het terrein van de financiële lease, omdat daar professionele partijen tegenover elkaar staan. Daarom heeft de Raad voor Onroerende Zaken voorgesteld de werkingssfeer van de verbintenisrechtelijke bepalingen van de Tijdelijke wet te beperken tot onroerend goed bestemd of gebruikt tot bewoning of, indien ook een bescherming van bedrijfsmatig handelende partijen wenselijk zou worden geacht, deze bescherming te beperken tot onroerende zaken met een bedrijfsbestemming waarvan de aanschafprijs c.q. het investeringsbedrag lager dan f 250 000, ligt. Deze voorstellen zijn in het wetsvoorstel niet overgenomen. In de toelichting is daartoe als argument aangevoerd dat aan beide oplossingen bezwaren zijn verbonden. Bij de eerste oplossing ontstaat volgens de toelichting een probleem met de zogenaamde gemengde panden, die deels als woonruimte en deels als bedrijfsruimte worden gebruikt. Als deze panden onder de regeling zouden worden gebracht, zou bepaald moeten worden dat deze ook geldt voor gemengde panden waarvan de omvang van de bedrijfsruimte niet overheersend is, hetgeen veel ruimte voor interpretatie zou laten. Aan de tweede oplossing zou volgens de toelichting het bezwaar zijn verbonden dat 5K1481 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat s-gravenhage 1995 Tweede Kamer, vergaderjaar 1994 1995, 24 212, B 1

het noemen van een grensbedrag in een wettelijke regeling altijd willekeurig is. Bovendien, zo wordt opgemerkt, zijn de prijzen van onroerende zaken aan schommelingen onderhevig (paragraaf 5 van de toelichting). Voorts wordt in paragraaf 6 van de toelichting betoogd dat de achtergrond, waartegen de Tijdelijke wet tot stand is gebracht, niet meer bestaat, omdat de situatie op de woningmarkt thans anders is. De in de toelichting aangevoerde argumenten voor het laten vervallen van de verbintenisrechtelijke bescherming van huurkopers van woningen hebben de Raad van State niet kunnen overtuigen. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de meeste huurkopers van woningen geen professionele partijen zijn. De Tijdelijke wet is in 1973 tot stand gebracht om een halt toe te roepen aan geconstateerde misstanden op het gebied van de huurkoop van woningen. In de toelichting bij de Tijdelijke wet is opgemerkt dat misbruik vooral voorkwam in de grote steden, waar het tekort aan beschikbare woningen het grootst was en dat het daarbij voornamelijk ging om oudere woningen (Kamerstukken II 1970/71, 11 277, nr.3, blz.4). Naar het oordeel van de Raad dient in de toelichting nader te worden gemotiveerd waarom de situatie op de woningmarkt thans zoveel gunstiger is dat de verbintenisrechtelijke bescherming van huurkopers van woningen geheel kan worden gemist. De Raad voegt daaraan toe dat, ook indien zou blijken dat de huidige situatie op de woningmarkt ten opzichte van 1973 in aanmerkelijk gunstige zin zou zijn gewijzigd, daarmee nog niet gezegd is dat de bescherming geheel kan worden gemist. De Raad wijst in dit verband met name op de artikelen 2, vijfde lid, en 10 van de Tijdelijke wet. In de eerstgenoemde bepaling wordt voorgeschreven dat partijen verplicht zijn een taxatierapport te laten opmaken door een beëdigd makelaar, terwijl artikel 10 bepaalt dat elk beding in een huurkoopovereenkomst, volgens hetwelk gedurende de contractperiode een hogere koopprijs kan worden vastgesteld, nietig is. In paragraaf 7 van de toelichting wordt beklemtoond dat deze bepalingen voor de huurverkoper onredelijk kunnen werken in tijden van inflatie. Daar staat naar het oordeel van de Raad tegenover dat door het vervallen van beide bepalingen de positie van de huurkoper aanmerkelijk wordt verzwakt en in vergelijking met die van de koper of huurder minder gunstig wordt. Zo heeft de koper van woonruimte te maken met een eenmalig vastgestelde koopprijs en in geval van een door hem ter zake van de koop gesloten hypothecaire lening met een tevoren vastgesteld bedrag dat hij zal moeten aflossen. De huurder van woonruimte geniet zowel wat de huurprijs als de huurverhogingen betreft wettelijke bescherming. Evenmin is de Raad overtuigd door het in de toelichting aangevoerde argument dat wegens het voorkomen van gemengde woon- en bedrijfspanden er in de praktijk zodanige ernstige problemen zouden rijzen met betrekking tot het geldingsbereik van de wettelijke verbintenisrechtelijke bescherming dat om deze reden deze bescherming zou moeten vervallen. In de toelichting is de omvang van het probleem niet in kwantitatieve zin aangegeven. De Raad vraagt zich bovendien af of, indien de bescherming zich slechts zou uitstrekken tot onroerende zaken die in hoofdzaak tot bewoning zijn bestemd, het in de toelichting gesignaleerde afbakeningsprobleem niet zou kunnen worden beperkt. Naar het oordeel van het college dient in ieder geval een zorgvuldiger afweging te worden gemaakt tussen de wenselijkheid van een verdergaande wettelijke bescherming van de huurkoper van een woning en het genoemde afbakeningsprobleem. Gelet op het vorenstaande adviseert de Raad om het wetsvoorstel op het punt van de bescherming van de huurkopers van woningen in heroverweging te nemen, althans de toelichting van een meer dragende motivering te voorzien. 1. De misstanden waartegen de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken (Tijdelijke wet) zich richtte, vonden hun oorzaak in de woningnood, die vooral in het Westen van het land heerste. Er was een tekort aan woningen met een lage huur. Juist diegenen die als een gevolg daarvan geen woning konden huren, konden die in het algemeen ook niet kopen: als zij al voor een hypothecaire lening in aanmerking kwamen, zouden zij daarmee slechts een deel van de koopprijs kunnen financieren en eigen geld ontbrak veelal. Toch hadden zij een onderdak nodig. Op die vraag werd ingespeeld door huizenhandelaren, die een middel zagen om geld te maken met vaak slecht onderhouden panden. De huurkoopprijs lag meestal aanzienlijk boven de prijs die dit soort woningen bij Tweede Kamer, vergaderjaar 1994 1995, 24 212, B 2

1 Zie onder andere het rapport van de Commissie-Stein, p. 8 10; J.W.Th. KU} ller, Uiteenzetting betreffende huurkoop, Bouwrecht 1973, p. 228 e.v. gewone verkoop zou kunnen opbrengen. En de inkomsten uit de huurkooptermijnen lagen door de prijsbinding van huren in het Westen van het land ver boven de maximum toegestane huurprijzen. De woningzoekende kon echter door huurkoop toch aan een woning komen. Onder druk van de omstandigheden werden onereuze contracten gesloten, terwijl de huurkoper bovendien onbeschermd was als de huurverkoper het pand nog een keer verkocht of als hij failliet ging 1. De situatie is thans anders. Allereerst kan gewezen worden op de regeling die in 1974 in artikel 56a van de (oude) Woningwet werd opgenomen. Deze maakte het mogelijk om de splitsing van oudere gebouwen in appartementen aan een vergunning van burgemeester en wethouders te binden. Daardoor kon voorkomen worden dat goedkopere huurwoningen aan de huurwoningenvoorraad onttrokken werden. Tevens werd daardoor het aanbod van huurkoopwoningen kleiner: dit was juist het soort woningen dat vaak in huurkoop werd verkocht. De splitsingsregeling is thans in de Huisvestingswet opgenomen. Verder geldt voor de huurprijzen van woningen thans een ander wettelijk regime dan destijds. In de loop der jaren zijn de huurprijzen geliberaliseerd. Volgens de Huurprijzenwet woonruimte kan de huurprijs thans in beginsel vrij worden overeengekomen bij het totstandkomen van de huurovereenkomst. Wel dienen huurprijs en kwaliteit op elkaar afgestemd te zijn. Of dat het geval is, kan aan de hand van een puntenstelsel getoetst worden. Sinds 1 juli 1994 zijn bovendien in het hele land de huurprijzen boven de huursubsidiegrens geliberaliseerd. Als gevolg van een en ander behoeft voor een ontduiking van de huurwetgeving door het aangaan van huurkoopovereenkomsten, anders dan aan het begin van de zeventiger jaren, toen de Tijdelijke wet tot stand werd gebracht, niet meer gevreesd te worden. Voor handhaving van de verbintenisrechtelijke bepalingen van de Tijdelijke wet, zoals geopperd door de Raad voor Onroerende Zaken, bestaat daarom geen reden. Huurkoop van een woning kan in de toekomst wellicht een alternatief vormen voor de gewone koop van een woning, gefinancierd door middel van een hypothecaire geldlening. Bij huurkoop is immers soms financiering tot een hoger percentage van de koopprijs mogelijk. Dat betekent dat de positie van de huurkoper moet aansluiten op die van de gewone koper die een hypotheek geeft. In dat verband is allereerst essentieel dat de huurkoper zakenrechtelijke bescherming geniet. Na inschrijving in de openbare registers heeft de huurkoopovereenkomst zakelijke werking, zodat de huurkoper, evenals de hypotheekgever, beschermd is tegen volgende vervreemdingen door de huurverkoper en tegen diens faillissement. Deze bescherming is al door de Tijdelijke wet geïntroduceerd en is in het wetsvoorstel behouden. In het Burgerlijk Wetboek zullen nog enige bepalingen van consumentenbescherming opgenomen worden in verband met de koop van onroerende zaken (wetsvoorstel 23 095 tot aanvulling van titel 7.1 (Koop en ruil) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek met bepalingen inzake de koop van onroerende zaken alsmede vaststelling en invoering van titel 7.12 (Aanneming van werk)). Deze zullen ook voor huurkoop van een onroerende zaak gelden (zie artikel VIII van het wetsvoorstel en memorie van toelichting, nr. 12). Voor hypothecair krediet ontbreken regels van consumentenbescherming. Voor krediettransacties bestaat geen consumentenbescherming, als het om onroerende zaken gaat. De Wet op het consumentenkrediet is alleen op roerende zaken van toepassing. De wet geldt trouwens ook niet voor krediettransacties waarbij de kredietsom meer dan vijftigduizend gulden bedraagt. De bescherming van de huurkoper van een woning en die van de koper van een woning zijn dus dezelfde. Er is geen reden om de huurkoper van een woning bovendien nog bescherming te bieden door behoud van alle of van sommige verbintenisrechtelijke bepalingen in de Tijdelijke wet. De Tijdelijke wet is als noodwetgeving in het leven geroepen om een einde te maken aan ongewenste toestanden die hun oorzaak vonden in de feitelijke situatie en de regelgeving van toen. Vooral de verbintenisrechtelijke bepalingen in de wet moet men tegen die achtergrond zien. Over de artikelen 2, vijfde lid, en 10 van de Tijdelijke wet, die de Raad met name noemt, nog het volgende. Volgens artikel 2, vijfde lid, maakt een taxatierapport, opgemaakt door een beëdigde makelaar, deel uit van de notariële akte die van de huurkoopovereenkomst wordt opgemaakt; hetrapport Tweede Kamer, vergaderjaar 1994 1995, 24 212, B 3

bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van de onroerende zaak. De bepaling, bij amendement in de wet gebracht, berust op de overweging dat een goede preventieve bescherming van de huurkoper belangrijker is dan een goede repressieve controle door de rechter; door een verplichte taxatie voordat partijen zich definitief hebben gebonden, krijgt de adspirant-koper een globaal beeld van de waarde en van de onderhoudstoestand van de zaak die hij wil kopen (Kamerstukken II 1972/73, 11 277, nr. 18). De huurkoper zal met het oog op de financiering een schatting van de waarde van de woning nodig hebben. Ook zal hij zich een beeld moeten vormen van de onderhoudstoestand en van de kosten die hij heeft te maken, als de onderhoudstoestand te wensen overlaat. De positie van de huurkoper verschilt in dit opzicht niet van die van de koper van een woning die ter financiering een hypothecaire lening aangaat. Voor deze laatste geldt niet dat hij wettelijk verplicht is vooraf de waarde van de woning te laten bepalen en de onderhoudstoestand te laten beoordelen. Er is geen reden voor de huurkoper anders te bepalen. In het systeem van de Tijdelijke wet kon het rapport als omschreven in artikel 2, vijfde lid, in een latere fase nog betekenis hebben, namelijk bij een vordering van de huurkoper op grond van artikel 9 tot wijziging van de overeenkomst op grond van een wanverhouding tussen zijn verplichtingen en rechten. Artikel 9 vervalt echter. In de opzet van dit wetsvoorstel zou het rapport verder geen functie hebben. Artikel 10 van de Tijdelijke wet verbiedt het beding dat gedurende de contractsperiode een hogere koopprijs wordt vastgesteld. Indexering van de koopprijs wegens waardevermindering van het geld is daardoor niet mogelijk. Voorgesteld wordt om dit artikel te laten vervallen. De Raad stelt dat daardoor de positie van de huurkoper ongunstiger wordt dan die van de koper en die van de huurder. De koper van woonruimte heeft inderdaad met een eenmalig vastgestelde koopprijs te doen. Maar die koopprijs wordt dan ook bij de aflevering in zijn geheel betaald. Dat is een wezenlijk verschil met huurkoop, waar de koopprijs pas aan het einde van de looptijd van de overeenkomst geheel wordt voldaan. Als ter voldoening van een deel van de koopprijs een hypothecaire geldlening is aangegaan, staat het deel dat als aflossing op de geleende hoofdsom betaald moet worden van tevoren vast. De hoogte van de te betalen rente staat echter in het algemeen slechts voor enkele jaren vast en wordt daarna aangepast. Langlopende koopcontracten bevatten vaak het beding dat de verkoper onder bepaalde omstandigheden de afgesproken prijs na het sluiten van de koop zal kunnen verhogen. Het prijsverhogingsbeding is in verband met de consumentenkoop aan de orde geweest bij de behandeling van titel 7.1 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek over de koop en ruil. Toen is het standpunt ingenomen dat een regel om zo n beding te verbieden te strak zou zijn (Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 271). Aan de koper bij een consumentenkoop is echter in artikel 7:35 de bevoegdheid gegeven de koop door een schriftelijke verklaring te ontbinden, indien de verkoper na het sluiten van de overeenkomst van het beding gebruik maakt en tot verhoging van de koopprijs overgaat. Deze bepaling is ook in geval van huurkoop van toepassing. Het artikel geeft overigens regelend recht, zodat contractueel afgeweken kan worden. Huurkoper en koper kunnen, zoals hierboven duidelijk werd gemaakt, met elkaar vergeleken worden. Een vergelijking van huurkoper en huurder gaat echter niet op. Overigens geldt de bescherming van de huurder van woonruimte waar het de huurprijs en de verhoging van de huurprijs betreft, niet algemeen; deze heeft slechts op een bepaalde groep huurders betrekking. De memorie van toelichting is naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad aangevuld. 2. In artikel 4, eerste lid, van de onteigeningswet wordt bepaald dat, wanneer op een onroerende zaak, die toebehoort aan de onteigende partij, een recht van opstal, erfpacht, vruchtgebruik, gebruik, bewoning of beklemming rust, dat recht afzonderlijk kan worden onteigend. In artikel IV van het wetsvoorstel wordt voorgesteld daaraan huurkoop toe te voegen. Huurkoop is evenwel geen beperkt recht, maar een overeenkomst waaraan de huurkoper een voorwaardelijk recht tot eigendomsoverdracht of tot vestiging van een Tweede Kamer, vergaderjaar 1994 1995, 24 212, B 4

beperkt recht ontleent. De Raad acht het begrijpelijk dat bij intrekking van de Tijdelijke wet aanpassing van de onteigeningswet plaatsvindt, maar dit dient te geschieden door middel van een afzonderlijke bepaling welke, zoals artikel 13 van de Tijdelijke wet doet, rekening houdt met de eigen aard van de huurkoop en de daaruit voortvloeiende bijzondere positie van de huurkoper. 2. In artikel 13 van de Tijdelijke wet zijn drie bepalingen opgenomen die bij de onteigening van een goed dat in huurkoop is verkocht, gelden. Het eerste lid regelt de dagvaarding van de huurkoper. In het eerste en tweede lid komt de schadeloosstelling van de huurkoper aan de orde. Volgens het derde lid past de rechter ambtshalve artikel 9 TW toe als hij een wanverhouding constateert tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen van huurverkoper en huurkoper. Het derde lid van artikel 13 TW vervalt met artikel 9. De regeling over de schadeloosstelling in het eerste en tweede lid is behouden en neergelegd in een nieuw artikel 46 Onteigeningswet. Ook de bepaling over de dagvaarding van de huurkoper is gehandhaafd door deze over te brengen naar artikel 18, derde lid, Onteigeningswet. Nieuw is de bepaling dat volgens het gewijzigde artikel 4, eerste lid, Onteigeningswet bij onteigening ook het recht van huurkoop, evenals de andere in het artikel genoemde rechten, afzonderlijk onteigend kan worden. De Raad merkt hierover op dat een afzondelijke bepaling opgenomen had dienen te worden. De wijziging van artikel 4, eerste lid, Onteigeningswet houdt verband met de wijziging van artikel 18, derde lid. Door de toevoeging van huurkoop aan de in artikel 4, eerste lid, Onteigeningswet genoemde rechten wordt bereikt dat ook de huurkoper, als hij niet gedagvaard is, volgens artikel 3, tweede lid, kan verzoeken in het onteigeningsgeding te mogen tussenkomen. Met de wijziging van artikel 4, eerste lid, wordt tevens bereikt dat het recht van huurkoop, evenals de overige in artikel 4, eerste lid, Onteigeningswet genoemde rechten afzonderlijk onteigend kan worden. Zoals ook in de memorie van toelichting al is opgemerkt, is er geen reden waarom die mogelijkheid in het geval van huurkoop niet zou bestaan. Inderdaad is het recht van huurkoop, anders dan de thans in artikel 4, eerste lid, Onteigeningswet genoemde rechten, geen beperkt recht. Dat is hier echter minder relevant. Van belang is dat het recht, evenals de genoemde beperkte rechten, in de openbare registers ingeschreven kan worden. Artikel 4, eerste lid, Onteigeningswet, bouwt voort op artikel 3, eerste lid. Volgens artikel 3, eerste lid, wordt als rechthebbende op een recht als omschreven in artikel 4, eerste lid, beschouwd hij die als zodanig in de kadastrale registratie wordt vermeld. De huurkoper wiens akte van huurkoop overeenkomstig artikel 7.1.12.2 van het wetsvoorstel in de openbare registers is ingeschreven voldoet aan dat vereiste. Voor het opnemen van een afzonderlijke bepaling betreffende de onteigening van het recht van huurkoop is ook overigens geen reden. Artikel 4, eerste lid, bepaalt slechts dat de in het artikellid genoemde rechten afzondelijk onteigend kunnen worden en bevat geen nadere regels over zo n onteigening. 3. Artikel 7.1.12.4, eerste lid, van het wetsvoorstel zal naar het oordeel van de Raad moeten worden afgestemd op het voorstel van wet tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen (Kamerstukken II 1993/94, 22 969, nr. 12). Immers, artikel 7.1.12.4, eerste lid, komt overeen met artikel 3, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zoals dat luidt in het voorstel van wet tot aanvulling van titel 7.1 (Koop en ruil) en tot vaststelling en invoering van titel 7.12 (Aanneming van werk) (Kamerstukken II 1992/93, 23 095, nrs.1 3) en dat artikel wordt afgestemd op wetsvoorstel 22 969. 3. In een nieuw artikel VII wordt artikel 7.1.12.4, eerste lid onder g aangepast aan het voorstel van wet tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen. 4. Voor wat betreft de kosten, genoemd in artikel 7.1.12.6, dient de tekst van het wetsvoorstel in overeenstemming te worden gebracht met de toelichting door aan te geven dat met kosten in die bepaling uitsluitend worden bedoeld de kosten van de huurkoopovereenkomst of van de afzonderlijke overdracht, voor zover deze kosten voor rekening van de koper komen. De verwijzing in de Tweede Kamer, vergaderjaar 1994 1995, 24 212, B 5

toelichting naar artikel 7:12 tweede lid, lijkt de Raad minder juist, nu een dergelijke bepaling in het wetsvoorstel ontbreekt. 4. Artikel 7.1.12.6 is overeenkomstig de aanbeveling van de Raad aangepast. 5. In artikel 9 van de Tijdelijke wet dat in het onderhavige wetsvoorstel niet terugkeert wordt bepaald dat de huurkoper de mogelijkheid heeft bij de rechter wijziging van de overeenkomst te vorderen indien een wanverhouding bestaat tussen de verplichtingen en de rechten die voor de huurkoper uit de huurkoopovereenkomst voortvloeien. In de memorie van toelichting (paragraaf 7) wordt hierbij aangetekend dat het artikel destijds vooral is opgenomen om het mogelijk te maken buitensporige huurkoopovereenkomsten die bij de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet al bestonden door de rechter te laten corrigeren en dat het dus eigenlijk een overgangsbepaling was. De Raad heeft in de memorie van toelichting op voormeld artikel 9 geen passage kunnen ontdekken waaruit dat tijdelijke aspect zou volgen. In de memorie van toelichting dient op het gestelde karakter van artikel 9 nader te worden ingegaan. 5. De bepaling van artikel 9 TW was in het ingediende ontwerp neergelegd in artikel 7, eerste lid. In de toelichting op dat artikellid is de genoemde passage te vinden. In de memorie van toelichting is de verwijzing naar de kamerstukken verduidelijkt. 6. De eerste titel van Boek 7 BW bestaat op dit moment uit elf afdelingen, genummerd 1 tot en met 10 en 12. Voorgesteld wordt de voorgestelde afdeling te maken tot de twaalfde, met vernummering van de huidige twaalfde afdeling tot afdeling 13. Het verdient aanbeveling in de toelichting aan te geven waarom afdeling 11 wederom wordt gereserveerd. 6. Afdeling 7.1.11 is gereserveerd voor de koop op afbetaling van roerende zaken. In paragraaf 9, eerste alinea, van de memorie van toelichting, is dit thans duidelijker tot uitdrukking gebracht. 7. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage. 7. De redactionele kanttekeningen zijn overgenomen. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De Vice-President van de Raad van State, W. Scholten Ik moge u verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten- Generaal te zenden. De Minister van Justitie, W. Sorgdrager Tweede Kamer, vergaderjaar 1994 1995, 24 212, B 6

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 13 februari 1995, no. W03.94.0615, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft Telkens de term «huurkoop van een onroerende zaak», zoals opgenomen in de begripsomschrijvingen (artikel 7.1.12.1) gebruiken in plaats van de term «huurkoop». In artikel IV, onderdeel B, opnemen dat de woorden «worden ook de erfpachter of de beklemde meier gedagvaard» (in artikel 18, derde lid, van de onteigeningswet) worden gewijzigd in: worden ook de erfpachter, de beklemde meier of de huurkoper gedagvaard. De paragrafen van het algemene gedeelte van de toelichting van kopjes voorzien. Voorts tussen de paragrafen telkens een regel wit invoegen. In de paragrafen 2, 3 en 4 van de toelichting telkens aanwijzing 219 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen. Voorts in de paragrafen 2 en 3 telkens de woorden «de toenmalige minister van Justitie» wijzigen in: de Minister van Justitie. Tweede Kamer, vergaderjaar 1994 1995, 24 212, B 7