2018/005V ECLI:NL:TGZRAMS:2018:78 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG Beslissing in de zaak onder nummer van: 2018/005V REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM Beslissing naar aanleiding van de op 8 januari 2018 binnengekomen klacht van: A, wonende te B, k l a a g s t e r, gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden, tegen C, verloskundige, werkzaam te B, v e r w e e r s t e r, gemachtigde: mr. M.E.M. van Eeden, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht. 1. De procedure Het college heeft kennisgenomen van: - het klaagschrift met de bijlagen; - het aanvullende klaagschrift met de bijlage; - het verweerschrift met de bijlage; - de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek; - de op 15 mei 2018 binnengekomen brief van (de gemachtigde van) klaagster. De klacht is op 25 mei 2018 een openbare zitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan mr. Mook voornoemd en verweerster door mr. Van Eeden voornoemd. Mr. Mook heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd. Op voet van artikel 57 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) is de klacht ter zitting gezamenlijk maar niet gevoegd behandeld met 1/5
de samenhangende klacht van klaagster tegen een collega van verweerster (geregistreerd onder zaaknummer 2018/003v). 2. De feiten 2.1 Verweerster is als eerstelijns verloskundige werkzaam in B. 2.2. Klaagster heeft zich op 31 maart 2016 bij een zwangerschapsduur van vijf weken en drie dagen ingeschreven bij H, de praktijk waar verweerster werkzaam is. Tijdens de zwangerschapscontroles is klaagster voornamelijk gezien door verweerster, maar ook door verloskundige D (verweerster in de zaak met kenmerk 18/003v) en door verloskundige E (verweerster in de zaak met kenmerk 18/004). 2.3. De zwangerschap is grotendeels zonder bijzonderheden verlopen. Klaagster is op controle geweest bij negen, veertien, twintig, vijfentwintig, achtentwintig, eenendertig, zesendertig, zevenendertig, achtendertig, negenendertig en veertig weken. Klaagster heeft bij negen weken en drie dagen een termijnecho gekregen. Er werd geen combinatietest verricht. Bij 32 weken werd een echo gemaakt vanwege een laagliggende placenta die werd gezien bij de twintig weken-echo. De placenta bleek voldoende opgetrokken en de groei van de foetus conform P20-30. Bij 27 weken heeft klaagster een GTT gedaan in verband met haar etniciteit, waarvan de uitslag ongestoord was. 2.4. Op 5 oktober 2016 bij een zwangerschapsduur van 36 weken en twee dagen heeft klaagster een afspraak bij verweerster. De zwangerschapskaart vermeldt hierover voor zover van belang het volgende: flink ingedaald caput, moeilijk te voelen. Met echo gekeken, diep in bekken in Aaa. Grow heel netjes in eigen lijntje. ( ) 2.5. Op 20 oktober 2016 bij een zwangerschapsduur van 38 weken en drie dagen heeft klaagster opnieuw een afspraak bij verweerster. De zwangerschapskaart vermeldt hierover het volgende: had 1 dag minder leven, wel gevoeld, maar minder dan normaal. Nog een keertje instructies gegeven. Heeft zelf het gevoel dat buik niet heel veel aan het groeien is. Caput vooral heel diep. 2.6. Op 26 oktober 2016 heeft klaagster de afspraak met verweerster per e-mail afgezegd. De zwangerschapskaart vermeldt hierover: mailt dat ze niet kan komen ivm klachten, met name been pijnlijk. Gebeld. Met iemand anders komen wil ze liever niet, gezegd dat niet anders kan, belang van controle nu aterm, komt vrijdag. 2.7. Op 2 november 2016 had klaagster een controleafspraak om 11.00 uur bij verweerster. Klaagster was op dat moment 40 weken en twee dagen zwanger. Het verloskundig dossier vermeldt hierover, voor zover hier van belang, het volgende: gaat goed, voelt goed leven, serotiniteit besproken ( ). 2/5
2.8. Op 2 november om 21.38 uur wordt dochter F in slechte conditie middels een keizersnede geboren. Diezelfde avond is F overgeplaatst naar het G te B, waar zij op 4 november 2016 is overleden ten gevolge van asfyxie. 3. De klacht en het standpunt van klaagster De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij in haar hoedanigheid als verloskundige behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij: i. geen actie heeft genomen op serieuze signalen van ongerustheid van klaagster over groei en minder leven voelen; ii. niet het eerste gesprek en de adviezen op 2 november tussen 14:30 uur en 14:40 uur heeft genoteerd. Ter zitting heeft klaagster het tweede klachtonderdeel tegen verweerster ingetrokken, zodat dat klachtonderdeel geen nadere beoordeling behoeft. 4. Het standpunt van verweerster Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. 5. De beoordeling 5.1. Bij de beantwoording van de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij heeft te betrachten - en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld - stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard. Bij de beoordeling staat het persoonlijk handelen van verweerster centraal. Daarbij zal in een geval als het onderhavige moeten worden geabstraheerd van de droeve omstandigheid dat F is overleden. 5.2. Ter zitting heeft klaagster gesteld dat zij meer dan eens heeft aangegeven dat zij minder leven voelde. Verweerster heeft ter zitting verklaard bij herhaling naar kindsbewegingen te hebben gevraagd, dat op de zwangerschapskaart afgetekend te hebben met een +. Hoewel verweerster erkent dat klaagster bij de afspraak op 20 oktober 2016 ongerust was en aangaf dat zij de zondag voor 20 oktober 2016 minder leven voelde, betwist zij dat klaagster ook bij andere afspraken haar ongerustheid zou hebben geuit. Ter zitting heeft verweerster uitgelegd dat zij bij de afspraak van 20 oktober 2016 geen aanleiding zag om een groei-echo te maken, omdat klaagster weliswaar aangaf de zondag ervoor minder leven te voelen, maar dat zij de dagen daarna weer de gebruikelijke kindsbewegingen voelde. Daarnaast heeft verweerster uitgelegd klaagster gerustgesteld te hebben omdat zij zelf geen zorgen had over de groei van de baby omdat klaagsters buik ten opzichte van de afspraak twee weken eerder goed gegroeid was. Desgevraagd heeft verweerster ter zitting erkend dat de groeicurve niet precies langs de gelijkte lijn verliep, maar dat zij de groeicurve niet als evident afbuigend heeft geïnterpreteerd. Volgens verweerster is een groei-afname van (minstens) 20 3/5
percentiel als een evident afbuigende groeicurve te beschouwen en bestond bij klaagster op 20 oktober 2016 geen indicatie voor een groei-echo. 5.4. Het is voor het college duidelijk dat de lezing, maar vooral ook de beleving van partijen over klaagsters ongerustheid uiteenlopen. Uit de zwangerschapskaart valt op te maken dat ten minste tweemaal is gesproken over de groei van de baby (op 5 oktober en 20 oktober 2016). Anders dan de aantekening bij 5 oktober 2016, vermeldt de aantekening op de zwangerschapskaart bij 20 oktober 2016 niets over het door verweerster verrichte onderzoek. Het college acht het echter aannemelijk dat verweerster op die dag klaagster uitleg heeft gegeven en onderzoek naar het verloop van de groei van de baby heeft verricht. Het college deelt echter niet het standpunt van verweerster dat een groei-echo niet geïndiceerd was. 5.5. Naar de overtuiging van het college was het beter geweest wanneer verweerster de GROW-methode in alle facetten had gevolgd, inhoudende dat bij elke afbuiging van de groei, ongeacht de mate van afbuiging en de reden daarvoor, een indicatie bestaat voor een echoscopie. Hoewel het college erkent dat de GROW-methode niet de gouden standaard is voor het tijdig diagnosticeren van een groeivertraagd kind, heeft verweerster ervoor gekozen deze methode te implementeren in haar praktijk. Het was dan ook beter geweest wanneer verweerster de GROW-methode volledig zou hebben nageleefd en een groei-echo zou hebben gemaakt, mede gelet op klaagsters ongerustheid. Het college merkt op dat het volgen van die methode mogelijk tot een toename leidt van het aantal te maken echo s, maar dit is bij de implementatie van de GROW-methode ingecalculeerd. Volledigheidshalve hecht het college eraan op te merken dat niet is gezegd dat met het maken van een echo het beloop van klaagsters zwangerschap en bevalling anders zou zijn geweest. 5.6. Zoals hiervoor onder 5.1. weergegeven, dient het handelen van verweerster te worden beoordeeld, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard. De GROW-methode is in 2013 door de KNOV (Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen) uitgeven om dysmaturiteit tijdig te onderkennen, maar in de praktijk bij zowel verloskundigen als bij gynaecologen - (ook) ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen in oktober 2016 - niet onomstreden. Nu over het volledig volgen van de richtlijn en het implementeren van de GROW-methode binnen de beroepsgroep geen consensus bestaat, kan verweerster van het ten onrechte geen actie ondernemen op klaagsters signalen van ongerustheid (door het niet maken van een groei-echo) geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Van het anderszins niet serieus nemen van klaagsters ongerustheid over groei en minder leven voelen, is niet gebleken. De klacht wordt dan ook afgewezen. 5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt. 4/5
6. De beslissing Het college: - wijst de klacht af. Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Tijdschrift voor Verloskundigen (TvV) van de Koninklijke Nederlandse Organisatie voor Verloskundigen (KNOV) ter bekendmaking zal worden aangeboden. Aldus beslist door: mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, L. van Veen, M.L.A. van Heijst, H.M. Perdok-van Oostveen, leden-verloskundigen, mr. drs. C. van Glabbeek, lid-jurist, bijgestaan door mr. A. Kerstens, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris. WG secretaris WG voorzitter 5/5