MINISTERIËLE REGELINGEN EN OVERIGE REGELINGEN

Vergelijkbare documenten
Verwerking Overeenkomst EG-Zwitserse Bondsstaat in Vc 2000

Voorschrift Vreemdelingen 2000

DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, Besluit: De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000

DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, Besluit: De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

Voorschrift Vreemdelingen 2000

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Artikel I De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, Besluit: De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

Procedure identificatieplicht

WET van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

A 4 1. Vreemdelingen aan wie verblijf in Nederland is toegestaan (art Vw)

Vreemdelingenzaken. Adviescommissie voor. Postbus EH DEN HAAG. 24 november 2014 ACVZ/ADV/20 14/017

Verblijf op religieuze of levensbeschouwelijke gronden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tussentijds Bericht Nationaliteiten

Legeswijzer voor de IND

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Inleiding Verblijf in de vrije termijn Visa voor kort verblijf Uitgevers (november )

Bijlage 3. Legeswijzer voor de IND. Versie juli 2011

Besluit van 23 november 2000 tot uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vreemdelingenbesluit 2000)

Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000)

Rapport. Rapport over een klacht over de minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag. Datum: 11 juli Rapportnummer: 2013/084

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Vreemdelingencirculaire 2000 Deel A Modellen

DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, Besluit: De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Wet arbeid Vreemdelingen

Bevoegdheid Koninklijke Marechaussee tot inbewaringstelling van vreemdelingen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Hoofdstuk B13 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Richtlijn van de Raad d.d. 21 mei 1973, nr. 73/148/EEG, Pb EG 1973, nr. L1 72.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inhoud. Opschrift Aanhef + Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen artikelen Hoofdstuk 2 Toegang artikelen 3-7

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2008/10)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Paragraaf B2/2.1. Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 8 september 2010 (09.09) (OR. en) 13380/10 FRONT 125 COMIX 571

Besluit van 23 november 2000 tot uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vreemdelingenbesluit 2000)

Op grond van artikel 17, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 voorgestelde wijzigingen van artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit 2000:

~it~aveüai het ministerie van Justitie, Immigratieen Naturalisatiedienst, maart 1994, 's-grauenhage.

Besluit van 23 november 2000 tot uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vreemdelingenbesluit 2000)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

180. BIJSTAND AAN VREEMDELINGEN

Wijziging Voorschrift Vreemdelingen 2000

VreemdelinKencirculaire. 's-gravenhage,11 december 1977

Het betreft hier met name de toepassing van: c. het Voorschrift Vreemdelingen - VV (Stcrt. 1966, 188).

A 5 Toezicht Aantekeninqen in en het tijdelijk in bewarinq nemen van reis- en identiteitspapieren

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inleiding. 3 De Minister en de Staatssecretaris van Justitie. 1 Algemeen. 2 Indeling

Werkinstructie 2016/2 (SUA) OPENBAAR

Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 teneinde te voorzien in aanpassing van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van);

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 30 juni 2008 (02.07) (OR. fr) 11253/08 FRONT 62 COMIX 533

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Hoofdstuk B12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Ministerievan Justitie telefoon (070) telex mvj nl faxnummer (070)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TRACTATENBLAD VAN HET

VERORDENINGEN Publicatieblad van de Europese Unie L 152/1

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

OPENBARE ORDE VOOR GEVORDERDEN - SVMA - 27 MAART 2015 WIJZIGINGEN VERBLIJFSBESCHERMING VEELPLEGERS

ECLI:NL:CRVB:2009:BK9140

ECLI:NL:RBDHA:2016:4914

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Advies wijziging Vb2000 i.v.m. implementatie richtlijn 2001/55/EG

C18-4 Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen (excerpt: Titel II, Hoofdstuk 7, artt. 28 t/m 381

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatssecretaris van Justitie Mevrouw mr. N. Albayrak Postbus EH 'S-GRAVENHAGE

CM Utrecht, 23 oktober Betreft: implementatie Richtlijn 2001/55 inzake tijdelijke bescherming van ontheemden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 5 april 2004, nummer 2004/9, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000.

Publicatieblad van de Europese Unie

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2009:BH5426

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Transcriptie:

MINISTERIËLE REGELINGEN EN OVERIGE REGELINGEN Voorschrift Vreemdelingen 2000 Kernbeschrijving Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bevat uitvoeringsvoorschriften betreffende de toegang, de toelating, het verblijf en het vertrek van vreemdelingen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000, en een regeling voor de leges voor de behandeling van toelatingsaanvragen. Inleiding Zowel de Vreemdelingenwet 2000 (de wet) als het Vreemdelingenbesluit 2000 (het besluit) eisen met betrekking tot een aantal onderwerpen een nadere regeling bij ministeriële regeling. Zo bepaalt de wet in artikel 9, eerste lid, dat bij ministeriële regeling de bescheiden worden aangewezen waaruit het rechtmatige verblijf van de vreemdeling blijkt, en schrijft de wet in artikel 24, tweede lid, voor dat de vreemdeling in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door de Minister te geven regels leges is verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier. In enkele bepalingen wordt in het besluit voorgeschreven dat bepaalde categorieën vreemdelingen, luchthavens, landen en modellen bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Voor andere onderwerpen geeft het besluit een bevoegdheid om een onderwerp bij ministeriële regeling te regelen. Dit Voorschrift Vreemdelingen 2000 strekt tot uitvoering aan deze eis, respectievelijk deze bevoegdheid. De onderwerpen zijn van uiteenlopende aard. Desalniettemin zijn ze in één regeling neergelegd. De onderhavige regeling volgt waar mogelijk de indeling van de Vreemdelingenwet 2000. Een uitzondering daarop is bijvoorbeeld de aanwijzing, in het belang van het toezicht op vreemdelingen, van de documenten waaruit de identiteit, nationaliteit en rechtmatig verblijf van de vreemdeling blijkt. Aangezien deze documenten deels overeenkomen met de bescheiden waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, zijn die documenten aangewezen in hoofdstuk 3 en niet, zoals te verwachten zou zijn, in hoofdstuk 4. Bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 is er voor gekozen om het Voorschrift Vreemdelingen 2000 zo weinig mogelijk materiële normen te laten bevatten. Van de bepalingen die voorheen waren opgenomen in het voormalige Voorschrift 9

Vreemdelingen is een aanzienlijk deel opgenomen in de wet en het besluit. Een voorbeeld is de regeling van de toegangsweigering (artikel 3 van de wet) ingeval een vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding heeft of daarin het benodigde visum ontbreekt. Dit was voorheen in het voormalige Voorschrift Vreemdelingen (artikelen 16 tot en met 18) uitgewerkt en is thans geïntegreerd in het besluit (hoofdstuk 2, afdeling 2). De regeling met betrekking tot de ingangsdatum van de verblijfsvergunning regulier, die in artikel 24, eerste en vierde lid, van het voormalige Voorschrift Vreemdelingen was neergelegd, is thans in artikel 26 van de wet opgenomen. De onderhavige regeling bevat de nodige modellen als bijlage. Daarnaast zijn ook bij de Vreemdelingencirculaire 2000 de nodige modellen vastgesteld op grond van artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht. De resterende bepalingen van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 hebben overwegend het karakter van lijsten en modellen, met dien verstande dat deze regeling tevens fungeert als de regeling waarbij door de Minister van Justitie mandaat wordt verleend aan niet-ondergeschikten in de uitvoeringspraktijk. Het mandaat aan ondergeschikten met name aan het Hoofd van de Immigratieen Naturalisatiedienst en de onder hem ressorterende functionarissen is bij afzonderlijke mandaatbesluiten worden geregeld. Deze oorspronkelijke opzet lijkt in toenemende mate onder spanning te staan. In de eerste plaats wordt hierbij gewezen op de onder handen zijnde herziening van het reguliere vreemdelingenrecht, dat, als gezegd, bij de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 nauwelijks is gewijzigd en inmiddels aan actualisering toe zou zijn. In dit verband wordt gewezen op de beleidsnotitie Naar een modern migratiebeleid. Notitie over de herziening van de reguliere toelating van vreemdelingen in Nederland van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 22 mei 2006, Kamerstukken II 2005/06, 30 573, nr. 1, het daarop uitgebrachte advies Immigratie op maat; advies over een nieuwe opzet voor het regulier migratiebeleid van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, Den Haag, oktober 2007 (zie in dit verband ook Han Entzinger, De echte dilemma s van een modern migratiebeleid, Migrantenrecht 2007, nr. 9, p. 369-372), de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 27 juni 2008, Kamerstukken II 2007/08, 30 573, nr. 10, en het kabinetsvoorstel ter uitwerking daarvan voor de toelating en het verblijf van vreemdelingen die op reguliere gronden verblijf in Nederland wensen. Deze herziening, en de ingrijpende veranderingen die binnen de Immigratie- en Naturalisatiedienst in gang zijn gezet, zullen mogelijk leiden tot een andere verdeling van de regelgeving over het Vreemdelingenbesluit 2000, het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000. Voorts wordt gewezen op de implementatie in het Nederlandse recht van Europese richtlijnen. Zo is bij de implementatie van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004, PbEU 2004, L 304, inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherminginstrumenten, het aantal impe- 10

Artikel 1.1 ratief geredigeerde bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 uitgebreid en is een aanzienlijk aantal bepalingen die voorheen in de Vreemdelingencirculaire 2000 waren opgenomen overgeheveld naar het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10, zoals deze regeling laatstelijk is gewijzigd bij de regeling van 1 april 2009, Stcrt. 2009, 71. De Minister van Justitie, in overeenstemming, voor zoveel nodig, met zijn ambtgenoten van Buitenlandse Zaken, Defensie en Financiën, Gelet op de artikelen 6, eerste lid, 9, derde lid, 14, 20, 24, tweede lid, 25, tweede lid, 28, 33, 42, vierde lid, 47, eerste lid, onder c, 50, vierde lid, 55, eerste lid, 56. eerste lid, 59, 62, vierde lid, en 63, tweede en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Stb. 2000, 495) en de artikelen 1.4, 2.2, eerste lid, 2.3, derde lid, onder a en b, 2.4, derde lid, zesde lid onder a, en achtste lid, 2.6, zesde lid, 2.7, vijfde lid, 2.11, derde lid, 3.1, 3.4, vierde lid, 3.12, derde lid, 3.21, 3.23, vierde lid, onder c, 3.29, derde lid, 3.31, tweede lid, onder d, 3.33, tweede lid, 3.43, vierde lid, 3.44, tweede lid, 3.74, onder b en c, 3.75, vierde lid, 3.77, vierde lid, 3.79, tweede lid, 3.86, negende lid, 3.99, eerste lid, 3.108, eerste en tweede lid, 3.110, tweede lid, 4.2, tweede en vierde lid, 4.9, onder a, 4.11 eerste lid, onder a, 4.15, tweede lid, 4.21, eerste lid, onder a, b en c, 4.29, derde lid, 4.36, 4.38, 4.51, tweede lid, 5.5, eerste en tweede lid, 6.1, 6.2, 8.1 en 8.2 van het Vreemdelingenbesluit (Stb. 2000, 497). Besluit: HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. het Besluit: het Vreemdelingenbesluit 2000; b. EVRM: Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; c. de TWV: de tewerkstellingsvergunning, bedoeld in artikel 1, onder e, van de Wet arbeid vreemdelingen; d. de GBA: de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens, bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens. Zie ook de definitiebepalingen in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 en de artikelen 1.1 en 1.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000. 11

Artikel 1.2 Artikel 1.2 Ter uitvoering van een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar de buitengrenzen, wordt onder Nederland in de artikelen 4.7 en 4.8 mede verstaan het grondgebied van andere bij dat verdrag aangesloten landen waarover de werking van dat verdrag zich uitstrekt. Zie Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006, PbEU L 105/1 van 13 april 2006, tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode). Zie ook artikel 1.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. "Ter uitvoering van een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar de buitengrenzen, wordt onder Nederland in de artikelen 4.7 en 4.8 omtrent de te stellen aantekeningen mede verstaan het grondgebied van andere bij dat verdrag aangesloten landen waarover de werking van dat verdrag zich uitstrekt." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 Artikel 1.3 Voorzover uit een wettelijk voorschrift niet anders voortvloeit, worden de bevoegdheden genoemd in deze regeling uitgeoefend namens de Minister. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden worden de algemene en bijzondere aanwijzingen van de Minister in acht genomen. Zie ook artikel 1.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000. "Evenals het voormalige Voorschrift Vreemdelingen, fungeert het Voorschrift Vreemdelingen 2000 tevens als besluit waarbij mandaat wordt verleend aan de (niet-ondergeschikte) korpschef en bevelhebber van de Koninklijke marechaussee. Tenzij uit een wettelijk voorschrift anders voortvloeit, worden de bevoegdheden genoemd in deze regeling uitgeoefend namens de Minister van Justitie. ( ) Aangezien in artikel 1.4 van het Besluit reeds is bepaald dat de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee ondermandaat kunnen verlenen, is dat niet nogmaals herhaald. De verlening van mandaat laat uiteraard onverlet dat de Minister als mandaatgever de 12

Artikel 2.1 bevoegdheden ook zelf kan uitoefenen, dat de gemandateerde de algemene en bijzondere aanwijzingen van de Minister als mandaatgever in acht dient te nemen en dat de gemandateerde bijzondere aanwijzingen aan de Minister kan vragen." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 HOOFDSTUK 2 Toegang Artikel 2.1 1. Als luchthavens, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit, zijn aangewezen: a. de luchthavens die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling, en b. de luchthavens, vanaf welke vluchten vertrekken voor het vervoer van personen in het ongeregeld vervoer, als bedoeld in het Besluit Vracht- en overige vluchten van de Minister van Verkeer en Waterstaat, met uitzondering van de vluchten die door onze Minister door tussenkomst van de Minister van Verkeer en Waterstaat van de verplichting tot het maken van een afbeelding zijn ontheven. 2. De Minister kan bepalen dat de verplichtingen ingevolge artikel 2.2 van het Besluit voor één of meer vervoerders vanaf één of meer van de in het eerste lid, onder a, genoemde luchthavens tijdelijk worden opgeschort. 3. De Minister kan bepalen dat de verplichtingen ingevolge artikel 2.2 van het Besluit van toepassing zijn op één of meer vervoerders door wiens tussenkomst de aanvoer van niet- of onvoldoende gedocumenteerde vreemdelingen op korte termijn vanaf een bepaalde, niet in het eerste lid, onder a, genoemde luchthaven aanzienlijk is toegenomen. Zie de artikelen 3 en 4 van de Vreemdelingenwet 2000 en 2.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Zie Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006, PbEU L 105/1 van 13 april 2006, tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode). "Ingevolge artikel 2.2 van het Besluit is de vervoerder, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet, verplicht afschrift te nemen van het op de door hem vervoerde vreemdeling betrekking hebbende document voor grensover- 13

Artikel 2.1a schrijding, indien hij de vreemdeling naar Nederland vervoert. Deze verplichting geldt, indien dat vervoer plaatsvindt vanaf bepaalde luchthavens. In artikel 2.1 worden deze luchthavens aangewezen. ( ) Het gaat hierbij om de in bijlage 1 met name genoemde luchthavens ( ) en om bij algemene omschrijving aangeduide luchthavens. Hoewel het vanzelf spreekt dat de Minister van Justitie ook kan bepalen dat de verplichtingen ingevolge artikel 2.2 van het Besluit voor één of meer vervoerders vanaf één van de in het eerste lid, onder a, genoemde luchthavens tijdelijk worden opgeschort, is dat in het tweede lid nadrukkelijk veilig gesteld. ( ) Ingevolge het derde lid kan de Minister van Justitie ( ) eveneens ( ) bepalen dat deze verplichtingen gelden voor één of meer vervoerders door wiens tussenkomst de aanvoer van niet- of onvoldoende gedocumenteerde vreemdelingen op korte termijn vanaf een bepaalde, niet reeds in het eerste lid, onder a, genoemde luchthaven aanzienlijk is toegenomen." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 Artikel 2.1a De passagiersgegevens, bedoeld in artikel 2.2a, derde lid, van het Besluit worden elektronisch verstrekt, op de door de ambtenaar belast met de grensbewaking voorgeschreven wijze. Zie artikel 4, derde en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 2.2a van het Vreemdelingenbesluit 2000. Zie richtlijn nr. 2004/82/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verplichting voor vervoerders om passagiersgegevens door te geven (PbEU L 261). "Ingevolge artikel 2.1a levert de vervoerder de (op vordering van de ambtenaar belast met de grensbewaking krachtens artikel 2.2a van het Besluit) verzamelde passagiersgegevens vóór het einde van de instapcontrole elektronisch aan. Dat omvat bijvoorbeeld verstrekking via een geautomatiseerd systeem of een beveiligde internetverbinding. De ambtenaar belast met de grensbewaking die de vordering tot het verzamelen en verstrekken heeft gedaan schrijft steeds een specifieke wijze van elektronische verstrekking voor." bij de regeling 16 augustus 2007, Stcrt. 2007, 163 "Overigens zij nog opgemerkt dat op het verzamelen en verstrekken van de passagiersgegevens in het kader van de Wet en het Besluit, de Wet be- 14

Artikel 2.2 scherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is. Uit artikel 13 van de Wbp volgt, dat er door de verantwoordelijke passende technische en organisatorische maatregelen worden genomen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of enige vorm van onrechtmatige verwerking. In dit verband zijn zowel de (lucht) vervoerder die moet verzamelen en verstrekken als de ambtenaar belast met de grensbewaking, die de passagiersgegevens ontvangt, verantwoordelijke in de zin van de Wbp. Dit betekent dat de elektronische verstrekking moet waarborgen dat de verstrekte passagiersgegevens niet door onbevoegden kunnen worden onderschept of ingezien." bij de regeling 16 augustus 2007, Stcrt. 2007, 163 Artikel 2.2 Als de staten, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, onder a, van het Besluit, zijn aangewezen de staten, vermeld in bijlage 2 bij deze regeling. Zie de artikelen 3 van de Vreemdelingenwet 2000 en 2.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Zie Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006, PbEU L 105/1 van 13 april 2006, tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode). "Ingevolge artikel 2.3, derde lid, van het Besluit wordt de toegang, in afwijking van het eerste lid, onder c, van dat artikel, niet geweigerd, indien de vreemdeling zich naar Nederland begeeft voor een verblijf van langer dan drie maanden en hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt, mits de vreemdeling hetzij de nationaliteit bezit van één van bij ministeriële regeling aan te wijzen staten, hetzij behoort tot een bij ministeriële regeling aan te wijzen categorie. In artikel 2.2 zijn de staten aangewezen. Deze zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling. In artikel 2.3 zijn de categorieën vreemdelingen aangewezen. Deze zijn opgenomen in bijlage 3." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 "Bij besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 mei 2007, nr. DPV/VV-426/07-wb, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Justitie, zijn de onderdanen van Zuid-Korea vrijgesteld van het vereiste te beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij het aanvragen van een verblijfsvergunning hier te lande. Het besluit is op 30 mei 2007 15

Artikel 2.3 gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2007, 101) en is met ingang van 1 juni 2007 in werking getreden. Bij brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II, 2006-2007, 19 637, nr. 1151) is het besluit nader toegelicht." bij de regeling van 12 juli 2007, Stcrt. 2007, 144 Artikel 2.3 Als de categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, onder b, van het Besluit zijn aangewezen de vreemdelingen die behoren tot een van de categorieën, opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling, voor zover de vreemdeling: a. voldoet aan de voor hem gestelde voorwaarden, en b. zich naar Nederland begeeft voor een tijdsduur of doel als aangegeven bij die categorie. Zie de artikelen 3 van de Vreemdelingenwet 2000 en 2.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Zie Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006, PbEU L 105/1 van 13 april 2006, tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode). Zie Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, PbEG 2001, L 212, betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen. Zie Beschikking 2008/333/EG van de commissie van 4 maart 2008, PbEU L 123/2 van 8 mei 2008, tot vaststelling van het Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II). Zie Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008, PbEU L 218/60 van 13 augustus 2008, betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening). 16

Artikel 2.3 "Ingevolge artikel 2.3, derde lid, van het Besluit wordt de toegang, in afwijking van het eerste lid, onder c, van dat artikel, niet geweigerd, indien de vreemdeling zich naar Nederland begeeft voor een verblijf van langer dan drie maanden en hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt, mits de vreemdeling hetzij de nationaliteit bezit van één van bij ministeriële regeling aan te wijzen staten, hetzij behoort tot een bij ministeriële regeling aan te wijzen categorie. In artikel 2.2 zijn de staten aangewezen. Deze zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling. In artikel 2.3 zijn de categorieën vreemdelingen aangewezen. Deze zijn opgenomen in bijlage 3." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 "Bijlage 3, behorend bij artikel 2.3 van het Voorschrift Vreemdelingen wijst de categorieën vreemdelingen aan die de toegang niet wordt geweigerd indien de vreemdeling zich naar Nederland begeeft voor een verblijf van langer dan drie maanden en hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt. Per abuis bestond bijlage 3 Voorschrift Vreemdelingen uit een overzicht van documenten welke recht geven op toegang tot Nederland voor een periode van ten hoogste drie maanden. Toegang voor verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden wordt bepaald door onder meer Verordening (EG) 562/2006 (Schengengrenscode), Verordening (EG) 539/2001, de Gemeenschappelijke Visuminstructies en de Benelux-Visuminstructies. De aanpassing van bijlage 3 Voorschrift Vreemdelingen betreft derhalve geen beleidswijziging, maar het herstellen van een voorheen foutieve verwijzing. Bijlage 3 somt thans de categorieën vreemdelingen op die de toegang tot Nederland, onverminderd de overige terzake gestelde vereisten, niet wordt geweigerd indien de vreemdeling verblijf langer dan drie maanden (migratie) beoogt en de vreemdeling niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopige verblijf. De vrijstellingen van de mvv-plicht zijn onder meer terug te voeren op de Beneluxovereenkomst, Richtlijn 2003/109/EG, Richtlijn 2004/38/EG, de Weense Verdragen inzake het Diplomatiek Verkeer en de Consulaire Betrekkingen." bij de regeling van 12 juli 2007, Stcrt. 2007, 144 "De onderhavige wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 dient ter implementatie van de richtlijn 2001/55/EG (PbEG L 212), van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties voor de opvang van deze personen ( ). Onderhavige wijziging ( ) behelst het opnemen van bijlage 1 van de richtlijn als bijlage van 17

Artikel 2.4 het Voorschrift Vreemdelingen 2000. De bijlage betreft een doorlaatdocument voor de overbrenging van personen die tijdelijke bescherming genieten. Wanneer lidstaten overeenkomen dat het met het oog op het evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang aangewezen is om vreemdelingen over te brengen naar een andere lidstaat, geschiedt dit met gebruik van dit document. De nieuwe lidstaat verleent vervolgens de betrokkenen tijdelijke bescherming. Het document geldt als laissez-passer. Aan vreemdelingen in het bezit van dit document wordt ingevolge artikel 2.3, derde lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit 2000, niet de toegang geweigerd vanwege het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf." bij de regeling van 24 februari 2005, Stcrt. 2005, 53 Artikel 2.4 Als de vliegvelden in Nederland, bedoeld in artikel 2.4, derde lid, van het Besluit, zijn aangewezen de vliegvelden, vermeld in bijlage 4 bij deze regeling. Zie de artikelen 3 van de Vreemdelingenwet 2000 en 2.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Zie Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006, PbEU L 105/1 van 13 april 2006, tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode). "Ingevolge artikel 2.4 van het Besluit kan onder bepaalde voorwaarden aan de vreemdeling, die als passagier van een vliegtuig een vliegveld aandoet en in wiens geldig document voor grensoverschrijding het voor binnenkomst in het Beneluxgebied vereiste reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, toegang tot het Beneluxgebied worden verleend, indien de vreemdeling een bepaald vliegveld in Nederland aandoet. Artikel 2.4 van de onderhavige regeling wijst deze vliegvelden in Nederland aan. Deze zijn opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling. Daarin zijn, ter uitvoering van artikel 4.2, tweede lid, van het Besluit, naast deze vliegvelden ook de andere grensdoorlaatposten en de openingstellingstijden daarvan opgenomen." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 Artikel 2.5 Vervallen. 18

Artikel 2.9 Artikel 2.6 1. De aantekening, bedoeld in artikel 2.4, vijfde lid, van het Besluit, luidt: "Toegang tot het Beneluxgebied verleend van (datum) tot (datum), artikel 2.4, tweede/vijfde lid, Vreemdelingenbesluit (inreisstempel en handtekening van ambtenaar die toegang verleent)". 2. Het model van de afzonderlijke verklaring, waaruit het verlenen van toegang op grond van artikel 2.4, tweede lid, van het Besluit blijkt, is opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling. Zie de artikelen 3 van de Vreemdelingenwet 2000 en 2.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Zie Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006, PbEU L 105/1 van 13 april 2006, tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode). Lid 1 Gedoeld wordt op de aantekening, bedoeld in artikel 2.4, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, als gewijzigd bij Besluit van 3 augustus 2004, Stb. 2004, 393, tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de vereisten voor toegang, de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat en enkele andere onderwerpen Artikel 2.7 Vervallen. Artikel 2.8 Vervallen. Artikel 2.9 Voor de ondertekening door een daartoe solvabele derde van de garantverklaring, bedoeld in artikel 2.11, derde lid, van het Besluit, wordt bij het verlenen van toegang aan: a. een zeeman of meerdere zeelieden gebruik gemaakt van het model, dat als bijlage 6a onderscheidenlijk als bijlage 6b bij deze regeling is gevoegd; b. een andere vreemdeling gebruik gemaakt van het model, dat als bijlage 6c bij deze regeling is gevoegd. 19

Artikel 2.9 Zie de artikelen 3 van de Vreemdelingenwet 2000 en 2.11 van het Vreemdelingenbesluit 2000. In de Blauwdruk Modern Migratiebeleid van 27 juni 2008, Kamerstukken II 2007/08, 30 573, nr. 10, is voorgesteld de garanstelling te laten vervallen. Zie Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006, PbEU L 105/1 van 13 april 2006, tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode). "Ingevolge artikel 2.11 van het Besluit wordt de toegang op grond van artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet geweigerd, indien de vreemdeling niet voldoet aan de door de ambtenaar belast met grensbewaking gestelde voorwaarde om zekerheid te stellen voor de kosten van verblijf in Nederland en voor de kosten van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is. Deze zekerheid kan onder meer bestaan uit een verklaring van een solvabele derde die zich voor de kosten garant stelt. In artikel 2.9 zijn de modellen van de garantverklaringen vastgesteld. Deze zijn opgenomen in de bijlagen 6a tot en met 6c van deze regeling. In bijlagen 6a en 6b zijn modellen opgenomen voor de toegangsverlening van een zeeman (model 6a) of meerdere zeelieden (model 6b). Het model dat is opgenomen in bijlage 6c is de algemene garantstelling." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 Bijlagen 6a, 6b en 6c In (Bew.: artikel 2.11, eerste lid, van) het Vreemdelingenbesluit 2000 ( ) en in het model behorende bij Verordening (EG) nr 415/2003 van de Raad van 27 februari 2003 betreffende de afgifte van visa aan de grens, inclusief aan transiterende zeelieden (PbEU, L64/1) wordt bij de garantstelling naast kosten die betrekking hebben op de terugreis (repatriëring) ook uitgegaan van verblijfkosten. In de modellen vervat in bijlagen 6a en 6b zijn nu ook de kosten die kunnen voortvloeien uit het (verlengde) verblijf van de zeeman vermeld. Het doel van binnenkomst van zeelieden, voor aan-, over-, of afmonsteren, speelt bij de garantstelling geen rol. De oude garantstellingen voor zeelieden waren echter toegesneden op afmonsterende zeelieden. De modellen vervat in bijlagen 6a en 6b zijn thans in alle situaties betreffende zeelieden te gebruiken. In het model vervat in bijlage 6a zijn daartoe enkele aanvullende gegevens opgenomen over het schip en over de verplaatsing van de zeeman en daarmee in lijn gebracht met het formulier transiterende 20

Artikel 3.1 zeelieden. Voor de modellen geldt dat het maximaal zeker te stellen bedrag per vreemdeling per jaar is afgerond naar 5.000. bij de regeling van 9 juni 2008, Stcrt. 2008, 115 Artikel 2.10 De ambtenaren belast met de grensbewaking zijn bevoegd de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd, de verplichting, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet, op te leggen. Zie artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. Zie Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006, PbEU L 105/1 van 13 april 2006, tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode). "Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet, kan de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte op plaats. Artikel 2.10 van deze regeling stelt veilig dat de ambtenaren belast met de grensbewaking bevoegd zijn om die verplichting op te leggen." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 HOOFDSTUK 3 Verblijf AFDELING 1 Bescheiden rechtmatig verblijf Artikel 3.1 1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten, waarbij het vastgestelde model van dat document wordt aangegeven: a. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet: het document I van het model dat als bijlage 7a bij deze regeling is gevoegd; b. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder b, van de Wet: het document II van het model dat als bijlage 7b bij deze regeling is gevoegd; 21

Artikel 3.1 c. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder c, van de Wet: het document III van het model dat als bijlage 7c bij deze regeling is gevoegd, en d. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder d, van de Wet: het document IV van het model dat als bijlage 7d bij deze regeling is gevoegd. 2. De beperking waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt verleend, wordt vermeld op het document, bedoeld in het eerste lid, onder a. 3. Op het document, bedoeld in het eerste lid, onder b en d, wordt de aantekening gesteld "arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist". Op het document, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, wordt de aantekening gesteld: a. "arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist"; b. "arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV"; c. "specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan"; d. "arbeid niet toegestaan"; e. "arbeid toegestaan, TWV alleen gedurende eerste twaalf maanden vereist"; f. "TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan"; g. "arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV"; h. "andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV"; of i. "arbeid niet toegestaan met uitzondering van arbeid van bijkomende aard. TWV vereist". 4. Op het document wordt de aantekening "beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht" gesteld, indien de verblijfsvergunning is verleend: a. onder één van de beperkingen, bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit; b. op grond van het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag (Stb. 1906, 279); c. op grond van het Nederlands-Zwitsers Tractaat (Stb. 1878, nr. 137); d. op grond van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag (Trb. 1956, 40), of e. op grond van de Associatieverdragen EG met Roemenië (PbEG 1994, L 357) en Bulgarije (PbEG 1994, L 358). 5. De documenten, bedoeld in het eerste lid, zijn ingevolge artikel 4.21, eerste lid, onder a, van het Besluit tevens vastgesteld als document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet. 22

Artikel 3.1 Zie Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002, PbEG 2002, L 157, betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen. Lid 1 Zie artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. lid 2 Zie artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Lid 3 Zie de Wet arbeid vreemdelingen, het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen. Lid 4 Zie artikel 3.4, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 3.17 van deze regeling. Lid 5 Zie de artikelen 50 van de Vreemdelingenwet 2000 en 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000. "Ingevolge artikel 9, derde lid, (Bew.: thans vijfde lid) van de Wet, wijst de Minister van Justitie de bescheiden aan waaruit het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Wet blijkt. De Minister kan daarbij modellen vaststellen voor het desbetreffende document en de schriftelijke verklaring. In de artikelen 3.1 tot en met 3.7 wordt daaraan uitvoering gegeven. Daarnaast worden ingevolge artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Wet bij algemene maatregel van bestuur documenten aangewezen waarover de vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en zijn verblijfsrechtelijke positie. Aan die verplichting is uitvoering gegeven in artikel 4.21 van het Besluit. Ingevolge het eerste lid van artikel 4.21 van het Besluit, tonen vreemdelingen met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, en vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend, hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie aan met een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Aan die verplichting wordt in de artikelen 3.1 tot en met 3.3 eveneens uitvoering gegeven, aangezien de documenten die krachtens artikel 50 van de Wet zijn vastgesteld voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder 23

Artikel 3.1 a tot en met d, van de Wet, overeenkomen met die welke krachtens artikel 9 van de Wet zijn vastgesteld. Voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e tot en met h, van de Wet komen die documenten ten dele overeen. De overige vreemdelingen tonen hun identiteit, nationaliteit en rechtmatig verblijf aan met het voor toegang vereiste geldige document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum is aangetekend, hetgeen in artikel 4.21, eerste lid, onder d, van het Besluit is geregeld en geen nadere uitwerking in de onderhavige regeling behoeft." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 Lid 1 De verblijfsdocumenten I-IV "De vreemdeling aan wie de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend, heeft rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, b, c respectievelijk d, van de Wet. Dat rechtmatige verblijf blijkt uit het verblijfsdocument van het model I, II, III, respectievelijk IV. De modellen van deze verblijfsdocumenten zijn opgenomen in bijlage 7 en aldaar aangeduid met de letters a tot en met d. Uit deze documenten blijkt niet slechts de verblijfsrechtelijke positie, maar tevens de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. Ook voor vreemdelingen die hun verblijfsrecht ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije, en rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder 1, van de Wet hebben, zijn deze documenten aangewezen." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 Lid 2 "Het tweede lid van artikel 3.1 bepaalt dat de beperking waaronder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op het verblijfsdocument I wordt aangetekend. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Wet, wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd altijd verleend onder een beperking verband houdend met het verblijfsdoel." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 Lid 3 "Het derde lid geeft de arbeidsmarktaantekeningen die op het document geplaatst kunnen worden. Ingevolge artikel 4.21, vierde lid, van het Besluit dient op het verblijfsdocument van de vreemdeling metrechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, van de Wet en op het verblijfsdocument van de asielzoeker (derhalve op de documenten van het model I tot en met IV, EU/EER en W) te worden aangetekend of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of daarvoor een tewerkstellingsvergunning is vereist. Op de als bijlage bijgevoegde modellen zijn enkele voorbeel- 24

Artikel 3.1 den weergegeven. In deze regeling en in de Vreemdelingencirculaire 2000 is geregeld welke arbeidsmarktaantekening in het individuele geval daadwerkelijk op het document wordt geplaatst." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 Lid 3, onderdeel f "Onder f wordt toegevoegd de aantekening TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan. Hiermee wordt uitgedrukt dat de vreemdeling de arbeid in verband waarmee de verblijfsvergunning is afgegeven mag verrichten zonder TWV. Hij mag echter geen andere arbeid verrichten dan die waarvoor de verblijfsvergunning is verleend. Als de vreemdeling andere arbeid wil gaan verrichten zal hij een wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning aan moeten vragen. Deze arbeidsmarktaantekening wordt gebruikt bij bijvoorbeeld kennismigranten (B15 Vc) en onbezoldigd wetenschappelijk onderzoekers (B5 Vc)." bij de regeling van 26 maart 2007, Stcrt. 2007, 67 Lid 3, onderdeel g "Onder g wordt toegevoegd arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV. Deze arbeidsmarktaantekening is van toepassing als een vreemdeling in Nederland verblijft om arbeid als zelfstandige te verrichten. Deze vreemdelingen mogen naast hun werkzaamheden als zelfstandige arbeid in loondienst verrichten, maar alleen als hiervoor een TWV is afgegeven." bij de regeling van 26 maart 2007, Stcrt. 2007, 67 Lid 3, onderdeel h "Onder h wordt toegevoegd de aantekening andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV. Deze arbeidsmarktaantekening wordt momenteel alleen gebruikt in het geval van een niet-geprivilegieerd NAVOvreemdeling. Deze vreemdeling mag naast zijn werkzaamheden als NAVOvreemdeling andere arbeid verrichten als daar een TWV voor is afgegeven. Het onderscheid met de hiervoor genoemde aantekening is erin gelegen dat de werkzaamheden van de NAVO-vreemdeling in loondienst plaatsvinden. Als de arbeidsmarktaantekening arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV zou worden gebruikt zou hiermee ten onrechte de indruk gewekt kunnen worden dat voor de werkzaamheden als NAVO-vreemdeling een TWV vereist is." bij de regeling van 26 maart 2007, Stcrt. 2007, 67 Lid 3, onderdeel i "Onder i wordt toegevoegd arbeid niet toegestaan met uitzondering van arbeid van bijkomende aard. TWV vereist. Deze arbeidsmarktaantekening is van toepassing op verblijf voor studie. Blijkens B6/5 Vc en het Delegatieen uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen onder 26 wordt onder ar- 25

Artikel 3.1 beid van bijkomende aard verstaan arbeid die uitsluitend in de maanden juni, juli en augustus plaatsvindt, of niet meer dan 10 uur beslaat." bij de regeling van 26 maart 2007, Stcrt. 2007, 67 Lid 4 "Indien aan het verblijf van de vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, van de Wet, een beperking als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit is verbonden, wordt ingevolge artikel 4.21, vijfde lid, van het Besluit op het document aangetekend dat een beroep op de algemene middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. In artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit zijn daartoe de beperkingen aangewezen die in artikel 3.4, eerste lid, onder a tot en met r, van het Besluit zijn genoemd, alsmede de in artikel 3.4, derde lid, van het Besluit bedoelde beperkingen die in bijzondere gevallen kunnen worden aangelegd. Artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling regels over deze beperkingen te stellen. In artikel 3.17 van deze regeling zijn deze beperkingen, voor zover zij verband houden met gezinshereniging of gezinsvorming, dan wel verblijf ter adoptie of als pleegkind, beperkt tot die gevallen waarin op het verblijfsdocument een aantekening is geplaatst waaruit blijkt dat de vreemdeling niet vrij is op de arbeidsmarkt. Artikel 3.1, vierde lid, van deze regeling stelt veilig dat de aantekening eveneens geplaatst wordt, indien de vergunning is verleend op grond van het Nederlands-Duits vestigingsverdrag, het Nederlands- Amerikaans Vriendschapsverdrag, het Nederlands-Zwitsers traktaat, of een van de Europa-overeenkomsten (Bew: thans alleen met Roemenië en Bulgarije). De aantekeningen die op het bescheid van gemeenschapsonderdanen kan worden gesteld, zijn opgenomen in artikel 3.2, derde lid, van deze regeling." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 De overgangsregeling met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers met de nationaliteit van Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië is bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 2006 2007, 29 407, nr. 62 en 70) komen te vervallen. Het betreft het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om de beperkingen op het werknemersverkeer voor de acht Midden- en Oost-Europese landen die in 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden per 1 mei 2007 op te heffen. De verplichting voor de werkgever om te beschikken over een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van door werknemers met één van de genoemde nationaliteiten te verrichten werkzaamheden is daarmee komen te vervallen. De overgangsregeling geldt nu alleen nog voor Bulgarije en Roemenië. bij de regeling van 30 mei 2008, Stcrt. 2008, 109 26

Artikel 3.2 Artikel 3.2 1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven: a. voor gemeenschapsonderdanen die zes maanden in Nederland als werkzoekende of als grensarbeider verblijven: de sticker Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen van het model dat als bijlage 7h bij deze regeling is gevoegd; b. voor gemeenschapsonderdanen, niet zijnde onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en voor gemeenschapsonderdanen die werkzaamheden in loondienst verrichten waarvan te verwachten duur meer dan zes maanden maar minder dan een jaar bedraagt: het document I van het model, dat als bijlage 7a bij deze regeling is gevoegd, en c. voor de overige gemeenschapsonderdanen: het document EU/EER van het model dat als bijlage 7e bij deze regeling is gevoegd. 2. Op de documenten en verklaringen, bedoeld in het eerste lid, wordt de aantekening gesteld: arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning niet vereist. 3. Op de documenten en verklaringen, bedoeld in het eerste lid, kan de aantekening worden gesteld: a. een beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht, of b. een meer dan aanvullend beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. 4. De documenten, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, zijn ingevolge artikel 4.21, eerste lid, onder b, van het Besluit tevens vastgesteld als document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet. Zie Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002, PbEG 2002, L 157, betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen. Zie Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, PbEU L 158 van 30 april 2004 (correctie in PbEU L 229 van 29 juni 2004 en PbEU L 204/28 van 4 augustus 2007), betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) 27

Artikel 3.2 nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen nr. 64/221/EEG, nr. 68/360/EEG, nr. 72/194/EEG, nr. 73/148/EEG, nr. 75/34/EEG, nr. 75/35/EEG, nr. 90/364/EEG, nr. 90/365/EEG en nr. 93/96/EEG. Zie de artikelen 9, 9a en 50 van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000. "Ingevolge artikel 9, derde lid, (Bew.: thans vijfde lid) van de Wet, wijst de Minister van Justitie de bescheiden aan waaruit het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Wet blijkt. De Minister kan daarbij modellen vaststellen voor het desbetreffende document en de schriftelijke verklaring. In de artikelen 3.1 tot en met 3.7 wordt daaraan uitvoering gegeven. Daarnaast worden ingevolge artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Wet bij algemene maatregel van bestuur documenten aangewezen waarover de vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en zijn verblijfsrechtelijke positie. Aan die verplichting is uitvoering gegeven in artikel 4.21 van het Besluit. Ingevolge het eerste lid van artikel 4.21 van het Besluit, tonen vreemdelingen met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, en vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend, hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie aan met een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Aan die verplichting wordt in de artikelen 3.1 tot en met 3.3 eveneens uitvoering gegeven, aangezien de documenten die krachtens artikel 50 van de Wet zijn vastgesteld voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet, overeenkomen met die welke krachtens artikel 9 van de Wet zijn vastgesteld. Voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e tot en met h, van de Wet komen die documenten ten dele overeen. De overige vreemdelingen tonen hun identiteit, nationaliteit en rechtmatig verblijf aan met het voor toegang vereiste geldige document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum is aangetekend, hetgeen in artikel 4.21, eerste lid, onder d, van het Besluit is geregeld en geen nadere uitwerking in de onderhavige regeling behoeft. bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 Lid 1 Verblijfsdocument EU/EER "De gemeenschapsonderdaan die verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, heeft rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet. Dat rechtmatige verblijf blijkt uit het verblijfsdocument van het verblijfsdocument 28

Artikel 3.2a van het model dat in bijlage 7 bij dit voorschrift wordt aangeduid met EU/EER. Uit dit document blijkt niet slechts de verblijfsrechtelijke positie van de gemeenschapsonderdaan, maar tevens de identiteit en nationaliteit van die vreemdeling. Niet alle gemeenschapsonderdanen worden in het bezit gesteld van een verblijfsdocument van het model EU/EER. De gemeenschapsonderdaan, die geen onderdaan is van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Economische Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wordt in het bezit gesteld van een verblijfsdocument van het model I." bij de regeling van 18 december 2000, Stcrt. 2001, 10 Lid 3 "Er kan ( ) in geval van beroep op de publieke middelen, geen sprake zijn van automatisch verlies van het verblijfsrecht (zaak C-184/99 Grzelczyk). Op grond daarvan wordt de thans bestaande aantekening bij een beroep op publieke middelen vervalt verblijfsrecht geschrapt voor vreemdelingen die de nationaliteit van een lidstaat bezitten en hun gezins- en familieleden." bij de regeling van 8 april 2004, Stcrt. 2004, 79 Artikel 3.2a 1. In afwijking van artikel 3.2, tweede lid, wordt op de documenten en verklaringen, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, de aantekening gesteld: "arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning wel vereist", indien het een vreemdeling betreft die de nationaliteit bezit van Bulgarije of Roemenië. Dezelfde aantekening wordt gesteld op de documenten en verklaringen van de echtgenote dan wel geregistreerde partner, van de in de voorgaande volzin bedoelde vreemdeling, en bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn, ongeacht hun nationaliteit, voorzover zij geen onderdaan zijn van een staat die op 31 december 2006 partij was, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder b, en evenmin van Cyprus of Malta. 2. Het voorgaande lid is niet van toepassing indien de vreemdeling, bedoeld in de eerste volzin ervan, op 1 januari 2007 legaal in Nederland verbleef en diens toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt die dag gold voor de duur van tenminste twaalf maanden, ingevolge een tewerkstellingsvergunning of blijkens een daartoe strekkende aantekening op een eerder verleende verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, van zodanige duur. 3. In afwijking van het eerste lid wordt de aantekening gesteld "arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning alleen gedurende eerste 12 maanden vereist", indien de vreemdeling, bedoeld in de eerste volzin ervan, op een tijdstip na 1 januari 2007 Nederland is binnengekomen en hem toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt is verleend voor een duur van 12 maanden of meer. 29