Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta. Voorgeschiedenis. Aangifte 2001

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Datum 23 november 2012 Onderwerp Nadere informatie n.a.v. de berichtgeving over de secretaris-generaal van mijn ministerie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

Strafrechtelijke context huwelijksdwang en achterlating

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

2012 STAATSBLAD No. 169 VAN DE REPUBLIEK SURINAME

SAMENVATTING Achtergrond Onderzoeksopzet

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002

Inleiding. 1 Strafrecht

Voorwoord. Materieel strafrecht. Inleiding. 2 Bronnen van strafrecht 3 Voorwaarden voor strafbaarheid. De menselijke gedraging

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

ECLI:NL:RBGEL:2013:4039

GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE raadkamer BESCHIKKING

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Inhoudsopgave. Voorwoord / 5. Lijst van gebruikte afkortingen / 13. Het materiële strafrecht. 1. Inleiding / 17

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

TOEZICHT OPSPORING. Jan Willem van Veenendaal MEC.

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Functioneel Parket te Den Haag. Datum: 4 juni Rapportnummer: 2012/092

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBMAA:2006:AY6572

ECLI:NL:RBZUT:2005:AU3810

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ8372

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:GHARN:2006:AX3957

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar zijn

Tweede Kamer der Staten-Generaal

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

Uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS)

ECLI:NL:RBBRE:2009:BH5369

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

Wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek in geval van schade veroorzaakt door strafbare feiten

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

Strafrecht in de zorg / Preventie

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Proeftoets E2 vwo4 2016

van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: S. N,

De zaak Caelius naar Nederlands strafrecht

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

ECLI:NL:RBMNE:2016:7744

ECLI:NL:GHARN:2004:AQ5960

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

Instructie Machtenscheidingsquiz

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de inbeslagname van een scooter. Oordeel

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6660

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

LJN: AA8395, Gerechtshof Amsterdam, R 97/163/12 Sv en R 97/176/12 Sv Print uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

Klachtenregeling. Het Expertisecentrum Conflictmanagement heeft een klachtenregeling opgesteld. Hieronder volgt de tekst van onze klachtenregeling.

ECLI:NL:GHSHE:2005:AV1120

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

ECLI:NL:RBMNE:2016:4569

MEMORIE VAN TOELICHTING

Retouradres Postbus 511, 2003PB Haarlem

Hof van Cassatie van België

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM4290 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2017:4588

vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 24 november 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

Rapport. Rapport over een klacht over het arrondissementsparket te Amsterdam en het College van procureurs-generaal te Den Haag.

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 13 juni Rapportnummer: 2012/101

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

Wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek in geval van schade veroorzaakt door strafbare feiten

Advies inzake initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het strafbaar stellen van seksuele intimidatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie:

Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta Voorgeschiedenis Aangifte 2001 Eerder werd aangifte gedaan tegen Jorge Zorreguieta in 2001 ter zake van foltering en misdrijven tegen de menselijkheid, begaan tussen 1976 en 1983. Deze aangifte werd afgewezen wegens gebrek aan rechtsmacht. Een art. 12 klacht tegen deze afwijzing werd door het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2002 gedeeltelijk niet- ontvankelijk verklaard en gedeeltelijk ongegrond. Aangifte 2011 Op 2 september 2011 werd opnieuw aangifte gedaan tegen Zorreguieta. Nadat desgevraagd nog enkele punten waren toegelicht door aangevers, besliste het Openbaar Ministerie op 16 maart 2012 dat geen Nederlands onderzoek zou worden ingesteld. Dit omdat - kort gezegd - het overgrote deel van de in de aangifte genoemde feiten (waaronder de eigenlijke gedwongen verdwijningen) niet strafbaar is naar Nederlands recht, omdat er geen verdenkingen in strafrechtelijke zin zijn of anderszins zodanig concrete aanwijzingen dat een Nederlands strafrechtelijk onderzoek verdragsrechtelijk verplicht is of anderszins opportuun en omdat een kwestie als deze naar het oordeel van het Openbaar Ministerie in Argentinië bezien hoort te worden. Aanvulling op de aangifte 2013 Tegen de beslissing van 16 maart 2012 werd geen bezwaar gemaakt via de klachtprocedure ex. Artikel 12 Wetboek van Strafvordering. Wel werden op 31 januari 2013 in aanvulling op de eerdere aangifte stukken ingebracht, met het verzoek om heroverweging van de eerdere beslissing.

Beslissing op de aanvullende aangifte Op 3 september 2013 heeft het Openbaar Ministerie de aangevers laten weten geen Nederlands strafrechtelijk onderzoek in te stellen. In vervolg en aanvulling op de eerdere overwegingen is daarbij het volgende overwogen. Uitgangspunt van het Openbaar Ministerie is dat opsporing en vervolging van internationale misdrijven in beginsel primair plaats moeten vinden in het land waar de misdrijven zijn gepleegd; daar bevindt zich het bewijs, daar zijn de procesdeelnemers ingevoerd in taal, cultuur en achtergronden van gebeurtenissen en daar bevinden zich over het algemeen de meeste slachtoffers en nabestaanden. In deze kwestie komt daar nog bij dat Nederland slechts voor een zeer beperkt deel zou kunnen opsporen en vervolgen. Vóór 1 oktober 2003 waren gedwongen verdwijningen niet strafbaar gesteld in Nederland. Evenmin was dit delict voor die datum strafbaar op grond van command responsibility of 140 Sr. Ofwel: Nederland kan in deze kwesties niet de verdwijningen zélf opsporen, vervolgen en bestraffen, maar zou slechts onderzoek kunnen doen naar het op of na 2003 - kort gezegd - zwijgen over concrete verdwijningen. Daarbij gelden de juridische kaders die hieronder kort zijn geschetst. Argentinië is bereid en in staat gebleken om in zaken als deze op te sporen en te vervolgen. Er liepen en lopen verschillende onderzoeken en vervolgingen - ook naar burgers in hogere posities - in relatie tot het Videla- regime. Daarom wordt afgezien van het instellen van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. De ingebrachte aanvullende stukken brengen in deze afwegingen geen verandering. Uitgangspunt: Berechting waar de feiten zijn gepleegd Als gezegd is het uitgangspunt van het Openbaar Ministerie dat opsporing en vervolging van internationale misdrijven in beginsel plaats moet vinden in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Zo is bijvoorbeeld een Bosnische verdachte van internationale misdrijven ter berechting uitgeleverd aan Bosnië. Als berechting in het land waar de

feiten zijn gepleegd niet mogelijk is, wordt bezien of opsporing en vervolging van deze complexe zaken door Nederland zou moeten plaatsvinden. Zo zijn bijvoorbeeld zaken uit Afghanistan en Rwanda door Nederlandse rechercheurs, officieren van justitie en rechters onderzocht en berecht. Korte schets juridische achtergronden Het misdrijf gedwongen verdwijningen is sinds 1 oktober 2003 in Nederland strafbaar gesteld als misdrijf tegen de menselijkheid en vanaf 1 januari 2011 tevens als zelfstandig strafbaar feit. Onder gedwongen verdwijningen wordt (in artikel 4 van de Wet Internationale Misdrijven) kort gezegd verstaan: het arresteren, gevangen houden, afvoeren of elke andere vorm van vrijheidsontneming van een persoon; door of met de machtiging, ondersteuning of bewilliging van een staat of politieke organisatie; gevolgd door (a) een weigering een dergelijke vrijheidsontneming te erkennen of informatie te verstrekken over het lot of de verblijfplaats van die persoon of (b) door verhulling van dat lot of die verblijfplaats; waardoor deze buiten de bescherming van de wet wordt geplaatst. De aangifte ziet op strafbare betrokkenheid bij gedwongen verdwijningen tussen 1976 en 1983. De strafbare betrokkenheid zou zijn te kwalificeren als: a. strafbare deelneming (medeplegen) aan gedwongen verdwijningen; b. deelneming aan een criminele organisatie met het oogmerk om gedwongen verdwijningen te plegen (artikel 140 Wetboek van Strafrecht); c. aansprakelijkheid als meerdere voor door de ondergeschikte gepleegde gedwongen verdwijningen (zg. command responsibility); In dit verband is het volgende relevant.

Nu Wet Internationale Misdrijven gedwongen verdwijningen pas strafbaar stelt na 1 oktober 2003 zou een Nederlands onderzoek zich uitsluitend kunnen richten op gebeurtenissen die zich op of na 1 oktober 2003 hebben voorgedaan. Een weigering om in algemene zin het plaatsvinden van (een beleid van) gedwongen verdwijningen te erkennen valt niet onder de delictsomschrijving in de Wet Internationale Misdrijven en is dus niet strafbaar. Zeggenschap binnen de keten waartoe de daders van gedwongen verdwijningen behoorden is niet voldoende voor het vaststellen van strafbare deelneming aan (internationale) misdrijven. 1 Aangezien gedwongen verdwijningen pas in 2003 strafbaar zijn gesteld en aan de delictsomschrijvingen van de WIM geen terugwerkende kracht is toegekend, is deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van gedwongen verdwijningen ook pas strafbaar vanaf 1 oktober 2003. Voor zover hier relevant zou dus sprake moeten zijn van het op of na 1 oktober 2003 bestaan van: - een organisatie in de zin van de wet, - die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, en - dat een verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Anders dan in de aangifte wordt gesteld, kan in een situatie als deze alleen bij het bekleden van de positie van meerdere op of na 1 oktober 2003 sprake zijn van strafbare command responsibility voor gedwongen verdwijningen. Immers, command responsibility is omschreven in art. 9 WIM en deze bepaling stelt - kort gezegd - strafbaar het als meerdere nalaten in te grijpen wanneer een ondergeschikte een misdrijf als bedoeld in de WIM heeft gepleegd of voornemens is te plegen. Aan de strafbaarstellingen in de WIM heeft de wetgever, zoals hiervoor al is opgemerkt, geen terugwerkende kracht toegekend. 1 Zo volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van het Gerechtshof te s- Gravenhave in de zaak José Maria S van 03-10- 2007, LJN: BB4662: dat er een dusdanig rechtstreeks verband wordt vastgesteld (en wettig en overtuigend bewezen) tussen de gedragingen (handelen en nalaten) van de verdachte en de [gepleegde misdrijven], dat in rechte gesproken kan worden van daderschap in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht

Daar komt het volgende bij. Voor command responsibility is niet voldoende dat iemand de hiërarchische meerdere was van een dader. Ook is niet voldoende dat iemand invloed heeft gehad op plegers van internationale misdrijven, zelfs niet als die invloed substantieel is. Voor command responsibility is daadwerkelijke effective control nodig. 2 Hoe hoog de bewijslast is voor het vast stellen van de gezagsrelatie en daarbij behorende effective control nodig voor command responsibility, moge blijken uit de uitspraak van het Gerechtshof te 's- Gravenhage van 16 juli 2009. 3 In die zaak stelde het Gerechtshof onder meer vast: - dat de verdachte werkzaam was geweest bij een inlichtingendienst waar veelvuldig werd gemarteld (r.o. 145) - dat de verdachte van het plaatsvinden van die martelingen op de hoogte was (r.o. 145 en 175) - dat de verdachte in een de jure gezagsrelatie stond tot een ondergeschikte en zijn medewerkers, en dat deze personen zich schuldig hadden gemaakt aan marteling (r.o. 145 en 159) - dat de verdachte de bevoegdheid had om die ondergeschikte te controleren (r.o. 163) en hun kamers naast elkaar waren gelegen in hetzelfde gebouw waar slachtoffers naar toe werden gebracht (r.o. 147 en 169) Desalniettemin oordeelde het Gerechtshof in die zaak dat er onvoldoende bewijs was om te constateren dat verdachte ook effective control kon uitoefenen, en sprak daarom vrij (zie m.n. r.o. 173-175). Deze vrijspraak is door de Hoge Raad in stand gelaten. 4 Ook bij civiele meerderen zal effective control over plegers van (internationale) misdrijven bewezen moet worden om strafrechtelijke aansprakelijkheid te vestigen voor command responsibility. 5 2 Zie o.a. Gerechtshof te 's- Gravenhage 16 juli 2009 (LJN: BJ2796), r.o. 144 en ICC Pre- Trial Chamber II 15 juni 2009, Decision Pursuant to Article 61(7)(a) and (b) of the Rome Statute on the Charges of the Prosecutor Against Jean- Pierre Bemba Gombo, r.o. 415. 3 LJN: BJ2796 4 Hoge Raad 08-11- 2011 (LJN: BR6598) 5 Zie bijv. ICTY Brdjanin, (Trial Chamber), September 1, 2004, para. 281 en ICTY Kordic and Cerkez, (Trial Chamber), February 26, 2001, para. 415.