244. 3. 8 244. 3. Voorbehoud bevoegdheid toetreding ontwerp-verdrag betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen (Genève 1931).



Vergelijkbare documenten
Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco,

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1951 No. 24 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1966 Nr, 172

De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,

Wet van 24 december 1927, houdende nadere regeling van de Collectieve Arbeidsovereenkomst

TRACTATENBLAD VANHET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1965 Nr. 52

Verdrag betreffende de gedwongen of verplichte arbeid, Genève,

Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime,

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed

Hebben besloten hiertoe een Verdrag te sluiten en zijn overeengekomen als volgt:

VERDRAG BETREFFENDE PARTICULIERE BUREAUS VOOR ARBEIDSBEMIDDELING

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 58 VAN 7 JULI 1994 TOT VERVANGING VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 47 VAN 18 DECEMBER

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2000 Nr. 125

Dit Verdrag is van toepassing, welke ook de rechter of de autoriteit is die kennis dient te nemen van het geschil.

Verdrag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen

VERDRAG NOPENS DE ERKENNING EN DE TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN OVER ONDERHOUDSVERPLICHTINGEN JEGENS KINDEREN

RELEVANTE BEPALINGEN VAN HET BOEK 7 VAN HET B.W. BETREFFENDE DE ARBEIDSOVEREENKOMST ALSMEDE ARTIKEL 6 VAN HET BBA 1945

Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1956 No. 104

Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen

ARBEIDSOVEREENKOMST - ARBEIDER BEPAALDE DUUR DEELTIJDS

Citeertitel: Landsverordening bijzondere rechtspositionele bepalingen Kustwachtpersoneel. Wijzigingen: AB 2012 no. 54; (inwtr. AB 2013 no.

TRACTATENBLAD VAN HET. JAARGANG 1981 Nr. 10

TRACTATENBLAB VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1983 Nr. 11

Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 58 VAN 7 JULI 1994 TOT VERVANGING VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 47 VAN 18 DECEMBER

Verdrag nr. 181 betreffende particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling (B.S., 28 oktober 2004)

Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1961 Nr. 74

Verdrag tot afschaffing van het vereiste van legalisatie van buitenlandse openbare akten

SURINAME. WET OP DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST 1962 GOUVERNEMENTSBLAD van SURINAME NO. 106

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1959 Nr. 163

GEMEENTEBLAD 2002 nr. 121

LANDSVERORDENING COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Moldavië inzake internationaal vervoer over de weg

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Luxemburg 20 mei 1980

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

VERDRAG TOT BESCHERMING VAN PERSONEN TEN OPZICHTE VAN DE GEAUTOMATISEERDE VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1964 Nr. 165

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Europees Verdrag ter voorkoming van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing

*** ONTWERPAANBEVELING

STAATSBLAD VAN HBT KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Artikel 1 1. Artikel 2

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK SURINAME

SURINAME HOOFDSTUK IV VAKANTIEWET

TRACTATENBLAD VAN HET

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

TRACTATENBLAD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1975 Nr. 132

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2002 Nr Europees Verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden:

PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST TUSSEN HET KONINKRIJK BELGIE, DE REPUBLIEK OEZBEKISTAN TOT HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gezien het overlegde vertoogschrift en de uitgebrachte berichten,

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

Europees Handvest inzake lokale autonomie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2016 Nr. 101

(vertaling: nl) Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1957 Nr. 155

SJb Mei Maart 1938,Nr.1295,Afd.H.0. Wijziging en aanvulling der hooger-onaerwijswet#

ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1

KROATIË BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN. 1. Benodigde transportvergunningen voor Nederlandse vervoerders

Staatsblad April WET tot bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen.

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDER LAN DEN. JAARGANG 1959 Nr. 179

TWEEDE PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST TUSSEN DE REGERING VAN BELGIE DE REGERING VAN NIEUW-ZEELAND TOT HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING

PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST EN VAN HET PROTOCOL TUSSEN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË DE REGERING VAN DE REPUBLIEK INDIA

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg. De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend,

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1964 Nr. 161

Gelet op artikel 97, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 24 VAN 2 OKTOBER 1975 BETREFFENDE DE PROCEDURE VAN INLICHTING EN RAADPLEGING VAN DE WERKNEMERSVER-

TRACTATENBLAD VAN HET

Tweede Kamer der Staten-Generaal

: Werk- en diensttijdenverordening politie ==================================================================== 1. Algemene bepalingen.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR ARBEIDER - DEELTIJDS

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

TRACTATENBLAD VAN HET

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een

A 2012 N 90 PUBLICATIEBLAD

ARBEIDSOVEREENKOMST ARBEIDER BEPAALDE DUUR VOLTIJDS

Regeling van werkzaamheden van het Verantwoordingsorgaan van de. lnstelling Pensioenfonds van de Nederlandse Bisdommen;

18 Beloning overwerk/feestdagen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

8753/1/11 REV 1 yen/pw/rb 1 DRI

Artikel 7: 610b B.W. Artikel 7: 628a B.W.

OEKRAÏNE BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN. 1. Benodigde transportvergunningen voor Nederlandse vervoerders

TRACTATENBLAD VAN-HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1959 Nr. 174

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 18 juli 2017

REGLEMENT VAN ORDE VAN HET COMITÉ LANDBOUW- OF BOSBOUWTREKKERS

16 JUNI Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 3ter van de Arbeidswet van 16 maart 1971 (1)

2 De arbeidsovereenkomst

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

Transcriptie:

8 244. 3. Voorbehoud bevoegdheid toetreding ontwerp-verdrag betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen (Genève 1931). 244. 3. MEMOEIE VAN TOELICHTING. De Internationale Arbeidseonferentie stelde in hare vijftiende zitting, welke van 28 Mei 18 Juni 1931 gehouden werd en waaraan ook Nederland deelnam, een ontwerp-verdrag betreffende den duur van den.arbeid in de kolenmijnen vast. In verband met het voorschrift van artikel 405, vijfde lid, van het Vredesverdrag van Versailles wordt dat ontwerp-verdrag hierbij aan de Staten-Generaal voorgelegd. Voorgesteld wordt aan de Kroon de bevoegdheid voor te behouden te zijner tijd tot het ontwerp-verdrag toe te treden. Te zijner tijd zal een nadere beslissing genomen worden ten aanzien van de toepassing van dit ontwerp-verdrag op Nederlandsch-Indië. Ondergeteekenden vestigen er de aandacht op, dat bij nadere overweging zou kunnen blijken, dat de plaatselijke toestanden in Nederlandsch-Indië van dien aard zijn, dat ook met eventueele wijzigingen, welke op grond van artikel 421, eerste lid, onder 2. van het Verdrag van Versailles aangebracht kunnen worden, de toepassing in Nederlandsch Indië niet uitvoerbaar zal zijn. Bij het ontbreken van kolenmijnen in Suriname en Curatjao kan van toepassing der bepalingen van het ontwerp-verdrag daar geen sprake zijn. Het onderhavige ontwerp-verdrag bevat een regeling van den arbeidsduur in de kolenmijnen in het algemeen, d. w. z. van den arbeidsduur zoowel in de steenkoolmijnen als in de bruinkoohnijnen. Artikel 1 van het ontwerp-verdrag houdt de definitie van kolenmijnen en van bruinkoolmijnen in, terwijl artikel 2 een definitie van arbeider" geeft. Geen arbeider zijn zij, die een betrekking bekleeden van toezicht of bestuur en die als regel niet deelnemen aan eenigen handenarbeid. Een dergelijke bepaling komt ook voor in het verdrag van Washington strekkende tot beperking van den arbeidsduur in nijverheidsondernemingen tot acht uren per dag en acht en veertig uren per week. (Art. 2 onder a). *) Nadat artikel 3 bepaald heeft, dat de arbeidsduur in de ondergrondsche 'steenkoolmijnen bestaat uit den duur van het verblijf in de mijn, geeft het aan, hoe die verblijftijd berekend wordt. Als verblijftijd in de mijn wordt beschouwd het tijdvak tusschen het oogenblik, waarop de arbeider de kooi betreedt om af te dalen en het oogenblik, waarop hij, na het ophalen, deze verlaat (het zg.,,from bank to bank"-systeem). Die duur mag voor eiken arbeider niet meer dan 7J uur per dag bedragen. Artikel 4 houdt in, dat de bepalingen van het verdrag zullen beschouwd worden als te zijn nagekomen, wanneer de tijd tusschen het oogenblik waarop de eerste arbeiders van de ploeg of van eenige groep afdalen en dat, waarop zij weer boven komen, 7 uur bedraagt. De volgorde en de duur van het neerlaten en van het ophalen van een ploeg of van een groep moeten nagenoeg gelijk zijn. Artikel 5 laat een afwijking van de in artikel 3 bepaalde wijze van berekening van den verblijftijd toe, voornamelijk van belang voor die landen, die niet de wijze van berekening from bank to bank" kennen, als b.v. Engelan*. Artikel 6 verbiedt arbeid op Zondag en op feestdagen. In enkele gevallen zijn daarvan afwijkingen toegelaten, met dien verstande, dat arbeid op Zon en feestdagen in elk geval met 25 pet. extra betaald moet worden. Bovendien zal voor arbeid op Zon en feestdagen, hetzij een extra rusttijd, hetzij nog een extra loonstoeslag gegeven moeten worden. Artikel 7 heeft betrekking op de gevallen, waarin uit een gezondheidsoogpunt een kortere duur dan de in artikel 3 bebepaalde voorgeschreven zal worden. i) Zitting 1920 1921, n. 553. Artikel 8 regelt de zg. overuren. Langere arbeidsduur dan die in de voorgaande artikelen genoemd, kan door de nationale wetgeving toegelaten worden o. a. in geval van overmacht en dergelijke gevallen. Eveneens mag overwerk toegelaten worden voor werkzaamheden, welke geen onderbreking kunnen lijden en dergelijke. Daarvoor mag echter de arbeidsduur slechts met een half uur per dag. verlengd worden, terwijl niet meer dan 5 pet. van het totale personeel van de mijn overwerk mag verrichten. Voor overwerk moet extra betaald worden. Daarnaast mogen, aldus artikel 9, nog 60 overuren per jaar ter beschikking van de ondernemingen gesteld worden. Ook voor die overuren moet extra vergoeding gegeven worden. Over het vaststellen van maatregelen betreffende de in de artikelen 7, 8 en 9 bedoelde overuren moeten de werkgevers en arbeidersorganisaties gehoord worden. Artikel 11 heeft betrekking op den inhoud van de jaarrapporten bedoeld in artikel 408 van het Verdrag van Versailles. Artikel 12 legt ter vergemakkelijking van het toezicht, aan de mijnbesturen enkele verplichtingen op, als het bekend maken van de uren van afdalen, ophalen enz. Artikel 13 regelt den arbeidsduur in de ondergrondsche bruinkoolmijnen. In hoofdzaak zijn de bepalingen voor den arbeidsduur in de ondergrondsche steenkoolmijnen gegeven, van toepassing. Derhalve zal de maximumduur in de bruinkoolmijnen eveneens 7 uur per dag zijn. De bevoegde autoriteit in elk land zal evenwel kunnen toestaan, dat collectieve pauzen, welke een 'stilstand der ontginning meebrengen en niet meer dan een half uur bedragen, niet medegerekend worden bij het berekenen van den verblijftijd. Het aantal overuren, dat ter beschikking van de mijnbesturen gesteld zal kunnen worden, mag hier 75 uur per jaar bedragen. Bovendien kunnen collectieve overeenkomsten onder bepaalde voorwaarden goedgekeurd worden, welke nog 75 overuren toestaan. Artikel 14 houdt in, dat zoowel op steenkool als op bruinkoolmijnen, waar de ontginning in de open lucht plaats heeft, de bepalingen van het onderhavige ontwerp-verdrag niet van toepassing zijn. De leden, die ratificeeren, verbinden zich om daarop de bepalingen van het hiervoren genoemde achturenverdrag van Washington toe te passen met dien verstande, dat het aantal overuren, dat krachtens artikel 6 onder 6 van dat verdrag toegelaten is (voor afwijkingen van tijdelijken aard, ter tegemoetkoming aan buitengewone opeenhooping van werk), niet meer dan 100 per jaar mag overschrijden. Bovendien zullen uitsluitend in geval van bijzondere 'noodzaak collectieve overeenkomsten goedgekeurd kunnen worden die nog 100 overuren extra toestaan. Artikel 15 waarborgt aan de arbeiders reeds verkregen gunstige toestanden. Van de overige artikelen, die van formeelen aard zijn, is nog van belang artikel 18, dat de inwerkingtreding van het verdrag afhankelijk stelt van de ratificatie door twee der volgende landen: Duitschland, België, Frankrijk, Groot-Britannië, Nederland, Polen, Tsjechoslowakije. Het komt ondergeteekenden wenschelijk voor, dat Nederland tot dit ontwerp-verdrag toetreedt. Het betreft hier een regeling van den arbeidstijd van een groep arbeiders, waarvoor, zoowel uit een oogpunt van arbeidersbescherming als uit een oogpunt van concurrentie, internationale regeling bij uitstek in aanmerking komt. Voordat tot toetreding overgegaan zal kunnen worden, zal echter het Mijnreglement, dat den arbeidsduur van arbeiders in de steenkoolmijnen regelt, op enkele punten gewijzigd en in overeenstemming met de bepalingen van het ontwerp-verdrag gebracht moeten worden, terwijl bovendien een regeling voor den arbeidsduur in de bruinkoolmijnen getroffen zal moeten worden. De duur van het verblijf in de ondergrondsche steenkoolmijnen bedraagt op dit oogenblik krachtens voornoemd Mijnreglement

Bijlagen. 244. 3. Tweede Kamer. 9 Voorbehoud bevoegdheid toetreding ontwerp-verdrag betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen.''"jenève 1931). 8 uur per dag (art. 242), terwijl de wijze, waarop de duur van het verblijf (art. 243) berekend wordt, niet geheel overeenkomt met die in het ontwerp-verdrag neergelegd. Het Mijnreglement rekent nl. den tijd van ophalen niet bij den verblijftijd mede. Waar de arbeidstijd met inachtneming van de bepalingen van het Mijnreglement thans bedraagt 5x8 uur + 6 uur = 46 uur per week, zal toetreding noodig maken, dat die tijd met behoud van den korteren werktijd op Zaterdag ingekort wordt tot 5 x 7 uur + 6 uur per week, derhalve met 5 kwartier. Het ontwerp-verdrag laat immers niet toe, dat de uren, welke op Zaterdag korter gewerkt worden, op de andere dagen van de w r eek ingehaald worden. Een amendement, strekkend om toe te staan, dat uren die op een dag korter of in het geheel niet gewerkt worden, op de andere dagen van een periode van 14 dagen ingehaald worden door nl. die dagen langer te laten werken, het zg. spreadover-amendoment, mede door den Nederlandschen werkgeversvertegenwoordiger ingediend, werd door de Conferentie verworpen. Dientengevolge zullen de lf uur, welke op Zaterdag in de Nederlandsche mijnen korter dan 7f uur gewerkt worden, niet door op de andere dagen der week langer dan 7 uur te laten werken, ingehaald mogen worden. Ondergeteekenden zijn van oordeel, dat een kortere arbeidsdag dan die van den industrie-arbeider, voor den mijnarbeider, uithoofde van zijn zooveel zwaarder heroep, alleszins gerechtvaardigd is. De regeling van de overuren, welke het ontwerp-verdrag kent, zal wijziging en aanvulling van het Mijnreglement noodig maken. Niet ontkend kan worden, dat toetreding tot het ontwerpverdrag eenige verzwaring van lasten van het mijnbedrijf met zich zal meebrengen. Daarin mag echter, gezien met name de in de volgende alinea vermelde gedragslijn, geen overwegend bezwaar tegen toetreding gezien worden. Zooals de laatst ondergeteekende meermalen en laatstelijk in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs der Eerste Kamer terzake van hoofdstuk IX der Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1932 heeft medegedeeld, zal tot ratificatie echter niet worden overgegaan voordat de landen in artikel 18 van het ontwerp-verdrag genoemd, eveneens tot ratificatie zullen overgaan. Toepassing van de regeling van het ontwerp-verdrag op ons mijnbedrijf, zonder dat die in de concurreerende landen wordt toegepast, zou voor ons mijnbedrijf de concurrentie verzwaren, hetgeen vooral in den tegenwoordigen tijd vermeden moet worden. Naar een gelijktijdige ratificatie wordt mitsdien gestreefd. Een exemplaar van het verslag van de 15de zitting van de Internationale Arbeidsconferentie bevindt zich in de bibliotheek van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, terwijl een beknopt verslag van de Conferentie als bijvoegsel van aflevering 8, jaargang 1931, van het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek is verschenen. De Minister van Economische Zaken en Arbeid, T. J. VERSCHUUR. De Minister van Buitenlandsche Zaken, BEELAERTS VAN BLOKLAND. De Minister v.an Koloniën, DE GRAAFF. De Minister van P. J. REYMER. Waterstaat, Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1932 1933.

io 244. Voorbehoud bevoegdheid toetreding ontwerp-verdrag betreffe 3. den duur van den arbeid in de kolenmijnen (Genève 1931). BIJLAGE VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING. Tekst van het ontwerp-verdrag betreffende De Algemeene Conferentie van de Internationale Organisatie van den Arbeid van den Volkenbond, door den Eaad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau bijeengeroepen te Genève en aldaar bijeengekomen op 28 Mei 1931, in hare vijftiende zitting, besloten hebbende verschillende voorstellen aan te nemen betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen, welk onderwerp het tweede punt is van de agenda der zitting en besloten hebbende dat deze voorstellen den vorm zullen aannemen van een ontwerp voor een internationaal verdrag, neemt heden, den 18 Juni 1931, het volgende ontwerp-verdrag aan, ter bekrachtiging door de leden van de Internationale Organisatie van den Arbeid, zulks overeenkomstig de bepalingen van deel XIII van het Verdrag van Versailles en van de overeenkomstige Vredesverdragen: Artikel 1. Dit verdrag is van toepassing op alle kolenmijnen, d. w. z. op elke mijn, waaruit alleen steenkool of bruinkool gewonnen wordt, hetzij in hoofdzaak steenkool of bruinkool gelijktijdig met andere mineralen. Voor de toepassing van dit verdrag wordt als bruinkoolrnijn" beschouwd, elke mijn, waaruit kool gewonnen wordt uit een geologisch tijdperk, jonger dan het carboon. Artikel 2. Voor de toepassing van dit verdrag wordt als arbeider" beschouwd : a. in de ondergrondsche kolenmijnen ieder persoon, werkzaam bij ondergrondschen arbeid, welke ook de onderneming zij, welke dien persoon in dienst heeft en welke ook de aard zij van den arbeid, welken die persoon verricht, met uitzondering van de personen, die een betrekking bekleeden van toezicht of bestuur en die als regel niet deelnemen aan eenigen handenarbeid; b. in de kolenmijnen, waar de ontginning in de open lucht plaats heeft, ieder persoon, direct of indirect werkzaam bij de kool winning, met uitzondering van de personen, die een betrekking bekleeden van toezicht of bestuur en die als regel niet deelnemen aan eenigen handenarbeid. Artikel 3. De duur van den arbeid in de ondergrondsche steenkoolmijnen bestaat uit den duur van het verblijf in de mijn, op de volgende wijze berekend: 1. Als verblijftijd in een ondergrondsche mijn wordt beschouwd het tijdvak tusschen het oogenblik, waarop de arbeider de kooi betreedt om af te dalen en het oogenblik, waarop hij, na het ophalen, deze verlaat. 2. In de mijnen, waartoe galerijen toegang geven, zal als verblijftijd in de mijn beschouwd worden de tijd, welke verloopt tusschen het oogenblik, waarop de arbeider den ingang van de galerij, welke toegang geeft tot de mijn, binnengaat en dat, waarop hij weer bovengronds komt. den duur van den arbeid in de kolenmijnen. 3. In geen ondergrondsche steenkoolmijn zal de verblijftijd van eenigen arbeider in de mijn 7 uur en 45 minuten per dag mogen overschrijden. Artikel 4. De voorschriften van dit verdrag zullen beschouwd worden als te zijn nagekomen, indien de tijd tusschen het oogenblik, waarop de eerste arbeiders van de ploeg of van eenige groep afdalen en dat, waarop zij weer boven komen, dezelfde is als die, vastgesteld in het derde lid van artikel 3. De volgorde en de duur van het neerlaten en van het ophalen van een ploeg of van een groep arbeiders zullen bovendien nagenoeg gelijk moeten zijn. Artikel 5. Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, zullen de voorschriften van dit verdrag beschouwd worden als te zijn nagekomen, indien de nationale wetgeving voorschrijft, dat, voor de berekening van den duur van het verblijf in de mijn, het neerlaten of het ophalen van arbeiders berekend wordt naar den gemiddelden opgenomen duur van het neerlaten of ophalen van alle ploegen arbeiders in het geheele land. In dat geval zal het tijdvak tusschen het oogenblik, waarop de laatste arbeider van de ploeg afdaalt, en dat, waarop de eerste arbeider van de ploeg weer boven komt, in geen mijn zeven uur en vijftien minuten mogen overschrijden; evenwel zal geen stelsel van regeling toegestaan zijn, krachtens hetwelk de gemiddelde arbeidsduur van de houwers als een soort van arbeiders beschouwd, langer zou zijn dan die van de andere soorten arbeiders van dezelfde ploeg werkzaam bij ondergrondschen arbeid. Ieder lid, dat, na het stelsel, bedoeld in dit artikel, te hebben toegepast, later de bepalingen van de artikelen 3 en 4 toepast, moet die verandering tegelijk aanbrengen in het geheele land en niet in een deel van het land. Artikel 6. 1. De arbeiders zullen op Zondag of wettelijke feestdagen niet werkzaam mogen zijn bij ondergrondschen arbeid in kolenmijnen. De nationale wetgeving zal echter de volgende uitzonderingen mogen toestaan voor de arbeiders, die ouder dan 18 jaar zijn : a. voor werkzaamheden die naar haar aard voortdurend verricht moeten worden; b. voor werkzaamheden ten behoeve van de luchtverversching van de mijn, ter voorkoming van schade aan de inrichtingen voor de luchtverversching en ter beveiliging van de mijn, zoomede voor eerste hulp bij ongeval en ziekte en de zorg voor de dieren; c. voor opmetingswerkzaamheden, wanneer die werkzaamheden op andere dagen niet gedaan kunnen worden zonder de ontginning te onderbreken of te hinderen;

244. 3. u Voorbehoud bevoegdheid toetreding ontwerp-verdrag betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen (Genève 1931). d. voor dringende werkzaamheden aan werktuigen en andere inrichtingen, wanneer het onmogelijk is, die gedurende den geregelden gang van de ontginning te verrichten, zoo ook in andere dringende of buitengewone gevallen, welke zich onafhankelijk van den wil van den ondernemer voordoen. 2. De bevoegde autoriteiten zullen de noodige maatregelen nemen, opdat geenerlei.arbeid op Zondag of op wettelijke feestdagen buiten de uitzonderingen, toegestaan bij dit artikel, verricht wordt. 3. Voor de werkzaamheden, welke krachtens het eerste lid van dit artikel zijn toegestaan, zal een loon betaald moeten worden, dat ten minste 25 pet. hooger is dan het gewone loon. 4. De arbeiders, die in belangrijke mate werkzaam zijn bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, zullen daartegenover, hetzij een bijzonderen rusttijd, hetzij een gelijkwaardige yerhooging van loon boven die, welke is vastgesteld in lid 3 van dit artikel, moeten genieten. De bijzonderheden van de toepassing dier bepaling zullen door de nationale wetgeving geregeld worden. Artikel 7. - Bestuursmaatregelen, vastgesteld door de bevoegde autoriteit, zullen voor de arbeiders, werkzaam op plaatsen, die door ongewone temperatuur, vocht of andere omstandigheden in het bijzonder ongezond gemaakt worden, een korteren duur van verblijftijd in de mijn voorschrijven, dan die, vastgesteld in artikel 3, 4 en 5. Artikel 8. 1. Bestuursmaatregelen, vastgesteld door de bevoegde autoriteit, zullen een overschrijding van de grenzen, vastgesteld bij de artikelen 3, 4, 5 en 7 mogen toestaan: a. bij ongeval of gevaar voor ongeval, in geval van overmacht, of wanneer er spoedwerk moet worden verricht aan werktuigen, aan de uitrusting of aan de inrichtingen van de mijn als gevolg van schade aan die werktuigen, aan die uitrusting of die inrichtingen, zelfs indien daarbij toevallig kool wordt gewonnen, maar slechts in zoodanige mate, als noodzakelijk is om te voorkomen, dat ernstige hinder zou worden toegebracht aan den geregelden gang van de ontginning; b. voor arbeiders, die werkzaamheden verrichten, welke, naar haar aard, noodzakelijk geen onderbreking kunnen lijden, of technische werkzaamheden, welke onvermijdelijk zijn voor de voorbereiding of regelmatige voltooiing van de ontginning en welke niet samenhangen.met de voortbrenging of het vervoer van kolen. Voor elk dier arbeiders zal de verlenging, overeenkomstig de bepalingen van dit lid toegestaan, niet meer mogen bedragen dan een half uur per dag en zal in elke mijn met een normale ontginning, het aantal arbeiders hier bedoeld nooit 5 pet. van het totale personeel van de mijn mogen overschrijden. 2. Voor de overuren, gedurende welke krachtens de bepalingen van dit artikel gewerkt wordt, zal een loon betaald moeten worden, dat ten minste 25 pet. hooger is dan het gewone loon. m Artikel 9. Bestuursmaatregelen, vastgesteld door de bevoegde autoriteit, kunnen behalve het bepaalde in artikel 8, ten hoogste 60 overuren per jaar ter beschikking van de ondernemingen in het geheele land stellen. Voor die overuren zal een loon betaald moeten worden, dat ten minste 25 pet. hooger is dan het gewone loon. Artikel 10. De maatregelen, bedoeld in de artikelen 7, 8 en 9, zullen vastgesteld worden na raadpleging van de betrokken vereenigingen van werkgevers en arbeiders. Artikel 11. 1. De jaarrapporten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 406 van het Verdrag van Versailles en van de overeenkomstige artikelen van de andere Vredesverdragen in te dienen, zullen alle noodige inlichtingen moeten bevatten omtrent de maatregelen, genomen om den arbeidsduur in overeenstemming met de artikelen 3, 4 en 5 te regelen. Zij moeten bovendien volledige inlichtingen bevatten omtrent de regelingen, vastgesteld ingevolge de artikelen 7, 8, 9, 12, 13 en 14 en over de toepassing daarvan. Artikel 12. Ten einde de toepassing van de bepalingen van dit verdrag te vergemakkelijken, is het bestuur van iedere mijn verplicht: a. door middel van kennisgevingen, op duidelijk zichtbare wijze, op de bovengrondsche werken van de mijn of op andere passende plaats aangeslagen, of op een andere door de bevoegde autoriteit goedgekeurde wijze, bekend te maken de uren, waarop het afdalen en het bovenkomen van de arbeiders, hetzij van de ploeg, hetzij van eenige groep, aanvangt en eindigt. Bedoelde uren moeten goedgekeurd worden door de openbare autoriteit en zoodanig vastgesteld zijn, dat de verblijftijd van eiken arbeider de grenzen in dit verdrag gesteld niet overschrijdt. Indien zij eenmaal zijn bekend gemaakt, mogen zij niet worden gewijzigd dan met de goedkeuring van de openbare autoriteit op de wijze en met inachtneming van den vorm van bekendmaking, als goedgekeurd door die autoriteit; b. alle verlengingen ingevolge de artikelen 8 en 9 van dit verdrag in een register in te schrijven, op een uniforme wijze als voorgeschreven bij de nationale wetgeving. Artikel 13. Op de ondergrondsche bruinkoolmijnen zijn de artikelen 3 en 4 en de artikelen 6 tot 12 van dit verdrag van toepassing met inachtneming van de volgende bepalingen: o. in de omstandigheden, voorzien in de nationale wetgeving, kan de bevoegde autoriteit toestaan, dat collectieve pauzen, die een 'stilstand van de voortbrenging meebrengen, niet begrepen zijn in den duur van den verblijftijd in de mijn, onder voorwaarde, dat die pauzen in geen geval dertig minuten per ploeg overschrijden. Die vergunning zal slechts gegeven worden, indien de noodzakelijkheid om een dergelijk stelsel toe te passen in elk bijzonder geval vastgesteld is door een officieel onderzoek en na raadpleging van de betrokken vertegenwoordigers van de arbeiders; b. het aantal overuren, bedoeld in artikel 9 van dit verdrag, zal ten hoogste 75 per jaar mogen bedragen. Bovendien kan de bevoegde autoriteit collectieve overeenkomsten goedkeuren, welke nog 75 overuren per jaar toestaan. Voor die uren moet eveneens een loon betaald worden als voorgeschreven in het tweede lid van artikel 9. Zij mogen niet algemeen toegestaan worden voor alle ondergrondsche bruinkoolmijnen, maar alleen voor afzonderlijke districten of mijnen, waar bijzondere technische of geologische omstandigheden dat wettigen. Artikel 14. Op de steenkool en bruinkoolmijnen, waar de ontginning in de open lucht plaats heeft, zijn de artikelen 3 tot 13 van dit verdrag niet van toepassing. De leden echter, die dit verdrag bekrachtigen, verbinden zich om op die mijnen de bepalingen van het verdrag van Washington van 1919, strekkende tot beperking van den arbeidsduur in do nijverheidsondernemingen tot acht uur per dag en acht en veertig uur per week toe te passen, met dien verstande, dat het aantal overuren, dat krachtens artikel 6 onder b van dat verdrag toegelaten is, 100 per jaar niet mag overschrijden. Indien bijzondere noodzaak dit eischt, en ook alleen in dat geval, mag de bevoegde autoriteit collectieve overeenkomsten goedkeuren, welke boven bedoelde 100 uren nog 100 uren per jaar meer toestaan.

i2 244. 3. Voorbehoud bevoegdheid toetreding ontwerp-verdrag betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen (Genève 3931). Artikel 15. Niets in dit verdrag zal wijziging van de nationale wetgevingen met betrekking tot den arbeidsduur tot gevolg hebben, in den zin van een vermindering van de waarborgen, welke zij aan de arbeiders verleenen. Artikel 16. De toepassing van de bepalingen van dit verdrag kunnen in ieder land worden opgeschort op last van de Begeering in geval van gebeurlijkheden, welke een gevaar voor de nationale veiligheid opleveren. Artikel 17. De oificieele bekrachtigingen van dit verdrag, overeenkomstig het bepaalde in deel XIII van het Verdrag van Versailles en de overeenkomstige deelen van de andere Vredesverdragen, zullen worden medegedeeld aan den Secretaris-Generaal van den Volkenbond en door hem ingeschreven. Artikel 18. Dit verdrag zal slechts verbindend zijn voor de leden, die hun bekrachtiging door het Secretariaat hebben doen inschrijven. Het zal van kracht worden zes maanden nadat de bekrachtigingen van twee van de volgende leden zullen zijn ingeschreven door den Secretaris-Generaal van den Volkenbond: Duitschland, België, Frankrijk, Engeland, Nederland, Pol$n, Tsjeeho Slowakije. Vervolgens zal dit verdrag voor ieder ander lid van kracht worden zes maanden na den datum, waarop zijn bekrachtiging zal zijn ingeschreven. Artikel 19. Zoodra de bekrachtigingen van twee der leden, genoemd in het tweede lid van artikel 18, door het Secretariaat zijn ingeschreven, zal de Secretaris-Generaal van den Volkenbond van dit feit mededeeling doen aan alle leden van de Internationale Organisatie van den Arbeid. Hij zal hen eveneens in kennis stellen met de inschrijvingen van de bekrachtigingen, die hem later door andere leden der Organisatie zullen worden medegedeeld. Artikel 20. Ieder lid, dat dit verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na verloop van een termijn van vijf jaren na den datum, waarop dit verdrag van kracht begint te worden, zulks bij een verklaring, toegezonden aan den Secretaris-Generaal van den Volkenbond en door dezen in te schrijven. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar, nadat zij door het Secretariaat is ingeschreven. Ieder lid, dat dit verdrag heeft bekrachtigd, dat binnen den termijn van een jaar na verloop van den termijn van vijf jaar, bedoeld in het vorig lid, geen gebruik maakt van de bevoegdheid tot opzegging, voorzien in dit artikel, zal voor een nieuwen termijn van vijf jaar gebonden zijn en zal in het vervolg dit verdrag kunnen opzeggen na verloop van eiken termijn van drie jaren onder de voorwaarde, bedoeld in dit artikel. Artikel 21. Uiterlijk voor het verstrijken van drie jaren na het in werking treden van dit verdrag, zal de Baad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau op de agenda van de Conferentie het vraagstuk der herziening van dit verdrag ten aanzien van de volgende punten plaatsen: a. mogelijkheid van een nieuwe verkorting van den arbeidsduur, bedoeld in artikel 3, lid 3; b. het recht om gebruik te maken van het buitengewoon stelsel van berekening, neergelegd in artikel 5; c. mogelijkheid van een wijziging van de bepalingen van artikel 13, onder a en b, in den zin van een verkorting van den arbeidsduur; d. mogelijkheid van een vermindering van het aantal overuren, voorzien in artikel 14. Bovendien moet de Baad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau, telkens na verloop van een termijn van tien jaar, te rekenen van den datum, waarop dit verdrag van kracht geworden is, aan de Algemeene Conferentie een verslag uitbrengen over de toepassing van dit verdrag en beslissen of het wenschelijk is de geheele of gedeeltelijke herziening op de agenda der Conferentie te plaatsen. Artikel 22. Indien de Internationale Arbeidsconferentie een nieuw verdrag aanneemt, houdende geheele of gedeeltelijke herziening van dit verdrag, zal de ratificatie door een lid van het nieuwe verdrag, houdende herziening, vanzelf medebrengen onmiddellijke opzegging van dit verdrag, niettegenstaande het bepaalde in artikel 20, onder voorbehoud evenwel, dat het nieuwe verdrag van kracht geworden is. Van den datum af, waarop het nieuwe verdrag, houdende herziening, van kracht geworden is, zal het onderhavige verdrag niet langer door de leden bekrachtigd kunnen worden. Het onderhavige verdrag zal echter van kracht blijven naar vorm en inhoud voor die leden, die het bekrachtigd hebben en die het nieuwe verdrag, houdende herziening, niet bekrachtigen. Artikel 23. Zoowel de Fransche als de Engelsche tekst van dit verdrag ia authentiek. *