,, C ... Examen LBO-MAVO-C

Vergelijkbare documenten
... - Examen LBO-MAVO-D '--~ -::::, ::::,

NATUURKUNDE. Donderdag 5 juni, uur. MAVO-C Il EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN C - niveau

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1985 MAVO-C NATUURKUNDE. Donderdag 13 juni, uur. MAVO-C Il

MAVO-D II. Donderdag 13 junj, uur. Dit examen bestaat uit elf opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

-as Examen LBO-MAVO-C ::, ~ ::, ::,

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1977 MAVO4 NATUUR- EN SCHEIKUNDE I. Zie ommezijde. Vrijdag 19 augustus,

Examen HAVO. wiskunde B1,2

Woensdag 24 mei, uur

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1984 MAVO-C NATUURKUNDE. Dinsdag 8 mei, uur

Examen HAVO. natuurkunde 1,2 Compex. Vragen 1 tot en met 13. In dit deel van het examen staan vragen waarbij de computer niet wordt gebruikt.

Opgave 1. Voor de grootte van de magnetische veldsterkte in de spoel geldt: = l

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1976

ALGEMEEN 1. De luchtdruk op aarde is ongeveer gelijk aan. A 1mbar. B 1 N/m 2. C 13,6 cm kwikdruk. D 100 kpa.

natuurkunde 1,2 Compex

Dit examen bestaat uit 12 opgaven Bijlage: 1 antwoordpapier

... - Examen LEAO-LHNO-LLO-MAV0-0

Maandag 15 juni, uur

MAV04. NATUUR- EN SCHEIKUNDE I (Natuurkunde) EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Woensdag 30 augustus,

Dit examen bestaat uit 11 opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

Opgave 1 Afdaling. Opgave 2 Fietser

Dit examen bestaat uit 12 opgaven Bijlage: 1 antwoordpapier

DEZE TAAK BESTAAT UIT 36 ITEMS.

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

Opgave 5 V (geschreven als hoofdletter) Volt (voluit geschreven) hoeft niet met een hoofdletter te beginnen (volt is dus goed).

Examen HAVO en VHBO. Wiskunde B

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 1 t/m 3

Examen HAVO en VHBO. Wiskunde B

Examen HAVO. natuurkunde 1

Examen LBO-MAVO-D. Lager Beroeps Onderwijs. Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs. Tijdvak 2 Vrijdag 15 juni uur

Uitwerkingen VWO deel 1 H2 (t/m par. 2.5)

Examen HAVO - Compex. natuurkunde 1,2 Compex

Vlaamse Fysica Olympiade Eerste ronde

Q l = 23ste Vlaamse Fysica Olympiade. R s. ρ water = 1, kg/m 3 ( ϑ = 4 C ) Eerste ronde - 23ste Vlaamse Fysica Olympiade 1

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM EXAMEN HAVO 2015

Elektro-magnetisme Q B Q A

Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5

... - Examen LBO-MAVO-C

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 4

-fts ... Examen LBO-MAVO-C

Inleiding 3hv. Opdracht 1. Statische elektriciteit. Noem drie voorbeelden van hoe je statische elektriciteit kunt opwekken.

Examen HAVO en VHBO. Wiskunde B

Dit examen bestaat uit twaalf opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

NaSk 1 Elektrische Energie

Naam: examennummer:.

Examen VWO. natuurkunde 1,2 Compex. Vragen 1 tot en met 12. In dit deel van het examen staan vragen waarbij de computer niet wordt gebruikt.

b. Bereken de vervangingsweerstand RV. c. Bereken de stroomsterkte door de apparaten.

Opgave 5 Een verwarmingselement heeft een weerstand van 14,0 Ω en is opgenomen in de schakeling van figuur 3.

Natuur- en scheikunde 1, elektriciteit, uitwerkingen. Spanning, stroomsterkte, weerstand, vermogen, energie

Repetitie magnetisme voor 3HAVO (opgavenblad met waar/niet waar vragen)

b. Bereken de vervangingsweerstand RV. c. Bereken de stroomsterkte door de apparaten.

Leerstof: Hoofdstukken 1, 2, 4, 9 en 10. Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6 de druk. Let op dat je alle vragen beantwoordt.

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1977 MAVO4

Dit examen bestaat uit dertien opgaven Bijlage : 2 antwoordbladen

TENTAMEN NATUURKUNDE

Examen HAVO. Wiskunde B1,2

Lees dit voorblad goed! Trek op alle blaadjes kantlijnen

Examen VWO. tijdvak 1 vrijdag 20 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Om een lampje te laten branden moet je er een elektrische stroom door laten lopen. Dat lukt alleen, als je een gesloten stroomkring maakt.

Examen HAVO. Wiskunde B (oude stijl)

Examentraining HAVO5 Oriëntatietoets 1

Je geeft de antwoorden op deze vragen op papier, tenzij anders is aangegeven.

natuurkunde Compex natuurkunde 1,2 Compex

Dit examen bestaat uit twaalf opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

Geleider: (metaal) hierin kunnen elektronen bewegen, omdat de buitenste elektronen maar zwak aangetrokken worden tot de kern (vrije elektronen)

Examen HAVO. wiskunde B1,2. tijdvak 2 woensdag 18 juni Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Bepaal k met behulp van de grafiek. Geef de uitkomst in twee significante cijfers.

VAK : NATUURKUNDE DATUM : VRIJDAG 04 JULI 2008 TIJD : UUR (Mulo III kandidaten) UUR (Mulo IV kandidaten)

Dit examen bestaat uit negen opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

Correctievoorschrift VBO-MAVO-D. Natuurkunde

Fysica. Een lichtstraal gaat van middenstof A via middenstof B naar middenstof C. De stralengang van de lichtstraal is aangegeven in de figuur.

Wiskunde MAVO-C & VBO. Woensdag 17 mei uur. vragen

1 Warmteleer. 3 Om m kg water T 0 C op te warmen heb je m T 4180 J nodig Het symbool staat voor verandering.

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2004-II

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

R Verklaar alle antwoorden zo goed mogelijk


Uitwerking examen e tijdvak

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

jaar: 1989 nummer: 17

1ste ronde van de 19de Vlaamse Fysica Olympiade 1. = kx. = mgh. E k F A. l A. ρ water = 1, kg/m 3 ( θ = 4 C ) c water = 4, J/(kg.

Als de trapper in de stand van figuur 1 staat, oefent de voet de in figuur 2 aangegeven verticale kracht uit op het rechter pedaal.

Correctievoorschrift VBO-MAVO-C. Natuurkunde

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt 1 scorepunt toegekend.

natuurkunde Compex natuurkunde 1,2 Compex

Examen VBO-MAVO-D. Voorbereidend Beroeps Onderwijs. Tijdvak 2 Dinsdag 21 juni uur. Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs

Examentraining (KeCo) SET-B HAVO5-Na

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

Examen VBO-MAVO-C. Natuurkunde

Examen VMBO-BB. natuur- en scheikunde 1 CSE BB. tijdvak 1 maandag 18 mei uur. Beantwoord alle vragen in dit opgavenboekje.

VAK : NATUURKUNDE DATUM : VRIJDAG 04 JULI 2008 TIJD : UUR (Mulo III kandidaten) UUR (Mulo IV kandidaten)

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 2 (elektriciteit)

natuur- en scheikunde 1 CSE BB

natuur- en scheikunde 1 CSE BB

Examen HAVO. natuurkunde 1,2

HOGESCHOOL ROTTERDAM:

Transcriptie:

G>,, ::::, ~... ::::, ::::, m z Examen LOMVO Lager eroeps Onderwijs Middelbaar lgemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak Maandag 8 mei 3.305.30 uur 9 92 it examen bestaat uit 36 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. Voor de uitwerking van de vragen 4, 2, 33 en 36 is een bijlage toegevoegd. ls bij een open vraag een verklaring, uitleg of berekening gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring, uitleg of berekening ontbreekt. Geef niet meer antwoorden (redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. ls er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd en je geeft meer dan twee redenen, worden alleen de eerste twee in de beoordeling meegeteld. 327 3 egin

2 p E 2p 2 2p 3 3p 4 Waar nodig moet bij het beantwoorden van de vragen gebruik worden gemaakt van het gegeven dat de valversnelling g = 0 m/s2 Protonen In figuur l is een model van een atoom getekend. Het aantal neutronen in de kern is aangegeven. at zijn er vier. Ook is in figuur l het aantal elektronen aangegeven. Hoeveel protonen bevat dit atoom? 3 4 7 at is niet met zekerheid te zeggen. figuur Fietsverlichting Op de dynamo van een fiets staat: 6 V; 3 W. Hoeveel ampère kan de dynamo leveren bij het maximale vermogen van 3 W? 0,5 2 6 8 In het achterlicht zit een lampje waarop staat: 6 V; 0,05. Hoe groot is de weerstand van dit achterlichtje? 0,008 n o,3 n 6 n 20 n Een alarminstallatie Een alarminstallatie bij een winkelruit werkt als volgt. ls de ruit wordt ingeslagen breekt een dunne draad die in de ruit loopt. aardoor wordt een relais geschakeld zodat een bel gaat rinkelen. Teken in de figuur op de bijlage de verbindingsdraden in de rechter stroomkring zodat de alarminstallatie werkt. (eze figuur is niet op schaal.) 327 3 2 Lees verder

Een transformator In figuur 2 zie je een transformator waarvan de secundaire spoel S minder windingen heeft dan de primaire spoel P. figuur 2 u p s L Lamp L in de secundaire stroomkring van de transformator brandt. Over deze transformator worden twee uitspraken gedaan. 2 P 5 Welke van deze uitspraken is of zijn juist? J In spoel S is de stroomsterkte kleiner dan in spoel P. 2 Over spoel S is de spanning kleiner dan over spoel P. geen van beide alleen c alleen 2 zowel als 2 eveiliging In de stroomkring van een elektrische huisinstallatie is een smeltveiligheid opgenomen. 2 P 6 Wat is de functie van deze smeltveiligheid? e smeltveiligheid voorkomt dat de stroom in de leiding te groot wordt. er een stroom door je lichaam kan lopen als je de buitenkant van een apparaat aanraakt. c er kortsluiting ontstaat. 327 3 3 Lees verder

Verlichting langs een modelspoorbaan Jan gaat in een huisje en in een station langs zijn spoorbaan verlichting aanbrengen. Hij sluit in het huisje lampje K aan. Het station krijgt 2 lampjes: lampje L en lampje M. e 3 lampjes zijn gelijk. Jan wil de 3 lampjes even veel licht laten geven. In figuur 3 zijn 3 schakelingen getekend. figuur 3 I _J station : L M:... huisje K: J 2, L M station, huisje : K l I _J L l Station 3 2p 7 E F In welke schakeling(en) geven de lampjes K, L en M even veel licht? alleen in schakeling alleen in schakeling 2 alleen in schakeling 3 alleen in de schakelingen en 3 alleen in de schakelingen 2 en 3 In alle drie schakelingen geven de lampjes even veel licht. 327 3 4 Lees verder

Piet heeft ook een modelspoorbaan. Hij wil ook drie lampjes aansluiten, ook 2 in een station en in een huisje. Hij vindt het niet nodig dat de lampjes even veel licht geven. Piet wil de verlichting van het station en van het huisje onafhankelijk van elkaar met schakelaars kunnen in en uitschakelen. In figuur 4 zijn drie schakelingen getekend. figuur 4 l~~j 2 7 L KI.J M: station K: r I.J L M:.J station 3 2 P 8 In welke schakeling( en) zijn de verlichting van het huisje en van het station onafhankelijk van elkaar in en uit te schakelen? alleen in schakeling e alleen in schakeling 2 c alleen in schakeling 3 alleen in de schakelingen en 3 E alleen in de schakelingen 2 en 3 F in alle drie schakelingen Frequentie ij geluid komt het begrip frequentie voor. Over dit begrip worden twee uitspraken gedaan. 2 P 9 Welke van deze uitspraken is of zijn juist? Met frequentie bedoelen we het aantal trillingen per seconde. 2 e frequentie wordt uitgedrukt in decibels ( d). geen van beide e alleen l c alleen 2 zowel als 2 Geluid Over de functie van een luidspreker en een microfoon worden twee uitspraken gedaan. 2 P O Welke van deze uitspraken is of zijn juist? Een microfoon wordt meestal gebruikt om van elektrische trillingen geluidstrillingen te maken. 2 Een luidspreker wordt meestal gebruikt om van geluidstrillingen elektrische trillingen te maken. geen van beide e alleen c alleen 2 zowel als 2 327 3 5 Lees verder

epalen van de valversnelling Laura wil de valversnelling bepalen. Ze gebruikt de opstelling uit figuur 5. figuur 5 elektromagneet kogel 80cm klok spanningsbron Een stalen kogel hangt aan een elektromagneet op een hoogte van 80 cm boven een schakelaar S e elektromagneet is verbonden met een elektrische klok. Onmiddellijk nadat de elektromagneet met behulp van schakelaar S 2 wordt uitgeschakeld, valt de kogel en gaat de klok lopen. Op het moment dat de kogel schakelaar S raakt, stopt de klok. e valtijd van de kogel blijkt 0,4 s. 4 P ereken de valversnelling van de kogel die uit deze proef volgt. Uitrollen van een auto Op een testbaan wordt een proef gedaan om een indruk te krijgen van de snelheidsverandering bij het uitrollen van een auto. ls de snelheid 35 m/s is, laat men de auto uitrollen door de versnellingsbak in de vrijloop te zetten. e snelheid wordt als functie van de tijd gemeten. e waarnemingen zijn gegeven in tabel. tabel snelheid (m/s) tijd (s) 35 0 30 7 25 8 20 34 5 56 0 85 4 P 2 Teken in het diagram op de bijlage de grafiek, die hoort bij deze tabel. 2p 3 Hoe groot is de vertraging van de auto als de snelheid afneemt van 35 m/s tot 30 m/s? Neem aan dat de vertraging hierbij constant is. 0,23 m/s2 e 0,7 m/s 2 c,4 m/s2 4,3 m/s 2 E 5,0 m/s2 327 3 6 Lees verder

Maanstenen Om de maanbodem te kunnen onderzoeken, namen de maanreizigers maanstenen mee naar de aarde. 2 P 4 Vergelijk de massa van de maanstenen als ze op de aarde zijn aangekomen met de massa ervan op de maan. Op aarde zal de massa kleiner zijn dan op de maan e even groot zijn als op de maan c groter zijn dan op de maan e botssimulator Tot begin 990 werd een botssimulator gebruikt om mensen te laten ervaren hoe het voelt als je een botsing krijgt. e botssimulator bestond uit een kar waarop een autostoel met een stugge gordel was bevestigd. e kar met een persoon in de gordel, liet men van een helling afrijden. Onderaan botste de kar tegen een stootblok. Zie figuur 6. ti 9uur s kar s P 5 Onderaan de helling had de kar een snelheid van 9 km/h. ij de botsing voelde de persoon de kracht van de gordel op zijn lichaam. Men beweerde dat die kracht overeen kwam met de kracht bij een autobotsing met ongeveer 50 km/h. e massa van de kar met een persoon erin schatten we op 220 kg. ereken, zonder rekening te houden met wrijving, van welke hoogte h de kar met de persoon moet worden losgelaten, om onderaan een snelheid te krijgen van 9 km/h ( = 2,5 m/s). e vertraging van de kar met de persoon erin onderaan tegen het stootblok is 25 m/s 2 3 P 6 ereken de grootte van de kracht die de persoon en de kar samen tot stilstand brengt. Sommige personen kregen nekklachten omdat de klap onderaan hard aankomt. e botssimulator werd toen verboden. 2 P 7 Leg uit waardoor er kans op nekletsel is als de kar plotseling tegen het stootblok tot stilstand komt. Er is minder kans op nekletsel als je met een auto in plaats van met de kar met een snelheid van 9 km/h met de voorkant tegen een betonnen muur botst. 2 P 8 Leg uit waarom er in de auto minder kans op nekletsel is. 327 3 7 Lees verder

2p 9 3p 20 3p 2 3p 22 2p 23 Een drijfproef in het water Jan en Tom doen samen de volgende proef. Ze vullen een plastic zakje met olie. Ze binden dat zakje dicht. Ze zorgen er voor dat er geen lucht in zit. Ze zien dat het zakje met olie in het water drijft. e invloed van het plastic moet je verwaarlozen. Jan en Tom doen over de proef de volgende uitspraken. Welke van deze uitspraken is of zijn juist? Jan zegt: 'Het zakje met olie drijft omdat deze olie een kleinere dichtheid heeft dan water'. 2 Tom zegt: 'ls je méér olie in het zakje had gedaan, was het zakje misschien wel gezonken'. geen van beide alleen alleen 2 zowel als 2 andenspanning Voor het meten van de druk van autobanden geldt de instructie dat dit moet gebeuren bij koude banden, omdat de banden door het rijden warmer worden. Leg uit met behulp van moleculen wat er gebeurt met de druk in de band als die band warmer wordt. Een autoband kan ook warm worden als de auto stil staat in de zon. ls de temperatuur van de buitenlucht 20 is, kan de temperatuur van de band wel 40 worden. Leg uit waarom de band in de zon zo heet wordt. Stijging van de zeespiegel Men verwacht dat de temperatuur van de aarde binnen een eeuw enkele graden zal stijgen. oor smelten van ijs dat zich nu op land bevindt, zal dan de zeespiegel gaan stijgen. We nemen als voorbeeld een brok ijs met een volume van 2,0 m3 dat geheel smelt. e dichtheid van ijs is 900 kg/m3, van water is die 000 kg/m3 ereken het volume aan smeltwater dat uit het brok ijs ontstaat. In werkelijkheid ligt er natuurlijk veel meer ijs op het land. e oppervlakte van alle zeeën gezamenlijk is tamelijk nauwkeurig bekend. Hoe kan men met deze oppervlakte de stijging h van de zeespiegel uitrekenen, als er een bekend volume smeltwater in de zee stroomt? h = oppervlakte volume h = oppervlakte volume h = volume oppervlakte 327 3 8 Lees verder

fkoelen van water e grafiek in figuur 7 stelt de afkoeling van een hoeveelheid water voor. figuur 7 tempe ratuur 30 ( ) l 20 0 0 0 20......_ tijd (s) 2p 24 2p 25 2p 26 E F Welke faseovergang is in de grafiek weergegeven? het bevriezen van water het condenseren van waterdamp het smelten van ijs het verdampen van water Luchtdruk In een weerstation wordt de luchtdruk aan de grond gemeten. ie blijkt 000 mbar te zijn. Met een weerballon wordt op hetzelfde moment ook op 0 km hoogte boven dit weerstation de luchtdruk gemeten. Vergelijk de meting op 0 km hoogte met de waarde van 000 mbar aan de grond. Met de ballon meet men een luchtdruk tussen 0 mbar en 000 mbar. Met de ballon meet men ook een luchtdruk van 000 mbar. Met de ballon meet men een luchtdruk groter dan 000 mbar. Warm water e soortelijke warmte van water is 4,2 kj/(kg K). Hoeveel warmte is nodig om 40 kg water van 5 tot 45 te verwarmen? 26 kj 68 kj 2520 kj 5040 kj 7560 kj 50,90 3 kj it water wordt verwarmd door een elektrische boiler. e boiler heeft een rendement van 80%. 2 P 27 Leg uit wat het betekent dat het rendement van de boiler 80% is. ls je het rendement van de boiler in rekening hebt gebracht, kun je uitrekenen hoeveel energie de boiler heeft verbruikt voor het verwarmen van het water. it wordt een antwoord in kj. Je kunt de kosten hiervan uitrekenen als je weet hoeveel kj er in kwh zit. Van kwh is immers de prijs bekend. 2 P 28 ereken hoeveel kj er in kwh zit. 327 3 9 Lees verder

Een zonnepaneel Om een praatpaal langs een snelweg van elektrische energie te voorzien, gebruikt men soms een zonnepaneel. Zo'n zonnepaneel bevat een groot aantal zonnecellen. Zo'n zonnepaneel kan in verschillende standen opgesteld worden. In figuur 8 zijn drie opstellingen getekend. figuur 8 In de opstellingen is de richting van de erop vallende zonnestraling aangegeven. 2 P 29 In welke opstelling krijg je de grootste opbrengst aan elektrische energie? in opstelling e in opstelling c in opstelling at maakt geen verschil. e kringloop van het water In een aardrijkskundeboek staat figuur 9 over de kringloop van het water. figuur 9 /////////// /////////// /////////// / / / ////////regen /////////// /////////// /////////// 2 P 30 Hoe heet de faseovergang bij aan het zeeoppervlak? Is energie nodig voor die faseovergang? faseovergang energie nodig condenseren ja 8 condenseren nee sublimeren Ja sublimeren nee E verdampen ja F verdampen nee 327 3 0 Lees verder

2 P 3 Hoe heet de faseovergang bij 2 onderaan de gletsjer? Is energie nodig voor die faseovergang? faseovergang energie nodig rijpen ja rijpen nee smelten ja smelten nee E stollen ja F stollen nee Licht door een dikke glasplaat Een lichtstraal valt schuin op een dikke glasplaat. In figuur l O zijn enkele tekeningen gemaakt. figuur 0 2p 32 5p 33 2p 34 In welke tekening is de gang van een lichtstraal door de glasplaat juist getekend? in tekening in tekening in tekening in tekening Een projector Een dia wordt in een projector geplaatst. e lens van de projector heeft een brandpuntsafstand van 6,0 cm. Het midden van de dia bevindt zich op de hoofdas van de lens. In de figuur op de bijlage is deze situatie op schaal getekend. Geef aan welk punt het beeldpunt is van het voorwerpspunt L. onstrueer daartoe in de figuur op de bijlage het beeld van de dia. In de situatie van de figuur op de bijlage wordt de dia niet erg vergroot afgebeeld. Het is mogelijk om een groter beeld te projecteren van de dia. Wat geldt er dan voor de afstand van de dia tot de lens en voor de afstand van het beeld tot de lens vergeleken met de vorige instelling? afstand van de dia tot de lens kleiner kleiner groter groter afstand van het beeld tot de lens kleiner groter kleiner groter 327 3 Lees verder

Schaduwen op de muur Met een lichtkastje wordt een evenwijdige bundel gemaakt. In die bundel wordt een balletje gehouden. e afstand tussen het balletje en de muur wordt veranderd. Zie figuur. figuur muur muur lichtkastje 2 2p 35 Sp 36 0 Er ontstaat in beide situaties een schaduw van het balletje op de muur. In welke van de situaties ontstaat de grootste schaduw? in situatie in situatie 2 In geen van beide situaties: de schaduwen zijn even groot. e discobal Een discobal is een ronddraaiende bol beplakt met kleine vlakke spiegels. ls men een evenwijdige lichtbundel op zo'n discobal laat vallen, ontstaan er veel lichtvlekjes, die langs de muur bewegen. In de figuur op de bijlage zijn twee van die vlakke spiegeltjes getekend. Ook is een evenwijdige bundel getekend die op de spiegeltjes valt. onstrueer in deze figuur de beide weerkaatste bundels. rceer deze bundels. ma 327 3 2