ARREST VAN HET HOF 20 maart 2003 *

Vergelijkbare documenten
ARREST VAN HET HOF 14 mei 2002 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 7 juli 2005 *

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 11 september 2007 *

ARREST VAN HET HOF 4 oktober 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 1 juli 1999 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 6 oktober 2005 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 7 september 2006 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 30 april 2002 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 *

ARREST VAN HET HOF 22 juni 1999 *

Arrest van het Hof (Zesde Kamer) 13 november 1990 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 juli 1999 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 28 mei 1998 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 juni 1988*

ARREST VAN HET HOF 24 november 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 18 december 1997 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 24 januari 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 mei 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 27 april 2006 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 7 maart 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 7 januari 2004 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 1 april 2004 *

Instantie. Onderwerp. Datum

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 21 februari 2002 *

ARKEST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 7 juli 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 oktober 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 13 oktober 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 februari 2004 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 november 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 22 juni 2000 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 9 februari 2006 *

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

ARREST VAN HET HOF 5 oktober 1988 *

Vertaling C-125/14-1. Zaak C-125/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Fővárosi Törvényszék (Hongarije)

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 2 augustus 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

ARREST VAN HET HOF 4 februari 1988 *

ARREST VAN HET HOF 11 november 1997 *

ARREST VAN HET HOF 12 november 2002 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 december 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 februari 2004 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 9 maart 2006 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 2 mei 1996 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 9 november 2000 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 25 maart 2010 *

ARREST VAN HET HOF 7 juli 1992 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 juli 2000 *

ARREST VAN HET HOF 17 september 2002 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 7 september 2006 *

ARREST VAN HET HOF 19 september 1995 *'

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 oktober 1987*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 juni 1987*

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 13 december 1989 *

ARREST VAN HET HOF 18 juni 2002 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Grote kamer) 17 maart 2005 * betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 27 juli 2004,

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 mei 1985 *

Samenvatting van het arrest

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 16 mei 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 juni 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 maart 1997 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

ARREST VAN HET HOF 29 juni 1999 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 3 maart 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 13 december 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 16 september 1997 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Tweede kamer) 12 februari 2003 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 17 september 2002 *

ARREST VAN HET HOF 17 juni 1992*

Instantie. Onderwerp. Datum

ZVK. ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 23 november 2006*

ARREST VAN HET HOF. 30 juni 1998 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 maart 2002 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 9 december 1997 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer) 5 april 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 7 maart 1996"

ARREST VAN HET HOF 15 mei 1997 *

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Arbeidsrechtbank te Brussel, in het aldaar aanhangig geding tussen

ARREST VAN HET HOF 8 april 2003 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 5 mei 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 26 september 2000 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 25 januari 2007 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 november 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 6 februari 1997*

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 7 december 2000 (1)

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 27 juni 1989* betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag,

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 21 juli 2005"

ARREST VAN HET HOF. 29 juni 1999 (1)

ARREST VAN ZAAK C-215/94. ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 februari 1996 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 16 oktober 2003 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 23 mei 1996 *

ARREST VAN HET HOF 12 december 2002 *

Transcriptie:

ARREST VAN 20. 3. 2003 ZAAK C-291/00 ARREST VAN HET HOF 20 maart 2003 * In zaak C-291/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen LTJ Diffusion SA en Sadas Vertbaudet SA, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 5, lid 1, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1), * Procestaai: Frans. I - 2816

LTJ DIFFUSION wijst HET HOF VAN JUSTITIE, samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, M. Wathelet en R. Schintgen, kamerpresidenten, C. Gulmann, P. Jann, F. Macken (rapporteur), N. Colneric, S. von Bahr en J. N. Cunha Rodrigues, rechters, advocaat-generaal: F. G. Jacobs, griffier: D. Louterman-Hubeau, afdelingshoofd, gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door: LTJ Diffusion SA, vertegenwoordigd door F. Fajgenbaum, avocat, Sadas Vertbaudet SA, vertegenwoordigd door A. Bertrand, avocat, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door G. Amodeo als gemachtigde, bijgestaan door D. Alexander, barrister, de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Banks als gemachtigde, I-2817

gezien het rapport ter terechtzitting, ARREST VAN 20. 3. 2003 ZAAK C-291/00 gehoord de mondelinge opmerkingen van LTJ Diffusion SA, vertegenwoordigd door F. Fajgenbaum; Sadas Vertbaudet SA, vertegenwoordigd door A. Bertrand; de Franse regering, vertegenwoordigd door A. Maitrepierre als gemachtigde; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door M. Tappin, barrister, en de Commissie, vertegenwoordigd door K. Banks, ter terechtzitting van 10 oktober 2001, gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 januari 2002, het navolgende Arrest 1 Bij arrest van 23 juni 2000, ingekomen bij het Hof op 26 juli daaraanvolgend, heeft het Tribunal de grande instance de Paris krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 5, lid 1, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, biz. 1; hierna: richtlijn"). I-2818

LTJ DIFFUSION 2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen LTJ Diffusion SA (hierna: LTJ Diffusion") en Sadas Vertbaudet SA (hierna: Sadas"), betreffende een klacht omdat Sadas inbreuk op een merk van LTJ Diffusion voor kleding zou maken. Toepasselijke bepalingen Bepalingen van gemeenschapsrecht 3 Luidens de eerste overweging van de considerans van de richtlijn vertonen de huidige nationale merkenwetgevingen verschillen die het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten kunnen belemmeren en de mededingingsvoorwaarden op de gemeenschappelijke markt kunnen vervalsen. Volgens deze overweging moeten de wetgevingen van de lidstaten dus, met het oog op de instelling en de werking van de interne markt, worden aangepast. De derde overweging van de considerans van de richtlijn preciseert dat het thans niet nodig lijkt de merkenwetgevingen van de lidstaten volledig aan te passen". 4 De tiende overweging van de considerans van de richtlijn luidt: [...] de door het ingeschreven merk verleende bescherming, waarvan de functie met name is het merk als aanduiding van herkomst te waarborgen, is absoluut wanneer het merk gelijk is aan het teken en de waren of diensten dezelfde zijn; [...] de bescherming geldt ook wanneer het merk overeenstemt met het teken en de waren of diensten soortgelijk zijn; [...] het begrip overeenstemming moet in I-2819

ARREST VAN 20. 3. 2003 ZAAK C-291/00 samenhang met het gevaar van verwarring worden uitgelegd; [...] het gevaar van verwarring, dat van vele factoren afhangt en met name van de bekendheid van het merk op de markt, van de vraag in hoeverre een associatie mogelijk is met het gebruikte of ingeschreven teken, van de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en van de geïdentificeerde waren of diensten, vormt de grondslag voor de bescherming; [...]". 5 Artikel 4, lid 1, van de richtlijn, waarin de aanvullende, op oudere rechten gebaseerde gronden van weigering of nietigheid worden opgesomd, bepaalt: Een merk wordt niet ingeschreven of kan, indien ingeschreven, worden nietig verklaard: a) wanneer het gelijk is aan een ouder merk en wanneer de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd of ingeschreven, dezelfde zijn als de waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven; b) wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met [het oudere] merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende de mogelijkheid van associatie met het oudere merk." I - 2820

LTJ DIFFUSION 6 Artikel 5, lid 1, van de richtlijn, betreffende de aan het merk verbonden rechten, bepaalt: Het ingeschreven merk geeft de houder een uitsluitend recht. Dit recht staat de houder toe iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economisch verkeer te verbieden: a) wanneer dat gelijk is aan het merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is; b) dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk." Bepalingen van nationaal recht 7 In Frankrijk wordt het merkenrecht geregeld door de sinds 1992 gecodificeerde wet van 4 januari 1991, en meer bepaald door boek VII van de code de la propriété intellectuelle (wetboek intellectuele eigendom; JORF van 3 juli 1992, blz. 8801; hierna: wetboek"). I - 2821

ARREST VAN 20. 3. 2003 ZAAK C-291/00 8 Artikel L. 713-2 van het wetboek verbiedt: de afbeelding, het gebruik of het aanbrengen van een merk, zelfs met toevoeging van woorden als,formule, wijze, systeem, nabootsing, type, methode', alsmede het gebruik van een afgebeeld merk, voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven". 9 Artikel L. 713-3 van hetzelfde wetboek bepaalt: Zijn verboden, behoudens toestemming van de houder, wanneer daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan: a) de afbeelding, het gebruik of het aanbrengen van een merk, alsmede het gebruik van een afgebeeld merk, voor soortgelijke waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven; b) de nabootsing van een merk en het gebruik van een nagebootst merk voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven." Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag 10 LTJ Diffusion houdt zich bezig met het ontwerpen, fabriceren, verkopen en distribueren van kleding en schoeisel, met name nachtkleding, ondergoed, kousen en pantoffels voor volwassenen en kinderen. I - 2822

LTJ DIFFUSION 11 Deze vennootschap is houder van een bij het Institut national de la propriété industrielle (Nationaal instituut voor industriële eigendom; hierna: INPI") onder het nummer 17731 ingeschreven merk, dat op 16 juni 1983 is gedeponeerd en op 14 juni 1993 is hernieuwd (hierna: merk van LTJ Diffusion"). De inschrijving betreft de waren van klasse 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd (hierna: Overeenkomst van Nice"), dat wil zeggen confectie- en maatkleding, met inbegrip van laarzen, schoenen en pantoffels. Dit merk bestaat uit één woord, dat is gedeponeerd in de vorm van een handtekening met aaneengeschreven letters en een punt tussen de twee benen van de letter A. De afbeelding ziet eruit als volgt: 12 Sadas is een postorderbedrijf, dat een catalogus uitgeeft met het opschrift Vertbaudet". Het verkoopt met name kleding en accessoires voor kinderen. 13 Sadas is houder van een onder nummer 93.487.413 bij het INPI ingeschreven merk, dat op 29 september 1993 is gedeponeerd (hierna: merk van Sadas"). De inschrijving, die op 25 maart 1994 is bekendgemaakt, betreft met name de waren van klasse 25 van de Overeenkomst van Nice. 14 Dit merk is gedeponeerd met rechte kapitale drukletters en luidt als volgt: ARTHUR ET FÉLICIE I - 2823

ARREST VAN 20. 3. 2003 ZAAK C-291/00 is Blijkens de stukken wordt het merk van Sadas gebruikt in de volgende vorm: 16 Aangezien zij van mening was dat de afbeelding en het gebruik van het merk van Sadas voor kinderkleding en -accessoires een inbreuk op haar merk vormden, heeft LTJ Diffusion Sadas voor het Tribunal de grande instance de Paris gedaagd. Zij verzocht deze rechter om de gebruikelijke verbods- en beslagmaatregelen en bekendmaking, en om nietigverklaring van het merk van Sadas. 17 LTJ Diffusion beriep zich primair op de artikelen L. 713-2 en L. 713-3 van het wetboek. Zij stelde dat het verbod van artikel L. 713-2 van het wetboek volgens de Franse rechtspraak en rechtsleer met name betrekking heeft op gevallen waarin een onderscheidend bestanddeel van een samengesteld merk wordt afgebeeld ( gedeeltelijke inbreuk"), of waarin een dergelijk bestanddeel, dan wel het merk in zijn geheel, wordt afgebeeld samen met bestanddelen die geen aantasting van het wezen van het merk opleveren ( onwerkzame toevoeging"). is Voorts stelde zij dat, indien de aanvraag om inschrijving en het gebruik van het merk van Sadas geen inbreuk door afbeelding van haar merk in de zin van artikel L. 713-2 van het wetboek vormen, zij in ieder geval een inbreuk door nabootsing als bedoeld in artikel L. 713-3 van het wetboek opleveren. Volgens haar bestaat een gevaar van verwarring tussen beide merken, aangezien het woord Arthur" binnen het merk van Sadas in zijn geheel zijn eigen onderscheidend vermogen behoudt. I - 2824

LTJ DIFFUSION 19 Ten slotte stelde LTJ Diffusion dat haar merk algemeen bekend was door het intensieve gebruik ervan en door de bedragen die aan de reclame ervoor werden besteed. 20 Sadas van haar kant stelt dat bij de beoordeling of er sprake is van een inbreuk in de zin van artikel L. 713-2 van het wetboek, de diverse bestanddelen van een onderscheidend teken niet afzonderlijk in aanmerking mogen worden genomen. Volgens haar valt de afbeelding van één bestanddeel van een samengesteld merk of de toevoeging van bestanddelen aan de bestanddelen die een merk vormen, niet onder artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn, dat immers enkel betrekking heeft op het gebruik van een gelijk teken, zonder wijziging. 21 Het Tribunal de grande instance de Paris is van mening dat de oplossing van het hoofdgeding afhangt van de uitlegging van het begrip afbeelding van een merk" in de zin van artikel L. 713-2 van het wetboek, en in het bijzonder van de vraag of dit begrip, door de verwijzing naar de begrippen gedeeltelijke inbreuk en onwerkzame toevoeging, ruimer is dan de identieke afbeelding van een als merk gedeponeerd teken. 22 Van mening dat de uitlegging van het begrip afbeelding van een merk" in de zin van artikel L. 713-2 van het wetboek moet overeenstemmen met die van het begrip teken dat gelijk is aan het merk" in artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn, heeft het Tribunal de grande instance de Paris de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: Betreft het verbod van artikel 5, lid 1, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, alleen de identieke afbeelding, zonder I - 2825

ARREST VAN 20. 3. 2003 ZAAK C-291/00 weglating of toevoeging, van het of de tekens die een merk vormen, of kan het ook gelden voor de afbeelding van het onderscheidende bestanddeel van een merk dat uit verschillende tekens bestaat; de volledige afbeelding van de tekens die het merk vormen, wanneer daaraan andere tekens zijn toegevoegd?" De prejudiciële vraag 23 Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen hoe het begrip teken dat gelijk is aan het merk" in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn moet worden uitgelegd. 24 Vaststaat dat in casu het merk van Sadas inderdaad in het economisch verkeer is gebruikt voor dezelfde waren als die waarvoor het merk van LTJ Diffusion is ingeschreven. Bij het Hof ingediende opmerkingen 25 LTJ Diffusion betoogt dat de uitlegging van artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn een doeltreffende onderscheiding tussen deze bepaling en artikel 5, lid 1, sub b, I - 2826

LTJ DIFFUSION van de richtlijn mogelijk moet maken. Indien, zoals in casu, de betrokken waren gelijk zijn, moeten de gedeeltelijke inbreuk en de inbreuk door onwerkzame toevoeging, die onder artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn vallen, worden onderscheiden van de inbreuk door gewone nabootsing als bedoeld in artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn. 26 Volgens LTJ Diffusion beelden namakers die van een merk met een zekere reputatie willen profiteren, dit merk vaak af met toevoeging van een teken dat het wezen van het merk niet aantast. 27 Om te bepalen of een teken gelijk is aan het merk in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn, moet volgens haar worden onderzocht of dit teken een begripsmatige eenheid vormt waarin het merk zijn eigenheid en dus zijn onderscheidend vermogen verliest en volledig opgaat. Dienaangaande moet rekening worden gehouden met het gebruik, de marktpositie en de bekendheid van het merk, zonder dat behoeft te worden onderzocht of er een gevaar van verwarring bestaat. 28 Volgens Sadas, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie moet de uitdrukking teken dat gelijk is aan het merk" in artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn, strikt worden uitgelegd. 29 Sadas stelt dat een teken gelijk is aan het merk in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn, wanneer het dezelfde bestanddelen als het merk bevat, in dezelfde vorm en dezelfde volgorde. Het moet, met andere woorden, een inbreuk stricto sensu en een slaafse nabootsing van het merk betreffen. I - 2827

ARREST VAN 20. 3. 2003 ZAAK C-291/00 30 Voorts betoogt Sadas dat het gebruik van het begrip gedeeltelijke inbreuk" of inbreuk door onwerkzame toevoeging" onverenigbaar is met het gemeenschapsrecht, dat zich ertegen verzet dat een merk bij het onderzoek of er verwarringsgevaar bestaat in de zin van artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn, wordt opgesplitst, en verlangt dat het merk in zijn geheel wordt beoordeeld. Indien een merk niet identiek wordt afgebeeld in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn, maar slechts gedeeltelijk of met toevoeging van andere bestanddelen, geldt artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn, volgens hetwelk de houder van het merk het gebruik ervan slechts kan verbieden indien bij het publiek verwarring kan ontstaan. 31 De regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie stellen vast dat de door artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn verleende merkbescherming absoluut is wanneer het teken gelijk is. Zij herinneren aan de tiende overweging van de considerans van de richtlijn, volgens welke het gevaar van verwarring de grondslag vormt voor de bescherming van het ingeschreven merk. Voor deze absolute bescherming behoeft geen verwarringsgevaar te worden bewezen, zodat de term gelijk" in artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn eerder strikt moet worden uitgelegd. 32 Onder verwijzing naar artikel 16 van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die bijlage 1 C vormt bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, die namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd, voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 (PB L 336, biz. 1) ( TRIPs"), beklemtoont de Commissie dat volgens artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn er slechts een vermoeden van verwarringsgevaar kan zijn wanneer het merk en het teken, alsmede de betrokken waren gelijk zijn. Door te spreken van een teken dat gelijk is aan het merk", heeft de gemeenschapswetgever de gelding van dit vermoeden willen beperken tot gevallen waarin het teken en het merk volkomen gelijk zijn. I - 2828

LTJ DIFFUSION 33 De Commissie stelt dat, indien een teken al te gemakkelijk gelijk wordt geacht aan een ingeschreven merk, de mogelijkheid om het gebruik van een teken zonder bewijs van verwarringsgevaar te verbieden, zou worden uitgebreid tot omstandigheden waarin er geen vermoeden kan zijn dat er een dergelijk gevaar bestaat. 34 De regering van het Verenigd Koninkrijk betoogt dat de analyse betreffende de globale beoordeling van de overeenstemming tussen een teken en het ingeschreven merk ook geldt voor de beoordeling van de gelijkheid tussen een teken en een merk in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn. 35 Volgens deze regering moet de verwijzende rechter het door Sadas gebruikte teken uit het oogpunt van de gemiddelde consument onderzoeken, en in zijn geheel beschouwen. Slechts wanneer het teken, in zijn geheel beschouwd, gelijk is aan een merk, is artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn van toepassing. Wijkt het gebruikte teken af van het ingeschreven merk doordat het aanvullende onderscheidende bestanddelen bevat, dan mogen het teken en het merk in beginsel niet als gelijk worden beschouwd. 36 Ter terechtzitting heeft de Franse regering betoogd dat het begrip gelijkheid in artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn moeilijk anders dan strikt kan worden uitgelegd. Alleen een dergelijke uitlegging waarborgt dat de beschermingsregeling waarin de richtlijn voorziet in geval van gewone overeenstemming in de zin van artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn, enig nuttig effect sorteert. 37 Nadat de prejudiciële vraag was gesteld, is de Franse rechtspraak volgens de Franse regering in die zin gewijzigd dat in gedingen betreffende de gedeeltelijke afbeelding van merken of de volledige afbeelding met toevoeging van andere bestanddelen, uitsluitend wordt onderzocht of er een merkinbreuk door I - 2829

ARREST VAN 20. 3. 2003 ZAAK C-291/00 nabootsing is in de zin van artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn, en niet of er een merkinbreuk stricto sensu is in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn. Het verbod van laatstbedoelde bepaling betreft in beginsel enkel de identieke afbeelding, en niet de afbeelding van het onderscheidende bestanddeel van een uit meerdere tekens bestaand merk of de volledige afbeelding van de tekens van een merk waaraan andere tekens zijn toegevoegd. Antwoord van het Hof 38 Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het Hof, om de rechterlijke instantie die een prejudiciële vraag heeft voorgelegd, een bruikbaar antwoord te geven, bepalingen van gemeenschapsrecht in aanmerking kan nemen waarvan de nationale rechter in de formulering van zijn vraag geen melding heeft gemaakt (zie arresten van 20 maart 1986, Tissier, 35/85, Jurispr. blz. 1207, punt 9, en 18 november 1999, Teckal, C-107/98, Jurispr. blz. 1-8121, punt 39). 39 Blijkens de punten 11, 13 en 16 van het onderhavige arrest, is het merk van LTJ Diffusion vóór dat van Sadas ingeschreven, en verzoekt LTJ Diffusion de verwijzende rechter niet alleen om de gebruikelijke verbods- en beslagmaatregelen en bekendmaking, maar ook om nietigverklaring van het merk van Sadas. 40 Zoals reeds gezegd worden de aanvullende, op oudere rechten gebaseerde gronden van weigering of nietigheid in artikel 4 van de richtlijn omschreven. Volgens lid 1, sub a, van deze bepaling kan een ingeschreven merk nietig worden verklaard wanneer het gelijk is aan een ouder merk en wanneer de waren of I - 2830

LTJ DIFFUSION diensten waarvoor het merk is ingeschreven, dezelfde zijn als de waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven. 41 De voorwaarden voor de toepassing van artikel 4, lid 1, sub a, van de richtlijn stemmen in wezen overeen met die van artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn, dat bepaalt in welke gevallen de houder van een merk derden het gebruik mag verbieden van tekens die gelijk zijn aan het merk. Er bestaat een soortgelijke overeenstemming tussen de artikelen 8, lid 1, sub a, en 9, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1). 42 Aangezien zowel artikel 4, lid 1, sub a, als artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn relevant zijn voor de oplossing van het hoofdgeding, moeten beide bepalingen ten behoeve van de verwijzende rechter worden uitgelegd. 43 Bijgevolg zal de gestelde vraag hierna uitsluitend uit het oogpunt van artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn worden onderzocht, doch de op basis hiervan gegeven uitlegging zal ook gelden voor artikel 4, lid 1, sub a, van de richtlijn, aangezien zij mutatis mutandis hierop kan worden toegepast. 44 Wat de grond van de zaak betreft, is het vaste rechtspraak dat de wezenlijke functie van het merk daarin is gelegen, dat aan de consument of de eindverbruiker de identiteit van de oorsprong van de gemerkte waren of diensten wordt gewaarborgd, zodat hij deze van waren of diensten van andere herkomst kan onderscheiden zonder gevaar van verwarring (zie arresten van 10 oktober 1978, I - 2831

ARREST VAN 20. 3. 2003 ZAAK C-291/00 Centrafarm, 3/78, Jurispr. blz. 1823, punten 11 en 12; 12 oktober 1999, Upjohn, C-379/97, Jurispr. blz. I-6927, punt 21, en 12 november 2002, Arsenal Football Club, C-206/01, Jurispr. blz. I-10273, punt 48). 45 De gemeenschapswetgever heeft dit als wezenlijke functie van het merk vastgelegd door in artikel 2 van de richtlijn te bepalen dat de tekens die vatbaar zijn voor grafische voorstelling, slechts een merk kunnen vormen mits zij de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden (zie met name arresten van 4 oktober 2001, Merz & Krell, C-517/99, Jurispr. blz. I-6959, punt 23, en Arsenal Football Club, reeds aangehaald, punt 49). 46 Deze herkomstgarantie kan slechts worden gewaarborgd, indien de merkhouder wordt beschermd tegen concurrenten die van de positie en de reputatie van het merk misbruik zouden willen maken door waren te verkopen die ten onrechte van het merk zijn voorzien (zie arresten van 11 november 1997, Loendersloot, C-349/95, Jurispr. blz. I-6227, punt 22, en Arsenal Football Club, reeds aangehaald, punt 50). 47 De bescherming van een merkhouder wordt gewaarborgd door artikel 5 van de richtlijn, dat de aan een ingeschreven merk verbonden rechten noemt en, in lid 1, bepaalt dat dit merk de houder een uitsluitend recht geeft en dat deze binnen bepaalde grenzen iedere derde het gebruik van zijn merk in het economisch verkeer mag verbieden (zie in die zin arrest van 4 november 1997, Parfums Christian Dior, C-337/95, Jurispr. blz. I-6013, punt 34). 48 Het Hof heeft reeds vastgesteld dat artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn slechts toepassing kan vinden, indien wegens de gelijkheid of overeenstemming tussen de tekens en de merken en tussen de gemerkte waren of diensten, bij het publiek I - 2832

LTJ DIFFUSION verwarring kan ontstaan (zie in die zin arrest van 22 juni 2000, Marca Mode, C-425/98, Jurispr. blz. I-4861, punt 34). 49 Daarentegen verlangt artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn niet het bewijs van een dergelijk gevaar om absolute bescherming te verlenen wanneer het teken en het merk, alsook de waren of diensten gelijk zijn. 50 Het criterium van gelijkheid tussen teken en merk moet strikt worden uitgelegd. De definitie van het begrip gelijkheid houdt immers als zodanig in dat de twee vergeleken bestanddelen in elk opzicht overeenstemmen. De absolute bescherming die artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn verleent, wanneer een teken dat gelijk is aan het merk wordt gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, kan overigens niet worden uitgebreid tot situaties waarvoor zij niet is bedoeld, in het bijzonder niet tot die situaties waarin een specifieke bescherming geldt op grond van artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn. 51 Een teken is dus gelijk aan een merk wanneer het zonder wijziging of toevoeging alle bestanddelen van het merk afbeeldt. 52 De waarneming van gelijkheid tussen een teken en een merk moet echter in haar geheel worden beoordeeld uit het oogpunt van de gemiddelde, normaal geïnformeerde, oplettende en omzichtige consument. De gemiddelde consument heeft slechts een algemene indruk van het teken. Hij heeft immers slechts zelden de mogelijkheid tekens en merken rechtstreeks met elkaar te vergelijken, maar moet afgaan op het onvolmaakte beeld dat bij hem is achtergebleven. Bovendien kan I - 2833

ARREST VAN 20. 3. 2003 ZAAK C-291/00 zijn aandacht groter of kleiner zijn naar gelang van de soort waren of diensten (zie in die zin arrest van 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C-342/97, Jurispr. blz. 1-3819, punt 26). 53 Aangezien de waarneming van gelijkheid tussen een teken en een merk niet berust op een rechtstreekse vergelijking van alle kenmerken van de vergeleken bestanddelen, kunnen onbeduidende verschillen tussen een teken en een merk aan de aandacht van de gemiddelde consument ontsnappen. 54 Bijgevolg moet op de gestelde vraag worden geantwoord, dat artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat een teken gelijk is aan een merk wanneer het zonder wijziging of toevoeging alle bestanddelen van het merk afbeeldt, of wanneer het in zijn geheel beschouwd verschillen vertoont die dermate onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen. Kosten 55 De kosten door de Franse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. I - 2834

LTJ DIFFUSION HET HOF VAN JUSTITIE, uitspraak doende op de door het Tribunal de grande instance de Paris bij arrest van 23 juni 2000 gestelde vraag, verklaart voor recht: Artikel 5, lid 1, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat een teken gelijk is aan een merk wanneer het zonder wijziging of toevoeging alle bestanddelen van het merk afbeeldt, of wanneer het in zijn geheel beschouwd verschillen vertoont die dermate onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen. Rodríguez Iglesias Wathelet Schintgen Gulmann Jann Macken Colneric von Bahr Cunha Rodrigues Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 20 maart 2003. De griffier R. Grass De president G. C. Rodríguez Iglesias I - 2835