RIJSWIJK, 4 mei mevr. mr. C. Eskes, voorzitter ing. J. de Vries ir. A.A.M. Bexkens ir. F.A.T. van Looijengoed, secretaris

Vergelijkbare documenten
RIJSWIJK, 6 juni mevr. mr. C. Eskes, voorzitter ir. D. van den Berge ir. A.A.M. Bexkens ir. B.L. van Soest, secretaris

Octrooihouder : A.A.J. Brock te Haaren, vergezeld door mevr. C.C.H.M. Brock Octrooigemachtigde: ir. A. Ferguson Advocaat : mr. G.L.

RIJSWIJK, 29 juni mevr. mr. C. Eskes, voorzitter ing. J. de Vries ir. A.A.M. Bexkens ir. B.L. van Soest, secretaris

Datum 24 juni 2013 Betreft Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake NL octrooi

RIJSWIJK, 10 november mevr. mr. C. Eskes, voorzitter mr.drs. R.C.D.E. Hasekamp drs. H.J.H. Korfage mr. dr. ir. M.W.D. van der Burg, secretaris

Verzoekster: Gerhardus Frederikus Ophuis h.o.d.n. Ophuis Engineering te Hengelo Gemachtigde: mw. ir. W.H. Slikker

RIJSWIJK, 28 juli mw. mr. C. Eskes, voorzitter ing. J. de Vries ir. J.P.F. Barneveld Binkhuijsen ir. B.L. van Soest, secretaris

RIJSWIJK, 24 november mw. mr. C. Eskes, voorzitter ir. L.Th.M. Crouzen ir. M. Martin ir. F.A.T. van Looyengoed, secretaris

Albert Eltjo Doewe van Capelleveen te Bleiswijk ir. A. Ferguson, octrooigemachtigde te Den Haag

River Hopper B.V. te Zwijndrecht ir. H.A. Witmans, octrooigemachtigde te Arnhem

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

mr. dr. ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter ir. A.A.M. Bexkens ir. B.L. van Soest ir. J.C. Hordijk, secretaris

RIJSWIJK, 13 november mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. J.G. Hofman ir. B.L. van Soest mw. mr. C. Witteman, secretaris

Advies ex art. 84 jº art. 76, lid 1 Rijksoctrooiwet 1995 Nederlands octrooi

RIJSWIJK, 27 augustus mr. I.W. van der Eijk, voorzitter ir. J.G. Hofman mr. dr. ir. M.W.D. van der Burg mw. mr. A.P. van Rooden, secretaris

dr. mr. F. Liefrink, voorzitter ir. B.L. van Soest ir. P.C.A. de Haas ir. J.C. Hordijk, secretaris

RIJSWIJK, 15 november mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. J.G. Hofman ir. A.A.M. Bexkens ir. F.A.T. van Looijengoed, secretaris

Octrooihoudster : H. van Wijnen B.V., te Krimpen a/d IJssel : drs. A.J.W. Hooiveld, vergezeld van de heren P. de Snoo en D.

: HBC International A/S te Svenstrup, Denemarken Fase Partner voor de automotive te St. Gillis-Waas, België Inventive Repair te Heerenveen, Nederland

Sulphide Productions (HK) Ltd te Hong Kong

RIJSWIJK, 6 februari mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. J.G. Hofman ir. B.L. van Soest mw. mr. C. Witteman, secretaris

mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. A.A.M. Bexkens ir. B.L. van Soest ir. J.C. Hordijk, secretaris

Handelsmaatschappij Boumans Benschop B.V. te IJsselstein

RIJSWIJK, 15 februari mevr. mr. C. Eskes, voorzitter ir. D. van den Berge mr.dr.ir. M.W.D. van der Burg mevr. dr. N.O.M. Rethmeier, secretaris

RIJSWIJK, 12 december mw. mr. C. Eskes, voorzitter ir. J.G. Hofman mr.dr.ir. M.W.D. van der Burg mw. mr. A.P. van Rooden, secretaris

RIJSWIJK, 29 januari Mr. Drs. R.C.D.E. Hasekamp, voorzitter Drs. H.J.H. Korfage Mr. J.L. Driessen Mw. Ir. A.E. Heezius, secretaris

De inhoud van de hiervoor genoemde schriftelijke stukken dient als hier ingelast te worden beschouwd.

RIJSWIJK, 8 augustus mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. J.G. Hofman ir. B.L. van Soest mw. drs. S. Jonkhart, secretaris

dr.mr.ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter ir. A.A.M. Bexkens dr.ir. J.W. Meewisse ir. J.C. Hordijk, secretaris

RIJSWIJK, 21 oktober Mr. J.L. Driessen Ir. D. van den Berge Ir. A.A.M. Bexkens Mw. mr. A.P. van Rooden, secretaris

BUREAU VOOR DE INDUSTRIËLE EIGENDOM RIJSWIJK, 19 januari 2005

BUREAU VOOR DE INDUSTRIËLE EIGENDOM RIJSWIJK, 14 december 2004

Metaalbewerking De Wit B.V. te Harderwijk

Datum 28 november 2012 Betreft Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake NL octrooi

ir. K.J. Metman, octrooigemachtigde te Amsterdam

dr. mr. ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter mevr. drs. S. Jonkhart dr. ir. J.W. Meewisse ir. W. Boek, secretaris

ir. M. H. Luten dr. mr. F. Liefrink, voorzitter ir. A.A.M. Bexkens dr. ir. J.W. Meewisse dr. ir. M. van der Vlugt, secretaris

RIJSWIJK, 4 November mw. mr. C. Eskes, voorzitter ir. J.G. Hofman ir. J.P.F. Barneveld Binkhuijsen ir. B.L. van Soest, secretaris

Octrooihoudster: Bébécar Utilidades para Criança S.A. te Caldas de S. Jorge, Portugal

dr. mr. F. Liefrink, voorzitter dr. ir. S.C.J. Worm drs. S. Jonkhart ir. W. Boek, secretaris

dr. ir. G.J.C. Verdijck

Verzoeksters: MBrands International B.V. en MBrands B.V., beide gevestigd te Katwijk Gemachtigde: drs. J.W. Burger

mw. drs. S. Jonkhart, voorzitter mw. dr. N.O.M. Rethmeier ir. J.C. Hordijk mw. dr. ir. M. van der Vlugt, secretaris

Maxi Miliaan te Helmond en Dorel Juvenile Group te Helmond. Octrooihouder: Bébécar Utilidades para Criança, Lda te Caldas de Sao Jorge, Portugal

RIJSWIJK, 10 november ing. J. de Vries, voorzitter ir. A.A.M. Bexkens mr. I.W. v.d. Eijk ir. B.L. van Soest, secretaris

dr. mr. F. Liefrink, voorzitter ir. P.C.A. de Haas dr. ir. J.W. Meewisse ir. M.C. van der Wel, secretaris

RIJSWIJK, 17 juli mw. mr. C. Eskes (voorzitter) ir. D. van den Berge mr. J.L. Driessen (tevens secretaris)

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

B.V. Machinefabriek P.M. Duyvis te Koog a.d. Zaan ir. A.R. Aalbers

5 Op grond van art 23p ROW 1995 overweegt de voorzitter van de Raad het volgende:

Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 Betreft: Nederlands octrooinr Verzoekster: TR-Care B.V. te Ochten ir. P. Dorna en drs. G.

mr.dr.ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter ir. A.A.M. Bexkens mw. drs. S. Jonkhart dr.ir. J.W. Meewisse, secretaris

RIJSWIJK, 1 mei mw. mr. C. Eskes, voorzitter ir. J.G. Hofman ir. D. van den Berge ir. J. Lutter, secretaris

Agrifirm Mechanisatie B.V., Loon- en Kranenverhuurbedrijf J.S. van Diepen en Martijn Oudhuis mr.ir. E.E. de Vries

RIJSWIJK, 9 januari mr. I.W. van der Eijk, voorzitter ir. J.G. Hofman mr. dr. ir. M.W.D. van der Burg mw. mr. A.P. van Rooden, secretaris

ir. G.J.M. Verhees, die daarbij was vergezeld van mr. T.W.F. Overdijk, advocaat te

te Yerseke te Zoutkamp te Harlingen te Arnemuiden te Jüchen, Duitsland en

prof. dr. ir. H.R. Brouwer

mr. ir. D.J. Dronrijp te Capelle a.d. IJssel, ing. E.C. Dronrijp te Nieuwerkerk en ing. J.G.E. Keetels MBA te Valkenswaard

RIJSWIJK, 16 december mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. L.Th.M. Crouzen dr. ir. S.C.J. Worm mr. dr. ir. M.W.D. van der Burg, secretaris

De inhoud van de hiervoor genoemde stukken dient als hier ingelast te worden beschouwd.

dr. mr. ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter dr. ir. J.W. Meewisse ir. J.C. Hordijk ir. S. el Bouazzaoui, secretaris

Interpretatiegeschil PO - artikel 13 onder k WMS (beleid t.a.v. uitwisseling van informatie tussen bevoegd gezag en ouders)

Sulphide Productions (HK) Ltd te Hong Kong

ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

RIJSWIJK, 13 april mr. I.W. v.d. Eijk, voorzitter ing. J. de Vries ir. A.A.M. Bexkens ir. B.L. van Soest, secretaris

Datum 20 december 2013 Betreft Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake NL octrooi

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

dr. mr. ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter ir. P.C.A. de Haas ir. J.C. Hordijk ir. M.C. van der Wel, secretaris

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

UITSPRAAK. [appellant], wonende te [woonplaats], appellante, hierna te noemen [appellant] gemachtigde: mevrouw mr. N.R.H.

RIJSWIJK, 18 november mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. J.G. Hofman mr. dr. ir. M.W.D. van den Burg mw. mr. C. Witteman, secretaris

Raadsvergadering Made, 6 december december 2002

ANONIEM BINDEND ADVIES

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

dr. mr. F. Liefrink, voorzitter ir. B.L. van Soest ir. P.C.A. de Haas ir. S. el Bouazzaoui

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. S. van Rijn, secretaris)

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

RAAD VAN TOEZICHT VOOR Postbus GE RIJSWIJK DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Tel Fax

in het geding tussen: het College van Bestuur van A, gevestigd te B verzoeker, hierna te noemen het College van Bestuur gemachtigde: mr. W.E.


SAMENVATTING. in het geding tussen: de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van A, verzoeker, hierna te noemen de GMR

Datum 19 september 2013 Betreft Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake NL octrooi Grendene S/A te Farroupilha, Brazilië

ECLI:NL:RVS:2011:BQ6783

ECLI:NL:RVS:2016:3390

ECLI:NL:CRVB:2016:3834

Aan de commissie: Datum vergadering: Agendapunt :

De octrooihouder heeft een antwoord (met Annexen A - H) op het verzoekschrift ingediend op 27 mei 1997.

dr. mr. ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter ir. B.L. van Soest dr. ir. M. van der Vlugt dr. ir. I.M. Stuijt-Noordhoek, secretaris

Print deze uitspraak rechtsgebied. Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / deze uitspraak

Datum 14 september 2012 Betreft Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake NL octrooi

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CBB:2012:BW2469

dr.mr.ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter dr. F. Liefrink dr.ir. J.W. Meewisse ir. J.C. Hordijk, secretaris

Raadsvoorstel 48 Vergadering 27 juni Gemeenteraad. Onderwerp : Verordening behandeling bezwaarschriften Helmond 2017.

ANONIEM BINDEND ADVIES

Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar A.H.M. Boevink

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765

Transcriptie:

+ - ; ; & 9 RIJSWIJK, 4 mei 1999 mevr mr C Eskes, voorzitter ing J de Vries ir AAM Bexkens ir FAT van Looijengoed, secretaris Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 199 Nederlands octrooi! " # $ Verzoeksters Gemachtigde : %'&)(&*,+ +, te Veghel (/23421*76837&9:,+ + -/, te IJzerlo 23'<'2,+ + -/1;, te IJzerlo : drs FG Blauw octrooihouders : &=3'21=)<7>'9:?721* %'>'9@ &BAC23'<7&= 421=6D2 ;D1E, te Angeren en F<'=6D237>'9@ %'&=HGI>'9:421=6D2KJL23M>76 NPO, te Velddriel Gemachtigde : ir LJ Reynvaan &BG@Q1&<7683'Q Verzoeksters hebben op 16 november 1998 een verzoekschrift (met Annexen 1 t/m, alsmede 12 foto s) ingediend, met het verzoek een advies volgens artikel 84 Rijksoctrooiwet 199 uit te brengen omtrent de toepasselijkheid van de in artikel 7, eerste lid, Rijksoctrooiwet 199 genoemde nietigheidsgronden voor de conclusies 1, 2, 3 en 8 van het Nederlandse octrooi 0469 Verzoeksters hebben, aanvullend, bij brief van 26 november 1998 nog toegezonden nadere verklaringen van de heren HTFM Aerts en JC Ansink, beide gedateerd 2 november 1998

E 2 Octrooihouders hebben een verweerschrift (met 2 bijlagen) ingediend op 4 januari 1999 Ter hoorzitting van het Bureau IE van maart 1999 hebben partijen hun standpunten doen bepleiten, verzoeksters door drs FG Blauw vergezeld van mr FWE Eijsvogels en octrooihouders door ir LJ Reynvaan vergezeld van de heren mr F Lewin, BJAM Roelofs en AAM van Kuijk Namens verzoeksters is een pleitnota overgelegd, alsmede een Hoopman-folder betreffende een holaras houtvezel-strooisel-/doseercontainer en een tekening betreffende een holaras-machine, gedateerd 17 juli 1997 De inhoud van vorengenoemde stukken wordt als hier ingelast beschouwd 1 2 7+ & &)6 GI&)3 Octrooihouders zijn rechthebbenden op het Nederlands octrooi 0469, hen op een aanvrage van 2 december 1996 op de voet van de Rijksoctrooiwet 199 verleend voor een "Inrichting voor op een vloeroppervlak aanbrengen van een laag vezelvormig materiaal" Conclusies 1 t/m 3 en 8 van het octrooi luiden als volgt:! "! #! "$%&$$ '!$ (! ("$$ )!$ +*!",-,$! $$ "/%,-! %0 1!2 3! 4!!,- (! *6$,-!"'7$%)1 )'8 $$:9;< =>!) =>?!1 @*?!=A$ 1 CBD7/FEG/ =A$$ 69788+ H =>!8+ 9 =A$ 1 IBJ7/LKG-*?! M$$!' $ /N1 $$ Ö' 1 H-!7!! /P*71$ 9788+ Q1 R =>?!1 *?!=A$ 1 H! H! % R'7 8S9"# TBVUWGX H! I7 1! 8Y8+,$ "" 9;"$$# IB Z[G-=> 17,1/ 3! I9788+ Q1!,1 S*?!=A$ 1 Q!"$! 1 \ I ]1 \7 1! 8Y8#"!,- \9;"$$# $$!' $ ^1 78+!! P _B`G/ 3 a b$vc8 $ 1d'7 e1 b1 78+!! P f!"+ /_1 $$ '7$$ g9788+ h1 b!,1 b*?!=a$ 1!"$! 1 _! 3 iwjcy $ 8# 6,-11!" HBk7/L lg/ 3,- 8-m!m f"n=>!"nb; 0/o DG/N$M=>!"%-=>!"o1 _,-11!"o!$ M8+ %0R7! ' bb; E0/ JG-1 ^1 78+!! P p \1 _! 3 iwjcy $ 8# 6,-11!" \=> 1 \$$ 1 D M" 8q!7!"978+- 0/,- %,-! %!/N1$1 -! 3 iwjcx $ 8# 6,-11!" f'8 $$ 9;! @'7 8r! P$$ sb; lg/1$b=> 1I,1t1 <! u*(9788+ 1 v*?!=a$ 1 9; 8 %!% 1 $8SB; l0$g/n1 -w +!",$ $Vc8 $ 1 f $1 $$ "x9; 8% 1 y# IB; l 'GY'!$N f9;! w9788+ 1 f1 78+!! P \ 1 ;A! P$$ $$!' $ ] $ 8# 6 P QBkG/>'8 $$ 1 ]9;p! 9788+ 1 a*?!=a$ 1 zbd7/deg!"$! 1 {$8 Bk7$G@,-}C +!",$ u7 1! " {$Vc8 $ 1 $$!' $ - $ 8# 6 P$ HBk'G0 3

3 E g" 8S!7!"978+M 0/y,-o o%,-! %!/ 1$o1 Y1 78+!! P MB`GH,-n X8#!" T 1-9;"$$# bb Z[GR!$ Q1 S! *6$,-!"'7$%Y8_$$!' $ /o Q=> 1,1Q1 _! Q$8YBDKGX,- *H =>?!1 ]$$ Q1 S$ 6"?! Q!!$ H9; 8 %!% 1 R $1 $ "S=A$ 1 bbdnu$g/ 1 S*71 1 \7! 1,R %_!$ \1 ^$8q! \$$ $ "N"7 ;971 $ "^%!$,-! 8p,- ` M" 8q! XjcS,-!! >!$ \1 ^ $Vc!P$$ 1 _!7!"978+8^ 3 U/,- %,-! %!/N1$x =>! "n=>!" \$$ =>+* \*?! /P1 _!"%_ $ '?m!m \!$ \1 q*?!=a$ 1 R*?! R!"+ /P=A$$ '?_ P _"n=>!" B; DG-1 ^1 78+!! P p \ $ 1! _"n=>!" B; G-1 _! 3 iwjcy $ 8# 6,-11!" \$$ 1?c7 1 2 3 7+ &,%'& F21=&)3 JL23 JC&= &)O'9PGI&=)9 Verzoeksters - nader te noemen Abemec ea - stellen zich op het standpunt dat de conclusies 1 t/m 3 en 8 van het onderhavige octrooi inventiviteit missen, en daarmee nietig zijn Zij voeren daartoe - kort weergegeven - het volgende aan: Het grondverbeteringsbedrijf Hay Aerts, te Broekhuizen, heeft reeds sinds 1986 een aantal zanddoseerinrichtingen, die gebruikt worden om dunne lagen zand of teelaarde op sport- en recreatievelden aan te brengen Deze inrichtingen worden verder ook gebruikt om lagen turf, gravel en kleine kiezelstenen aan te brengen De inrichting bestaat in hoofdzaak uit een trechtervormige bak, met een bovenste vulopening, een onderste smalle uitlaatopening, een in de uitlaatopening aangebrachte doseerrotor, in de bak aangebrachte roermiddelen, een aantal achter de bak geplaatste wielen, een verstelbare trekdissel waarmee de inrichting aan een trekker gekoppeld kan worden, en aandrijfmiddelen voor het aandrijven van doseerrotor en roermiddelen, welke aandrijfmiddelen bestemd zijn aan te grijpen op een aandrijfas van een trekker De eerste verzamelbakken zijn in opdracht van de heer HTFM Aerts (Aerts) vervaardigd door Hoopman Machines BV (Hoopman), waarbij inzake de ontwikkeling van de inrichting nauw overleg met de heer JC Ansink (Ansink) van Hoopman heeft plaatsgevonden Ten bewijze van een en ander zijn met het verzoekschrift overgelegd offertes, orderbevestigingen, verklaringen van de heren Aerts en Ansink en 12 foto s Ter toelichting bij de foto s is gesteld dat na levering van de allereerste bakken deze door Aerts werden voorzien van nadere onderdelen, zoals banden en een trekdissel, en later ook nog van roermiddelen Volgens latere verklaringen van de heren Aerts en Ansink, gedateerd 2 november 1998, zijn de foto s genummerd 1 t/m 4 niet lang na de aanschaf van de doseerbakken gemaakt, dus eind 1986 en zijn de foto s t/m 12 pas eind 98 gemaakt van doseerbakken, die overeenkomen met doseerbakken zoals deze voor de indieningsdatum van het onderhavige octrooi - 2 december 1996 - zijn geleverd

! + - 4 Verzoeksters hebben tenslotte nog verwezen naar hun eerdere verzoek om advies met betrekking tot het onderhavige octrooi (ingediend op juli 1998), alsmede de daarbij overgelegde publicaties en bijlagen 1 2 &BG JC&= &)&= JL23/<7& *HGP= 68 >'<7&=)9 Octrooihouders betwisten niet dat in 1986 levering van een viertal zandstrooiers aan het bedrijf Hay Aerts kan hebben plaatsgevonden De vraag of een deskundige, die kennis heeft van deze zandstrooier, op een voor de handliggende wijze zal komen tot een inrichting voor het aanbrengen van een laag vezelvormig materiaal, als verwoord in de conclusies van het onderhavige octrooi, wordt door hen echter met nee beantwoord, en wel om - kort weergeven - de volgende redenen: - in de eerste plaats is er een groot verschil in het te verdelen materiaal Zand is een materiaal waarvan de eigenschappen nogal kunnen verschillen tengevolge van vochtgehalte, korrelgrootte en eventuele andere toevoegingen In ieder geval is het een materiaal dat compact is en ongeschikt om pennen door te roeren; verder is het fijnkorrelig en zal daarom - behoudens brugvorming - gemakkelijk vrij omlaag stromen Dit in tegenstelling tot houtvezels Deze zijn licht en klitten gemakkelijk in elkaar, zodat er van vrije stroming geen sprake zal zijn De aard van de te verwerken materialen en de toepassingsgebieden van zandstrooier en vezellegger liggen derhalve zover uit elkaar dat een deskundige, bij het oplossen van het probleem van het aan brengen van een laag houtvezels, niet in eerste instantie zal kijken naar een machine voor grondbewerking Dit te meer daar de wijze van doseren bij de zandstrooier wezenlijk anders is dan bij de vezellegger, en er bij de zandstrooier geen enkele constructieve oplossing wordt aangegeven om onafhankelijk van de rijsnelheid van de inrichting een gelijkmatige laag te kunnen neerleggen; - in de tien jaren die zijn verlopen tussen het verschijnen van de zandstrooier (1986) en de komst van de onderhavige vezellegger (1996) heeft kennelijk niemand het idee opgevat een vezellegger met een doseerrotor te maken, terwijl het probleem van het neerleggen van de houtvezels toen wel degelijk bestond Ook de heer Ansink, die in ieder geval kennis heeft van de zandstrooier, heeft deze relatie in eerste instantie niet gelegd De zandstrooier komt pas ter sprake na de in de vorige adviesprocedure genoemde bietensnijder, die kennelijk als meer nabij komende stand van techniek werd gezien; - de zandstrooier heeft een trilorgaan om brugvorming te voorkomen, dit orgaan heeft echter een geheel andere functie en werking dan de roer- en/of transportmiddelen bij de onderhavige inrichting De zandstrooier geeft aldus geen enkele aanwijzing om tot een inrichting voor het gelijkmatig neerleggen van houtvezels te komen 3

# + - &BG@21<CJC68&9@JL237&BG >'=&2>+,+ 1 In het geding is de vraag of de conclusies 1 tot en met 3, en 8 van het onderhavige octrooi 0469, gezien de tegengehouden bezwaren, nog inventief zijn te achten Het Bureau zal in haar beoordeling betrekken de verschillende zandstrooiers die getoond worden op de foto s 1 tot en met 12 en zal hierbij, nu octrooihouders de mogelijkheid van levering in 1986 van een viertal zandstrooiers aan het bedrijf Hay Aerts niet hebben bestreden, veronderstellenderwijs uitgaan van de openbare bekendheid van de op de foto s getoonde inrichtingen en onderdelen daarvan 1 2 Octrooihouders hebben in de eerste plaats betoogd dat het voor een deskundige, die zich gesteld ziet voor het probleem van het aanbrengen van een laag vezelvormig materiaal, niet voor de hand ligt te rade te gaan bij een inrichting voor het doseren van zand Het Bureau is echter van mening dat zowel voor een vezeldoseerinrichting als voor een zandstrooier geldt dat het inrichtingen betreffen, die materialen met een zekere laagdikte op een oppervlak deponeren Hieruit volgt dat een deskundige die een inrichting voor het aanbrengen van een laag vezelvormig materiaal wil ontwerpen, inrichtingen in ogenschouw zal nemen die laagdiktes afgeven Hij zal dus ook acht slaan op de zandstrooier zoals weergegeven op de foto s 2 3 3 Het Bureau zal hierna, aan de hand van conclusie 1 van het onderhavige octrooi, nader ingaan op de tegengehouden zandstrooiers Uit de foto s van de zandstrooiers is bekend een inrichting voor het op een oppervlak aanbrengen van een laag materiaal met een trechtervormige verzamelbak, die bestaat uit twee evenwijdige zijwanden, waartussen twee schuine wanden zijn aangebracht die naar beneden toe convergeren, zodat tussen de evenwijdige wanden een rechthoekige bovenste vulopening en een onderste smalle uitlaatopening wordt gevormd; een tussen de genoemde zijwanden gelagerde en in de onderste spleetvormige uitlaatopening aangebrachte doseerrotor; op enige afstand boven de doseerrotor gelegen, draaibaar tussen de genoemde zijwanden aangebrachte roermiddelen; en geschikte aandrijfmiddelen voor de doseerrotor en de roermiddelen en ten minste één loopwiel Niet uit de foto s bekend zijn de aanwezigheid van transportmiddelen tussen de zijwanden van de trechtervormige verzamelbak en de aandrijving van de roer- en/of transportmiddelen via het ten minste ene loopwiel Het Bureau is van oordeel dat ten gevolge van de formulering roer- en/of transportmiddelen in de hoofdconclusie, transportmiddelen niet dwingend aanwezig behoeven te zijn De hoofdconclusie noch de beschrijving of de volgconclusies geven enige aanwijzing omtrent de wijze waarop de roermiddelen functioneren; in stappen ronddraaiende roermiddelen, zoals bij de zandstrooier,

6 1 worden niet uitgesloten Derhalve kan aan het argument van octrooihouders dat de zandstrooier geen roermiddelen maar trilorganen omvat geen waarde worden toegekend De zandstrooier is derhalve voorzien van roermiddelen in de zin van de hoofdconclusie Deze redenering geldt in gelijke zin voor het door octrooihouders aangevoerde argument dat de doseerrotor bij de zandstrooier niet volledig in de onderste smalle uitlaatopening is aangebracht De hoofdconclusie noch de volgconclusies of de beschrijving geven aan dat de doseerrotor van de onderhavige vezeldoseerinrichting noodzakelijkerwijs volledig in de onderste smalle uitlaatopening moeten zijn gelegen Een zandstrooier, waarbij de locatie van de doseerrotor zodanig is dat alleen een bovenste segment van de rotor in de onderste smalle uitlaatopening is gelegen, is derhalve voorzien van een doseerrotor conform de hoofdconclusie van het octrooi De aandrijving van de doseerrotor en de roer- en/of transportmiddelen via ten minste één loopwiel is niet bekend uit de foto s van de zandstrooiers, waar de aandrijving via een aftakas van de trekker plaatsvindt Hoewel deze maatregel zorgt voor een goede dosering van het neer te leggen materiaal, is het Bureau van mening dat het hier een maatregel betreft die voor een deskundige voor de hand ligt Aandrijving via een loopwiel was reeds lang bekend bij inrichtingen met paardentractie Ook bij de mestverspreider uit het ter zitting ter sprake gekomen Europese octrooischrift EP 0246346 is sprake van loopwielaandrijving van een rotor (zie figuur 4) Het Bureau komt tot de slotsom dat de aangevoerde nietigheidsgronden, voor wat conclusie 1 van het octrooi betreft doel treffen Het overgrote deel van de conclusie wordt geanticipeerd door de bekende zandstrooier, terwijl de resterende maatregelen ofwel voor de deskundige voor de hand liggen ofwel niet dwingend worden voorgeschreven (aanwezigheid van een transportrotor) 2 4 Anders dan bij conclusie 1 dient naar het oordeel van het Bureau in conclusie 2 de formulering roer- en/of transportmiddelen dwingend gelezen te worden als roermiddelen en transportmiddelen, gezien het feit dat in regel 23/24 van conclusie 2 gesproken wordt van een tussen de doseerrotor en dit roerorgaan aangebrachte transportrotor Beide moeten dan dus aanwezig zijn Hiervoor heeft het Bureau reeds vastgesteld dat het roerorgaan bekend is uit de foto s van de zandstrooier, doch dat de transportmiddelen hieruit niet bekend zijn De beschrijving van het onderhavige octrooi vermeldt op blz 3, regels 14 en 1 dat de transportrotor als functie heeft het verzekeren van een gelijkmatige toevoer en verdeling van materiaal naar de doseerrotor Verder wordt in de regels 22 tot en met 24 op bladzijde 3 melding gemaakt van het effect van de transportorganen, te weten een gelijkmatige verdeling van het materiaal in de lengterichting van de doseerrotor

7 Het Bureau is van mening dat het aanbrengen van transportmiddelen tussen de roermiddelen en de doseerrotor van de bekende inrichting, een nieuwe en ook inventieve maatregel betreft, waarvan de functie en het effect steun vinden in de beschrijving van het octrooi Met de maatregel wordt een inrichting verkregen die specifiek geschikt is voor het te verwerken materiaal, te weten vezelvormig materiaal Voorts is een dergelijke maatregel niet eerder voorgesteld of toegepast, ondanks het feit dat de besproken zandstrooier al sinds 1986 bekend was, terwijl aannemelijk is dat het probleem van het neerleggen van een gelijkmatige laag van vezelvormig materiaal eveneens bestond Het Bureau acht derhalve de aangevoerde nietigheidsgronden niet van toepassing op conclusie 2 De - in gedachten - nieuw te formuleren hoofdconclusie zou dan in de aanhef de tekst van de huidige hoofdconclusie omvatten, met uitzondering van de aandrijving van de roer- en/of transportmiddelen door het ten minste ene loopwiel - dus in hoofdzaak zoals hiervoor aangegeven onder 3 - en onder het kenmerk de aanwezigheid van transportmiddelen, welke zijn aangebracht tussen het roerorgaan en de doseerrotor en welke worden aangedreven door het ten minste ene loopwiel 1 2 Conclusie 3 heeft betrekking op het feit dat de doseerrotor met enige speling in de uitlaatopening van de trechtervormige verzamelbak is aangebracht alsook op de vormgeving van de doseerrotor als een as met zich evenwijdig aan de hartlijn hiervan uitstrekkende radiale wanden, die zodoende over de omtrek van de as een aantal longitudinale kamers vormen Bij de bekende zandstrooier is de onderste smalle uitlaatopening voorzien van een klep, welke hydraulisch of met behulp van spindels kan worden ingesteld om een speling tussen de doseerrotor en de rand van de klep te verkrijgen Hieruit concludeert het Bureau dat het aanbrengen van een doseerrotor met speling in de onderste smalle uitlaatopening bekend is Voor wat betreft de vormgeving van de doseerrotor merkt het Bureau op dat ook de doseerrotor op de foto s van de zandstrooier is voorzien van radiale wanden, die longitudinale kamers vormen De beschrijving van het octrooi geeft geen specifieke aanwijzingen omtrent de vormgeving van de doseerrotor; op blz regel 3 tot en met 6 wordt in tegendeel zelfs gesteld dat de vormgeving kan afwijken van de uitvoeringsvorm volgens figuur 3 door bijvoorbeeld uit te gaan van een ronde as of door het voorzien in een aantal kamers dat groter of kleiner kan zijn dan vier Het Bureau is derhalve van mening dat conclusie 3 bekend is te achten uit de foto s van de zandstrooier, zodat deze conclusie niet in stand kan blijven 3 6 Conclusie 8 heeft betrekking op de aanwezigheid van twee loopwielen, waarbij het ene loopwiel de doseerrotor en het andere loopwiel de roer- en/of transportmiddelen aandrijft Naar het oordeel van het Bureau betreft het hier een nieuwe en inventieve uitvoeringsvariant van de inrichting volgens de

8 - in gedachten - nieuw geformuleerde hoofdconclusie, welke conclusie de aanwezigheid van door ten minste één loopwiel aangedreven transportmiddelen beschrijft Conclusie 8 kan derhalve standhouden als volgconclusie, die een voorkeurs-uitvoeringsvariant beschrijft 7 Op grond van het vorenoverwogene komt het Bureau tot het advies de door verzoeksters aangebrachte nietigheidsgronden van toepassing te achten op de conclusies 1 en 3 van het Nederlandse octrooi 0469 Conclusie 2 is in combinatie met conclusie 1 te handhaven De aanwezigheid van transportmiddelen tussen de roermiddelen en de doseerrotor, waarbij de transportmiddelen via ten minste één loopwiel worden aangedreven betreffen in combinatie met de hoofdconclusie een nieuwe en inventieve maatregel De materie van conclusie 8 vormt hierop een nieuwe en inventieve uitvoeringsvariant Aldus gedaan, op 4 mei 1999, door C Eskes, J de Vries en AAM Bexkens voornoemd wg C Eskes wg FAT van Looijengoed