Gajto Gazdanov bij Uitgeverij Cossee en Lebowski Publishers. Het fantoom van Alexander Wolf



Vergelijkbare documenten
Een paar dagen geleden zag ik tijdens mijn werk, in het holst van de nacht, op het place Saint-Augustin, op dat uur volkomen uitgestorven, een klein

Er was eens een Kleine Ziel die tegen God zei: Ik weet wie ik ben, ik ben het licht net als alle andere zielen.


Het tweede avontuur van Broer Vos en Broer Konijn

Water Egypte. In elk land hebben mensen hun eigen gewoontes. Dat merk je als je veel reist. Ik zal een voorbeeld geven.

Verhaal: Jozef en Maria

Spreekbeurt Dag. Oglaya Doua


De twee zaken waarover je in dit boek kunt lezen, zijn de meest vreemde zaken die Sherlock Holmes ooit heeft opgelost.

3.5. Vertellenderwijze, niet moraliseren! Verkenning van het verhaal " #

!!!!! !!!!!!!!!!!! Uit: Glazen Speelgoed (Tennesse Williams)! (zacht) Hallo. (Ze schraapt haar keel)! Hoe voel je je nu? Beter?!

Soms ben ik eens boos, en soms wel eens verdrietig, af en toe eens bang, en heel vaak ook wel blij.

l Wouter mag Floor niet slaan. l Wouter mag geen alcohol drinken (geen druppel!).

Verteld door Schulp en Tuffer

Klein Kontakt. Jarigen. in april zijn:

Krabbie Krab wordt Kapper

De kerker met de vijf sloten. Crista Hendriks

Weer naar school. De directeur stapt het toneel op. Goedemorgen allemaal, zegt hij. * In België heet een mentor klastitularis.

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

Gijsje zonder staart geschreven door Henk de Vos (in iets gewijzigde vorm) Er was eens een klein lief konijntje, dat Gijs heette. Althans, zo noemden

Die nacht draait Cees zich naar me toe. In het donker voel ik heel zachtjes zijn lippen op mijn wang.

LES 4. Handelingen 12:1-19; Van Jeruzalem tot Rome: Verlost uit de gevangenis blz

F r a n c i s c u s. v a n. Leven met aandacht. w e g D e. Erfgoed Congregatie Zusters Franciscanessen van Oirschot

Het. Boekenliefje. Helen Docherty & Thomas Docherty. Clavis

Voorwoord. Daarna ging ik praten met Chitra, een Tamilvrouw uit Sri Lanka. Zij zette zich in voor de Tamilstrijd.

Geelzucht. Toen pakte een vrouw mijn arm. Ze nam me mee naar de binnenplaats van het huis. Naast de deur van de binnenplaats was een kraan.

De gebroeders Leeuwenhart

0-3 maanden zwanger. Zwanger. Deel 1

Ik besloot te verder te gaan en de zeven stappen naar het geluk eerst helemaal af te maken. We hadden al:

rijm By fightgirl91 Submitted: October 17, 2005 Updated: October 17, 2005

Om een of andere reden zijn ze daar allebei heel tevreden

Boek en workshop over het verlies van een broer of zus. Een broertje dood. Door Corine van Zuthem

De geest is goed, maar het lichaam is versleten tekst PATRICK MEERSHOEK foto s AD NUIS

Verslag van een ervaringsdeskundige. Nu GAP-deskundige.

HC zd. 22 nr. 32. dia 1


Eerste druk, Arinka Linders AVI E5 M6 Illustraties: Michiel Linders

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

Saskia van den Heuvel MISSCHIEN GEBEURT ER VANDAAG IETS. Gedichten. Muitgeverij. Mmarmer. m armer

We spelen in het huis van mijn mama deze keer,

Pasen met peuters en kleuters. Jojo is weg

Wat is PDD-nos? VOORBEELDPAGINA S. Wat heb je dan? PDD-nos is net als Tourette een neurologische stoornis. Een stoornis in je hersenen.

De meeuwen van de Afsluitdijk

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school.

Neus correctie Aanleiding. Intake gesprek. Stap 1: Wat gaan we doen

Ria Massy. De taart van Tamid

We hebben verleden week nog gewinkeld. Toen wisten we het nog niet. De kinderbijslag was binnen en ik mocht voor honderd euro kleren uitkiezen.

Hoe lang duurt geluk?

hoe we onszelf zien, hoe we dingen doen, hoe we tegen de toekomst aankijken. Mijn vader en moeder luisteren nooit naar wat ik te zeggen heb

Koningspaard Polle en de magische kamers van paleis Kasagrande

Vlinder en Neushoorn

Het paaltje van Oosterlittens Er stond weer een pot met bonen! Elke avond kreeg de schoenmaker van Oosterlittens bonen te eten. Maar de schoenmaker

Inhoud. Aan jou de keuze 7. Niet alleen maar een boek 187. Auteurs 191. Dankwoord 197

De eekhoorn kon niet slapen. Hij liep van zijn deur om zijn tafel heen naar zijn kast, bleef daar even staan, aarzelde of hij de kast zou opendoen,

De week van Springmuis.

Een gelukkige huisvrouw

Eerste druk, september Tiny Rutten

Andrea Voigt. Augustus in Parijs. Uitgeverij De Geus

Apostolische rondzendbrief

Dit boekje is van... Meneertje Kietel_Binnen.indd :20 Meneertje Kietel_Binnen.indd :05

De beslissing. Aan mij zal het niet liggen, antwoordde Jens. Maar jij

De steen die verhalen vertelt.

Enkele vragen aan Kristin Harmel

Bibliotheek Mysterie

Dubbelspel. Alan Durant

Inhoud. Een nacht 7. Voetstappen 27. Strijder in de schaduw 51

LES 10. Sluipaanval. Doe Lees 1 Samuël 24.

Faux Pas Test (Volwassenen versie)

Een greep uit een presentatieviering met als thema: Licht zijn voor anderen

Hij had dezelfde soort helm op als in het beeld vooraf...2 Mijn vader was verbaasd dat ik alles wist...3 Ik zat recht overeind in mijn bed te

De bij die niet kon vliegen

De vorm van het verhaal

Genieten van het echte leven

ROSANNE. Oh, oh, oh. Van Aemstel Produkties - De leukste uitjes van Amsterdam -

tje was saai. Haar ouders hadden een caravan, waarmee ze ieder jaar in de zomer naar Frankrijk gingen. Ook voor deze zomer was de camping al

Bert staat op een ladder. En trekt aan de planten die groeien in de dakgoot. Hij verstopt de luidspreker en het stopcontact achter de planten.

Bijbel voor Kinderen. presenteert DE VERLOREN ZOON

Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven - leerboek - 1

Suzanne Peters. Blijf bij me! liefdesroman

Vragenlijst Depressie

De magische deur van KASTEEL013

Oplossingsgerichte vragen (Het Spel van Oplossingen IKB & TS)

Het verhaal van. de bomen

klassieke muziek! Er gaat niets boven grootmoeders MIJN NAAM IS STILTON

Zo verleid je de vrouw van je dromen! UITGELEKT Pagina 1

De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters.

Refrein: Als het regent in jouw hart en je kunt alleen maar huilen, kom dan bij me, hou me vast, in mijn armen mag je schuilen.

Een van de agenten komt naar hem toe. Nou, het is me het dagje wel, zegt hij. Nu zijn er toch rellen in de stad.

De vrouw van vroeger (Die Frau von früher)

levend en dood tegelijk

6 Stefanus gevangengenomen

September 2008 Door: Charlotte Storm van s Gravesande. Bijbehorende foto's: zie onderaan de tekst. Hallo mede dierenvrienden,

Johannes 20, april Pasen 2014 Wehl. (ds. A. Oude Kotte-de Boon) Thema: 'Het verhaal van Maria van Magdala ' Gemeente,

Al heel snel hadden ze ruzie met elkaar. Het spelen was niet leuk meer.

Wij zijn twee vrienden... jij en ik

Dat is een verlangen dat wij allemaal, denk ik, wel kennen. Dat we zo graag eens God willen zien. Wie wil dat niet.

SLACHTOFFERSCHAP, TRAUMA EN GEWELD - EEN ONONTWARBARE KLUWEN? 25 mei 2016, Antropia, Driebergen - 25 mei 2016, gedichten Ingmar Heytze

Tekst herdenking Brabantse gesneuvelden: Wie de ogen sluit voor het verleden, is blind voor de toekomst

Bijzondere vakantie op Cyprus Ans van den Helm

Een Islamitische Verrassing

Transcriptie:

nachtwegen

Gajto Gazdanov bij Uitgeverij Cossee en Lebowski Publishers Het fantoom van Alexander Wolf

Gajto Gazdanov Nachtwegen roman Vertaald uit het Russisch door Arie van der Ent Uitgeverij Cossee Lebowski Publishers

Deze publicatie is tot stand gekomen in samenwerking met het transcript-programma van de Mikhail Prokhorov Foundation, ter ondersteuning van het vertalen van Russische literatuur. Oorspronkelijke titel Nochnaya doroga 1991 Editions Viviane Hamy Nederlandse vertaling 2014 Arie van der Ent, Uitgeverij Cossee bv en Lebowski Publishers Lebowski Publishers is een imprint van Dutch Media Uitgevers bv Omslagbeeld Piotr Naskrecki/Corbis/Hollandse Hoogte Auteursillustratie Julian Rentzsch/Die Zeit Typografie binnenwerk Perfect Service, Schoonhoven Druk Ten Brink, Meppel isbn 978 90 4881 919 5 nur 302 e-isbn 978 98 4881 920 1

Voor mijn vrouw

Een paar dagen geleden zag ik tijdens mijn werk, in het holst van de nacht, op het place Saint-Augustin, op dat uur volkomen uitgestorven, een klein karretje, van het soort waar doorgaans invaliden in rondrijden. Het was een driewielig karretje, gebouwd als een rolstoel: voorop prijkte iets van een stuur, dat rondgedraaid moest worden om een ketting in beweging te brengen die in verbinding stond met de achterwielen. Verbluffend langzaam, als in een droom, reed het karretje om een kring veelhoeken van licht heen en reed de boulevard Haussmann op. Ik kwam naderbij om het beter te bekijken; er zat een stevig ingepakt, ongewoon klein oud vrouwtje in; alleen haar dorre, donkere gezicht was te zien, dat bijna niets menselijks meer had, en een magere hand van dezelfde kleur die moeizaam het stuur bewoog. Ik had wel herhaaldelijk mensen als zij gezien, maar altijd overdag. Waarheen kon deze oude vrouw s nachts op weg zijn, wat kon de reden voor deze nachtelijke verplaatsing zijn, wie kon waar op haar wachten? Ik keek haar na, bijna stikkend van medelijden, van het besef van volstrekte onherroepelijkheid en intense nieuwsgierigheid, die leek op een fysiek gevoel van dorst. Ik wist natuurlijk niets van haar. Maar de aanblik van deze zich ver- 7

wijderende rolstoel en het trage piepen ervan, zo duidelijk hoorbaar in de onbeweeglijke en koude lucht van die nacht, wekten opeens het onstilbare verlangen om veel levens die mij vreemd waren te leren kennen en proberen te begrijpen, een verlangen dat mij de laatste jaren vrijwel nooit had verlaten. Het was altijd vruchteloos gebleven, omdat ik niet de tijd had me eraan te wijden. Maar het gevoel van spijt dat ik bij het besef van deze onmogelijkheid ervoer, loopt als een rode draad door mijn hele leven. Toen ik daar later over nadacht, ging ik geloven dat deze nieuwsgierigheid in wezen een onbegrijpelijke gril was, omdat ze op schier onoverkomelijke hindernissen stuitte, die evenzeer uit materiële omstandigheden voortsproten als uit aangeboren tekortkomingen van mijn geest, en ook nog eens doordat elke maar enigszins abstracte prestatie mij verhinderd werd door de zinnelijke en stormachtige sensatie van mijn eigen bestaan. Daarnaast had ik een hardnekkig onbegrip voor hartstocht of dweperij, die mij persoonlijk vreemd waren; zo moest ik mezelf telkens groot geweld aandoen om niet iedereen die met weerloze en blinde hartstocht al zijn geld verspeelde of verdronk gewoon een domkop te vinden die mededogen noch medelijden verdiende omdat ik door het toeval niet tegen alcohol kon en kaarten stierlijk vervelend vond. Evenmin begreep ik donjuans die zich hun leven lang van het ene paar armen in het andere stortten maar dat was om een andere reden, waar ik lange tijd geen idee van had, tot ik de moed had om dit tot het eind toe te doordenken en toen tot de slotsom kwam dat het afgunst was, des te verbazingwekkender omdat ik verder volstrekt gespeend was van die emotie. Mogelijk dat ook in andere 8

gevallen, als er een bepaalde ongrijpbare verandering was opgetreden, gebleken zou zijn dat de hartstochten die ik niet begreep ook voor mij binnen bereik waren gekomen, en ook ik hun verwoestende uitwerking zou hebben ondergaan, en dat andere mensen, wie deze hartstochten vreemd waren, dan met eenzelfde medelijden naar mij hadden gekeken. En dat ik ze niet ervoer, was misschien alleen maar een uiting van een instinct tot zelfbehoud, dat bij mij kennelijk sterker was dan bij die kennissen van mij die hun schamele loon bij paardenraces verwedden of in talloze kroegen verdronken. Wat mijn onbaatzuchtige nieuwsgierigheid voor alle dingen om mij heen, die ik ook met waanzinnige hardnekkigheid ten volle wilde begrijpen, in de weg stond was, naast al het andere, een gebrek aan vrije tijd, dat op zijn beurt voortvloeide uit het feit dat ik altijd in schrijnende armoede leefde en de zorgen om mijn levensonderhoud alle aandacht opeisten. Maar deze zelfde omstandigheid bezorgde mij wel een betrekkelijke rijkdom aan oppervlakkige indrukken die ik niet gehad zou hebben als mijn leven onder een ander gesternte zou zijn verlopen. Ik had geen vooringenomen standpunt tegenover de dingen die ik waarnam, ik probeerde generalisaties en conclusies te vermijden: maar los van mijn verlangen kwam het er wel op neer dat er, als ik er goed over nadenk, twee gevoelens zijn die mij sterker dan wat ook beheersen minachting en mededogen. Nu ik aan deze smartelijke ervaring terugdenk, vermoed ik dat ik mij wellicht vergist heb en dat deze gevoelens niet terecht waren. Maar het bestaan ervan gedurende lange jaren kon door niets worden overwonnen, en 9

het is nu even onherstelbaar als de dood en ik zou ze niet kunnen ontkennen; dat zou eenzelfde innerlijke lafheid zijn als wanneer ik het bewustzijn ontkende dat diep in mij een onherroepelijke en onbegrijpelijke moordlust huist, een volstrekte minachting voor andermans eigendom en een bereidheid tot verraad en ontucht. En de gewoonte te opereren met voorstelbare, door een reeks toevalligheden nooit gebeurde dingen, maakte deze mogelijkheden voor mij reëler dan wanneer ze daadwerkelijk gebeurd zouden zijn; en ze hadden allemaal een bijzondere verleidelijkheid die andere dingen ontbeerden. Als ik na mijn nachtelijke arbeid langs de doodse straten van Parijs huiswaarts keerde, stelde ik me meer dan eens tot in detail een moord voor, alles wat eraan voorafging, alle gesprekken, de nuances van de intonaties, de uitdrukking van de ogen en de handelende personen van deze imaginaire dialogen konden toevallige bekenden van me zijn, of voorbijgangers die me om de een of andere reden waren bijgebleven, of, ten slotte, ikzelf als moordenaar. Aan het eind van zulke overpeinzingen kwam ik steeds tot hetzelfde resultaat, tot iets wat half gevoel, half conclusie was, het was een mengsel van ergernis en medelijden over het feit dat mij zo n troosteloze en nodeloze ervaring ten deel was gevallen; en dat ik door stom toeval taxichauffeur was geworden. Alles, of bijna alles, wat er aan schoons in de wereld was, werd voor mij als het ware potdicht afgesloten en ik bleef alleen achter, met het hardnekkige verlangen toch niet getroffen te worden door de eindeloze en vreugdeloze menselijke slechtheid waar mijn werk mij dagelijks mee in aanraking bracht. Deze was bijna overal, zelden was er plaats voor iets positiefs, 10

en geen burgeroorlog kon in walgelijkheid en gebrek aan alle goeds de vergelijking doorstaan met dit uiteindelijk zo vredige bestaan. Dat werd natuurlijk ook verklaard door het feit dat de bevolking van nachtelijk Parijs zich drastisch onderscheidde van die van overdag en bestond uit een paar categorieën mensen die naar hun aard en hun beroep doorgaans van tevoren reddeloos verloren waren. Maar afgezien daarvan ontbrak in de relatie van deze mensen tot de chauffeur ook altijd de reden om zich in te houden wat maakt het uit wat iemand van mij denkt die ik nooit meer zie en die hier niets van aan een van mijn kennissen kan vertellen? Daardoor zag ik mijn toevallige klanten zoals ze in werkelijkheid waren, en niet zoals ze zich wilden voordoen en deze aanraking met hen liet hen vrijwel altijd van hun slechte kant zien. Ondanks mijn hoogst onpartijdige opstelling tegenover iedereen moest het mij wel opvallen dat het verschil tussen hen altijd klein was, en in deze kwetsende gelijkstelling verschilde de vrouw in avondjurk, die aan de avenue Henri Martin woonde, weinig van haar minder fortuinlijke zuster, die over het trottoir tippelde, als een wachtpost, van het ene punt naar het andere; en dat de deftige mensen uit Passy en Auteuil even vernederend afdongen bij de chauffeur als een beschonken arbeider uit de rue de Belleville; en dat je geen van hen kon vertrouwen, daar kon ik mezelf herhaaldelijk van overtuigen. Ik weet nog goed hoe ik aan het begin van mijn chauffeurswerk eens langs de stoeprand stilhield, aangetrokken door het gekreun van een betrekkelijk keurige dame van een jaar of vijfendertig met een opgezwollen gezicht; ze stond tegen een reclamezuil geleund, ze kreunde en ge- 11

baarde iets naar mij; toen ik voorreed vroeg ze mij met hortende stem haar naar het ziekenhuis te brengen; ze had een gebroken been. Ik tilde haar op en legde haar in de auto; maar toen we arriveerden, weigerde ze te betalen en verklaarde tegenover de man die in zijn witte jas naar buiten kwam dat ik haar van de sokken had gereden en dat ze bij haar val haar been had gebroken. En ik kon niet alleen naar mijn geld fluiten, ik liep ook nog eens het risico te worden beschuldigd van poging tot doodslag. Gelukkig stond de man in de witte jas sceptisch tegenover haar uitlatingen en haastte ik mij weg te rijden. En als naderhand mensen die over een op het trottoir uitgestrekt lichaam heen gebogen stonden naar mij gebaarden, dan trapte ik alleen maar dieper het gaspedaal in en reed langs, zonder ooit te stoppen. Een man in een prachtig pak, die uit Hotel Claridge kwam gestapt en die ik naar het Gare de Lyon had gebracht, gaf me honderd franc, ik had geen geld terug; hij zei dat hij binnen ging wisselen, liep weg en kwam niet meer terug; het was een grijze, eerbiedwaardige man met een goede sigaar, die uiterlijk aan een bankdirecteur deed denken, en het is best mogelijk dat hij dat ook inderdaad was. Op een keer, na een zoveelste vrouwelijke klant, deed ik, om twee uur s nachts, het licht in de auto aan en zag een dameskammetje met briljantjes liggen, vals waarschijnlijk, maar het zag er in elk geval luxe uit; ik was te lui om uit te stappen, ik besloot het ding later wel te pakken. Op dat moment werd ik staande gehouden door een dame het was op een van de avenues bij de Champ-de-Mars met een sortie-de-bal van sabelbont; ze moest naar de avenue Foch; toen ze uitgestapt was, herinnerde ik me dat kammetje en 12

keek over mijn schouder. Het ding was weg, de dame met de sortie-de-bal had het gestolen, net als een kamermeisje of prostituee zou hebben gedaan. Het was bijna altijd in dezelfde ochtenduren dat ik hieraan dacht, en aan veel andere dingen. s Winters was het dan nog donker, s zomers al licht, en er was niemand meer op straat; heel af en toe kwam je arbeiders tegen zwijgzame figuren die langsliepen en verdwenen. Ik keek bijna niet naar hen, omdat ik hun uiterlijke aanblik wel kon dromen, zoals ik de wijken kende waar ze woonden, en de andere, waar ze nooit kwamen. Parijs is opgedeeld in een paar onbeweeglijke zones; ik herinner me hoe een van die oude arbeiders ik werkte samen met hem in de papierfabriek bij de boulevard de la Gare me zei dat hij in veertig jaar Parijs niet op de Champs-Élysées was geweest, omdat hij, legde hij uit, daar nooit gewerkt had. In deze stad leefde in de arme wijken nog de psychologie van lang geleden, nog uit de veertiende eeuw bijna, pal naast de moderne tijd, zonder daarmee te mengen en bijna zonder ermee in aanraking te komen. En als ik zo rondreed en terechtkwam in buurten waarvan ik geen benul had dat ze bestonden dan dacht ik soms dat daar tot op de dag van vandaag een langzaam sterven van de middeleeuwen plaatsvond. Maar ik wist me nooit lang op één gedachte te concentreren en na een zoveelste draai aan het stuur verdween de smalle straat en begon de brede avenue, volgebouwd met huizengebouwen met glazen deuren en liften. De vluchtigheid van indrukken deed niet zelden de aandacht verflauwen, en ik gaf er de voorkeur aan mijn ogen te sluiten en nergens aan te denken. Bij dit werk kon geen enkele indruk, 13

geen enkele betovering langdurig zijn en pas achteraf probeerde ik me te herinneren wat ik op zo n nachtrit had gezien, en dat te duiden, vanuit de details van deze ongewone wereld, die kenmerkend zijn voor nachtelijk Parijs. Altijd, elke nacht, kwam ik wel een paar gekken tegen; meestal mensen op de drempel van het gekkenhuis of het ziekenhuis, alcoholisten en zwervers. Er zijn in Parijs duizenden van deze mensen. Ik wist van tevoren dat die en die gek in die en die straat zou lopen, en in een andere wijk een andere. Het was buitengewoon moeilijk iets van hen te weten te komen, omdat wat ze zeiden doorgaans volkomen onsamenhangend was. Soms lukte dat overigens wel. Ik herinner me hoe ik op een bepaald moment bijzondere belangstelling had voor een klein onooglijk mannetje met een snorretje, tamelijk netjes gekleed, zo te zien een arbeider, die ik ongeveer elke week of elke twee weken zag, om een uur of twee s nachts, altijd op een en dezelfde plek aan de avenue de Versailles, op de hoek tegenover de pont Grenelle. Hij stond gewoonlijk op het wegdek, naast de stoeprand, dreigend zijn vuist opstekend tegen iemand en amper hoorbaar scheldwoorden mompelend. Ik kon alleen verstaan hoe hij fluisterde: Rotzak...! Rotzak...! Ik zag hem jarenlang, altijd op hetzelfde tijdstip, altijd op dezelfde plek. Ik sprak hem uiteindelijk aan en na lang doorvragen kreeg ik eindelijk zijn geschiedenis te horen. Hij was timmerman van beroep, woonde ergens in de buurt van Versailles, op twaalf kilometer van Parijs, en kon daarom maar één keer in de week hierheen komen, op zaterdag. Zes jaar daarvoor had hij op een avond mot gekregen met een kastelein, daartegenover, en die kastelein had hem een 14

klap in zijn gezicht gegeven. Hij was afgedropen en koesterde sindsdien een dodelijke haat tegen hem. Elke zaterdagavond kwam hij naar Parijs; en omdat hij erg bang was voor deze man die hem een klap had gegeven, wachtte hij tot diens café dichtging, dronk in nabijgelegen bistro s het ene glas na het andere, om moed te vatten, en wanneer zijn vijand dan eindelijk zijn etablissement afsloot, dan kwam hij naar deze plek, stak dreigend zijn vuist op tegen de onzichtbare kastelein en mompelde fluisterend scheldwoorden; de schrik zat er echter zo goed in dat hij nooit hardop durfde te praten. Terwijl hij de hele week in Versailles werkte, wachtte hij vol ongeduld op de zaterdag, vervolgens kleedde hij zich feestelijk en reed naar Parijs, om s nachts, in een uitgestorven straat, dreigend zijn amper hoorbare beledigingen in de richting van het café uit te spreken. Hij bleef tot het ochtendgloren op de avenue Versailles staan en vertrok dan in de richting van de porte Saint-Cloud, om van tijd tot tijd te blijven staan, zich om te draaien en met zijn kleine, pezige vuist te zwaaien. Later ging ik langs in het café van de man die hem beledigd had, trof daar een struise, rossige vrouw achter de toog die zoals altijd klaagde over de zaken. Ik vroeg haar of ze het café al lang had drie jaar bleek, ze was hierheen verhuisd na de dood van de vorige eigenaar, die aan een beroerte was overleden. Om een uur of vier s morgens ging ik meestal een glas melk drinken in een groot café tegenover een van de stations, waar ik echt iedereen kende, van de eigenares, een oude dame die met haar stifttanden moeizaam haar sandwich kauwde, tot de kleine oudere vrouw in het zwart, die geen moment afscheid nam van haar geruite boodschap- 15

pentas, ze sleepte die voortdurend met zich mee; ze was een jaar of vijftig. Ze zat meestal stilletjes in een hoek, en ik brak me het hoofd over de vraag wat ze hier op dat uur deed: ze was altijd alleen. Ik vroeg de eigenares ernaar: de uitbaatster antwoordde dat de vrouw werkte als ieder ander. De eerste tijd verbaasden zulke dingen me, maar later kwam ik erachter dat zelfs heel oude en slonzige vrouwen hun klanten hadden en niet zelden even goed boerden als anderen. Rond diezelfde tijd verscheen er een stomdronken mager oud vrouwtje met een tandeloze mond dat het café binnenstapte en riep: Geen donder! en als ze dan naderhand moest betalen voor het glas witte wijn dat ze had gedronken, was ze steevast verbaasd en zei tegen de ober: Nee, je overdrijft. Ik kreeg de indruk dat ze helemaal geen andere woorden kende, in elk geval bezigde ze die nooit. Als ze het café naderde, draaide iemand zich om en zei: Daar heb je Geendonder. Maar op een keer trof ik haar in gesprek met een stomdronken haveloze man, die zich waggelend met beide handen stevig aan de toog vasthield. Ze voegde hem de uit haar mond zo onverwachte woorden toe: Ik zweer je, Roger, dat het waar is. Ik hield van je. Maar toen jij in zo n toestand... En toen onderbrak ze haar monoloog en riep weer: Geen donder! Later was ze op een goede dag verdwenen, na een laatste keer geen donder! te hebben geroepen, en liet ze zich nooit meer zien; toen ik een paar maanden later nieuwsgierig naar haar vroeg, kreeg ik te horen dat ze was overleden. Zo n twee keer per week maakte een man met alpino en pijp zijn opwachting in het café, die m-r Martini werd genoemd, omdat hij altijd een martini bestelde, en dat ge- 16

beurde meestal tussen tien en elf s avonds. Maar om twee uur s nachts was hij inmiddels volkomen dronken, gaf iedereen een rondje die dat wilde, en om drie uur s nachts, als hij door zijn geld heen was meestal zo n tweehonderd franc begon hij de uitbaatster te vragen om hem nog één martini op de pof te geven. Dan werd hij doorgaans de deur uit gezet. Hij kwam weer naar binnen, werd weer de deur uitgewerkt, en dan lieten de obers hem domweg niet meer binnen. Hij was verontwaardigd, balde zijn vuisten en zei: Ik vind het belachelijk. Belachelijk. Belachelijk. Ik kan niet anders zeggen. Hij was leraar Grieks, Latijn, Duits, Spaans en Engels, woonde buiten de stad, hij had een vrouw en zes bloedjes van kinderen. Om twee uur s nachts legde hij filosofische theorieën uit aan zijn gehoor, meestal souteneurs of clochards, en voerde verhitte discussies met hen; ze lachten hem uit, ik herinner me hoe ze vooral hartelijk moesten lachen als hij uit zijn hoofd Schillers Handschoen in het Duits voordroeg, niet om de inhoud natuurlijk, waar ze geen flauw benul van konden hebben, maar om hoe lachwekkend dat Duits klonk. Ik nam hem een paar keer apart en stelde hem voor naar huis te gaan, maar hij weigerde onveranderlijk, en al mijn geredeneer had geen enkele uitwerking op hem; hij was best tevreden met zichzelf en tot mijn verbazing heel trots op zijn zes kinderen. Ik had eens een gesprek met hem toen hij nog half nuchter was; hij verweet mij een burgerlijke moraal en ik werd kwaad en riep tegen hem: Begrijpt u dan verdomme niet dat u eindigt met een delirium in een ziekenhuisbed, en dat er niets meer is wat u daarvan kan weerhouden? 17

Het wezen van de Gallische filosofie gaat u boven de pet, antwoordde hij. Wat? vroeg ik verbaasd. Ja, herhaalde hij, en hij stopte zijn pijp, het leven is ons gegeven om plezier te maken. Pas toen merkte ik dat hij erger dronken was dan ik aanvankelijk gedacht had; hij bleek die dag een uur eerder te zijn verschenen dan anders, wat ik niet in aanmerking had kunnen nemen. Met de jaren nam zijn weerstand tegen alcohol af, net als zijn financiële reserves, de toegang tot het café werd hem gewoon ontzegd; en de laatste keer dat ik hem zag, zetten de obers en souteneurs hem op tegen een clochard, om ervoor te zorgen dat ze met elkaar op de vuist zouden gaan, vervolgens kregen ze allebei een duw, ze vielen, en m-r Martini rolde over het trottoir, vervolgens over het wegdek, waar hij een tijdje bleef liggen in de winterse regen, in de dunne, ijskoude prut. Als mijn geheugen me niet bedriegt, is dit wat u de Gallische filosofie noemt, zei ik, terwijl ik hem overeind hielp. Belachelijk. Belachelijk. Ronduit belachelijk ik kan niet anders zeggen, bauwde hij als een papegaai. Ik zette hem op een stoel. Hij heeft geen geld, zei de ober. Als dat alles was! antwoordde ik. Opeens was m-r Martini nuchter geworden. In elk geval is alcoholisme een zekere basis, zei hij onverwacht. Misschien, misschien, antwoordde ik verstrooid. Maar u, waarom drinkt u eigenlijk? 18

Van verdriet, zei hij. Mijn vrouw veracht mij, ze heeft mijn kinderen geleerd me te verachten, en de enige zin van mijn bestaan voor hen is dat ik hun geld geef. Ik kan daar niet tegen en ga s avonds de deur uit. Ik weet dat alles verloren is. Ik keek naar zijn besmeurde pak, zijn geschaafde gezicht, de verweesde, kleine oogjes onder zijn alpino. Ik denk dat er niets meer aan te doen is, zei ik. Ik kende alle vrouwen in het café die er lange uren doorbrachten. Onder hen waren de meest verschillende types, maar ze behielden hun individualiteit slechts in het begin van hun carrière, daarna, een paar maanden later, als ze hun beroep onder de knie hadden, gingen ze allemaal als twee druppels water op elkaar lijken. Het waren voor het merendeel kamermeisjes, maar er waren uitzonderingen: verkoopsters, stenografes, tamelijk zelden keukenmeiden, en zelfs een gewezen eigenares van een kleine delicatessenzaak, van wie iedereen de geschiedenis kende. Ze had haar winkel voor een torenhoog bedrag verzekerd, vervolgens in brand gestoken, en wel zo onhandig dat de verzekeringsmaatschappij geweigerd had haar uit te betalen; als resultaat lag de winkel in de as, maar kreeg ze geen geld. En toen hadden haar man en zij besloten dat ze voorlopig maar op die manier aan het werk zou gaan, waarna ze weer iets zouden opzetten. Het was een tamelijk mooie vrouw van een jaar of dertig; maar ze kreeg de smaak van haar professie zo te pakken dat al na een jaar de gesprekken dat ze weer een winkel zou gaan openen volkomen ophielden, temeer daar ze een permanente klant had gevonden, een eerbiedwaardige en financieel onafhankelijke man die 19

haar cadeautjes gaf en haar als zijn tweede echtgenote beschouwde; hij ging op zaterdag en woensdagavond met haar uit, twee keer per week, en daarom werkte ze op die dagen niet. Mijn vaste buurvrouw aan de toog was Suzanne, een kleine, flink opgemaakte, hoogblonde vrouw, met een groot zwak voor bijzonder weelderige jurken, armbanden en ringen; een van haar boventanden had ze van goud laten maken, en dat vond ze zo mooi dat ze om de haverklap als een hond haar bovenlip optrok en in haar kleine spiegeltje keek. Mooi wel, zei ze eens, het woord tot mij richtend, niet? Ik vind dat het niet stommer kan, zei ik. Sindsdien legde ze een zekere vijandigheid tegenover mij aan de dag en plaagde me heel af en toe. Vooral het feit dat ik altijd melk dronk, wekte haar minachting. Jij drinkt altijd melk, zei ze me drie dagen later, wil je die van mij niet? Ze hield erg van verandering, soms was ze een paar nachten spoorloos dat betekende dat ze in een andere wijk werkte, later was ze eens een hele maand zoek, en toen ik de ober vroeg of hij soms wist wat er van haar geworden was, antwoordde hij dat ze een vaste baan had gekregen. Hij zei het anders, en wel dat ze nu een vast verband had, en het bleek dat ze in dienst was getreden van het grootste bordeel van Montparnasse. Maar ook daar hield ze het niet uit, ze had nergens rust. Ze was nog heel jong, twee of drieëntwintig. Elke nacht zat de waardin van het café, dat een paar miljoen waard was, zelf achter de kassa. Dertig jaar lang 20