Genesis is de naam van het eerste boek van de Bijbel. Genesis betekent 'ontstaan'. Vanuit een diep geloof in de Heer, de God van Israël, wordt verteld hoe deze zelfde God hemel en aarde en de mensheid heeft geschapen. En ook hoe het kwaad in de wereld is gekomen omdat de mensen God niet echt vertrouwden. Vanaf hoofdstuk 12 beginnen de verhalen over Abraham, lsaak en Jakob. Er wordt verteld hoe het volk Israël is ontstaan en hoe het zijn plaats heeft gekregen tussen de volken. IN HET BEGIN 1 I In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2 D e aarde was toen een woestenij, eenzaam en verlaten. W ater bedekte de aarde en het was overal donker. Een stormwind j oeg over de watervlakte. 3 T oen zei God: 'Licht! ' En er kwam licht. 4 God bekeek het licht. H et was goed. T oen scheidde God het licht van het donker. 20 GENES IS
5 God noemde het licht 'dag' en het donker noemde hij 'nacht'. De avond kwam en toen de morgen: dat was de eerste dag. 6 Toen zei God: 'Er moet een koepel zijn die het water in tweeën splitst.' 7 God maakte de koepel en splitste het water in tweeën: water onder de koepel en water erboven. s God noemde de koepel 'hemel'. De avond kwam en toen de morgen: dat was de tweede dag. 9 Toen zei God: 'Het water dat onder de hemel is, moet naar één plaats stromen. Dan kan het droge tevoorschijn komen.' 10 God noemde het droge 'land' en het water noemde hij 'zee'. God bekeek wat hij gemaakt had. Het was goed. 11 Toen zei God: 'Er moet van alles groeien op het land: planten di e zaad vormen en bomen met vruchten.' 12 Op het land kwamen verschillende soorten planten en vruchtbomen. God bekeek wat hij gemaakt had. H et was goed. 13 De avond kwam en toen de morgen: dat was de derde dag. 14 Toen zei God: 'Er moeten lichten komen aan de hemel om verschil te maken tussen dag en nacht. Zij moeten laten zien welke dag en welk jaar het is. 21
15 Zij moeten aan de hemel staan om licht te geven op de aarde.' 16 God maakte de twee grote lichten: de zon voor de dag en de maan voor de nacht. Ook maakte hij de sterren. 1 7 God plaatste ze aan de hemel om licht te geven op de aarde, 18 overdag en 's nachts. God bekeek wat hij gemaakt had. Het was goed. 19 De avond kwam en toen de morgen: dat was de vierde dag. 2o Toen zei God: 'Het water moet vol vissen en andere dieren zijn en in de lucht moeten vogels vliegen.' 21 God schiep de grote zeevissen en alle andere dieren waar het water vol van is. Ook schiep hij de vogels. God bekeek wat hij gemaakt had. Het was goed. 22 God zegende" ze en zei: 'Jullie moeten jongen krijgen. Zorg ervoor dat de zee vol dieren komt en dat er op aarde veel vogels zijn.' 23 De avond kwam en toen de morgen: dat was de vijfde dag. 24 Toen zei God: 'Ook op het land moeten dieren komen: tamme en wilde, grote en kleine.' 25 God maakte de wilde en de tamme, de grote en de kleine dieren. God bekeek wat hij gemaakt had. Het was goed. 26 Toen zei God: 'Nu wil ik mensen maken, mensen die op mij lijken. Zij zullen de baas zijn over de vissen in de zee, over de vogels in de lucht en over alle tamme en wilde, grote en kleine dieren op het land.' 27 En God schiep mensen, mensen die op hem leken. Hij schiep een man en een vrouw. 28 God zegende" hen en zei: 'Jullie moeten kinderen krijgen. Zorg ervoor dat overal op aarde mensen zijn. Jullie zullen de baas zijn over de aarde, 22
over de vissen in de zee, over de vogels in de lucht en over alle dieren op het land.' 29 Verder zei God: 'Ik geef jullie alle planten en vruchtbomen op aarde: jullie mogen daarvan eten. 30 M aar aan de vogels en de dieren op het land geef ik het gras en de bladeren: zij mogen daarvan eten.' 3 1 God bekeek alles wat hij gemaakt had. H et was heel goed. De avond kwam en toen de morgen: dat was de zesde dag. 2 1 Zo werden de hemel en de aarde en alles wat daarbij hoort, gemaakt. 2 Op de zevende dag was God klaar met al zijn werk en kon hij ophouden. 3 God zegende de zevende dag. Hij maakte van die dag een bijzondere dag. W ant op di e dag was God klaar met zijn schepping en rustte hij uit van zijn werk. 4 Dit was het verhaal van de sch epping van de hemel en de aarde. 5 Toen God, de H eer, de aarde en de hemel gemaakt had, waren er op aarde nog geen struiken en groeiden er nog geen planten. W ant God had het nog ni et laten regenen op aarde. O ok waren er nog geen mensen, die op het land 6 konden werken. Maar uit de aarde kwam water omhoog. Zo werd het land 7 nat. T oen nam God, de H eer, wat kleiaarde en boetseerde daarvan de mens. Hij blies adem in zijn neus en zo werd de mens levend. s God, de H eer, legde een tuin aan in Eden, in het oosten. D aar plaatste hij de 9 mens die hij gemaakt had. Hij liet in die tuin mooie bomen met lekkere vruchten groeien. Midden in de tuin stonden twee bomen. Als je van de vruchten van de ene boom at, bleef j e altijd leven. En als je van de vruchten van de andere boom at, wist je wat goed en verkeerd was. JO In Eden was ook een rivier, die voor water in de tuin zorgde. Buiten de tuin 11 splitste de rivier zich in vieren. D e eerste rivier is de Pison, die door Chawila 12 kronkelt. Dat is het land waar zuiver goud wordt gevonden. D aar vind je ook 13 geurige hars, en edelstenen. D e tweede rivier is de Gichon, die door het land 14 Nubië kronkelt. De derde rivier is de Tigris, die ten oosten van Assur stroomt. De vierde rivier is de Eufraat. 15 God, de Heer, plaatste de m ens in de tuin van Eden om voor de tuin te 23
!6-17 zorgen. Hij zei tegen de mens: 'Van alle bomen in de tuin mag je eten. Alleen de boom die je laat weten wat goed is en verkeerd, daarvan mag je ni et eten. W ant als j e de vruchten van di e boom eet, zul je moeten sterven.'!8 ' Het is niet goed dat de mens alleen is,' dacht God, de H eer. 'Ik zal een kameraad voor hem maken, iemand die bij hem past.'!9 T oen maakte God, de H eer, de wilde dieren en de vogels. Hij bracht ze naar de mens om te kijken hoe die ze zou noemen. Elk dier kreeg de naa m die de mens 20 hem ga( D e mens gaf alle tamme en wilde dieren en alle vogels een naam. Maar niet één van de dieren was een kameraad die bij hem paste. 2 1 T oen zorgde God, de Heer, ervoor, dat de mens in een diepe slaap viel. T erwijl de mens sliep, nam hij een van zijn ribben weg. D e plaats waar de rib had 22 gezeten, maakte hij weer dicht. God, de H eer, maakte van di e rib een vrouw en bracht haar bij de mens. 23 'Dit is nu eindelijk eens een mens, net zoals ik ben! ' riep de mens uit. 'We zijn van hetzelfde vlees en bloed. Dit is een vrouw, zij hoort bij nuj. W ant zij is gemaakt uit een rib van mij.' 24 Zo komt het, dat een man weggaat bij zijn vader en moeder en zich bindt aan zijn vrouw. Z e zijn een paar, ze horen bij elkaar. 25 D e man en de vrouw waren naakt, maar ze schaamden zich ni et voor elkaar. 3 I D e slang was het slimst van alle dieren die God, de H eer, had gemaakt. Op een keer zei hij tegen de vrouw: 'God heeft natuurlijk gezegd, dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten.' 2-3 Maar de vrouw antwoordde: 'D at mogen we wél! W e mogen alleen ni et eten van de boom die midden in de tuin staat. W ant God heeft gezegd: Van die boom mogen jullie niet eten. Jullie mogen die boom zelfs 11Îet aanraken. Anders zullen jullie sterven.' 4- S 'Welnee,' zei de slang, 'jullie zullen helemaal niet sterven! Maar God weet wat er gebeurt als jullie van die boom eten. Jullie zullen heel wat ontdekken! Jullie zullen net als God zijn en weten wat goed en wat verkeerd is.' 6 De vrouw zag dat de boom mooi was en lekkere vruchten had. Wat zou ze graag wijs willen worden! Z e pakte een vrucht en at ervan. Z e gaf er ook een 7 aan haar man en hij at ook. T oen ontdekten ze, dat ze naakt waren. Ze maakten vij genbladeren aan elkaar vast en deden die om hun heupen. 8 T oen het avond werd w andelde God, de H eer, in de tuin. De mens en zijn vrouw hoorden zijn voetstappen en verstopten zich voor hem tussen de bomen. 9 M aar God, de H eer, riep de mens: 'W aar ben j e?' 24
JO ' Ik heb me verstopt,' antwoordde de mens. 'Toen ik uw voetstappen hoorde in de tuin, werd ik bang. W ant ik ben naakt. ' JJ 'Wie heeft je verteld dat j e naakt bent?' vroeg God. 'H eb je dan toch gegeten van de boom, waarvan j e niet mocht eten?' 12 ' Het komt door de vrouw die u mij hebt gegeven,' antwoordde de man. 'Zij gaf mij een vrucht en ik heb ervan gegeten.' 13 'W at heb j e nu gedaan?' zei God, de H eer, tegen de vrouw. Ze antwoordde: 'De slang haalde me over om te eten en toen deed ik dat.' 14 Toen zei God, de H eer, tegen de slang: 'Vervloekt ben je, omdat j e dit gedaan hebt. Alle dieren zulj en j e uit de weg gaan, de tamme en de wilde. Je zult op je buik kruipen en stof eten, j e hele leven lang. Js Jij en de vrouw zu ljen vijanden van elkaar zijn. Ookjullie nakomelingen zullen vijanden zijn. D e nakomelingen van de vrouw zullen jouw kop vertrappen, jij zu lt in hun hiel bijten.' 16 T egen de vrouw zei hij : 'Als je in verwachting bent, zul j e het moeilijk hebben. GEN ES IS 25
Je zult pijn hebben als je kinderen geboren worden. Je man zal zeggen wat je moet doen, maar toch zul je bij hem willen zijn.' 17 T egen de man, Adam, zei hij : 'Je hebt gedaan wat je vrouw vroeg. Je hebt gegeten van de boom, waarvan j e niet mocht eten. Daarom zul jij het ook moeilijk hebben. De grond zal vervloekt zijn. Je zult hard moeten werken om genoeg te eten te hebben, je hele leven lang. 18 Er zullen dorens en distels opkomen als j e zaait. Je zult moeten eten wat in het wild groeit. 19 Je zult heel hard moeten werken voor je brood, tot je sterft en weer aarde wordt. W ant je bent van aarde gemaakt. Je was stof en je zult weer stof worden.' 20 De man, Adam, noemde zijn vrouw Eva. Dat betekent: leven. W ant Eva is de 2 1 moeder van al het menselijk leven. God, de H eer, maakte voor Adam en zijn vrouw kleren van dierenhuiden. Die moesten ze aantrekken. 22 De mens is nu net als ik. Hij weet wat goed en wat verkeerd is,' dacht God, de Heer. 'Ik wil niet, dat hij ook nog eet van de boom van het leven. W ant dan blijft hij altijd leven. ' 23 Daarom stuurde God, de Heer, de mens weg uit de tuin van Eden. God had de 24 mens van aarde gemaakt. Nu moest de mens op die aarde gaan werken. Zo joeg God de mens weg. Aan de oostkant van de tuin van Eden zette God cherubso neer met een blinkend zwaard. Niemand kon m eer bij de boom van het leven komen. 4 1 Adam sliep met Eva, zijn vrouw. Zij raakte in verwachting en kreeg een zoon. Ze noemde hem Kaïn, want ze zei: ' Ik heb hem van de H eer gekregen.' 2 Ze kreeg nog een zoon, die Abel heette. Abel werd herder en Kaïn landbouwer. 3 Op een keer nam Kaïn iets van de opbrengst van het land en offerdeo dat aan 4 de Heer. Ook Abel offerde aan de H eer. Van de schapen die het eerst waren geboren koos hij de beste uit. D e H eer wilde het offero van Abel wél hebben, s maar dat van Kaïn niet. D aarom werd Kaïn erg boos. Hij keek heel kwaad. 26 GENES IS
6-7 'Waarom ben j e boos?' vroeg de H eer. 'W aarom kijkje zo kwaad? Als je hebt gedaan wat goed is, dan kun je vrolijk kijken. M aar als je hebt gedaan wat verkeerd is, dan ligt het kwaad op de loer. H et wil jou in zijn macht krijgen, maar jij moet het de baas worden.' s Kaïn zei tegen Abel: 'Laten we weggaan naar het open veld.' Toen ze daar waren, viel Kaïn zijn broer aan en sloeg hem dood. 9 M aar de H eer vroeg aan Kaïn: 'Waar is je broer Abel?' 'Dat weet ik ni et,' antwoordde Kaïn. 'Ik hoef toch niet op mijn broer te passen! ' t o 'Wat heb je gedaan?' zei de H eer. 'Hoor! H et bloed van j e broer roept, het roept naar mij uit de aarde. tt Jij hebt je broer gedood. Daarom ben je vervloekt. Je mag niet meer wonen op de grond die het bloed van je broer heeft opgezogen. t 2 Als je op het land werkt, zal er voortaan niets meer groeien. Je zult rondzwerven op aarde.' t 3-t 4 'Die straf is te zwaar,' riep Kaïn uit. 'U jaagt mij weg van deze grond en u wilt niets meer met mij te maken hebben. Ik moet rondzwerven op aarde. M aar dan kan iedereen die mij tegenkomt, mij doden!' ts M aar de H eer zei: 'D at zal niet gebeuren. W ant als iemand j e doodt, zal hij heel zwaar gestraft worden.' Toen zette de H eer een teken op het voorhoofd van Kaïn. Zo zorgde hij ervoor, dat niemand Kaïn zou doden. t6 Toen ging Kaïn weg bij de H eer. Hij ging wonen in het land N od. Dat ligt ten oosten van Eden. NOACH 6 s De H eer zag dat de mensen veel kwaad deden op aarde. Z e bedachten alleen 6 maar verkeerde dingen, telkens weer. Toen kreeg de H eer er spijt van dat hij 7 de mens had gemaakt en hij werd erg verdrietig. Hij zei: 'Ik zal de mensen die ik gemaakt heb, laten verdwijnen van de aarde. En ni et alleen de mensen, maar ook de dieren. Want ik heb er spijt van dat ik hen gemaakt heb.' 8 M aar er was één mens over wie de H eer tevreden was. D at was N oach. 9 Dit is het verhaal van Noach. Noach was eerlijk en goed. Hij leefde zoals God to dat wilde. Noach kreeg drie zonen: Sem, C ham enjafet. tt - 12 God zag hoe de mensen de aarde hadden bedorven. Ze waren oneerlijk en 27
gemeen, ze deden alleen maar verkeerde dingen. 1 3 Toen zei God tegen Noach: ' Ik heb besloten de mensen te laten verdwijnen van de aarde. W ant het is hun schuld dat er zoveel oneerlijke dingen gebeuren. Daarom ga ik hen vernietigen. 14 M aar jij moet hout nem en en een boot bouwen, een ark. Je moet er kamers in 1 5 maken en de ark van binnen en van buiten dichtsmeren met teer. D e ark moet 1 6 150 meter lang, 25 meter breed en 15 meter hoog worden. Hij moet drie 28
verdiepingen hebben. Zet op de ark een dak, dat een halve meter uitsteekt. Maak de deur in de zijkant van de ark. 17 Ik zal water over de aarde laten komen, heel veel water. Zo zal ik alle mensen 18 en dieren van de aarde laten verdwijnen. Alles en iedereen zal sterven. Maar met jou sluit ik een verbond. Jij moet de ark ingaan, samen met j e vrouw, je zonen en hun vrouwen. 19-20 Van alle dieren moet je er twee in de ark brengen, een mannel:j e en een 29