Rolnummer 789. Arrest nr. 15/95 van 9 februari 1995 A R R E S T



Vergelijkbare documenten
A R R E S T. samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers J.-P. Moerman en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L.

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter F. Debaedts en de rechters-verslaggevers L.P. Suetens en P. Martens, bijgestaan door de griffier L.

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter G. De Baets en de rechters-verslaggevers H. Coremans en E. Cerexhe, bijgestaan door de griffier L.

Rolnummer 786. Arrest nr. 14/95 van 7 februari 1995 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

Rolnummer 258. Arrest nr. 39/92 van 13 mei 1992 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 18/2002 van 17 januari 2002 A R R E S T

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter R. Henneuse en de rechters-verslaggevers F. Daoût en A. Alen, bijgestaan door de griffier F.

Van deze beschikking werd aan de partijen kennis gegeven.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 67/97 van 6 november 1997 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 80/2007 van 16 mei 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 121/2004 van 7 juli 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 8/2003 van 22 januari 2003 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Rolnummer Arrest nr. 138/2001 van 30 oktober 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer 618. Arrest nr. 65/94 van 14 juli 1994 A R R E S T

Rolnummer 933. Arrest nr. 14/97 van 18 maart 1997 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 50/99 van 29 april 1999 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 56/97 van 9 oktober 1997 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 33/99 van 17 maart 1999 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 121/2001 van 10 oktober 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 140/99 van 22 december 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 10/2000 van 2 februari 2000 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 68/2016 van 11 mei 2016 A R R E S T

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter A. Alen en de rechters-verslaggevers E. Derycke en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier F.

Rolnummer Arrest nr. 20/2008 van 21 februari 2008 A R R E S T

ARBITRAGEHOF. Arrest nr. 141/99 van 22 december Rolnummer 1803

Rolnummer Arrest nr. 84/2005 van 4 mei 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummers 1078 en Arrest nr. 44/98 van 22 april 1998 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 6/2000 van 19 januari 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

voorzitters J. DELVA en E. GUTT, rechters I. PETRY, J. SAROT, J. WATHELET, D. ANDRE, F. DEBAEDTS, K. BLANCKAERT, L.P. SUETENS en H.

Rolnummer : 224. Arrest nr. /91 van 8 mei 1991 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 82/98 van 7 juli 1998 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 61/2001 van 8 mei 2001 A R R E S T

Rolnummers 4343 en Arrest nr. 45/2008 van 4 maart 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 83/99 van 15 juli 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 50/2014 van 20 maart 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 123/2009 van 16 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer 619. Arrest nr. 54/94 van 6 juli 1994 A R R E S T

Rolnummers 6797 en Arrest nr. 160/2018 van 22 november 2018 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 27/2013 van 28 februari 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 165/2005 van 16 november 2005 A R R E S T

Rolnummers 2228, 2229, 2230 en Arrest nr. 133/2002 van 18 september 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 185/2005 van 7 december 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 88/2001 van 21 juni 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 138/2000 van 21 december 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 138/98 van 16 december 1998 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 169/2005 van 23 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 87/99 van 15 juli 1999 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gesteld door het Arbeidshof te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 57/2004 van 24 maart 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 42/2007 van 15 maart 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 178/2014 van 4 december 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 13/2007 van 17 januari 2007 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 134/2003 van 8 oktober 2003 A R R E S T

Rolnummer : 26 Arrest nr. 20 van 25 juni 1986

Rolnummer Arrest nr. 200/2005 van 21 december 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 110/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 43/2003 van 9 april 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 78/2010 van 23 juni 2010 A R R E S T

Instelling. Grondwettelijk Hof. Onderwerp

Rolnummer Arrest nr. 160/2008 van 20 november 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 191/2014 van 18 december 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 A R R E S T

Rolnummers 1692 en Arrest nr. 121/2000 van 29 november 2000 A R R E S T

Rolnummers 4767 en Arrest nr. 53/2010 van 6 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 117/2001 van 3 oktober 2001 A R R E S T

ARBITRAGEHOF. Arrest nr. 99/98 van 24 september 1998 Rolnummer 1126

Rolnummer Arrest nr. 81/99 van 30 juni 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 161/2013 van 21 november 2013 A R R E S T

Rolnummer 741. Arrest nr. 75/94 van 13 oktober 1994 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 10/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 41/2005 van 16 februari 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 128/2000 van 6 december 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 68/2011 van 5 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 118/2002 van 3 juli 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 43/2014 van 13 maart 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 81/98 van 7 juli 1998 A R R E S T

Rolnummer 949. Arrest nr. 26/97 van 6 mei 1997 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 172/2009 van 29 oktober 2009 A R R E S T

Rolnummers 1008 en Arrest nr. 5/97 van 19 februari 1997 A R R E S T

Transcriptie:

Rolnummer 789 Arrest nr. 15/95 van 9 februari 1995 A R R E S T In zake : de vordering tot gedeeltelijke schorsing van de wet van 21 april 1994 tot wijziging van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht en van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, ingesteld door het Nationaal Syndicaat der Militairen. Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter L. De Grève, rechter L. François, waarnemend voorzitter, en de rechters L.P. Suetens, P. Martens, J. Delruelle, H. Coremans en A. Arts, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter L. De Grève, wijst na beraad het volgende arrest : * * *

2 I. Onderwerp van de vordering Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 21 november 1994 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 november 1994, heeft het Nationaal Syndicaat der Militairen (N.S.M.), dat woonstkeuze doet te 1040 Brussel, Milcampslaan 77, een vordering tot gedeeltelijke schorsing ingesteld van de wet van 21 april 1994 tot wijziging van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht en van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst (Belgisch Staatsblad van 20 mei 1994). Bij hetzelfde verzoekschrift wordt eveneens de vernietiging van dezelfde norm gevorderd. II. De rechtspleging Bij beschikking van 23 november 1994 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof. Op 1 december 1994 hebben de rechters-verslaggevers A. Arts en J. Delruelle, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de organieke wet, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat de vordering tot schorsing klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. Van de conclusies van de rechters-verslaggevers is aan de verzoekende partij kennisgegeven. De verzoekende partij heeft bij op 22 december 1994 ter post aangetekende brief een memorie met verantwoording ingediend. Bij beschikking van 12 januari 1995 heeft het Hof, beperkte kamer, vastgesteld dat het voorstel om een arrest van niet-ontvankelijkheid te wijzen, niet wordt gevolgd. Bij beschikking van dezelfde dag heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 26 januari 1995. Van die beschikking is kennisgegeven aan de in artikel 76 van de organieke wet vermelde autoriteiten evenals aan de verzoekende partij bij op 13 januari 1995 ter post aangetekende brieven. Op de openbare terechtzitting van 26 januari 1995 : - zijn verschenen :. P. Bleyfuesz, secretaris-generaal van het N.S.M., en J. Thiry, adjunct-secretaris-generaal van het N.S.M., voor de verzoekende partij; - hebben de rechters-verslaggevers A. Arts en J. Delruelle verslag uitgebracht; - is P. Bleyfuesz gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof. 3 III. Onderwerp van de bestreden bepalingen 1. De bestreden bepalingen wijzigen of vervangen een aantal bepalingen van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst. Bij die wet wordt een onderhandelingscomité opgericht. Daarin wordt tussen de overheid en de in de wet vernoemde syndicale organisaties onderhandeld over een aantal in de wet omschreven aangelegenheden die de militairen aanbelangen. 2. Artikel 1, 2, van de voornoemde wet van 11 juli 1978, vervangen door artikel 2 van de wet van 21 april 1994, dat nog niet in werking is getreden, bepaalt : «De militairen mogen zich aansluiten hetzij bij een professionele syndicale organisatie van militairen, hetzij bij een syndicale organisatie die is aangesloten bij een in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde syndicale organisatie. Voor de toepassing van deze wet worden deze al dan niet professionele syndicale organisaties hierna ' de syndicale organisaties ' genoemd.» Het Nationaal Syndicaat der Militairen vordert de vernietiging en de schorsing, in het eerste lid, van de woorden «hetzij» en «hetzij bij een syndicale organisatie die is aangesloten bij een in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde syndicale organisatie» en, in het tweede lid, van de woorden «al dan niet». 3. Het nog niet in werking getreden artikel 4, 2, eerste lid, van de wet van 11 juli 1978, vervangen door artikel 5 van de wet van 21 april 1994, bepaalt met betrekking tot de afvaardiging van de representatieve syndicale organisaties in het onderhandelingscomité van het militair personeel : «De afvaardiging van de representatieve syndicale organisaties omvat de mandatarissen van iedere representatieve syndicale organisatie, van wie de helft militairen moeten zijn.» Het Nationaal Syndicaat der Militairen vordert de vernietiging en de schorsing van de woorden «van» en «de helft». 4. Artikel 5 van de voornoemde wet van 11 juli 1978 bepaalde vóór zijn wijziging bij artikel 6 van de wet van 21 april 1994 : «Wordt geacht representatief te zijn om te zetelen in het onderhandelingscomité dat bij artikel 3 is bedoeld : 1 elke syndicale organisatie erkend in de zin van artikel 12 die aangesloten is bij een syndicale organisatie die in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd is; 2 de in de zin van artikel 12 erkende syndicale organisatie die het grootst aantal bijdrageplichtige leden in actieve dienst telt onder de andere syndicale organisaties dan die bedoeld in 1 en waarvan dit aantal leden ten minste 10 pct. van het geheel van het in artikel 1 bedoelde personeel vertegenwoordigt.» Artikel 6 van de wet van 21 april 1994 brengt in dat artikel de volgende wijzigingen aan : «1 de woorden ' dat bij artikel 3 is bedoeld ' worden geschrapt; 2 in 2 vervallen de woorden ' en waarvan dit aantal leden ten minste 10 % van het geheel van het in artikel 1 bedoelde personeel vertegenwoordigt '.» Luidens artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 tot oprichting van de controlecommissie, bedoeld in artikel 11 van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, wordt artikel 5 van de wet van 11 juli 1978 in werking gesteld, wat de erkende professionele syndicale organisaties

betreft, de dag waarop dat besluit in werking treedt, - dit is op 23 september 1994 - en, wat de overige syndicale organisaties betreft, de dag waarop de naam van de enige representatieve professionele syndicale organisatie in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt met toepassing van artikel 17, derde lid, van de wet. Het Nationaal Syndicaat der Militairen vordert de vernietiging en de schorsing van de woorden «1 elke syndicale organisatie erkend in de zin van artikel 12 die aangesloten is bij een syndicale organisatie die in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd is» en de woorden «2» en «onder de andere syndicale organisaties dan die bedoeld in 1». 5. Artikel 11, 1, eerste lid, van de voornoemde wet van 11 juli 1978, gewijzigd bij artikel 12 van de wet van 21 april 1994, bepaalt : «De Koning stelt de datum vast waarop de leden in actieve dienst van de verschillende erkende professionele syndicale organisaties voor het eerst worden geteld. Om de zes jaar vanaf de datum van de eerste telling kan een erkende professionele syndicale organisatie vragen dat zij als representatieve syndicale organisatie wordt erkend. In dat geval gaat een commissie na of zij voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 5, 2.» Dat artikel werd in werking gesteld door artikel 1, tweede lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 11 augustus 1994, doch «enkel wat de eerste telling betreft». Het Nationaal Syndicaat der Militairen vordert de vernietiging en de schorsing van het woord «professionele» dat zowel in de eerste als in de tweede zin van de bestreden bepaling voorkomt, alsmede de vernietiging en de schorsing van de vermelding «2» die voorkomt in de laatste zin van die bepaling. 6. Artikel 12, eerste lid, van de wet van 11 juli 1978, vervangen door het nog niet in werking getreden artikel 13 van de wet van 21 april 1994, bepaalt : «Door de Koning worden erkend de syndicale organisaties : 1 (...) 2 (...) 3 (...) 4 (...) 5 die, met uitzondering van de syndicale organisaties aangesloten bij een syndicale organisatie die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad : - uitsluitend de in artikel 1 bedoelde militairen en gewezen militairen als leden groeperen; - in geen enkele vorm verbonden zijn met organisaties die andere belangen verdedigen dan die van de militairen of de gewezen militairen of hun rechthebbenden; - hun statuten en de lijst van hun verantwoordelijke leiders gepubliceerd hebben in het Belgisch Staatsblad.» Het Nationaal Syndicaat der Militairen vordert de vernietiging en de schorsing van de woorden «met uitzondering van de syndicale organisaties aangesloten bij een syndicale organisatie die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad». 4 IV. In rechte - A - Verzoekschrift A.1.1. Het Nationaal Syndicaat der Militairen, dat de belangen van de militairen behartigt en wettelijk is

erkend, kan voor het Hof optreden ter verwezenlijking van zijn statutaire doeleinden. Zelfs mocht men het Nationaal Syndicaat der Militairen beschouwen als een zuiver feitelijke vereniging, dan nog mag het optreden ter bescherming van zijn prerogatieven, die door de bestreden bepalingen worden aangetast. Vakorganisaties die feitelijke verenigingen zijn, mogen immers in rechte treden in aangelegenheden waarvoor zij wettelijk als afzonderlijke juridische entiteiten zijn erkend en wanneer, terwijl zij wettelijk als dusdanig betrokken zijn bij de werking van overheidsdiensten, de voorwaarden zelf van hun betrokkenheid bij die werking in het geding zijn. In zoverre zij in rechte treden ter vernietiging van bepalingen die tot gevolg hebben dat hun prerogatieven worden beperkt, dienen ze te worden gelijkgesteld met personen. Het Nationaal Syndicaat der Militairen en de militairen zelf halen voordeel uit de gevraagde vernietiging daar de voorkeursbehandeling voor de syndicale organisaties die in de Nationale Arbeidsraad zijn vertegenwoordigd zou verdwijnen en de wetgever het systeem van de vertegenwoordiging van de syndicale organisaties in het onderhandelingscomité opnieuw zou moeten onderzoeken. A.1.2. Bij beslissing van 26 juli 1994 heeft de raad van bestuur van het Nationaal Syndicaat der Militairen beslist het verzoekschrift in te dienen. P. Bleyfuesz wordt door de raad van bestuur aangewezen voor de vertegenwoordiging. A.1.3. Het beroep is ratione temporis ontvankelijk daar het gaat om bepalingen die door de bestreden wet deels worden gewijzigd, deels worden herbevestigd en het nieuwe systeem, wat zijn gevolgen betreft, nog meer discriminatie inhoudt. De wetgever heeft het probleem van de representativiteit van de syndicale organisaties aan een nieuw onderzoek onderworpen en de vroegere discriminerende regeling behouden. A.1.4. De redenering dat de verzoekende partij geen belang zou hebben bij de aanvechting van artikel 6 van de bestreden wet, dat artikel 5 van de wet van 11 juli 1978 wijzigt, kan niet worden aangenomen. Die wijzigingen beïnvloeden immers niet de voorkeurpositie die de traditionele vakbonden genieten. A.2.1. De bestreden bepalingen schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, op zich beschouwd en in samenhang met de artikelen 23, derde lid, 1, en 27 van de Grondwet, artikel 2 van het Verdrag van 9 juli 1948 betreffende de syndicale vrijheid en de bescherming van het syndicaal recht, artikel 8 juncto artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, artikel 22 juncto artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 11 juncto artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de artikelen 5 en 6 van het Europees Sociaal Handvest, alsmede met de vrijheden van vereniging en vakvereniging. Het voor de rijkswacht geldende systeem van syndicaal overleg, in het bijzonder de regeling met betrekking tot de erkenning en representativiteit, geldt niet voor de krijgsmacht, zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke verantwoording bestaat, terwijl rijkswacht en krijgsmacht een aantal identieke kenmerken hebben waaruit voortvloeit dat ze eenzelfde syndicale regeling behoeven. Bovendien genieten de vakorganisaties die zijn aangesloten bij een in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde syndicale organisatie, ten onrechte een aantal privileges, waardoor de syndicale rechten en het recht op vereniging van militairen die zich tot andere vakorganisaties willen richten, worden aangetast. A.2.2. Het Nationaal Syndicaat der Militairen lijdt een moeilijk te herstellen ernstig nadeel omdat het mogelijk geen deel zal uitmaken van het onderhandelingscomité waarin de overheid en de representatieve syndicale organisaties zitting hebben, terwijl de erkende syndicale organisaties die zijn aangesloten bij een syndicale organisatie die in de Nationale Arbeidsraad is vertegenwoordigd, daar automatisch deel van uitmaken. Dit brengt het risico met zich mee dat de vereniging haar leden niet meer naar behoren zal kunnen verdedigen, en dat die leden daardoor geneigd zullen zijn over te stappen naar de «politieke syndicaten», waardoor haar ledenaantal dreigt terug te lopen, zodat ze over minder financiële middelen zal beschikken. Een louter vernietigingsarrest kan het uittreden van de leden niet ongedaan maken, evenmin als de onderbreking van de tot nu toe ingerichte dienstverlening. Bovendien zouden de reeds ingerichte overleg- en onderhandelingsprocedures - en de besluiten die daarop steunen - door een substantieel vormgebrek zijn aangetast. Een moeilijk te herstellen ernstig nadeel spruit nog voort uit de erkenning van rechtswege van de «politieke» syndicaten. Hierdoor mogen die syndicaten verbonden zijn met hun zuil, waarvan ze de volledige 5

dienstverlening kunnen benutten, terwijl de omvang van de activiteiten van de andere syndicaten volledig afhangt van het nog niet bestaande syndicaal statuut. 6 - B - Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.1. Het beroep tot vernietiging is ingesteld door zes partijen. Enkel de eerste verzoekende partij, het Nationaal Syndicaat der Militairen, vordert de schorsing van de aangevochten bepalingen. Aangezien de vordering tot schorsing ondergeschikt is aan het beroep tot vernietiging, moet de ontvankelijkheid van het beroep reeds bij het onderzoek van de vordering tot schorsing worden betrokken. Ten aanzien van de procesbekwaamheid B.2.1. In beginsel heeft een feitelijke vereniging, ten deze een professionele syndicale organisatie van militairen, niet de vereiste bekwaamheid om bij het Hof een beroep tot vernietiging in te stellen. Anders is het wanneer zij optreedt in aangelegenheden waarvoor zij wettelijk als een afzonderlijke juridische entiteit is erkend en wanneer, terwijl zij wettelijk als dusdanig betrokken is bij de werking van overheidsdiensten, de voorwaarden zelf voor haar betrokkenheid bij die werking in het geding zijn. In zoverre zij in rechte treedt ter vernietiging van bepalingen die tot gevolg hebben dat haar prerogatieven worden beperkt, moet de verzoekende partij voor de toepassing van artikel 2, 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof met een persoon worden gelijkgesteld. B.2.2. Nu het Nationaal Syndicaat der Militairen bij koninklijk besluit van 27 februari 1985 (Belgisch Staatsblad van 20 maart 1985) is erkend en zitting heeft in de alsnog bestaande Commis-

7 sie van Advies voor het Militair Personeel (artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 oktober 1964, gewijzigd bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 december 1993, Belgisch Staatsblad van 11 december 1993), kan het in rechte treden ter vernietiging van de bestreden bepalingen die zijn betrokkenheid bij de overheidsdiensten regelen of er een rechtstreekse weerslag op hebben. Uit het beperkte onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging waartoe het Hof in het kader van de vordering tot schorsing is kunnen overgaan, blijkt vooralsnog niet dat dit beroep wegens gebrek aan bekwaamheid als niet-ontvankelijk moet worden aangezien.

8 Ten aanzien van de procesvertegenwoordiging B.3.1. Het verzoekschrift is «voor N.S.M.» door P. Bleyfuesz ondertekend. Krachtens artikel 25 van de statuten van het Nationaal Syndicaat der Militairen, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 augustus 1994, is alleen de raad van bestuur bevoegd om in naam en voor rekening van die organisatie in rechte te treden en legt hij in het bijzonder «alle documenten voor en leidt alle procedures in bij de hoven en de rechtbanken, het Arbitragehof, de Raad van State en de administratieve en rechtscolleges» (in het Frans «des juridictions et collèges administratifs»). Wanneer een feitelijke vereniging in rechte vermag te treden ter verdediging van haar rol bij de werking van de overheidsdiensten, moet zij de eigen statuten naleven met betrekking tot de vraag wie moet optreden om de feitelijke vereniging in rechte te vertegenwoordigen. De statuten van het Nationaal Syndicaat der Militairen - waarbinnen sectoren bestaan die ieder van hen een verschillende personeelscategorie (vrijwilligers, onderofficieren en officieren) vertegenwoordigen en die als zodanig in het cordinatiecomité zitting hebben - voorzien niet in de mogelijkheid van delegatie van de procesvertegenwoordiging. B.3.2. Het stilzwijgen van de statuten wordt niet verholpen door de in het Belgisch Staatsblad van 21 december 1994 gepubliceerde «interpretatie der statu-ten». Het volstaat vast te stellen dat de terugwerking tot 13 augustus 1994 welke de verzoekende partij aan die interpretatie geeft, niet tegenstelbaar is aan derden en dus niet dienstig voor het Hof kan worden aangevoerd.

9 B.4. Uit het beperkte onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging waartoe het Hof in het kader van de vordering tot schorsing is kunnen overgaan, blijkt vooralsnog dat dit beroep niet ontvankelijk is vermits P. Bleyfuesz niet de hoedanigheid heeft om namens het Nationaal Syndicaat der Militairen deze vordering in te leiden. B.5. De vordering tot schorsing is niet ontvankelijk. Derhalve moet het Hof zich niet uitspreken over de ter terechtzitting door P. Bleyfuesz geformuleerde afstand van die vordering.

10 Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 9 februari 1995, door de voormelde zetel, waarin rechter E. Cerexhe voor de uitspraak is vervangen door rechter R. Henneuse, overeenkomstig artikel 110 van de voormelde wet. De griffier, De voorzitter, L. Potoms L. De Grève