Mirella Fetter-Kuijt Studentnummer 850221780 Begeleider: Prof. mr. R.F.H. Mertens. Scriptie OU, R80313



Vergelijkbare documenten
De formaliteiten voor overdracht verschillen naar gelang het over te dragen goed.

Verpanding van merken

Korte handleiding bijeenkomst 8. Bijzondere overdrachten.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

INHOUDSOPGAVE. Enige afkortingen Lijst van verkort aangehaalde werken

BACK TO BASICS OCTROOIRECHT ERIC DE GRYSE

Artikel 24. Artikel 24 lid 1 Pandrecht. Verkoop van verpande goederen

Recht in Balans. Mr. Arnoud E.C. Punt.

Samenwerken & Intellectueel Eigendom

Koninginnegracht 19, Den Haag Kanaalpad 69, Apeldoorn

1. Auteursrecht. Hoofdstuk V. (De reproductie voor privé-gebruik. ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk

Een pleidooi voor aanpassing van het Besluit Huwelijksgoederenregister

Intellectual Property & bedrijfswaarde aeternus college tour bedrijfswaarde AUTEURSRECHT. Intellectuele eigendom: hoofdcategorieën

Koninginnegracht 19, Den Haag Kanaalpad 69, Apeldoorn

Ondernemen met IP in de praktijk

II. DE TOTSTANDKOMING VAN OBLIGATOIRE OVEREENKOMSTEN / 11

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 1 december 2006 (OR. en) 14712/06 Interinstitutioneel dossier: 2005/0274 (CNS) PI 64 OC 841

APPS & R E C H T. 2014, Ruby Nefkens en Ilham Keip

Licentievoorwaarden. Werkingssfeer:

Zaak C-377/98. Koninkrijk der Nederlanden tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

Software en continuïteit

VERZOEK AAN DE MINISTER VAN ECONOMIE

Intellectueel eigendom en software. Voor de digitale economie

Addendum bij Overeenkomst van Geldlening met borgtochtovereenkomst

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Studenten verkoopsvoorwaarden

Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de aanpassing van het auteurscontractenrecht

College 1: Algemene inleiding:

REGLEMENT TER UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPSOCTROOIVERDRAG EERSTE DEEL BEPALINGEN TER UITVOERING VAN HET EERSTE DEEL VAN HET VERDRAG TWEEDE DEEL

ECLI:NL:RVS:2014:3026

Beschermen van ideeën, innovatie en design: uw toolbox

Workshop Insolventierecht FR&R. Deel 2: Tijdens faillissement

- PANDAKTE - inzake de vestiging van een stil pandrecht op inventaris

RBC Failliet, wat gebeurt er met het veld? Nationaal Sportvelden Congres 24 november 2011 Ralf van der Pas advocaat / curator

Bijlage * Modelakte derde recht van hypotheek 2014 HYPOTHEEK

Levering van aandelen Artikel 7 1. Voor de levering van een aandeel, waaronder begrepen de verkrijging van een aandeel door de vennootschap, en de

Aangenaam. Sharinne Ibrahim Floor de Roos. Handelsrecht (Intellectuele eigendom en ICT-recht, Contracten) Vestiging Venlo en Eindhoven

Addendum bij Standaardovereenkomst van Geldlening met standaard borgtochtovereenkomst (met algemene bepalingen)

Subjectieve rechten vloeien voort uit het objectieve recht. Subjectieve rechten kunnen worden onderverdeeld in de volgende subcategorieën 1.

AKTE VERPANDING VORDERINGEN

AKTE VAN VESTIGING HYPOTHEEK EN PANDRECHTEN

Leidraad inschrijvingen in het octrooiregister. Versie 2.4

Wij adviseren je deze Algemene Voorwaarden zorgvuldig te lezen zodat je op de hoogte bent

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Leidraad inschrijvingen in het octrooiregister

8. Vormerkung definitie

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,

Publicatieblad van de Europese Unie L 170/7

INBRENG IN de besloten vennootschap: UNIVÉ HET ZUIDEN BEMIDDELING B.V. gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal)

INTELLECTUELE EIGENDOMS- RECHTEN REGISTERGOEDEREN?

Recht P2 Auteur: Lydia Janssen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

VSO-cursus. Insolventierecht Voortgezet: Separatisten Johan Jol April 2009

1. Inschrijvingsplicht voor rechtspersonen en ondernemingen

1. Auteursrecht. b. Europees Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de

BASISWETTEKSTEN INZAKE HET RECHT VAN DE INTELLECTUELE EIGENDOM

Wij adviseren je deze Algemene Voorwaarden zorgvuldig te lezen zodat je op de hoogte bent

Algemene Voorwaarden van YachtFocus Media BV

Bodem(voor)recht fiscus. De inhoud van artikel 22bis IW 1990

Voorwoord Afdeling 4. Toegekende rechten... 39

Licentieovereenkomst betreffende een model

(MODEL-AKTE Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw) VESTIGING RECHT VAN PAND OP (I) AANDELEN ALSMEDE OP (II) OVERIGE GOEDEREN

BASISWETTEKSTEN INZAKE HET RECHT VAN DE INTELLECTUELE EIGENDOM

Checklist Intellectuele Eigendom

Juridische uitgangspositie. SURF/NWO, 24 januari 2012 Prof. mr. dr. Madeleine de Cock Buning (UU)

Landsverordening regeling gebruik in deeltijd van onroerende zaken enaanpassing appartementsrecht

Executie van het retentierecht

Wij adviseren je deze Algemene Voorwaarden zorgvuldig te lezen zodat je op de hoogte bent van

- OVEREENKOMST - inzake een geldlening eigen woning

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Der Staten-Generaal Postus EA DEN HAAG

DOORLOPENDE TEKST VAN DE ADMINISTRATIEVOORWAARDEN VAN: STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR PROPERTUNITY NL. Concept d.d.

NIEUWE REGELS voor de RECHTSTREEKSE VORDERING EN HERVORMING van het EIGENDOMSVOORBEHOUD

Inleiding, toelichting Algemene bepalingen Artikel 1: Begripsbepalingen Artikel 2: Reikwijdte Artikel 3: Doel...

Wij adviseren je deze Algemene Voorwaarden zorgvuldig te lezen zodat je op de hoogte bent

Onoverdraagbaarheid van vorderingen krachtens partij beding

Tweede Kamer der Staten-Generaal

AKTE VAN VERPANDING VAN ROERENDE ZAKEN DATUM: 10 MAART tussen STICHTING OBLIGATIEHOUDERSBELANGEN (ALS PANDHOUDER) NOODLEBAR CENTRAAL B.V.

Wij adviseren je deze Algemene Voorwaarden zorgvuldig te lezen zodat je op de hoogte bent van

Het verpanden van software en het bepaaldheidsvereiste

sai UITCEVERS Den Haag, 2004 INTELLECTUELE EIGENDOM Onder redactie van: mr P.G.F.A. Geerts, Rijksuniversiteit Groningen

TOELICHTING MELDING ONRECHTMATIGE INFORMATIE

-OVEREENKOMST - INZAKE GELDLENING. 2. De heer., BSN, geboren op. 19, te, wonende. te (.. ) aan de..nader te noemen: Geldnemer.

Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang om het privaatrecht van het publiekrecht te onderscheiden.

ACHTERSTELLINGSAKTE. Triodos Bank N.V. en Triodos Groenfonds N.V., ieder afzonderlijk en ook gezamenlijk tevens aangeduid als de Kredietgever.

3.Offerte: de door LABEL ME gedane offerte voor het leveren van Diensten.

Shutterstock HANDLEIDING VOOR INTELLECTUELE EIGENDOM

Hoofdstukken Intellectuele Eigendom

REACTIE OP "HET FISCALE BODEMRECHT" VAN MR. R. ROSARIA IN AJV-NIEUWSBRIEF NO. 1, 2016 (JANUARI)

ALGEMENE VOORWAARDEN VAN DIENSTVERLENING van Management Partners Int., Gildenveld 16, 3892 DG Zeewolde

Algemene voorwaarden register van toepassing op erkend lid zzp-er

Het aanbiedingsbegrip nader verkend. Kort commentaar bij Vzr. Rb. Den Haag 4 oktober 2011, B (PTC S.A./Ape Holland B.V.):

Hoofdstuk 1 - Vermogensrechten 1 1 Vermogensrechten in het algemeen 1

Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht en Verordening (EU) 1257/2012

WETBOEK VAN ECONOMISCH RECHT. Boek XI

Transcriptie:

Intellectuele eigendomsrechten als zekerheidsobject Een onderzoek naar de mogelijkheid tot het vestigen van een sterk zekerheidsrecht op intellectuele eigendomsrechten Mirella Fetter-Kuijt Studentnummer 850221780 Begeleider: Prof. mr. R.F.H. Mertens Scriptie OU, R80313

Inhoudsopgave Inleiding Deel I Het zekerheidsrecht Hoofdstuk 1, Zekerheidsrecht op intellectuele eigendomsrechten 1.1 Intellectuele eigendomsrechten 1.2 Pandrecht of hypotheekrecht 1.3 Registergoederen 1.4 Pandrecht Hoofdstuk 2, Pandrecht op intellectuele eigendomsrechten 2.1 Overdraagbare intellectuele eigendomsrechten 2.2 Toekomstige intellectuele eigendomsrechten 2.3 Aanspraken op intellectuele eigendomsrechten Hoofdstuk 3, Toepasselijke wetgeving 3.1 De algemene regeling in het Burgerlijk Wetboek 3.2 Strekking en inhoud van het pandrecht 3.3 Vestiging van het pandrecht 3.4 Tenietgaan van het pandrecht 3.5 Bijzondere wetgeving Hoofdstuk 4, De rechthebbende 4.1 Beschikkingsbevoegdheid 4.2 De rechthebbende op een intellectueel eigendomsrecht Hoofdstuk 5, Derdenwerking 5.1 Beperkt recht 5.2 Kenbaarheid 5.3 Registratie 5.4 Wel of niet registreren Deel II Het onderpand Hoofdstuk 6, De waardering van het onderpand 6.1 Functie van het onderpand 6.2 Waardering van het onderpand 6.3 Waardevastheid van het onderpand Hoofdstuk 7, Octrooirecht 7.1 Inleiding 7.2 Octrooirecht 7.3 Overdracht en verpanding 7.4 Bijzondere bepalingen inzake pandrecht 5 7 7 7 7 8 8 10 10 10 11 12 12 12 13 13 13 15 15 15 17 17 17 17 18 19 19 19 19 19 21 21 22 24 24 2

7.5 Het octrooirecht als onderpand 7.6 Auteursrecht en merkrecht Hoofdstuk 8, Kwekersrecht 8.1 Inleiding 8.2 Kwekersrecht 8.3 Overdracht en verpanding 8.4 Bijzondere bepalingen inzake pandrecht 8.5 Het kwekersrecht als onderpand. Merkrecht Hoofdstuk 9, Auteursrecht en naburige rechten 9.1 Inleiding 9.2 Auteursrecht 9.3 Overdracht en verpanding 9.4 Het auteursrecht als onderpand 9.4.1 Algemeen 9.4.2 Auteursrecht op software 9.4.3 Auteursrecht op uitgegeven werk van schrijvers, vertalers en dichters 9.4.4 Auteursrecht op muziekproducties 9.4.5 Auteursrecht op filmproducties Hoofdstuk 10, Topografierecht 10.1 Inleiding 10.2 Topografierecht 10.3 Overdracht en verpanding. Bijzondere bepalingen inzake pandrecht 10.4 Het topografierecht als onderpand. Auteursrecht Hoofdstuk 11, Databankrecht 11.1 Inleiding 11.2 Databankrecht 11.3 Overdracht en verpanding. Bijzondere bepalingen inzake pandrecht. 11.4 Het databankenrecht als onderpand 11.5 Auteursrecht 11.6 Geschriftenbescherming Hoofdstuk 12, Merkrecht 12.1 Inleiding 12.2 Merkrecht 12.3 Overdracht en verpanding 12.4 Bijzondere bepalingen inzake pandrecht 12.5 Het merkrecht als onderpand Hoofdstuk 13, Model- en tekeningenrecht 13.1 Inleiding 13.2 Modelrecht 13.3 Overdracht en verpanding 26 27 28 28 28 29 30 31 33 33 33 34 35 35 35 36 36 37 38 38 38 39 40 41 41 41 42 42 43 43 45 45 45 47 47 48 51 51 51 52 3

13.4 Bijzondere bepalingen inzake pandrecht 13.5 Het modelrecht als onderpand. Auteursrecht Hoofdstuk 14, Handelsnaamrecht 14.1 Inleiding 14.2 Handelsnaamrecht 14.3 Overdracht en verpanding 14.4 Het handelsnaamrecht als onderpand Hoofdstuk 15, Domeinnamen 15.1 Inleiding 15.2 Verpanding domeinnaamregistratie Hoofdstuk 16, Internationale intellectuele eigendomsrechten en licenties 16.1 Inleiding 16.2 Internationale IE-rechten 16.3 Licenties Conclusie Literatuurlijst 53 53 55 55 55 56 57 58 58 59 60 60 60 61 64 68 4

Inleiding De economie in de westerse wereld heeft zich in de afgelopen 35 jaar ontwikkeld van een industriële economie tot een kenniseconomie. Een ontwikkeling die zich laat illustreren aan de hand van een onderzoek onder 500 toonaangevende Amerikaanse ondernemingen 1. Uit dat onderzoek blijkt dat in 1975 meer dan 80 procent van de waarde van een onderneming uit materiële activa (zoals gebouwen en machines) bestond, tegen 20 procent aan immateriële activa (zoals goodwill, kennis en intellectuele eigendom). In 2010 zijn de verhoudingen volledig omgedraaid: 80 procent van het ondernemingsvermogen bestaat thans uit immateriële activa en nog maar 20 procent uit materiële activa. Ook de Nederlandse economie laat zich kenmerken als een kenniseconomie. Uit de door de Stichting Nederland Kennisland gepubliceerde Kenniseconomie Monitor blijkt dat Nederland de achtste plaats inneemt op de index van beste kenniseconomieën ter wereld 2. Immateriële activa en dan in het bijzonder intellectuele eigendomsrechten zijn dus ook voor veel Nederlandse ondernemingen het belangrijkste kapitaalgoed geworden. Het ligt voor de hand dat deze ondernemingen interesse hebben in de exploitatie van dat kapitaalgoed. Het inbrengen van immateriële activa als zekerheidsobject kan mogelijkheden bieden voor het aantrekken van extern investeringskapitaal of voor het afsluiten van kredieten. Ook kunnen zekerheidsrechten een rol spelen in het kader van joint ventures en overnames 3. Een vraag die bij investeerders en geldschieters op zal komen is of dergelijke activa voldoende zekerheid bieden voor de terugbetaling van de door hen verstrekte geldleningen. Gezien de snelle ontwikkeling van industriële- naar kenniseconomie zijn financieringsconstructies waarbij intellectuele eigendomsrechten als zekerheidsobject worden ingebracht een betrekkelijk nieuw fenomeen. Er zijn een aantal artikelen in juridische tijdschriften over het onderwerp verschenen, maar in de bekende handboeken wordt er niet of nauwelijks aandacht aan het onderwerp besteed. Daar komt bij dat de regels die betrekking hebben op intellectuele eigendomsrechten een onoverzichtelijk geheel vormen. Elk afzonderlijk recht kent een eigen regeling die doorgaans een internationale oorsprong heeft. Vaak is het dan ook niet direct duidelijk hoe deze regels aansluiten op de algemene bepalingen van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Al deze factoren leiden in de praktijk tot onduidelijkheid en onzekerheid. Hierdoor kan het voorkomen dat ondernemingen hun intellectuele eigendomsrechten niet optimaal benutten en uitbaten. Voor geldschieters kan het betekenen dat zij terughoudend zijn in het verstrekken van financiering of onvoldoende bescherming genieten voor de terugbetaling van hun investeringen. Kortom, zowel ondernemingen als geldschieters zijn gebaat bij meer zekerheid over dit onderwerp en met het onderzoek in deze scriptie beoog ik daar een bijdrage aan te leveren. In deze scriptie staat de vraag centraal of het mogelijk is om een sterk zekerheidsrecht te vestigen op intellectuele eigendomsrechten. Een zekerheidsrecht kan als sterk omschreven worden als het voldoet aan zijn functie zoals die is uitgedrukt in artikel 3:227 van het Burgerlijk Wetboek. Blijkens dat artikel strekt het zekerheidsrecht om op de daaraan 1 http://www.oceantomo.com/productsandservices/investments/indexes/ot300 2 http://www.kennisland.nl/filter/publicaties/kenniseconomie-monitor-2010 3 Zie in dit verband Ch. Gielen, IE rechten, acquisities en joint ventures, Ondernemingsrecht 2002, 439-447 5

onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Uit deze omschrijving zijn drie vereisten te filteren waaraan het zekerheidsrecht moet voldoen om aan deze strekking te beantwoorden. Twee vereisten hebben betrekking op het zekerheidsrecht zelf en worden in Deel I (het Zekerheidsrecht) behandeld. Het derde vereiste heeft betrekking op het onderpand en wordt in Deel II (het Onderpand) behandeld. De drie vereisten zijn als volgt te omschrijven. Ten eerste dient het onderpand vatbaar te zijn voor het rechtsgeldig vestigen van een zekerheidsrecht daarop. Als op IE-rechten geen zekerheidsrecht kan worden gevestigd, dan kan er ook geen beroep worden gedaan op de privileges die de wet verbindt aan zekerheidsrechten 4. De hoofdstukken 1 tot en met 4 van Deel I hebben hier betrekking op en formuleren een antwoord op de vraag of er een zekerheidsrecht op intellectuele eigendomsrechten kan worden gevestigd en zo ja, wat de wettelijke regeling inhoudt die hierop van toepassing is. Ten tweede moet de schuldeiser zijn recht succesvol jegens derden kunnen inroepen. Het zekerheidsrecht strekt namelijk tot het verlenen van een voorrangspositie aan de schuldeiser. De mogelijkheden daartoe worden onderzocht in hoofdstuk 5 van Deel I. Tenslotte dient de schuldeiser zijn vordering op het onderpand te kunnen verhalen. Dit betekent dat het onderpand voldoende waarde moet bezitten op het moment dat de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen voldoet en de schuldeiser zich gedwongen ziet het onderpand uit te winnen. Het onderzoek naar de afzonderlijke intellectuele eigendomsrechten en de waardering van deze rechten als onderpand vindt plaats in deel II, in de hoofdstukken 6 tot en met 16. De optelsom van de conclusies uit deze drie deelvragen zal leiden tot het antwoord op de vraag of, en zo ja op welke wijze een sterk zekerheidsrecht op intellectuele eigendomsrechten gevestigd kan worden. 4 Zekerheidsrechten maken onderdeel uit van het gesloten systeem van goederenrechtelijke rechten met absolute werking. Buiten de in de wet genoemde rechten kunnen geen goederenrechtelijke rechten gecreëerd worden. 6

DEEL I, Het zekerheidsrecht Hoofdstuk 1 Zekerheidsrecht op intellectuele eigendomsrechten 1.1 Intellectuele eigendomsrechten Is het naar Nederlands recht mogelijk om een zekerheidsrecht op intellectuele eigendomsrechten te vestigen? Artikel 3:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de wettelijke zekerheidsrechten pand en hypotheek alleen gevestigd kunnen worden op goederen die voor overdracht vatbaar zijn. Allereerst dient vastgesteld te worden dat IE-rechten als goederen te kwalificeren zijn. Intellectuele eigendomsrechten is de verzamelnaam voor alle subjectieve rechten die voortvloeien uit de door de wetgever in de loop der tijd in het leven geroepen wettelijke regelingen ter bescherming van menselijke uitingen van creativiteit 5. Het betreft hier geen echte eigendomsrechten maar de term is gebruikt om aan te geven dat deze rechten een zekere gelijkenis vertonen met eigendom. Beide rechten zijn absolute rechten maar het eigendomsrecht heeft betrekking op zaken en is daardoor een zakelijk recht. Het IE-recht is een immaterieel vermogensrecht zoals bedoeld in artikel 3:6 BW en derhalve een goed in de zin van artikel 3:1 BW 6. Het tweede vereiste dat door artikel 3:228 BW wordt gesteld, namelijk dat het goed voor overdracht vatbaar moet zijn, komt hierna in hoofdstuk 2 aan de orde. Eerst dient een andere vraag beantwoord te worden. 1.2 Pandrecht of hypotheekrecht In de vorige alinea is vastgesteld dat intellectuele eigendomsrechten goederen zijn in de zin van artikel 3:1 BW. De vervolgvraag die beantwoord moet worden is wat voor een soort goederen intellectuele eigendomsrechten zijn: registergoederen of niet-registergoederen. Artikel 3:227 BW bepaalt namelijk dat een hypotheek het aangewezen zekerheidsrecht is voor registergoederen en dat wanneer het recht op een ander goed gevestigd is, er sprake is van een pandrecht. Het vaststellen of er sprake is van hypotheekrecht of pandrecht is van belang omdat er grote verschillen bestaan tussen deze twee zekerheidsrechten. Hoewel beide rechten de houder een recht van voorrang en het recht van parate executie verschaffen is de manier waarop de rechten gevestigd en uitgeoefend worden geheel verschillend. Het belangrijkste verschil is dat een hypotheekrecht tot stand komt door inschrijving in een openbaar register en dat deze eis niet geldt voor de vestiging van een pandrecht 7. In de praktijk pleegt men gebruik te maken van het pandrecht voor het vestigen van een zekerheidsrecht op een IE-recht. De redenering hierachter is dat IE-rechten geen registergoederen zijn. Het is echter geen uitgemaakte zaak dat (bepaalde) IE-rechten niet als registergoederen te kwalificeren zijn 8. 5 Kooij 2010, p.9 6 Asser 2006, p. 48 7 Stein 2004, p.14 8 Zie bijvoorbeeld J.J. Brinkhof, Over verpanding van en beslaglegging op octrooirechten naar huidig en toekomstig recht, BIE 1990, p. 345-351 waarin gesteld wordt dat het octrooirecht geen registergoed is, terwijl Wichers Hoeth 2007, p. 111 het octrooirecht wél als registergoed aanmerkt 7

1.3 Registergoederen In artikel 3:10 BW is de definitie van registergoederen te vinden. Dit zijn goederen voor welker overdracht of vestiging inschrijving in de daartoe bestemde registers noodzakelijk is. Anders gezegd, wanneer óf voor de overdracht, óf voor de vestiging van een IE-recht inschrijving in een openbaar register vereist is, is er sprake van een registergoed. Voor wat betreft de overdracht van IE-rechten is men het er in de literatuur over eens dat geen enkele IE-wet inschrijving in een register als constitutief vereiste beschouwt. Voor wat betreft de vestiging ligt dit anders. Van Engelen is de mening toegedaan dat de meeste schrijvers er ten onrechte vanuit gaan dat de vestigingseis van artikel 3:10 BW primair bedoeld is om nietoverdraagbare beperkte rechten (zoals het recht van gebruik en bewoning van artikel 3:226 BW) onder het begrip registergoed te kunnen brengen 9. Hij wijst er vervolgens op dat aangezien de wettekst dat niet met zoveel woorden bepaalt, de rechter heel goed tot de conclusie zou kunnen komen dat bepaalde IE-rechten wel degelijk als registergoed beschouwd dienen te worden 10. Na analyse van de toepasselijke IE-wetgeving komt Van Engelen tenslotte tot de conclusie dat de volgende IE-rechten mogelijk registergoederen zijn: Nederlands octrooirecht, Nederlands kwekersrecht, Benelux merkrecht en (Benelux of International) depot, Gemeenschapsmerk, Benelux modelrecht en (Benelux of Internationaal depot) en het Gemeenschapsmodel. Wil men het risico uitsluiten dat het zekerheidsrecht niet aan de vestigingsvereisten zal voldoen, dan doet men er naar zijn mening goed aan het recht te vestigen bij notariële akte en het in te laten schrijven in de daartoe aangewezen registers. Een tegengesteld geluid is te horen in de reacties op het betoog van Van Engelen door Domingus en De Boer 11. Uit de wettekst en de bedoeling van de wetgever leiden zij af dat IErechten géén registergoederen zijn. Zo wijzen zij erop dat een groot aantal bijzondere IEwetten bepalingen bevatten die betrekking hebben op het pandrecht en niet op het hypotheekrecht. Ook zien zij een aanwijzing in het feit dat de Kadasterwet IE-registers niet aanwijst als openbare register. Daar komt nog bij dat een kwalificatie als registergoed in de praktijk tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Alle bestaande pandrechten zouden immers ongeldig moeten worden verklaard. Hoewel Van Engelen in zijn rol van advocaat van de duivel de discussie heeft aangezwengeld, is niettemin ook hij van mening dat IE-rechten niet kwalificeren als registergoederen 12. 1.4 Pandrecht Naar mijn mening is de discussie of IE-rechten al dan niet registergoederen zijn toch vooral een theoretische discussie en is het niet aannemelijk dat de rechter zal overgaan tot het kwalificeren van (bepaalde) IE-rechten als registergoederen. 9 Th.C.J.A. van Engelen, Intellectuele eigendomsrechten registergoederen?, IER 2002, p. 275-281 10 Een door Van Engelen geïnitieerd proefproces over dit onderwerp slaagde niet vanwege onvoldoende belang. Zie Rb Utrecht, 30 november 2005 (Van Engelen tegen Ventoux Advocaten B.V.), IEPT20051130; IER 2006, nr. 24, p. 89, m.nt. De Wit en Hof Amsterdam, 4 oktober 2011, zaaknr 106.004.369/02 (Van Engelen tegen Ventoux Advocaten B.V.) 11 De Boer, Naschrift bij de recentelijk verschenen artikelen omtrent zekerheidstelling op IE-rechten - hoe verdere hoofdbrekens te voorkomen?, IER 2003, p. 141. Domingus, Inschrijving van IE-rechten en rechtshandelingen betreffende IE-rechten: het blijft een lastig vraagstuk, IER 2003, p. 142-145 12 Nawoord bij reacties Domingus en De Boer bij "IE-rechten registergoederen?", IER 2003, p. 145-146 8

Ten eerste wordt in de praktijk voor het vestigen van zekerheid op IE-rechten uitsluitend gebruik gemaakt van het pandrecht en niet van het hypotheekrecht. Rechters zullen terughoudend zijn om (bepaalde) IE-rechten als registergoed te kwalificeren omdat hierdoor het merendeel van de thans gevestigde pandrechten ongeldig zou worden. Er is immers niet aan de vestigingsvereisten voldaan die voor hypotheken gelden (te weten een notariële akte en inschrijving in de openbare registers). Ten tweede blijkt uit de hierboven omschreven discussie dat het merendeel van de rechtsgeleerde schrijvers ervan uitgaan dat IE-rechten géén registergoederen zijn en dat het pandrecht het aangewezen zekerheidsrecht is. Ten derde gaan ook de op de afzonderlijke IE-rechten toepasselijke wettelijke regelingen die een regeling omtrent zekerheidsrechten bevatten hiervan uit 13. Ook de rechter heeft er op gewezen dat er weliswaar in de literatuur onzekerheid bestaat over dit onderwerp maar dat die onzekerheid niet bestaat in de wetgeving en de jurisprudentie. Door erop te wijzen dat Van Engelen zélf de discussie is begonnen, laat de rechtbank doorschemeren dat zij zelfs twijfelt aan de mate van onzekerheid die hierover in de literatuur heerst 14. In deze scriptie zal ik er derhalve vanuit gaan dat het pandrecht het aangewezen zekerheidsrecht is voor IE-rechten. 13 Een en ander zal hierna in Deel II blijken bij de bespreking van de afzonderlijke IE-rechten 14 Zie het hiervoor aangehaalde Rb Utrecht, 30 november 2005 (Van Engelen tegen Ventoux Advocaten B.V.) 9

Hoofdstuk 2, Pandrecht op intellectuele eigendomsrechten 2.1 Overdraagbare intellectuele eigendomsrechten Op welke IE-rechten kan nu een pandrecht worden gevestigd? Uit 3:228 BW bleek dat alleen rechten die overdraagbaar zijn daarvoor in aanmerking komen. Artikel 3:83 lid 3 BW bepaalt in dit verband dat rechten (anders dan eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten) slechts overdraagbaar zijn wanneer de wet dit bepaalt. De consequentie van dit artikel is dat per IE-recht moet worden uitgezocht of er een wettelijke bepaling is die het recht overdraagbaar verklaart. Alleen dan kan er op het recht een zekerheidsrecht worden gevestigd. Het Burgerlijk Wetboek geeft geen definitie van het begrip wettelijke bepaling. Zoals hierna in hoofdstuk 3 zal blijken worden de IE-rechten niet in het Burgerlijk Wetboek maar in bijzondere wetten geregeld. In deze scriptie zal ik ervan uitgaan dat wetten in formele zin alsmede wetten van de Europese wetgever als zodanig kwalificeren 15. Per IE-recht zal steeds onderzocht worden welke wetgeving van toepassing is en in hoeverre deze de overdraagbaarheid van het recht regelt. In voorkomend geval zal ook aandacht worden besteed aan de mate van duidelijkheid waarmee de wettelijke regeling de overdraagbaarheid omschrijft en, indien er geen expliciete bepaling bestaat, of een en ander uit het stelsel van de wettelijke bepaling kan worden afgeleid. 2.2 Toekomstige intellectuele eigendomsrechten Ondernemingen en hun geldschieters zullen niet alleen interesse hebben in bestaande IErechten als onderpand maar juist ook in toekomstige IE-rechten. Dit speelt vooral bij geldleningsovereenkomsten waarbij kapitaal aangetrokken wordt voor het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten. De geldschieter zal zekerheid willen verkrijgen op de hierop te vestigen IE-rechten. Omdat toekomstige goederen bij voorbaat kunnen worden geleverd, kan op dergelijke goederen ook een zekerheidsrecht worden gevestigd (artikel 3:97 lid 1 jo. 3:98 BW). Artikel 3:84 lid 2 jo. 3:98 BW stelt aan de verpanding de eis dat het toekomstige goed met voldoende bepaaldheid omschreven moet zijn. Le Poole signaleert dat dit vereiste vooral problemen zal geven bij verpanding van toekomstige ongeregistreerde IE-rechten, zoals het auteursrecht 16. Het is voor dergelijke rechten moeilijk om na te gaan of er verpanding heeft plaats gevonden en zo ja, waarop die verpanding betrekking heeft. Hij pleit voor een soepele houding tegenover het bepaaldheidsvereiste. Hij vindt steun voor deze opvatting in het standaardarrest Spaarbank Rivierenland/Gispen qq waarin de mogelijkheid werd geboden om de bepaalbaarheid zonodig achteraf vast te stellen 17. Voor wat betreft toekomstige geregistreerde IE-rechten, zoals merk- en octrooirechten ziet Le Poole weinig problemen om aan het bepaaldheidsvereiste te voldoen. Er kan eenvoudig overeen gekomen worden dat de pandgever de op zijn naam geregistreerde en in de toekomst te registreren rechten aan de pandhouder verpandt. 15 Zie voor een uitgebreide behandeling van deze problematiek: Engelen 2003, p. 32 ev 16 Zie R.S. le Poole, Zekerheidsrechten op intellectuele eigendomsrechten, TVI 2002, p. 265-270 17 HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 447 m.nt. WMK, IEPT19941014 (Spaarbank Rivierenland/Gispen qq); 10

Voor wat betreft het bepaaldheidsvereiste heeft Le Poole gelijk dat er bij toekomstige geregistreerde IE-rechten weinig problemen te verwachten zijn. Ik zou deze constatering echter wel van een kanttekening willen voorzien. Bij het verpanden van toekomstige IErechten komt het pandrecht tot stand in afwachting van de beschikkingsbevoegdheid van de pandgever 18. De beschikkingsbevoegdheid van de pandgever is een onderwerp dat bij IErechten bijzondere aandacht verdient, en komt hierna in hoofdstuk 4 uitgebreid aan de orde. 2.3 Aanspraken op intellectuele eigendomsrechten Niet alle IE-rechten ontstaan van rechtswege. Veel IE-rechten komen tot stand door verlening en registratie. Ook vóórdat een dergelijk recht geregistreerd is, zijn er rechten te onderscheiden die een bepaalde juridische betekenis hebben. Onderscheid dient gemaakt te worden tussen (i) de aanspraak op verlening van het recht, (ii) de ingediende aanvrage tot verlening van het recht, en (iii) het verleende recht. Dit onderscheid heeft voornamelijk betrekking op octrooien, modelrechten en kwekersrechten. Zoals hierna ook uit hoofdstuk 4 zal blijken kunnen meerdere personen aanspraak hebben op een dergelijk recht. Bijvoorbeeld omdat de uitvinding waarop een octrooiaanvraag betrekking heeft tot stand is gekomen door twee of meer samenwerkende partijen. Bij merkrechten en handelsnamen ontbreekt de aanspraak als separaat recht omdat er geen personen zijn aan te wijzen die los van de aanvrager aanspraak kunnen hebben op een dergelijk recht. Bij merkrechten is wel sprake van het onderscheid tussen de aanvrage en het verleende recht 19. Of en in hoeverre deze rechten in aanmerking komen om te dienen als onderpand zal hierna per afzonderlijk IE-recht aan de orde komen. 18 Asser 2010, p. 182 19 Engelen 1994, p. 43 11

Hoofdstuk 3, Toepasselijke wetgeving 3.1 De algemene regeling in het Burgerlijk Wetboek In Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt het pandrecht geregeld. Afdeling 1 van titel 9 bevat algemene bepalingen voor zowel het hypotheek- als het pandrecht. In afdeling 2 en 3 van titel 9 wordt het pandrecht nader geregeld. Deze algemene regeling is op een pandrecht op intellectuele eigendomsrechten van toepassing voor zover daarvan niet wordt afgeweken in een bijzondere wet. De bijzondere wetten die van toepassing zijn op intellectuele eigendomsrechten komen hieronder in paragraaf 3.5 kort aan de orde en worden nader uitgewerkt in de hoofdstukken waarin de afzonderlijke IE-rechten worden besproken. Hieronder volgt eerst een korte uiteenzetting van de algemene regeling in het Burgerlijk Wetboek met daarbij een aantal kanttekeningen die betrekking hebben op de situatie dat IErechten als onderpand worden ingebracht. 3.2 Strekking en inhoud van het pandrecht Het pandrecht behoort samen met het hypotheekrecht tot de beperkte zekerheidsrechten 20. Artikel 3:227 lid 1 BW bepaalt dat het pandrecht de pandhouder de bevoegdheid geeft om een vordering tot voldoening van een geldsom met voorrang op andere schuldeisers te verhalen op een aan een ander toebehorend goed (het onderpand). De vordering tot betaling van een geldsom zal in de praktijk doorgaans voortvloeien uit een overeenkomst van geldlening. Als de pandgever/debiteur verzuimt zijn verplichtingen uit een dergelijke overeenkomst na te komen dan is de pandhouder bevoegd het onderpand in het openbaar te verkopen zonder dat daarvoor tussenkomst van een rechter vereist is (artikel 3:248 BW). Het is hem niet toegestaan de verpande zaak tot zich te nemen (artikel 3:235 BW). Een pandhouder is net als een hypotheekhouder separatist. Hij kan derhalve ook na een later beslag of in een faillissement zijn recht uitoefenen. Mocht op het moment van uitwinning van het pandrecht het onderpand teniet zijn gegaan, dan rust het pandrecht van rechtswege op alle vorderingen tot vergoeding die in plaats van het verbonden goed treden, waaronder begrepen vorderingen terzake van waardevermindering van het goed (artikel 3:229 BW). Ter voorkoming van waardevermindering of tenietgaan van het onderpand geeft artikel 3:245 BW de pandhouder het recht om rechtsvorderingen ter bescherming van het onderpand in te stellen. Bescherming van het onderpand zal bij IErechten vooral betrekking hebben op de mogelijkheden om op te treden tegen inbreukmakers. Een aantal bijzondere IE-wetten geven een nadere uitwerking hiervan en komen hierna in Deel II in de desbetreffende hoofdstukken aan de orde. 3.3 Vestiging van het pandrecht Voor de vestiging van een pandrecht op een goed gelden dezelfde regels als voor overdracht van dat goed (artikel 3:84 lid 1 BW jo. 3:98 BW). Dit betekent dat een pandrecht gevestigd wordt door (i) een meerzijdige rechtshandeling die strekt tot vestiging van het pandrecht (goederenrechtelijke overeenkomst) gevolgd door (ii) een formele vestigingshandeling. 20 Asser 2010, p. 20 12

Voorts is (iii) een geldige titel vereist en moet (iv) de pandgever bevoegd zijn om over het onderpand te beschikken 21. Betrekken wij dit op een pandrecht op intellectuele eigendomsrechten dan wordt aan het eerste vereiste voldaan als partijen de wil hebben die ertoe strekt om het IE-recht tot zekerheid van een vordering te verbinden 22. Als de vestiging van het pandrecht wordt neergelegd in een daartoe bestemde akte, dan is ook aan het tweede vereiste voldaan (artikel 3:236 jo. 3:95 BW). De wet stelt geen nadere eisen aan de inhoud van pandakte. Voor partijen is de akte echter niet alleen een manier om het pandrecht te vestigen, maar ook een middel om het bestaan en de omvang van het recht te bewijzen. Het is dan ook in het belang van alle partijen dat deze akte zorgvuldig opgesteld wordt. Steeds als dat raadzaam is zal in de hierna volgende hoofdstukken een suggestie worden gedaan voor de redactie van de pandakte. Het derde vereiste heeft betrekking op de titel. Dat is de rechtsverhouding die tot de vestiging van het pandrecht verplicht 23. Doorgaans zal dit een geldleningovereenkomst zijn. De geldigheid van deze overeenkomst hangt af van de vraag of deze overeenkomst voldoet aan de algemene vereisten die het Burgerlijk Wetboek stelt aan de totstandkoming daarvan. Tenslotte dient de pandgever bevoegd te zijn om over het IE-recht te beschikken. Dit laatste vereiste verdient bijzondere aandacht bij het vestigen van een pandrecht op een IE-recht en komt hierna in hoofdstuk 4 aan de orde. 3.4 Tenietgaan van het pandrecht Het pandrecht gaat teniet door (i) het tenietgaan van de vordering tot zekerheid waarvan het pandrecht strekt, (ii) het tenietgaan van het recht waaruit het pandrecht is afgeleid, (iii) executie van het onderpand, (iv) het in vervulling gaan van een ontbindende voorwaarde, (v) tenietgaan van het onderpand op een van de in boek 5 genoemde wijzen en (vi) tenietgaan van het onderpand 24. Vooral deze laatste wijze van tenietgaan van het pandrecht verdient bijzondere aandacht bij het inbrengen van intellectuele eigendomsrechten als onderpand. De meeste IE-rechten zijn namelijk beperkt in hun bestaansduur. Ook kunnen zij blootstaan aan andere wijzen van verval of vernietiging. Het risico op- en de wijze van tenietgaan van intellectuele eigendomsrechten komt uitgebreid aan de orde in hoofdstuk 6 en in de hoofdstukken over de afzonderlijke IE-rechten. 3.5 Bijzondere wetgeving Daar waar het pandrecht een algemene regeling kent in het Burgerlijk Wetboek, worden de intellectuele eigendomsrechten niet in het BW geregeld maar in bijzondere wetten 25. Enkele van deze bijzondere wetten bevatten bepalingen over pandrechten. Deze bepalingen worden hierna per afzonderlijk IE-recht besproken. De bijzondere IE-wetten hebben doorgaans een 21 Zie voor een uitgebreide behandeling van de goederenrechtelijke overeenkomst en geldige titel Asser 2010, p. 120 ev. Beschikkingsbevoegdheid komt hierna uitgebreider aan bod. 22 Asser 2010, p. 26 en 27 23 Asser 2010, p. 27 24 Asser 2010, p. 142 25 De codificatie van het intellectuele eigendomsrecht in een Boek 9 ligt al enige tijd stil en heeft volgens de Minister op dit moment geen prioriteit (kamerstukken I, 32 137, 2010/11, nr. C, blz. 14, 17 maart 2011) 13

internationale oorsprong. Op bijna elk deelgebied van het intellectuele eigendomsrecht zijn wel een of meerdere verdragen of Europese verordeningen van toepassing 26. 26 Twee verdragen hebben op het gehele intellectuele eigendomsrecht betrekking. Het betreft het in 1883 gesloten Unieverdrag van Parijs (UvP). Dit verdrag beoogt gelijke behandeling van staatsburgers en vreemdelingen te verzekeren in deelnemende staten en het behoud van rechten op het gebied van de intellectuele eigendom te vergemakkelijken. De hiertoe in het leven geroepen unie van deelnemende staten wordt beheerd door de Wereldorganisatie voor Intellectuele Eigendom (WIPO). Het tweede algemene verdrag is het TRIPs- Verdrag. Dit verdrag legt verplichtingen op aan de deelnemende staten voor het realiseren van een adequate bescherming van intellectuele eigendomsrechten. 14

Hoofdstuk 4, De rechthebbende 4.1 Beschikkingsbevoegdheid Zoals hiervoor in hoofdstuk 3 besproken is voor de vestiging van een pandrecht - naast een geldige titel en een formele vestigingshandeling - vereist dat de pandgever bevoegd is om over het onderpand te beschikken. Het ontbreken van beschikkingsbevoegdheid kan verschillende oorzaken en gevolgen hebben. Een pandgever kan bijvoorbeeld beschikkingsonbevoegd zijn doordat er een beslag rust op het onderpand. De beschikkingsonbevoegdheid is in dat geval relatief. De pandgever is rechthebbende van het onderpand en er komt wel degelijk een pandrecht tot stand. Dit pandrecht kan alleen niet ingeroepen worden tegen de beslaglegger 27. Beschikkingsonbevoegdheid kan ook ontstaan doordat de titel waarmee de pandgever het onderpand verkreeg vernietigd wordt of omdat een derde met succes het onderpand opeist. In deze gevallen gaat het onderpand subjectief teniet (dat wil zeggen alleen ten opzichte van de pandgever) en wordt de pandgever met terugwerkende kracht beschikkingsonbevoegd. Ook zijn er situaties denkbaar waarin een pandgever een goed in onderpand geeft waarop hij nooit rechthebbende is geweest. Deze gevallen betreffen absolute beschikkingsonbevoegdheid. De pandgever kan niet over het onderpand beschikken omdat hij geen rechthebbende is. Er komt geen pandrecht tot stand 28. 4.2 De rechthebbende op een intellectueel eigendomsrecht In het algemeen kan gesteld worden dat de rechthebbende op een IE-recht degene is die bevoegd is om daar over te beschikken. De verschillende IE-wetten kennen allemaal een eigen, soms ingewikkelde regeling met betrekking tot de vraag wie rechthebbende is op het betreffende IE-recht. Bij het aangaan van een pandrecht is het daarom verstandig om bijzondere aandacht te besteden aan de beschikkingsbevoegdheid van de pandgever. De volgende scenario s zijn denkbaar. Ten eerste kan de pandgever met terugwerkende kracht zijn beschikkingsbevoegdheid verliezen omdat een derde met succes het IE-recht opeist. Ten tweede bestaat het gevaar dat de pandgever van toekomstige IE-rechten niet de (enige) rechthebbende blijkt te zijn op het moment dat het IE-recht tot stand komt. Ten derde dient men zich bewust te zijn van de mogelijkheid dat bij het inpandgeven van de hele IEportefeuille van een onderneming, de rechtspersoon die de onderneming drijft voor sommige van de IE-rechten wel als rechthebbende en beschikkingsbevoegde kan worden aangemerkt en voor andere niet. Ter illustratie van de hierboven geschetste problematiek volgen hieronder een aantal voorbeelden van situaties die zich in de praktijk voor zouden kunnen doen. De eerste situatie kan zich voordoen bij IE-rechten waarbij het recht wordt toegekend aan de aanvrager van het recht terwijl de mogelijkheid bestaat dat er een andere, werkelijke rechthebbende is. Zo is blijkens artikel 60 EOV en artikel 8 ROW de aanvrager van een octrooirecht de rechthebbende daarop. Deze bepaling houdt een wettelijk vermoeden in. De wet gaat er van uit dat de aanvrager de uitvinder is. In werkelijkheid hoeft dat niet het geval te 27 Asser 2006, p. 246 28 Asser 2006, p. 247 15

zijn. De situatie kan zich voordoen dat er een derde is die op grond van een contractuele afspraak met de aanvrager (bijvoorbeeld een samenwerkingsovereenkomst) de werkelijke rechthebbende is. Wanneer deze derde zijn recht opeist, verliest de pandgever met terugwerkende kracht zijn beschikkingsbevoegdheid. Of de pandhouder zijn recht kan tegenwerpen aan de nieuwe octrooihouder hangt af van de vraag of hij het pandrecht te goeder trouw heeft verkregen en of dat is gebeurd vóór de inschrijving van de dagvaarding van opeising in het octrooiregister (78 lid 5 en 6 ROW). De pandnemer doet er mijns inziens goed aan om altijd voor de vestiging van het pandrecht na te gaan of er in het octrooiregister geen dagvaarding tot opeising is ingeschreven. Een ander voorbeeld van een IE-recht waarbij deze situatie zich voor kan doen is het modellen- en tekeningenrecht. Ter illustratie van de tweede situatie een voorbeeld met betrekking tot het topografierecht (chipsrecht). Een onderneming wil kapitaal aantrekken voor de ontwikkeling van een nieuwe chip. Een investeerder wordt gevonden en zij komen overeen dat tot zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening een pandrecht zal worden gevestigd op het (toekomstige) topografierecht dat de onderneming op de chip zal verkrijgen. Artikel 2 Topografiewet bepaald dat het recht wordt verleend aan de maker van de topografie. Wordt de topografie gemaakt door een werknemer van de onderneming, dan wordt de onderneming als maker aangemerkt. Tot zover geen probleem. Echter, de wet kent geen regeling voor in opdracht vervaardigde topografieën. Dat betekent dat als de onderneming bij de ontwikkeling van de chip samenwerkt met instellingen zoals technische onderwijsinstellingen of personen die niet in dienst zijn van de onderneming, de werkelijke ontwerper van de chip de maker zal zijn. Als de onderneming geen beroep kan doen op een contractuele afspraak op grond waarvan hij het topografierecht kan claimen, wordt hij dus geen rechthebbende van het topografierecht en wordt geen pandrecht erop verkregen. Naar mijn mening dient de pandnemer derhalve goed te onderzoeken met wie de onderneming samenwerkt bij de ontwikkeling van nieuwe producten en welke contractuele afspraken er zijn gemaakt met deze partners met betrekking tot het recht op het IE-recht. Andere IE-rechten waarbij dit gevaar dreigt zijn het octrooirecht, het kwekersrecht, het auteursrecht en de naburige rechten. Ook als bestaande IE-rechten in onderpand worden gegeven is het mijns inziens raadzaam om, waar mogelijk, de registers te controleren of de pandgever daadwerkelijk bevoegd is om het IE-recht te verpanden. Vooral bij internationale IE-portefeuilles is de kans groot dat er nog rechten moeten worden overgedragen aan de onderneming-rechtspersoon. Een bekend voorbeeld uit de praktijk is dat Amerikaanse octrooirechten alleen verkregen kunnen worden op naam van de uitvinders (natuurlijke personen). Deze rechten zullen altijd eerst moeten worden overgedragen aan de onderneming-rechtspersoon voordat de onderneming erover kan beschikken. Worden niet geregistreerde rechten in pand gegeven, zoals het auteursrecht of naburige rechten dan is het naar mijn mening nog belangrijker om bewijs te verkrijgen van de beschikkingsbevoegdheid van de pandgever. Het contract waaruit blijkt dat een muziekcomponist zijn exploitatierechten heeft overgedragen aan de pandgever zou bijvoorbeeld als dergelijk bewijs kunnen fungeren. 16

Hoofdstuk 5 Derdenwerking 5.1 Beperkt recht Een pandrecht is een beperkt (zekerheids)recht. Een kenmerk van beperkte rechten is dat zij werken jegens een ieder. Zij hebben goederenrechtelijk effect (droit de suite), ook wel derdenwerking genoemd. Dit betekent dat de pandhouder zijn recht niet verliest als het IErecht in andere handen komt. Een ander gevolg van de kwalificatie van het pandrecht als beperkt recht is dat de prioriteitsregel (droit de priorité) van toepassing is. Deze regel houdt in dat het oudere beperkte recht vóór het jongere gaat. De pandhouder hoeft zich dus niets aan te trekken van later gevestigde pandrechten op het IE-recht. Tenslotte heeft het beperkte recht droit de préférence, dit houdt in dat de pandhouder de bevoegdheid heeft om zijn recht uit te oefenen in het faillissement van de IE-rechthebbende alsof er geen faillissement was 29. 5.2 Kenbaarheid Het hiervoor genoemde beginsel dat het pandrecht kan worden tegengeworpen aan derden vereist dat het pandrecht voor die derden kenbaar is 30. Zoals hierna zal blijken uit de hoofdstukken over de afzonderlijke IE-rechten, bevatten sommige IE-wetten bepalingen hierover. Een pandrecht gevestigd op een octrooi-, merk-, kwekers- of modellen- en tekeningenrecht heeft geen derdenwerking zolang het niet is ingeschreven in het daartoe bestemde register 31. Voor handelsnaamrechten, topografierechten en domeinnamen bestaan er wel registers, maar ontbreken dergelijke bepalingen. Ook het auteursrecht, de naburige rechten en databankrechten kennen geen bepaling hieromtrent en bovendien bestaat er geen register waar het pandrecht geregistreerd kan worden. 5.3 Registratie Wil de pandhouder voor een pandrecht op een octrooi-, merk-, kwekers- en modellen- en tekeningenrecht zijn recht aan een derde kunnen tegenwerpen dan dient hij zijn pandrecht dus te laten aantekenen in het register. Een niet geregistreerd pandrecht kan hoogstens worden tegengeworpen aan derden die het pandrecht kenden of hoorden te kennen op het moment dat zij rechten op het onderpand verwierven 32. De vraag of een derde het pandrecht al dan niet kende of hoorde te kennen is een vraag die door de rechter beantwoord zal moeten worden aan de hand van de feitelijke omstandigheden van het geval. Een derde die een beroep doet op goede trouw zal moeten aantonen dat hij enig onderzoek heeft verricht naar het bestaan van eerdere rechten (artikel 3:11 BW). Als hij het register heeft geraadpleegd en geconstateerd heeft dat er geen pandrecht ingeschreven was, zal daaraan normaal gesproken voldaan zijn, 29 Asser 2001, p. 23-25 30 Asser 2001, p. 281 31 Zie ook: voor merkrechten E.R. Vollebregt, Verpanding van merken, inschrijven of niet?, IER 2000, p. 245-247; voor octrooirechten: Rb Den Haag, 1 september 1999, BIE 2000, 52 (Crediteuren/HBT&ATO) 32 Huydecoper/Van Nispen 2002, p. 307 vindt het voor wat betreft octrooien in de rede liggen dat derden die wel op de hoogte waren van het pandrecht of daarvan op de hoogte hoorden te zijn zich niet kunnen beroepen op het ontbreken van die inschrijving; Voor wat betreft het merkrecht bepaalt artikel 23 GMVo dat een niet ingeschreven pandrecht ook kan worden tegengeworpen aan derden die van het pandrecht op de hoogte waren op het moment dat zij rechten op het merk verwierven. 17

tenzij hij op andere wijze van het eerdere pandrecht heeft vernomen 33. Het lijkt mij derhalve verstandig dat de pandhouder zijn pandrecht aan laat tekenen in het betreffende register. De overige IE-rechten kennen geen bepalingen met betrekking tot de openbaarmaking van gevestigde pandrechten. Mijns inziens doet de pandhouder er goed aan om zijn pandrecht met betrekking tot deze rechten te laten vastleggen in een authentieke akte of een geregistreerde onderhandse akte. Hierdoor kan de pandhouder in geval van faillissement van de pandgever het bestaan van zijn pandrecht bewijzen en ook het tijdstip van het ontstaan daarvan. Dit tijdstip dient als bewijs dat het pandrecht gevestigd is vóór het ontstaan van het faillissement. Alleen dan kan het pandrecht aan de boedel worden tegengeworpen 34. Voor wat betreft latere verkrijgers en houders van later gevestigde beperkte rechten leidt Gielen uit artikel 3:88 BW af dat deze niet worden beschermd en het pandrecht derhalve gewoon tegen hen kan worden ingeroepen 35. Om het zekere voor het onzekere te nemen doet een pandhouder er naar mijn mening echter verstandig aan om daar waar mogelijk zijn recht in het register te laten registreren. De registers voor topografierechten en domeinnamen bieden daar de gelegenheid toe. 5.4 Wel of niet registreren Pandgevers/ondernemingen zullen niet altijd gelukkig zijn met openbaarmaking van het pandrecht in een register. Dit kan immers onrust wekken in de buitenwereld over de kredietwaardigheid van de onderneming 36. Ik ben echter van mening dat door het niet registreren van het pandrecht de positie van de pandhouder zodanig wordt verslechterd, dat het in die gevallen verstandiger is om de financiering op andere wijze vorm te geven. Bijvoorbeeld door middel van een sale- and leasebackovereenkomst 37. Wordt toch gekozen voor de vestiging van een pandrecht dan kan registratie mijns inziens niet achterwege blijven. De kracht van het pandrecht schuilt immers voor een belangrijk deel in de mogelijkheid het recht tegen derden in te roepen. 33 Zie ook E.R. Vollebregt, Verpanding van merken, inschrijven of niet?, IER 2000, p. 245-247 34 Asser 2010, p. 173 35 Ch. Gielen, IE rechten, acquisities en joint ventures, Ondernemingsrecht 2002, 439-447 36 Zie ook noot 172 over de onrust die de verpanding van het merk Spyker veroorzaakte. 37 Blijkens HR 19 mei 1995, NJ 1996, 119 (Keereweer/Sogelease) is een dergelijke constructie toegestaan 18

DEEL II, Het onderpand Hoofdstuk 6, De waardering van het onderpand 6.1 Functie van het onderpand Een onderpand dient de pandhouder de zekerheid te verschaffen dat hij niet met lege handen komt te staan op het moment dat de pandgever/debiteur zijn verplichtingen uit de financieringsovereenkomst niet nakomt. Dat betekent dat een onderpand niet alleen ten tijde van het aangaan van het pandrecht de vordering moet kunnen dekken, maar ook op het moment van uitwinning. Voor het beoordelen van de waarde en de waardevastheid van een als onderpand ingebracht IE-recht spelen naast financieel-economische ook juridische factoren een rol. Deze juridische factoren worden hieronder toegelicht en worden in de hoofdstukken over de afzonderlijke IE-rechten nader uitgewerkt. 6.2 Waardering van het onderpand Voor wat betreft de waardering van het IE-recht bij het aangaan van het pandrecht spelen vooral procedurele factoren een rol zoals de procedure die al dan niet gevolgd moet worden voor het ontstaan van het IE-recht. Ontstaat het recht van rechtswege of wordt het geregistreerd bij een officiële instantie? Als dat laatste het geval is, wordt het recht dan lijdelijk ingeschreven of wordt het getoetst aan inhoudelijke eisen? Bestaat er voor derden mogelijkheden om bezwaar aan te tekenen tegen de verlening van het recht? De antwoorden op deze vragen geven inzicht in de sterkte van het betreffende IE-recht. Hoe sterker het recht, hoe meer zekerheid het biedt als onderpand. Naast procedurele aspecten kan ook de beschermingsomvang van het recht als waardebeïnvloedende factor worden beschouwd. Kan de rechthebbende op basis van zijn recht de markt monopoliseren of zijn er veel wettelijke beperkingen van toepassing op het recht? Ook het antwoord op dit soort vragen maken de sterkte van het recht inzichtelijk. Voor het inbrengen van toekomstige IE-rechten is van belang dat er bij sommige IE-rechten een keuze gemaakt kan worden uit meerdere beschermingsregimes (bijvoorbeeld communautair of nationaal). Vergelijking van de regimes kan inzicht geven in het verschil in sterkte van de regimes. Dat stelt partijen in staat om het sterkste IE-recht te kiezen en als onderpand in te brengen. Wat ook in dit verband speelt is dat vaak samenloop van meerdere IE-rechten mogelijk is. Het komt nogal eens voor dat een product of dienst meerdere eigenschappen bezit die onder verschillende of overlappende rechtbeschermingsregimes vallen. De mogelijkheden om op deze wijze het recht te versterken komen eveneens aan bod. 6.3 Waardevastheid van het onderpand Ook bij beantwoording van de vraag of het onderpand zijn economische waarde zal behouden dient rekening te worden gehouden met de juridische eigenschappen van het IE-recht. Het onderpand verliest zijn waarde als het teniet gaat of vervalt. Derhalve zullen de wijzen van tenietgaan en verval per IE-recht onderzocht worden. Ook wordt nagegaan of er een 19

mogelijkheid is om na vernietiging of verval op een ander IE-recht een beroep te doen dat in de plaats kan treden als onderpand. Niet alleen bestaat het gevaar dat een IE-recht verloren gaat. Het IE-recht kan ook in waarde verminderen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als een rechthebbende verzuimt passende maatregelen te nemen tegen inbreukmakers. In hoeverre de rechthebbende en de pandhouder kunnen optreden tegen inbreukmakers komt derhalve ook aan de orde in de hierna volgende hoofdstukken. 20