Wet van 11 december 1997, houdende regels omtrent de bemanning van zeeschepen (Zeevaartbemanningswet)



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT PE-CONS 3668/1/03 REV 1 MAR 117 SOC 348 CODEC 1193 OC 575

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wet van 12 februari 1981, houdende bepalingen betreffende de meting van schepen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

STAATSCOURANT. Nr

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

38350 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de definitieve invoering van het begeleid rijden

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Voorstel van wet van de leden Sterk en Ortega-Martijn ter bevordering van het sparen door jongeren (Jongerenspaarwet)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Notitie Ontheffingen bevoegdheidsregels

2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging van de Scheepvaartverkeerswet en de Binnenvaartwet in verband met de invoering van de ontzegging van de vaarbevoegdheid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet arbeid Vreemdelingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de modernisering van het speelcasinoregime

Tweede Kamer der Staten-Generaal

3 december 1992, houdende plaatsing in het

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet op de medische keuringen

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

WET OP DE MEDISCHE HULPMIDDELEN

1 van :40

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg Geldend van t/m heden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet Jaargang 2001 Staatsblad

Wijzigingen: AB 2000 no. 11; AB 2004 no. 47; AB 2010 no. 17; AB 2011 no. 41 ====================================================================

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

(Tekst geldend op: 01-10-2013) Wet van 11 december 1997, houdende regels omtrent de bemanning van zeeschepen (Zeevaartbemanningswet) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe bepalingen vast te stellen voor het bemannen van Nederlandse zeeschepen; Gelet op het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationale Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144), alsmede op Richtlijn nr. 94/58/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 november 1994 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (PbEG L 319); Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Hoofdstuk 1. Definities en reikwijdte Artikel 1 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu; b. Nederlands schip: een schip dat op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren; c. vissersvaartuig: een Nederlands schip dat bestemd is of gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of van andere levende rijkdommen van de zee; d. zeilschip: een Nederlands schip dat bestemd en ingericht is om hoofdzakelijk door middel van zeilen te worden voortbewogen; e. pleziervaartuig: een Nederlands schip dat uitsluitend anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt gebruikt; f. zeilvaart: de bedrijfsmatige vaart met zeilschepen op zee; g. scheepslengte: tenzij anders bepaald, 96 procent van de totale lengte op een waterlijn op 85 procent van de kleinste holte gemeten vanaf de kiellijn, of de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze lengte groter is; bij vissersvaartuigen die met een stuurlast ontworpen zijn, moet de waterlijn waarop deze lengte gemeten wordt, evenwijdig aan de ontwerplastlijn worden genomen; h. kapitein: de gezagvoerder van een Nederlands schip; i. scheepsofficier: een lid van de bemanning, niet zijnde de kapitein, die aan boord van een Nederlands schip een functie als stuurman, werktuigkundige, maritiem officier of radio-operator vervult; j. opvarende: een ieder die zich gedurende de vaart aan boord van het schip bevindt; k. bemanning: de kapitein, de scheepsofficieren, de scheepsgezellen, en de overige zeevarenden die in de monsterrol worden genoemd; l. scheepsbeheerder: de eigenaar of de rompbevrachter van een schip, of een vennootschap als bedoeld in artikel 311, derde lid, van het Wetboek van Koophandel aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgedragen, of indien het een vissersvaartuig betreft, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het vissersvaartuig heeft overgedragen; m. de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat: de door Onze Minister aangewezen ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat; n. vaarbevoegdheid: de bevoegdheid om in een of meer functies waarvoor in deze wet

beroepsvereisten zijn gesteld, aan boord van een schip dienst te doen; o. vaarbevoegdheidsbewijs: een door Onze Minister afgegeven document waaruit de vaarbevoegdheid blijkt; p. bemanningsplan: een voorstel van de scheepsbeheerder, houdende het aantal bemanningsleden met hun functies aan boord waarmee de scheepsbeheerder het betrokken schip minimaal wenst te bemannen; q. bemanningscertificaat: een door Onze Minister afgegeven certificaat, houdende het minimumaantal bemanningsleden met hun functies aan boord van het betrokken schip; r. beroepsvereisten: de krachtens deze wet gestelde vereisten ten aanzien van de kennis, het inzicht en de vaardigheden voor een functie aan boord of voor werkzaamheden waarop deze wet van toepassing is; s. geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart: een verklaring als bedoeld in artikel 40; t. tuchtcollege: het tuchtcollege voor de scheepvaart als bedoeld in artikel 55a, tweede lid; u. verwerking van persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens; v. verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens; w. bewijs van beroepsbekwaamheid: elk geldig document dat is afgegeven door of onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, in overeenstemming met artikel 5 van de bemanningsrichtlijn en de in de daarbij behorende bijlage I vastgestelde vereisten; x. bemanningsrichtlijn: richtlijn nr. 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (PbEU L 323); y. Maritiem Arbeidsverdrag: het op 23 februari 2006 in Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen en aanhangselen; z. zeevarende: de natuurlijke persoon die in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip; aa. visser: een zeevarende werkzaam op een vissersvaartuig; ab. certificaat maritieme arbeid: het certificaat, bedoeld in voorschrift 5.1.3, derde lid, van het Maritiem Arbeidsverdrag; ac. verklaring naleving maritieme arbeid: de verklaring, bedoeld in norm A 5.1.3, tiende lid, van het Maritiem Arbeidsverdrag, bestaande uit deel I en deel II; ad. internationale reis: een reis tussen twee verschillende landen of tussen havens in een ander land, waarbij een gebied voor welks buitenlandse betrekkingen een buiten dat gebied zetelende regering verantwoordelijk is of waarvan de Verenigde Naties het besturend lichaam zijn, mede als een afzonderlijk land wordt aangemerkt, en waarbij een transatlantische reis tussen delen van het Koninkrijk met een internationale reis gelijk wordt gesteld; ae. IMO-nummer: het scheepsidentificatienummer, bedoeld in voorschrift XI-1/3 van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157). 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, categorieën van personen worden aangewezen die in afwijking van het eerste lid, onderdeel z, niet worden aangemerkt als zeevarenden. Artikel 2 1. Het bepaalde bij of krachtens deze wet is van toepassing ten aanzien van Nederlandse schepen, voor zover ten aanzien van vissersvaartuigen niet anders is bepaald. 2. Deze wet is niet van toepassing ten aanzien van: a. schepen die uitsluitend varen op Nederlandse binnenwateren of wateren binnen, of

dicht grenzend aan beschutte wateren of gebieden waar Nederlandse havenvoorschriften gelden; b. onbemande schepen die niet van middelen tot werktuiglijke voortstuwing zijn voorzien; c. oorlogsschepen en marinehulpschepen; d. reddingsvaartuigen; e. onoverdekte vissersvaartuigen die in de regel niet buiten het zicht van de Nederlandse kust worden gebracht, en f. pleziervaartuigen. 3. Het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 4B, en hoofdstuk 7, paragrafen 8 en 9, is niet van toepassing op niet commercieel gebruikte schepen. 4. Voor de toepassing van het derde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld en kan nader worden bepaald welke categorieën van schepen in ieder geval vallen onder de in het derde lid bedoelde uitzonderingen. 5. Bij regeling van Onze Minister kunnen na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden categorieën van schepen worden aangewezen waarop het bepaalde bij of krachtens deze wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is. 6. Bij regeling van Onze Minister kan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, voor categorieën schepen van minder dan 200 GT die geen internationale reizen maken, worden bepaald dat van het bepaalde bij of krachtens deze wet onder daarbij te stellen regels vrijstelling wordt verleend. Hoofdstuk 2. De bemanning van zeeschepen 1. Algemene bepalingen met betrekking tot de aanstelling en handhaving van een veilige bemanning Artikel 3 1. De zorg voor het bemannen van een schip met inachtneming van deze wet berust bij de scheepsbeheerder. 2. De scheepsbeheerder verschaft de kapitein de middelen die hem in staat stellen om aan zijn verplichtingen ingevolge deze wet te voldoen. 3. De scheepsbeheerder houdt, ten behoeve van de met het toezicht op de naleving van deze wet belaste autoriteiten, per schip van elk daarop dienstdoend bemanningslid een overzicht bij van ten minste het volgende: a. de opleiding; b. de ervaring; c. de vakbekwaamheid; d. de medische geschiktheid. 4. Ter uitvoering van de in het derde lid bedoelde verplichting worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of de bemanning van de door de scheepsbeheerder beheerde schepen voldoet aan de wettelijke vereisten betreffende de lichamelijke en geestelijke geschiktheid. De scheepsbeheerder is verantwoordelijke voor deze verwerking. Artikel 4 1. De scheepsbeheerder bemant een schip zodanig dat redelijkerwijs alle werkzaamheden aan boord, met inachtneming van de geldende arbeids- en rusttijden, en gelet op de

bedrijfsvoering, de beperking van oververmoeidheid van zeevarenden, de risico s op zee en van de lading, zonder gevaar voor de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer kunnen worden verricht. 2. De scheepsbeheerder zorgt ervoor dat de bemanningsleden bij hun tewerkstelling aan boord vertrouwd zijn met hun specifieke taken en met alle regelingen, procedures aan boord en de kenmerken van het schip, die verband houden met hun taken zowel onder normale omstandigheden als in noodsituaties. 3. De kapitein en de scheepsofficieren gedragen zich aan boord ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu en het scheepvaartverkeer zoals het een goed zeeman betaamt. 4. De kapitein zorgt ervoor dat de bemanning van het schip te allen tijde berekend is voor het verrichten van de werkzaamheden aan boord. 5. De kapitein verlaat het schip niet gedurende de vaart of bij dreigend gevaar, tenzij zijn afwezigheid volstrekt noodzakelijk is of de zorg voor lijfsbehoud hem daartoe dwingt. 6. De bemanning verlaat het schip niet zonder toestemming van de kapitein. 7. Toestemming van de kapitein is niet nodig voor het in een aanloophaven verlaten van het schip voor het, wanneer dit mogelijk is, onverwijld raadplegen van een arts of tandarts. 2. Bemanningscertificaat en bemanningsplan Artikel 5 1. Een schip is voorzien van een geldig bemanningscertificaat, afgegeven door Onze Minister. 2. Een schip is ten minste bemand overeenkomstig het bemanningscertificaat. Artikel 6 1. Op het bemanningscertificaat worden de kenmerken van het schip en, zo nodig, de bijzonderheden ten aanzien van het gebruik van het schip in relatie tot de bemanning vermeld. 2. Een bemanningscertificaat wordt in tweevoud voor een bepaalde periode van ten hoogste vijf jaren afgegeven. 3. De kapitein draagt er zorg voor dat een van de exemplaren van het geldige bemanningscertificaat op een duidelijk zichtbare plaats aan boord van het schip wordt opgehangen. Artikel 7 1. De scheepsbeheerder dient voor elk schip afzonderlijk een aanvraag voor een bemanningscertificaat in bij Onze Minister, en voegt daarbij een bemanningsplan voor het betrokken schip. 2. De scheepsbeheerder kan voor een schip meer dan een bemanningssamenstelling voorstellen. 3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens ten minste in het bemanningsplan worden opgenomen. Artikel 8

1. Onze Minister neemt een besluit over elk van de ingediende bemanningssamenstellingen. 2. Onze Minister besluit tot afgifte van een bemanningscertificaat voor het betrokken schip, indien naar zijn oordeel met de voorgestelde bemanningssamenstelling a. de veiligheid van het schip en de veilige en milieuverantwoorde vaart zijn gewaarborgd; b. de voor de bemanning geldende normen voor arbeids- en rusttijden niet worden overschreden en er rekening is gehouden met de beperking van oververmoeidheid van zeevarenden; c. ook overigens aan de vereisten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, kan worden voldaan; en d. wordt voldaan aan het bij of krachtens de artikelen 48a, vierde lid, en 64 bepaalde. 3. De scheepsbeheerder verstrekt desgevraagd nadere inlichtingen over het bemanningsplan. 4. Onze Minister kan de kapitein raadplegen alvorens te besluiten omtrent de afgifte van een bemanningscertificaat. 5. Onze Minister stelt ambtshalve de bemanningssamenstelling van het betrokken schip vast en geeft dienovereenkomstig een bemanningscertificaat af, indien hij van oordeel is, dat met de bemanningssamenstelling die door de scheepsbeheerder wordt voorgesteld niet of niet geheel kan worden voldaan aan het tweede lid, onderdelen a tot en met d. 6. De scheepsbeheerder verschaft de kapitein een afschrift van het bemanningsplan, dat is voorzien van de eventuele aanvullende gegevens die zijn verstrekt op grond van het derde lid, en dat behoort bij het geldige bemanningscertificaat. Artikel 9 Indien voor een schip meer dan een bemanningssamenstelling geldt, worden alle bemanningssamenstellingen duidelijk onderscheiden in het bemanningscertificaat opgenomen. Artikel 10 De kapitein tekent in het scheepsdagboek aan: a. volgens welke bemanningssamenstelling het schip is bemand, indien in het bemanningscertificaat meer dan een samenstelling is opgenomen; en b. de feiten of omstandigheden die niet in overeenstemming zijn met de gegevens van het bemanningsplan. Artikel 11 1. De scheepsbeheerder meldt aan Onze Minister alle wijzigingen van de gegevens van het bemanningsplan die hij voornemens is door te voeren. 2. Op grond van de nieuwe gegevens beslist Onze Minister of de bemanningssamenstelling overeenkomstig het geldige bemanningscertificaat kan worden gehandhaafd. Zo nodig geeft hij een nieuw bemanningscertificaat af. Artikel 12 1. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven bij de toepassing van artikel 4, derde lid, verzoekt de kapitein de scheepsbeheerder gemotiveerd hem voor een bepaald tijdstip de benodigde aanvullende middelen te verschaffen. Een mondeling verzoek wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.

2. Indien de scheepsbeheerder niet tijdig of geen gevolg geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, stelt de kapitein Onze Minister daarvan schriftelijk in kennis. Artikel 13 Onze Minister trekt het bemanningscertificaat in, indien is gebleken dat a. het bemanningsplan onjuiste of onvolledige gegevens bevat, zodanig dat op grond van de juiste of volledige gegevens dit bemanningscertificaat niet zou zijn afgegeven, dan wel b. het schip in strijd met de gegevens in het bemanningscertificaat wordt gebruikt en dit afwijkende gebruik naar zijn redelijk oordeel een andere bemanningssamenstelling noodzakelijk maakt. Artikel 14 1. Onverminderd artikel 8, vijfde lid, geeft Onze Minister voor het schip ambtshalve een nieuw bemanningscertificaat af voor een andere bemanningssamenstelling dan waarmee het schip op grond van het laatst afgegeven bemanningscertificaat is bemand, indien hem is gebleken dat het voldoen aan de eisen, gesteld in artikel 8, tweede lid, met dat certificaat niet langer gewaarborgd is. 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, nodigt Onze Minister de scheepsbeheerder uit een nieuw bemanningsplan in te dienen. Artikel 15 1. Nadat een nieuw bemanningscertificaat voor een schip is afgegeven wordt het oude bemanningscertificaat zo spoedig mogelijk aan Onze Minister gezonden. 2. De scheepsbeheerder draagt er zorg voor dat aan het eerste lid wordt voldaan. Artikel 16 Onze Minister kan, met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, voor een bepaald schip en voor een periode van ten hoogste zes maanden, ontheffing verlenen van de in artikel 5, tweede lid, bedoelde verplichting om het schip overeenkomstig het bemanningscertificaat te bemannen. Artikel 17 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot de samenstelling van de bemanning voor verschillende categorieën vissersvaartuigen. 2. Deze paragraaf is niet van toepassing op vissersvaartuigen met een scheepslengte van minder dan 45 meter, met uitzondering van de artikelen 5, 6, 13, aanhef en onderdeel b, 15, 16 en 17. 3. De scheepsbeheerder dient per vissersvaartuig een aanvraag in voor een bemanningscertificaat bij Onze Minister. 4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens bij de aanvraag worden ingediend. 3. Vaarbevoegdheden, kennis- en ervaringseisen Artikel 18 1. Een ieder die aan boord van een schip een functie vervult als bedoeld in het tweede lid

waarvoor krachtens deze wet eisen zijn gesteld, is in het bezit van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs voor die functie. 2. De vaarbevoegdheden die op de vaarbevoegdheidsbewijzen kunnen worden aangetekend hebben betrekking op de volgende functies: a. kapitein alle schepen eerste stuurman alle schepen wachtstuurman alle schepen kapitein kleine schepen eerste stuurman kleine schepen b. hoofdwerktuigkundige alle schepen tweede werktuigkundige alle schepen wachtwerktuigkundige alle schepen hoofdwerktuigkundige kleine schepen tweede werktuigkundige kleine schepen c. eerste maritiem officier eerste maritiem officier kleine schepen maritiem officier maritiem officier kleine schepen d. schipper zeevisvaart plaatsvervangend schipper zeevisvaart stuurman-werktuigkundige zeevisvaart stuurman zeevisvaart werktuigkundige zeevisvaart e. radio-operator f. gezel. 3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke de onderlinge rangorde is van de in het tweede lid genoemde vaarbevoegdheden. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke beperkingen of aanvullingen mogen worden aangebracht op een vaarbevoegdheidsbewijs in verband met de aard van de lading, het soort schip of het vaargebied. 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden de vaarbevoegdheden, genoemd in het tweede lid, onderdeel d, nader onderscheiden naar scheepslengte, voortstuwingsvermogen of vaargebied. 6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke specifieke beperkingen gelden voor de vaarbevoegdheden waarop houders van bijzondere verklaringen van geschiktheid en bekwaamheid of diploma's, afgegeven voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, recht hebben. Artikel 19 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden: a. voor de verkrijging van de vaarbevoegdheden, genoemd in artikel 18, tweede lid, vastgesteld: 1e. de beroepsvereisten; 2e. de opgedane ervaring; 3e. de eisen van medische geschiktheid, en 4e. de wijze waarop wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de onder ten 1 en ten 2 bedoelde eisen; b. de geldigheidsduur van het vaarbevoegdheidsbewijs, alsmede de wijze van eerste afgifte, vervanging of vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs geregeld; c. de grenzen bepaald van de schepen, waarop de volgende vaarbevoegdheden mogen worden uitgeoefend: 1e. kapitein kleine schepen;

2e. eerste stuurman kleine schepen; 3e. hoofdwerktuigkundige kleine schepen; 4e. tweede werktuigkundige kleine schepen; 5e. eerste maritiem officier kleine schepen, en 6e. maritiem officier kleine schepen. 2. Aan de voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs benodigde beroepsvereisten kan worden voldaan door: a. het met goed gevolg hebben afgelegd van het afsluitend examen van een aan een op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bekostigde of aangewezen hogeschool verbonden opleiding voor een nautisch beroep dan wel het met goed gevolg hebben afgelegd van het examen van een nautische beroepsopleiding waarvoor op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs eindtermen zijn vastgesteld, of b. het hebben gevolgd van een door Onze Minister erkende opleiding. 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot: a. de aanvraag voor de in het tweede lid bedoelde erkenning; b. de intrekking van de erkenning. 4. Onze Minister stelt de criteria vast op grond waarvan een aanvraag voor de in het tweede lid bedoelde erkenning wordt beoordeeld. Artikel 20 1. Onze Minister besluit tot afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs wanneer de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten 1, ten 2 en ten 3. 2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bescheiden worden overgelegd bij de aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs. 3. Onze Minister vergewist zich ervan dat een persoon de Nederlandse nationaliteit bezit, dan wel de nationaliteit van een van de staten, bedoeld in artikel 30, alvorens aan deze een van de vaarbevoegdheden als kapitein, onderscheidenlijk schipper, af te geven die zijn genoemd in artikel 18, tweede lid. Artikel 21 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald voor welke bij internationale regeling aangewezen bijzondere functies of werkzaamheden het bezit van een certificaat of enig ander document voorgeschreven is, alsmede welke beroepsvereisten daarvoor gelden. Artikel 22 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de criteria vastgesteld met inachtneming waarvan Onze Minister vaarbevoegdheidsbewijzen, diploma's of certificaten erkent die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit van een staat, niet zijnde een lid-staat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. 2. Aan de houder van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs, diploma of certificaat dat ingevolge het eerste lid is erkend, wordt, indien hij ook overigens voldoet aan de eisen gesteld ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten 2 en ten 3, en hij dienst gaat doen op een Nederlands schip, een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven, waarop een officiële verklaring is opgenomen dat dit vaarbevoegdheidsbewijs is afgegeven op grond van een erkend vaarbevoegdheidsbewijs.

3. Een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties voor een beroep waarvoor de vaarbevoegdheden genoemd in artikel 18, tweede lid, onderdeel d, geldig zijn, wordt met een erkend vaarbevoegdheidsbewijs, diploma of certificaat als bedoeld in het tweede lid gelijkgesteld. 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de afgifte van het vaarbevoegdheidsbewijs. 5. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bescheiden worden overgelegd bij de aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in het tweede lid. Artikel 22a 1. Onze Minister erkent een bewijs van beroepsbekwaamheid dat is afgegeven door of onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. 2. Aan de houder van een bewijs van beroepsbekwaamheid als bedoeld in het eerste lid, wordt, indien hij ook overigens voldoet aan de eisen gesteld ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten 1, ten 2 en ten 3, en hij dienst gaat doen op een Nederlands schip, een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven. 3. Een ingevolge het tweede lid afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs is beperkt tot de in het oorspronkelijke bewijs omschreven functies, taken en verantwoordelijkheidsniveaus en bevat een officiële verklaring dat het bewijs is afgegeven op grond van een erkend vaarbevoegdheidsbewijs. 4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bescheiden worden overgelegd bij de aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs. 5. Het tweede lid is niet van toepassing op gezellen. Artikel 23 1. Onze Minister onderzoekt schriftelijke verklaringen over of aanwijzingen van medische ongeschiktheid of onbekwaamheid tot het uitoefenen van een functie aan boord van houders van een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in de artikelen 18 of 22. 2. Onze Minister stelt de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs, te wiens aanzien een gegrond vermoeden van medische ongeschiktheid of onbekwaamheid tot het uitoefenen van zijn functie aan boord bestaat, daarvan in kennis. Hij is verplicht zich bij de eerste gelegenheid te onderwerpen aan een onderzoek met inachtneming van door Onze Minister te geven aanwijzingen. 3. Bij gegrond vermoeden van medische ongeschiktheid wordt het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, ingesteld door een door Onze Minister aangewezen geneeskundige of medisch specialist naar de algemene lichamelijke geschiktheid dan wel naar de geschiktheid van het gezichts- of gehoororgaan op de voet van het bepaalde krachtens artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten 3. 4. Bij gegrond vermoeden van onbekwaamheid tot het uitoefenen van een functie aan boord wordt het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, ingesteld door een door Onze Minister aangewezen deskundige op de voet van het bepaalde krachtens artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten 1. 5. Indien bij een periodiek onderzoek of bij een in het tweede lid bedoeld onderzoek blijkt dat de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs niet voldoet aan de krachtens deze wet gestelde eisen voor de algemene lichamelijke geschiktheid of aan de eisen voor de geschiktheid van het gezichts- of gehoororgaan, weigert de geneeskundige of medisch

specialist een nieuwe geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart af te geven. Onze Minister kan de desbetreffende geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart ongeldig verklaren. 6. De artikelen 42, 43 en 44 zijn van overeenkomstige toepassing. 7. Indien de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs niet aan de in het tweede lid bedoelde verplichting voldoet zonder dat van een geldige reden daartoe blijkt, kan Onze Minister zonder nader onderzoek het afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs ongeldig verklaren. Artikel 24 1. Onze Minister trekt een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in de artikelen 18 of 22 in, indien: a. uit een onderzoek naar de bekwaamheid, bedoeld in artikel 23, vierde lid, blijkt dat de houder niet meer voldoet aan de in artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten 1, bedoelde beroepsvereisten; b. een van de voor de houder voorgeschreven geneeskundige verklaringen van geschiktheid voor de zeevaart ingevolge artikel 23 ongeldig is verklaard, of indien de houder blijvend medisch ongeschikt voor de zeevaart is verklaard. 2. Een vaarbevoegdheidsbewijs kan door Onze Minister voorts worden ingetrokken indien is gebleken dat bij de aanvraag onjuiste gegevens zijn opgegeven dan wel dat valse of vervalste documenten zijn overgelegd. 3. Onze Minister kan, ter voorkoming van een noodsituatie of gevaar voor het scheepvaartverkeer, de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs voor ten hoogste 24 uur een verbod opleggen aan boord van een schip een functie uit te oefenen of werkzaamheden te verrichten. 4. Onze Minister trekt een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 22 in, indien de geldigheid van het buitenlandse diploma, certificaat of bevoegdheidsbewijs op grond waarvan dat vaarbevoegdheidsbewijs is afgegeven, door of vanwege de bevoegde buitenlandse autoriteit is geschorst of ingetrokken. 5. Onze Minister stelt de bevoegde buitenlandse autoriteit in kennis van de toepassing van het eerste en tweede lid van dit artikel ten aanzien van een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 22. Artikel 25 1. Onze Minister kan ten aanzien van een bemanningslid, met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, voor een bepaald schip, en voor een periode van ten hoogste zes maanden, ontheffing verlenen van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichting om in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs. 2. Onze Minister kan aan de houder van een vaarbevoegdheid, geldig op kleine schepen, ontheffing geven van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichting om in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs, voorzover die bevoegdheid wordt gebruikt aan boord van een schip, dat als gevolg van een verbouwing niet meer als klein schip is aan te merken, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de ontheffing geldt voor de duur van de opleiding van de houder ten behoeve van een bevoegdheid geldig op alle schepen, met een maximum van twee jaren, en b. de houder heeft in de vijf jaren, voorafgaand aan de aanvraag, twee jaren aan boord van dit schip, of aan boord van een naar het oordeel van Onze Minister identiek schip, dienst gedaan.

Artikel 25a 1. Ter uitvoering van de artikelen 20 tot en met 24 worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of degene die aan boord van een schip werkzaamheden verricht waarvoor het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs is vereist, voldoet of niet meer voldoet aan de wettelijke vereisten betreffende de medische geschiktheid in verband met de afgifte of het behoud van een vaarbevoegdheidsbewijs. Onze Minister is verantwoordelijke voor deze verwerking. 2. Ter uitvoering van artikel 25 worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of aan een bemanningslid, onderscheidenlijk aan de houder van een vaarbevoegdheid, ontheffing kan worden verleend van de verplichting in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs. Onze Minister is verantwoordelijke voor deze verwerking. Artikel 25b 1. Zeevarenden, niet zijnde zeevarenden die een functie als bedoeld in artikel 18, tweede lid, uitoefenen, voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op vissers. Hoofdstuk 3. De kapitein Artikel 26 De kapitein van een vissersvaartuig heeft de titel van schipper. Artikel 27 1. De kapitein is belast met de handhaving van de openbare orde aan boord en oefent aan boord over alle opvarenden disciplinair gezag uit. Hij kan tot handhaving van dit gezag de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn. 2. De kapitein belast een bemanningslid niet met werkzaamheden aan boord, waarvoor een vaarbevoegdheid of beroepskwalificatie vereist is, indien dat bemanningslid niet blijkens zijn geldige vaarbevoegdheidsbewijs of, indien dat is toegestaan, blijkens een document als bedoeld in artikel 21 bevoegd is die werkzaamheden aan boord te verrichten. 3. De kapitein vermeldt een weigering van toestemming aan een bemanningslid als bedoeld in artikel 4, zesde lid, en de reden daarvoor in het scheepsdagboek en verstrekt desgevraagd aan het bemanningslid binnen twaalf uur een schriftelijke bevestiging daarvan. 4. De opvarenden zijn verplicht de bevelen van de kapitein na te komen die door de kapitein worden gegeven in het belang der veiligheid of tot handhaving van de orde, met inbegrip van de openbare orde. 5. Een schriftelijke bevestiging als bedoeld in het derde lid, behoeft niet te worden verstrekt aan een bemanningslid van een vissersvaartuig. Artikel 28 De kapitein oefent zijn gezag uit zodra hij aan boord is en het gezag heeft aanvaard of overgenomen, en zolang hij het gezag niet heeft overgedragen of de scheepsbeheerder hem het gezag niet heeft ontnomen.

Artikel 29 1. Op Nederlandse schepen worden alleen personen als kapitein aangesteld die de nationaliteit bezitten van: a. het Koninkrijk der Nederlanden, dan wel b. van een andere staat, doch uitsluitend indien zij ingevolge artikel 30 zijn vrijgesteld van de in de aanhef en onderdeel a genoemde eis. 2. Bij ministeriële regeling kan, onder het stellen van voorwaarden of beperkingen, ten behoeve van vissersvaartuigen vrijstelling worden verleend van het in het eerste lid bedoelde vereiste. Artikel 30 1. Personen die de nationaliteit bezitten van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, zijn vrijgesteld van de nationaliteitseis, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, voor het dienstdoen op Nederlandse schepen die geen vissersvaartuig zijn. 2. Aan personen die de nationaliteit bezitten van een andere staat kan bij regeling van Onze Minister vrijstelling worden verleend van de nationaliteitseis, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, voor het dienstdoen op Nederlandse schepen die geen vissersvaartuig zijn, mits het betreft: a. staten waarmee, ingevolge een daartoe strekkend besluit van de Raad van de Europese Unie, toetredingsonderhandelingen gaande zijn en die voorkomen op een lijst die bij regeling van Onze Minister wordt vastgesteld, of b. een staat die niet behoort tot een van de staten, bedoeld onder a. 3. De vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, kan slechts worden verleend indien: a. het Koninkrijk der Nederlanden voor Nederland met die staat een schriftelijke afspraak heeft gemaakt voor de erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen als bedoeld in Voorschrift I/10 van de Bijlage van het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationale Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144), en b. de erkenningsprocedure, opgenomen in artikel 19 van de bemanningsrichtlijn, is voltooid. 4. Aan de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, kunnen beperkingen of nadere voorschriften worden verbonden. 5. Door werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector koopvaardij, respectievelijk de sector zeegaande waterbouw wordt, ter regulering van de arbeidsmarkt voor kapiteins met de Nederlandse nationaliteit, respectievelijk die van een staat als bedoeld in het eerste lid, voor hun sector een privaatrechtelijke regeling vastgesteld omtrent afgifte aan een scheepsbeheerder van een schriftelijke toestemming tot het aanstellen van een persoon met een andere nationaliteit in de functie van kapitein. 6. Elk der regelingen, bedoeld in het vijfde lid, bevat bepalingen ten aanzien van de afgifte, respectievelijk de weigering van een verklaring als bedoeld in het vijfde lid, door een paritair samengestelde commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de werkgeversen werknemersorganisaties in de sector koopvaardij, respectievelijk de sector zeegaande waterbouw. 7. De regeling als bedoeld in het vijfde lid, bevat daarnaast in elk geval:

a. een klachtenprocedure ten behoeve van eerste stuurlieden, respectievelijk eerste maritieme officieren die naar hun oordeel op onjuiste gronden niet zijn aangesteld in de functie van kapitein op een Nederlands schip; b. de vaststelling van de werkzaamheden van de commissie, bedoeld in het zesde lid, en c. de wijze van verkrijging van betrouwbare en zo volledig mogelijke informatie als omschreven in het achtste lid, welke jaarlijks vóór 1 april aan Onze Minister dient te worden verstrekt. 8. De informatie, bedoeld in het zevende lid, onder c, omvat: a. het aantal zeevarenden op de Nederlandse vloot, gerangschikt naar functie, leeftijd en nationaliteit; b. het aantal Nederlandse officieren dat in het verstreken jaar voor het eerst, anders dan als stagiair, is gemonsterd op Nederlandse zeeschepen; c. het aantal beschikbare stageplaatsen; d. het aantal Nederlandse studenten dat als stagiair is geplaatst, en e. het aantal buitenlandse studenten dat als stagiair is geplaatst, alsmede de nationaliteit van deze stagiairs. 9. Voorafgaand aan de vaststelling van een regeling als bedoeld in het tweede lid pleegt Onze Minister overleg over het ontwerp van een regeling met de werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector koopvaardij, respectievelijk de sector zeegaande waterbouw. 10. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de vrijstelling van de eisen neergelegd in artikel 29, eerste lid, voor de gevallen waarin de privaatrechtelijke regeling, bedoeld in het vijfde lid, niet binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dat vijfde lid tot stand is gekomen, dan wel vervallen is zonder dat door de werkgevers- en werknemersorganisaties in de desbetreffende sector is voorzien in vervanging van die regeling. Artikel 31 1. In geval van belet of ontstentenis van de kapitein van een Nederlands schip, niet zijnde een vissersvaartuig, treedt als kapitein op de eerste stuurman, onderscheidenlijk de eerste maritiem officier. 2. In geval geen eerste stuurman of eerste maritiem officier aanwezig is, treedt als kapitein op een door de scheepsbeheerder aangewezen persoon. 3. In geval van belet of ontstentenis van de kapitein van een vissersvaartuig treedt als kapitein op de plaatsvervangend schipper of, bij afwezigheid van een plaatsvervangend schipper, een door de scheepsbeheerder aangewezen persoon. Artikel 32 1. De scheepsbeheerder draagt er zorg voor dat de kapitein op grond van de door hem gegeven zienswijze bij de toepassing van artikel 4, derde lid, of bij toepassing van artikel 8, vierde lid, niet benadeeld wordt in zijn positie in de zeescheepvaartonderneming. 2. De kapitein kan de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de scheepsbeheerder gevolg dient te geven aan hetgeen in het eerste lid is bepaald. Artikel 32a 1. Tegenover de scheepsbeheerder is de kapitein verplicht te handelen overeenkomstig de hem door de scheepsbeheerder gegeven orders, mits deze orders niet in strijd zijn met de verplichtingen, hem als gezagvoerder door de wet opgelegd.

2. De kapitein geeft de scheepsbeheerder doorlopend kennis van alles wat het schip en de zaken aan boord betreft en vraagt diens orders alvorens tot een maatregel van geldelijk belang over te gaan. Hoofdstuk 4. Monstering en medische keuring van de bemanning 1. Monstering Artikel 33 1. Aan boord van een schip is een monsterrol, die wordt opgemaakt, gewijzigd en ondertekend door de kapitein. 2. In de monsterrol worden ten minste de namen en functies opgenomen van de bemanningsleden die de functies vervullen, genoemd in het bemanningscertificaat, alsmede van de bemanningsleden die door de scheepsbeheerder dan wel de kapitein, met toepassing van respectievelijk artikel 4, eerste lid, en artikel 4, vierde lid, naast de eerstbedoelde bemanningsleden aan boord zijn geplaatst. 3. De monsterrol heeft een geldigheidsduur van niet meer dan twaalf maanden. 4. De kapitein stelt Onze Minister binnen een week dan wel in de eerstvolgende haven in kennis van een door hem opgemaakte monsterrol of van wijzigingen in de monsterrol. Artikel 34 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur: a. wordt bepaald welke gegevens van de bemanning voorts worden opgenomen in de monsterrol; b. wordt het model van de monsterrol vastgesteld; c. worden de wijze en frequentie van opmaken en wijzigen van de monsterrol bepaald; d. kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de Onze Minister van een opgemaakte of gewijzigde monsterrol in kennis wordt gesteld. 2. Bij ministeriële regeling kan van de verplichting, genoemd in artikel 33, eerste lid, en van de bepalingen krachtens het eerste lid van dit artikel ten behoeve van bepaalde categorieën van schepen vrijstelling worden verleend. 3. Onze Minister kan in bijzondere gevallen van de verplichting, genoemd in artikel 33, eerste lid, en van de bepalingen krachtens het eerste lid van dit artikel ontheffing verlenen ten behoeve van een bepaald schip en gedurende een bepaalde periode. Aan deze ontheffing kunnen beperkingen en voorwaarden worden verbonden. Artikel 35 De bemanningsleden, bedoeld in artikel 33, tweede lid, zijn in het bezit van een geldig monsterboekje of een voorlopig monsterboekje, waaruit de gegevens, die op de monsterrol worden vermeld, worden overgenomen. Artikel 36 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot a. het monsterboekje of het voorlopig monsterboekje, alsmede de afgifte ervan; b. de in het monsterboekje en het voorlopig monsterboekje op te nemen gegevens, en c. de gegevens die anderen dan de kapitein in het monsterboekje of het voorlopig monsterboekje mogen aantekenen.

Artikel 37 1. Een monsterboekje is tot tien jaar na de datum van afgifte geldig. 2. Een voorlopig monsterboekje is tot 3 maanden na de datum van afgifte geldig. Artikel 38 1. De kapitein tekent van een bemanningslid in het monsterboekje aan dan wel reikt een document uit waarin is aangegeven: a. de dag van aanmonstering; b. de dag en plaats van afmonstering; c. de functie waarin het bemanningslid heeft dienst gedaan alsmede een overzicht van zijn werkzaamheden, en d. de naam en roepletters van het schip en voor een passagiersschip van meer dan 100 GT of meer of een schip, niet zijnde een passagiersschip, van 300 GT of meer, het IMO-nummer. 2. In het monsterboekje dan wel het document, bedoeld in het eerste lid, wordt het loon noch enige gedragsbeoordeling opgenomen. 3. Bij ministeriële regeling wordt het model van het in het eerste lid bedoelde document vastgesteld. Artikel 38a 1. De kapitein bewaart het monsterboekje na de aanmonstering en geeft het aan het bemanningslid terug bij de afmonstering. 2. Indien de kapitein het monsterboekje niet kan teruggeven aan het bemanningslid, doet hij het toekomen aan de scheepsbeheerder die het, onder vermelding van de reden voor het niet teruggeven, zendt aan Onze Minister. Artikel 39 1. Indien het bemanningslid van mening is, dat de kapitein of de ander, bedoeld in artikel 36, aanhef en onderdeel c, in zijn monsterboekje vermeldingen in strijd met artikel 38 heeft gedaan of nagelaten, kan hij daarover een klacht indienen bij Onze Minister. Deze beslist, zo nodig na verhoor of behoorlijke oproeping van belanghebbenden, en brengt de door hem nodig geachte verbetering in het boekje aan. 2. De bevoegdheid van het bemanningslid tot het indienen van een klacht als bedoeld in het eerste lid vervalt door verloop van vier weken na de dag van afmonstering in een Nederlandse haven en van zes maanden na de dag van afmonstering buiten Nederland. 2. Medische keuring van de bemanning Artikel 40 1. Elk bemanningslid dat een functie uitoefent als bedoeld in artikel 18, tweede lid, is in het bezit van een geldige geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart, waaruit blijkt dat hij is gekeurd door een geneeskundige of medisch specialist die door Onze Minister daartoe is aangewezen, en hij voldoet aan de eisen van medische geschiktheid, vastgesteld krachtens artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3. 2. Elke andere zeevarende dan een bemanningslid als bedoeld in het eerste lid, is in het bezit van een geldige geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart, waaruit blijkt dat hij is gekeurd door een geneeskundige of medisch specialist die door

Onze Minister daartoe is aangewezen of erkend, en hij voldoet aan de eisen van medische geschiktheid, vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Artikel 40a Een geneeskundige verklaring waaruit blijkt dat een bemanningslid is gekeurd en medisch geschikt bevonden voor de zeevaart door een geneeskundige of medisch specialist die door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland daartoe is aangewezen, wordt gelijkgesteld met een geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 40, eerste of tweede lid. Artikel 41 De geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart, bedoeld in artikel 40, eerste en tweede lid, wordt bij aanmonstering overgelegd. Artikel 42 1. Indien de geneeskundige of medisch specialist na de keuring weigert aan de gekeurde de vereiste geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart af te geven, heeft de gekeurde het recht zich nogmaals te laten keuren door een door Onze Minister als scheidsrechter aangewezen geneeskundige of medisch specialist. 2. Het oordeel van de als scheidsrechter aangewezen geneeskundige of medisch specialist is bindend. 3. De gekeurde, aan wie geweigerd is een geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart af te geven, heeft het recht zich opnieuw door een scheidsrechter te laten onderzoeken, indien er medische gronden zijn om te veronderstellen dat de reden voor de eerdere afkeuring is vervallen. 4. De gekeurde die tijdens het onderzoek heeft meegedeeld dat hij van mening is dat hij op medische gronden ongeschikt voor de zeevaart moet worden bevonden, heeft het recht zich door een scheidsrechter te laten onderzoeken, indien de keurende geneeskundige of medische specialist geen bezwaren heeft geconstateerd tegen afgifte aan hem van een geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart. Artikel 43 1. De geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart, afgegeven door een geneeskundige of medisch specialist die niet ingevolge artikel 42 als scheidsrechter is aangewezen, nadat een andere geneeskundige of medisch specialist de afgifte van een geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart heeft geweigerd, is ongeldig. 2. Indien uit een volgende keuring blijkt dat de gekeurde niet aan de gestelde eisen van medische geschiktheid voldoet, vervalt de geldigheid van de desbetreffende, eerder afgegeven, verklaring van geschiktheid voor de zeevaart en wordt deze ingenomen door de keuringsarts. Artikel 44 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot a. de medische keuringen, bedoeld in artikel 40, eerste en tweede lid; b. de herkeuring door als scheidsrechters aangewezen geneeskundigen of medisch specialisten; c. de aanwijzing en erkenning van geneeskundigen, medisch specialisten en scheidsrechters, alsmede de intrekking van deze aanwijzing en erkenning;

d. het model en de geldigheidsduur van de geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart. 2. De vaststelling van de regels, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en d, vindt plaats na raadpleging van de representatieve organisaties van werkgevers en werknemers in de zeevaart. 3. Onze Minister kan voor een bepaalde periode van de verplichting te voldoen aan de geldende medische normen ontheffing verlenen, indien een als scheidsrechter aangewezen geneeskundige of medisch specialist daartoe gemotiveerd adviseert. Artikel 45 1. Indien korte tijd voor vertrek van een schip de bemanning moet worden aangevuld, kan, indien dringende omstandigheden nopen tot het aanmonsteren van personen die niet in het bezit zijn van een geldige geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart, door Onze Minister aan een zeevarende die in het bezit is van een geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart waarvan de geldigheidsduur recentelijk is verstreken, ontheffing worden verleend van de in artikel 40, eerste of tweede lid, bedoelde verplichting. 2. De in het eerste lid bedoelde ontheffing geldt tot aan de volgende aanloophaven waar een medische keuring door een geneeskundige of medisch specialist als bedoeld in artikel 40, eerste of tweede lid, kan worden verricht, maar ten hoogste voor een termijn van drie maanden. Artikel 46 [Vervallen per 20-08-2013] Artikel 47 1. Indien de geldigheid van een geneeskundige verklaring gedurende een reis verstrijkt, kan de betrokken zeevarende werkzaamheden verrichten tot aan de volgende aanloophaven waar een medische keuring door een geneeskundige of medisch specialist als bedoeld in artikel 40, eerste of tweede lid, kan worden verricht. 2. De termijn tussen het verstrijken van de geldigheid van een geneeskundige verklaring gedurende een reis en de medische keuring, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste drie maanden. Hoofdstuk 4A. Accommodatie, voeding en overige voorzieningen voor zeevarenden aan boord van een schip Artikel 48 De scheepsbeheerder draagt zorg voor behoorlijke en veilige huisvesting en recreatieve voorzieningen voor de zeevarenden aan boord van een schip, met inachtneming van de daaraan bij ministeriële regeling, in overeenstemming met het Maritiem Arbeidsverdrag, gestelde eisen. Deze eisen kunnen afhankelijk van het bouwjaar van het schip verschillen en in overeenstemming met norm A 3.1 van het Maritiem Arbeidsverdrag kan van bepaalde eisen door Onze Minister ontheffing worden verleend. Voor vissersvaartuigen kunnen afwijkende eisen worden gesteld. Artikel 48a 1. De scheepsbeheerder voorziet de zeevarenden aan boord van een schip kosteloos van voeding en drinkwater van voldoende hoeveelheid, kwaliteit, voedingswaarde en variëteit en rekening houdend met godsdienstige voorschriften en culturele gebruiken, in overeenstemming met de daaraan bij ministeriële regeling gestelde eisen.

2. De maximale hoeveelheid sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Dranken Horecawet die voor verbruik door de zeevarenden aan boord beschikbaar is, wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. 3. De voorraden voedsel en drinkwater en de ruimten en apparatuur voor de opslag, bewerking en bereiding van voedsel en drinkwater, worden regelmatig door of namens de kapitein geïnspecteerd overeenkomstig bij ministeriële regeling gestelde regels. 4. Degene die aan boord tot taak heeft de voeding voor de zeevarenden te beheren en te bereiden, voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen. 5. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op vissersvaartuigen. Hoofdstuk 4B. Certificaat maritieme arbeid en verklaring naleving maritieme arbeid Artikel 48b 1. De scheepsbeheerder stelt voor een schip van 500 GT of meer dat internationale reizen maakt, een verklaring naleving maritieme arbeid deel II op waarin maatregelen zijn opgenomen om te waarborgen dat de in artikel 48c, eerste lid, bedoelde eisen voortdurend worden nageleefd. 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud van de verklaring naleving maritieme arbeid deel II en over de eisen die aan deze inhoud worden gesteld. 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het model van de verklaring naleving maritieme arbeid. 4. Het bepaalde bij of krachtens dit artikel is niet van toepassing op vissersvaartuigen. Artikel 48c 1. Onze Minister geeft voor een schip van 500 GT of meer dat internationale reizen maakt, op aanvraag een certificaat maritieme arbeid en een verklaring naleving maritieme arbeid af, indien de door de scheepsbeheerder opgestelde verklaring naleving maritieme arbeid deel II voldoet aan het bepaalde krachtens artikel 48b en na onderzoek blijkt dat voor het desbetreffende schip wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in Aanhangsel A5-1 van het Maritiem Arbeidsverdrag met betrekking tot: a. minimumleeftijd gesteld bij of krachtens de Arbeidstijdenwet; b. geneeskundige verklaringen gesteld bij of krachtens hoofdstuk 4, paragraaf 2; c. de kwalificaties van zeevarenden gesteld bij of krachtens hoofdstuk 2, paragraaf 3; d. arbeidsovereenkomsten gesteld bij artikel 69d, eerste lid; e. arbeidsbemiddeling en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten gesteld bij of krachtens de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs; f. arbeids- en rusttijden gesteld bij paragraaf 5.2 en krachtens artikel 5:12, tweede lid van de Arbeidstijdenwet; g. bemanningssamenstelling gesteld bij of krachtens hoofdstuk 2, paragrafen 1 en 2; h. huisvesting en voorzieningen voor zeevarenden aan boord van een schip gesteld krachtens artikel 48 dan wel artikel 407 van het Wetboek van Koophandel in samenhang met artikel XII van de wet van...20.., houdende implementatie van het Maritiem Arbeidsverdrag (Stb...); i. voeding en drinkwater, gesteld krachtens artikel 48a; j. gezondheid, veiligheid en ongevallenpreventie gesteld bij of krachtens de artikelen 3, vierde lid, 5, 6, 8, 12 en 16 van de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 3, 3a, 4 en 9 van de Schepenwet en krachtens artikel 64; k. medische zorg aan boord gesteld bij of krachtens de artikelen 4, eerste lid, onderdeel b en tweede lid, en 9, eerste lid, van de Schepenwet; l. klachtenprocedures aan boord gesteld bij of krachtens artikel 69a; en

m. betaling van lonen gesteld bij artikel 69d, tweede lid. 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de verklaring naleving maritieme arbeid deel I voor verschillende categorieën van schepen, waarbij een opsomming wordt voorgeschreven van alle in het eerste lid bedoelde eisen die op de desbetreffende schepen van toepassing zijn. 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot: a. de onderzoeken waaraan schepen zijn onderworpen ter verkrijging en verlenging van een certificaat maritieme arbeid of tijdens de geldigheidsduur daarvan, alsmede de inhoud van die onderzoeken en de frequentie waarmee zij worden verricht; b. de registratie van de bij de inspectie verzamelde onderzoeksgegevens; c. de geldigheid van het certificaat maritieme arbeid en de verlenging van de geldigheidsduur daarvan; d. de voorwaarden voor afgifte van tijdelijke of voorlopige certificaten maritieme arbeid. 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot: a. de bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid te verstrekken gegevens en te overleggen bescheiden; en b. de modellen van het certificaat maritieme arbeid en het voorlopige certificaat maritieme arbeid. 5. Op verzoek van de scheepsbeheerder geeft Onze Minister voor schepen kleiner dan 500 GT overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens dit artikel een certificaat maritieme arbeid af. 6. Het bepaalde bij of krachtens dit artikel is niet van toepassing op vissersvaartuigen. Artikel 48d 1. De door Onze Minister aangewezen ambtenaren zijn belast met het verrichten van onderzoeken als bedoeld in artikel 48c, derde lid, onderdeel a. Deze onderzoeken kunnen tevens geheel of ten dele worden verricht door daartoe door Onze Minister aangewezen rechtspersonen. 2. Aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden. 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanwijzing van natuurlijke personen of rechtspersonen krachtens het eerste lid. 4. Onze Minister kan slechts door hem erkende rechtspersonen aanwijzen. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van erkenning, de voorwaarden voor erkenning, de intrekking van de erkenning indien niet meer aan deze voorwaarden wordt voldaan, en de bekendmaking van een erkenning of intrekking van een erkenning. Artikel 48e 1. Een certificaat maritieme arbeid vervalt, indien: a. een deel van het schip wordt verbouwd waarvoor krachtens artikel 48 gestelde eisen gelden, of in de inrichting of de uitrusting waarvoor krachtens artikel 48 gestelde voorschriften gelden, ingrijpende wijzigingen worden aangebracht; b. het schip een buitenlands schip wordt; c. het tijdvak waarvoor het certificaat geldt, is verstreken; d. de tijdens de geldigheidsduur van het certificaat verplicht gestelde onderzoeken als bedoeld in artikel 48c, derde lid, niet of niet tijdig hebben plaatsgevonden, behoudens

in bij ministeriële regeling omschreven bijzondere gevallen; e. het schip van naam verandert of een ander letterteken of nummer krijgt, of het schip niet langer wordt beheerd door de scheepsbeheerder vermeld op het certificaat maritieme arbeid. 2. Onze Minister kan een certificaat intrekken, wanneer blijkt dat: a. de bouw, de inrichting of de uitrusting van het schip waarvoor krachtens artikel 48 gestelde voorschriften gelden, in belangrijke mate afwijkt van de gegevens van het certificaat; b. het schip of de scheepsbeheerder niet langer voldoet aan de in artikel 48c, eerste lid, bedoelde voorschriften of aan de voor het desbetreffende schip afgegeven verklaring naleving maritieme arbeid en de vereiste corrigerende maatregelen niet zijn getroffen. 3. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat certificaten in bij die regeling te bepalen gevallen bovendien vervallen, wanneer het schip aan zijn oorspronkelijke bestemming wordt onttrokken. 4. De scheepsbeheerder zendt een vervallen of ingetrokken certificaat zo spoedig mogelijk aan Onze Minister. Hoofdstuk 5. Toezicht en opsporing Artikel 49 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, alsmede de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren of andere personen. 2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Artikel 50 De in artikel 49, eerste lid, bedoelde toezichthouder is bevoegd ter uitoefening van zijn bevoegdheden ingevolge deze wet elke plaats te betreden, met inbegrip van woongedeelten van schepen. Artikel 51 1. De in artikel 49, eerste lid, bedoelde toezichthouder is bevoegd zaken en schepen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft. Deze bevoegdheid strekt zich uit tot de in artikel 50 bedoelde plaatsen. 2. Hij is bevoegd met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden, in geval van gegrond vermoeden dat in strijd wordt gehandeld met enige verplichting ingevolge deze wet, van de kapitein van een schip te vorderen dat deze het schip gaande houdt dan wel naar een door hem aangewezen veilige ligplaats of ankerplaats brengt. Artikel 52 1. Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is bevoegd een schip aan te houden, indien er voorafgaand aan het vertrek naar zee a. geen bemanningscertificaat voor het schip is afgegeven of het bemanningscertificaat ongeldig is; b. de door hem aangetroffen bemanning niet ten minste in overeenstemming is met het bemanningscertificaat; c. van het schip kennelijk een ander gebruik wordt of zal worden gemaakt dan