"Romeinen" op de oever tussen walzeeg en bos



Vergelijkbare documenten
INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Ede, Roekelse Bos (gem. Ede)

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.)

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) / (06)

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

RAAP-NOTITIE Plangebied Weideveld. Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding

Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

memo Locatiegegevens: Inleiding

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Rotterdamseweg 202 in Delft

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Ruimtelijke onderbouwing archeologie Vijf Akkers-Noord, Moordrecht (gemeente Zuidplas). Notitie TML554

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel)

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

Baarschot, Baarschotsestraat 64 (gem. Hilvarenbeek) rapport 972

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Archeologische Begeleiding Plangebied Plofsluis Gemeente Nieuwegein

Pagina 1 van 7. Archeologie West-Friesland Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn Postbus 603, 1620 AR Hoorn

Overasselt-Schoonenburg Gemeente Heumen Evaluatierapport

Heemsteedsekanaaldijk/Overeindse weg

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

Slingeraklaan. Utrecht.nl

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Lage Ring te s Hertogenbosch

Plangebied Visvijvers te Gendt

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

Het is van belang dat Archeologie West-Friesland minstens een week van tevoren wordt geïnformeerd over de start van de werkzaamheden.

Bureau voor Archeologie Rapport 273

Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2. R. Jansen, L.G.L. van Hoof

Oude Amersfoortseweg 99 te Hilversum rapport 2022

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109

Wildemanstraat te Elst. rapport 2766

ADC Rapport 33 - Polder Breeveld. Archeologisch onderzoek in de polder Breeveld langs de spoorlijn Woerden-Harmelen. W.K.Vos

De Kamp, Cothen. rapport 2089

Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen. Notitie TML520

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Dordrecht Ondergronds Waarneming 2 DORDRECHT, SPUIBOULEVARD

Roermond, Swalmen schorsdepot

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. gemeente Nieuwkoop

Locatie OPZ, Stelenseweg, Geel

4 Archeologisch onderzoek

Dordrecht Ondergronds / Briefrapport 1. Dordrecht - Meidoornlaan

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

Archeologische MonumentenZorg

Bestemmingsplan Lith-oost

Quickscan Archeologie. Bedrijfsunits te Deil. Gemeente Geldermalsen

Heesch - Beellandstraat

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke)

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

Ewijk Keizershoeve II

Bureau voor Archeologie. Plan van Aanpak booronderzoek Achterdijk 2-1, Arkel, gemeente Giessenlanden

Archeologische begeleiding Alphen aan den Rijn-Bospark. met een bijdrage van: Koen Hebinck

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

Hoofdweg 39 te Slochteren (gemeente Slochteren) Een Archeologisch Bureauonderzoek

PROGRAMMA VAN EISEN. versie 1.0, Projectnr.: LOCATIE. Boekel, De Donk PROJECT De Donk fase 2

Dordrecht Ondergronds 51. Gemeente Dordrecht, Schrijversstraat 7. Een archeologisch bureauonderzoek.

Archeologische Quickscan

Adviesnotitie (Quickscan) Middenweg te Horssen

Bewoning en begraving in Ewijk

Bijlage 11 bij toelichting Bestemmingsplan Verbreding N444 en reconstructie Nagelbrug, Voorhout

Tweeduizend jaar bewoning in de Molenstraat in Zuilichem, gemeente Zaltbommel

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa

Archeologisch booronderzoek voor het plangebied Utrechtseweg 82 te Zeist. K oen Hebinck

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Verslag bureauonderzoek Geldermalsen, Prinses Marijkeweg

6500 voor Chr. RAAP-NOTITIE 4478 Plangebied Noorderweg 27 te Noordwijk 3750 voor Chr. Gemeente Marum Archeologisch vooronderzoek: een verkennend veldo

Nota van wijziging 2: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Hoorn. 1 h APR. Gemeente Opmeer t.a.v. dhr. M. Goverde Postbus ZK Spanbroek. Hoorn, Geachte heer Goverde,

Zuidnederlandse Archeologische Notities

Zwembad De Krommerijn te Utrecht

De Moer, plangebied De Hooivork (gemeente Loon op Zand)

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Hogeweg 85 te Rossum, gemeente Maasdriel

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Gerrit Rietveld College

Dordrecht Ondergronds Briefrapport 8 DORDRECHT, LEEUWSTRAAT E.O.

Transcriptie:

"Romeinen" op de oever tussen walzeeg en bos Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven J.A.A. de Ridder

Colofon ADC Rapport 2327 Romeinen op de oever tussen zeeg en bos Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven J.A.A. de Ridder In opdracht van: Dienst Landelijk Gebied Foto s en tekeningen: ADC ArcheoProjecten, tenzij anders vermeld ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, augustus 2010 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. ADC ArcheoProjecten aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek. Autorisatie: E. Blom ISBN 978-94-6064-318-7 ADC ArcheoProjecten Postbus 1513 3800 BM Amersfoort Tel 033 299 8181 Fax 033 299 8180 Email info@archeologie.nl

Inhoudsopgave Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied 4 Samenvatting 5 1 Inleiding 7 1.1 Algemeen 7 1.2 Vooronderzoek 8 1.2.1 Geschiedenis Huissen 8 1.2.2 Archeologische gegevens Huissen 8 1.2.3 Plangebied 10 1.3 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen 10 1.4 Opzet van het rapport 12 2 Methoden 12 3 Resultaten 14 3.1 Fysisch geografisch onderzoek (J. Brijker) 14 3.1.1 Inleiding 14 3.1.2 Methoden 14 3.1.3 Achtergrond 15 3.1.4 Resultaten 16 3.2 Sporen en structuren 19 3.3 Vondstmateriaal 20 3.3.1 Aardewerk 20 3.3.2 Metaal 21 3.3.3 Natuursteen en keramisch bouwmateriaal (M. Melkert, ADC ArcheoProjecten) 21 3.3.4 Archeozoölogisch onderzoek 22 4 Synthese 22 4.1 Algemeen 22 4.2 Beantwoording van de onderzoeksvragen 22 5 Waardering en selectieadvies 26 5.1 Waardering van de vindplaats 26 5.2 Selectieadvies 27 Literatuur 29 Lijst van afbeeldingen 30 Lijst van tabellen 30 Bijlagen 30 Bijlagen 31 Verklarende woordenlijst 32 Afkortingen in database 34

Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied Provincie: Gemeente: Plaats: Toponiem: Kadastrale gegevens: Kaartblad: Coördinaten: Projectverantwoordelijke: Bevoegde overheid: Deskundige namens de bevoegde overheid: ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIScode): ADC-projectcode: Gelderland Lingewaard Huissen Zeegbos nvt 40B 190.535/438.700, 191.330/439.645, 191.120/439.740, 190.700/438.560 A. de Ridder Gemeente Lingewaard M. Defilet 39778 LIND-10 Complex en ABR codering: Nederzetting (NX) Periode(n): Romeins (ROM) KNA versie: 3.1 Geomorfologische context: Oeverwal (ROE) NAP hoogte maaiveld: Ca 9,5 m + NAP Maximale diepte onderzoek: ca 1 m - mv Uitvoering van het veldwerk: 8 maart 2010-11 maart 2010 Beheer en plaats documentatie: Provinciaal Depot Bodemvondsten Gelderland

5 Samenvatting Tussen 8 en 11 maart 2010 is het veldwerk uitgevoerd voor het proefsleuvenonderzoek Lingewaard Zeegbos. Dit onderzoek vond plaats in Huissen (gemeente Lingewaard) op het terrein dat door de Mooieweg in het westen en de Loostraat in het noorden wordt begrensd. De aanleiding voor het onderzoek vormen de voorgenomen plannen voor het aanplanten van een bos en de aanleg van een fietspad. Het onderzoek heeft als doel om de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de archeologische resten op de locatie vast te stellen, om zodoende tot een waardestelling van het plangebied te komen. Dit omvat de aan- of afwezigheid, aard, karakter, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Het plangebied bevindt zich op de overgang van zandige oeverafzettingen naar kleiige komafzettingen. Tijdens het IVO-booronderzoek is in het noordoostelijke deel van het plangebied een woongrond gekarteerd. Aangezien de oeverwalafzettingen geschikt waren voor bewoning in de Romeinse tijd en in Loovelden bewoning uit de Romeinse tijd tot Vroege-Middeleeuwen is aangetoond, was de verwachting dat deze woongrond mogelijk in deze periode gedateerd kon worden. Proefsleuvenonderzoek moet inzicht verschaffen in de ouderdom en omvang van de woongrond en de aan- of afwezigheid van eventuele sporen en hun staat van conservering. Tijdens het onderzoek is in de noordoosthoek van het plangebied de woongrond aangetroffen. Onder deze woongrond bevinden zich bewoningssporen. Minimaal twee erven zijn aangetroffen en de plattegrond van een woonhuis en van een woonstalhuis. Zowel in de woongrond als in de sporen is vondstmateriaal uit de Romeinse tijd aangetroffen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de noordoosthoek van het terrein in de Romeinse tijd bewoond is geweest. Fysisch geografisch onderzoek heeft aangetoond dat deze bewoning geconcentreerd is op de oeverafzettingen, welke in het verleden veelvuldig zijn gebruikt als vestigingslocatie. Restanten van de veronderstelde Romeinse weg zijn overigens niet aangetroffen. De bewoningssporen zijn goed geconserveerd en kunnen mogelijk veel informatie verschaffen omtrent de vroege bewoningsgeschiedenis van Huissen. ADC ArcheoProjecten adviseert daarom deze archeologische resten te behouden in situ door planaanpassing of te behouden ex situ door middel van een vlakdekkende opgraving. Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden. Periode Tijd in jaren Nieuwe tijd 1500 - heden Nieuwe tijd C 1850 - heden Nieuwe tijd B 1650-1850 na Chr. Nieuwe tijd A 1500-1650 na Chr. Middeleeuwen: 450 1500 na Chr. Late-Middeleeuwen B / Late Middeleeuwen 1250-1500 na Chr. Late-Middeleeuwen A / Volle Middeleeuwen 1050-1250 na Chr. Vroege-Middeleeuwen D / Ottoonse periode 900-1050 na Chr. Vroege-Middeleeuwen C / Karolingische tijd 725-900 na Chr. Vroege-Middeleeuwen B / Merovingische tijd 525-725 na Chr. Vroege-Middeleeuwen A / Volksverhuizingstijd 450-525 na Chr. Romeinse tijd: 12 voor Chr. 450 na Chr. Laat-Romeinse tijd 270-450 na Chr. Midden-Romeinse tijd 70-270 na Chr. Vroeg-Romeinse tijd 12 voor Chr. - 70 na Chr. IJzertijd: 800 12 voor Chr. Bronstijd: 2000-800 voor Chr. Neolithicum (Jonge Steentijd): 5300 2000 voor Chr. Mesolithicum (Midden Steentijd): 8800 4900 voor Chr. Paleolithicum (Oude Steentijd): tot 8800 voor Chr. Bron: Archeologisch Basis Register 1992

6 WOLFHEZE ROZENDAAL 435000 440000 445000 DOORWERTH HOMOET VALBURG SLIJK EWIJK DRIEL OOSTERBEEK ELST GLD OOSTERHOUT GLD 000 2500 m Lingewaard - Zeegbos bron: Geodan RESSEN BEMMEL ARNHEM HUISSEN HAALDEREN ANGEREN VELP GLD WESTERVOORT GENDT LOO GLD LATHUM DUIVEN DOORNENBURG GROESSEN ADC 2010 185000 190000 195000 200000 PANNERDEN AR 11-5-2010 Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied.

7 1 Inleiding 1.1 Algemeen In opdracht van Dienst Landelijk Gebied heeft ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd voor het plangebied Zeegbos (afb. 1), in het kader van een bestemmingsplanwijziging van het plangebied. In het plangebied zal bos worden aangeplant en een fietspad worden aangelegd. Bij het planten van de bomen zal de bodem tot een diepte van ongeveer 30 cm verstoord worden. De wortels van deze bomen zullen echter dieper reiken en dreigen hierdoor mogelijk archeologische waarden te verstoren. Vooronderzoek (zie 1.2) heeft aangetoond dat zich in de noordoosthoek van het plangebied een woongrond van onbekende datering bevindt. Onderzoeken in de nabije omgeving deden echter vermoeden dat de woongrond te dateren is in de Romeinse tijd en/of Vroege Middeleeuwen (zie voor periodisering tabel 1). Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 4,8 ha en is momenteel in gebruik als akkerland. Het gebied ligt in Huissen en betreft de noordwesthoek van het gebied dat wordt begrensd door de Mooieweg in het westen, de Loostraat in het noorden, de Keizersallee in het oosten en de Koerierstraat in het zuiden (afb. 2). In het gebied zijn vier proefsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van 1278 m 2. 439200 439400 439600 439800 gronddepot gronddepot 000 100 m ADC 2010 190800 191000 191200 191400 Legenda woonlaag hoge verwachting middelhoge verwachting lage verwachting plangebied AR 11-5-2010 Afb. 2. Locatie van het plangebied op de topografische ondergrond.

8 Het veldwerk is uitgevoerd tussen 8 maart 2010 en 11 maart 2010. In die periode zijn de proefsleuven aangelegd en onderzocht conform het Programma van Eisen (PvE), dat door M. Defilet en J. Verhagen is opgesteld. 1 Dit ontwerp is goedgekeurd door J. Brands van de Gemeente Lingewaard. De vondsten en bijbehorende documentatie die tijdens het IVO zijn verzameld, zijn gedeponeerd in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten van de provincie Gelderland te Nijmegen. Het veldteam bestond uit de volgende personen: A. de Ridder (projectverantwoordelijke), W. Jezeer (veldarcheoloog), J. Warmerdam (veldtechnicus) en N. de Wit (kraanmachinist van de firma gebroeders de Wit). De bij dit project betrokken fysisch geograaf was J. Brijker. De senior archeoloog was N. Prangsma en de wetenschappelijk begeleider was E. Blom. De contactpersoon bij de opdrachtgever is Dhr. L. Claassen. Het vondstmateriaal is bestudeerd door F. Reigersman en N. Jaspers (aardewerk), J. Langelaar (metaal). Controle en coördinatie van documentatie en vondstverwerking is uitgevoerd door J.W. Beestman. 1.2 Vooronderzoek 2 1.2.1 Geschiedenis Huissen Weinig is bekend over de vroegste perioden van Huissen. Resten uit de Steentijd en IJzertijd zijn vooral gevonden bij zandwinning in het Zwanewater. Op de Kerkeilanden moet in de IJzertijd al een nederzetting hebben gelegen. Onlangs is langs de Geraniumweg een grafstructuur uit de Midden Bronstijd aangetroffen, naast crematiegraven uit de IJzertijd. Graven uit deze periode zijn ook te Agropark gevonden: een kindgraf (inhumatie) uit de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd en crematiegraven uit de (Vroege) IJzertijd. Gedurende de Romeinse tijd bouwden de Romeinen om hun noordelijke rijksgrens (limes) in Nederland te beschermen diverse castella, zo ook in de Betuwe. Buiten de castella bevonden zich de nederzettingen (boerderijen) van de inheemse bevolking, die na verloop van tijd de Romeinse gewoonten en gebruiken overnamen. In Huissen zijn uit deze periode vindplaatsen vastgesteld langs de Loostraat. Eveneens zijn nederzettingsterreinen uit deze periode bekend in het tuinbouwgebied Bergerden/bedrijventerrein Agropark, dat enkele kilometers zuidelijker is gelegen. Vanaf de Romeinse tijd tot in de Vroege-Middeleeuwen heeft Huissen doorlopend bewoning gekend. In een meander van de Rijn lag een groep boerenhoeven, ter hoogte van het huidige Kempke. In 814 wordt deze nederzetting onder de naam Hosenheim voor het eerst genoemd. In de 10 e eeuw bouwde men er twee versterkingen bij: de Grote Toren en de Dannenberg, een tufstenen, rechthoekige burcht. In 1242 was Huissen al in het bezit van de graven van Kleef. Deze hieven een tol op de Rijnvaart; bij die tol werd een burcht gebouwd waarna een handelsnederzetting ontstond. Graaf Dirk IX (1310-1347) verhief deze handelsnederzetting in 1319 tot stad. Voor een groot deel is de stad in de 14 e eeuw aangelegd. De huidige hoofdstraten in de kom van Huissen zijn in deze periode ontstaan. 1.2.2 Archeologische gegevens Huissen Vanaf 1998 is het plangebied Loovelden in Huissen door RAAP Archeologisch Adviesbureau onderzocht door middel van inventariserende booronderzoeken. 3 Tijdens deze onderzoeken zijn vier vindplaatsen uit de Romeinse tijd gekarteerd (vindplaats A-E, afb. 3). Het betreft een grafveld (B) en drie nederzettingsterreinen (A, C-D en E), die op een relatief smalle oeverwal ten zuiden van de Loostraat liggen. Deze vindplaatsen liggen op een rechte lijn. De rechte lijn wordt ongetwijfeld vormgegeven door een wegtracé dat vanaf het (vermoedelijke) castellum de Hazeheuvel aan de oostkant van het centrum van Huissen langs de Loostraat naar het noordwesten voerde. Direct ten noorden van de Loostraat liep in de Vroeg- en Midden-Romeinse tijd de Rijn richting Elden. 4 Een concentratie van vindplaatsen op de zuidoever ervan hoeft dan ook niet te verbazen. 1 Defilet & Verhagen 2010, PvE 25-01-2010. 2 Deze paragraaf is vrijwel geheel overgenomen uit Roessingh & Blom (in voorbereiding). 3 Thanos 1999 (1998-1999); De Boer 2002 (2000-2001). 4 Neijenhuis 2002, 8.

9 Afb. 3. Uitsnede van de gemeentelijke verwachtingskaart van het plangebied en omgeving (RAAP, 2004), naar Boshoven 2008. Midden v.l.n.r. vindplaats E, A, B en C-D. In 2003 is door RAAP het oostelijk deel van vindplaats A door middel van een proefsleuvenonderzoek onderzocht. 5 Tijdens dit onderzoek zijn bewoningssporen uit de Romeinse tijd (1 e 3 e eeuw) aangetroffen, maar er konden geen structuren worden herkend. Het vondstmateriaal uit de 1 e eeuw vertoont vooral civiele kenmerken, terwijl het vondstmateriaal uit de 2 e eeuw vooral militaire kenmerken vertoont. In 2005 heeft de ACVU-HBS op de vindplaatsen A en D een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. 6 Over de kern van beide vindplaatsen is een lange proefsleuf gegraven. In beide vindplaatsen start de bewoning in de 1 e eeuw na Chr. De bewoning op vindplaats A loopt door tot in de 3 e eeuw, met een bewoningshiaat in het laatste kwart van de 1 e eeuw en de eerste helft van de 2 e eeuw. Op vindplaats D lijkt de bewoning tot het eind van de 2 e eeuw door te lopen, mogelijk zelfs nog tot in de Laat-Romeinse tijd. Het terrein direct ten oosten van vindplaats D is tijdens een booronderzoek in 2006 onderzocht. 7 Uit dit onderzoek bleek dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden in dit deel van het plangebied klein was. Het noordelijk deel van het plangebied bleek verstoord te zijn. Een aanvullend booronderzoek moest meer duidelijkheid verschaffen over de omvang van de verstoringen. Tijdens dit onderzoek is in een groot aantal boringen archeologische indicatoren (puin, houtskool, gebakken leem en slakachtig materiaal) aangetroffen. 8 De geringe diepte waarop de archeologische indicatoren zijn aangetroffen doet echter vermoeden dat de vindplaats (oostelijke voortzetting van vindplaats D) ondiep gelegen was en in de loop der tijd is opgenomen in de bouwvoor. Voor dit terreindeel is ervoor gekozen alleen de rioolsleuven archeologisch te begeleiden. 9 Een deel daarvan is al uitgevoerd. 10 5 Kastelein & Haarhuis 2006. 6 Schurmans 2008. 7 Boemaars 2007. 8 Exaltus & Orbons 2007. 9 Kloosterman & Bente 2008. 10 Roessingh & Blom (in voorbereiding).

10 In mei 2008 heeft ADC ArcheoProjecten een opgraving op vindplaats B en in juni 2009 een begeleiding rondom vindplaats D uitgevoerd. 11 De archeologische begeleiding heeft geen noemenswaardige sporen opgeleverd. In de begeleidingssleuven zijn alleen recente- en natuurlijke verstoringen aangetroffen. Tijdens de opgraving is de rand van een omgreppeld nederzettingsterrein aangetroffen. De nederzettingsgreppel is met een diepte van 1,5 m opvallend diep uitgegraven. Binnen de nederzetting bevinden zich nauwelijks paalsporen; er zijn vooral veel greppels aangetroffen die de nederzetting in smalle kavels opdelen. De nederzetting kan van de late 1 e tot begin van de 3 e eeuw worden gedateerd. De bewoningspiek bevindt zich in de tweede helft van de 2 e eeuw. Van de antropogene sporen vormen de greppels de grootste spoorcategorie. 1.2.3 Plangebied 12 Het plangebied ligt op de gemeentegrens met Arnhem, ten zuidwesten van de oude kern van Huissen. De grens bestond sinds de Middeleeuwen en vormde een strategisch punt: hier raakten Kleefs en Gelders grondgebied elkaar. Om het gebied af te wateren naar de Linge werd de Walzeeg aangelegd. Ten westen hiervan werd een wal (Zeegwal) aangelegd om Elden te beschermen. Oostelijk legde men ook een wal aan, mede om Huissen tegen aanvallen van Gelre te beschermen. Op kaartmateriaal uit de vroege 18 e eeuw zijn de wallen niet meer te zien; mogelijk waren ze toen reeds afgegraven. In deze periode is het plangebied onbebouwd en heeft het een agrarische bestemming. De kadastrale kaart uit 1832 toont voor de noordwesthoek van het plangebied bebouwing: een huis met erf. Vóór 1910 moet het geheel gesloopt zijn, want kaartmateriaal uit die periode toont weer een onbebouwd gebied. 13 In verband met toekomstige ontwikkelingen in het plangebied Zeegbos is een eerste archeologische inventarisatie in het onderzoeksgebied uitgevoerd in december 2008 door BAAC. 14 Dit onderzoek wees uit dat in de noordoosthoek van het plangebied een woongrond van onbekende datering aanwezig is. Dit is de door RAAP gekarteerde vindplaats E. In het rapport van BAAC wordt vermeld dat de woongrond vermoedelijk Romeins of Vroegmiddeleeuws is. Deze aanname was gebaseerd op het feit dat het plangebied op een oeverwal ligt, die in de Romeinse tijd geschikt was voor bewoning. Andere onderzoeken in de omgeving van het plangebied hebben daadwerkelijk bewoningssporen uit de Romeinse tijd en de Vroege-Middeleeuwen opgeleverd. Ten zuiden van de Loostraat (in Huissen-Bergerden) zijn meerdere vindplaatsen gelegen. Vindplaats 1 en 2 betreffen sites uit voornamelijk de Romeinse tijd, gelegen op enige afstand van, maar wel nabij de limes. Een theorie is dat vindplaats 1 tijdens de Bataafse Opstand werd verwoest en dat de bewoning zich voortzette op vindplaats 2. Een wegcunet door vindplaats 2 is in 2008 opgegraven. Het onderzoek wordt nu uitgewerkt. 15 Ook hier ligt het zwaartepunt van de sporen in de Romeinse tijd. De conserveringsomstandigheden zijn goed, ook voor metaal. Vindplaats 3 ligt een paar honderd meter ten zuiden van vindplaats 2. Hier is materiaal uit de Bronstijd gevonden, maar sporen zijn tijdens het proefsleuvenonderzoek niet aangetroffen. Direct ten oosten daarvan heeft vanwege het bronstijdmateriaal vervolgonderzoek plaatsgevonden, uitmondend in een Definitief Archeologisch Onderzoek. Hierbij is een grafveld uit de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd aangetroffen. 16 1.3 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen Het IVO in de vorm van proefsleuven heeft tot doel de aard, omvang en kwaliteit (gaafheid en conservering) vast te stellen van de vindplaats(en) in het gebied om te komen tot een definitief oordeel over de behoudenswaardigheid ervan. Daarnaast moeten gegevens verkregen worden om hetzij verder archeologisch onderzoek mogelijk te maken, hetzij adequate maatregelen voor behoud en beheer te kunnen treffen. Specifiek voor Lingewaard Zeegbos had het onderzoek verder tot doel om de omvang van de archeologische waarden vast te stellen. 11 Roessingh & Blom (in voorbereiding). 12 Boshoven 2008. 13 Boshoven 2008. 14 Boshoven 2008. 15 De Wit & Stokkel A (in voorbereiding). 16 De Wit & Stokkel B (In voorbereiding).

11 In het PvE zijn verschillende onderzoeksvragen gesteld. Deze worden in dit rapport beantwoord op basis van hetgeen in de proefsleuven is aangetroffen. De volgende onderzoeksvragen zijn in het PvE gesteld: - Wat is de aard en datering van de vindplaats die met de woongrond samenhangt? - Zijn er in het plangebied buiten de woongrond nog meer vindplaatsen aanwezig en zo ja, wat is de aard en datering daarvan? - Wat is de omvang van de vindplaatsen? Hoe diep bevinden zich archeologisch relevante lagen en sporen? - Wat is de paleogeografische ligging van de vindplaatsen en hoe laat de ontstaansgeschiedenis van het plangebied zich aardwetenschappelijk duiden? - Zijn er met het oog op bewoning/activiteiten terreinaanpassingen gedaan? Welke invloed had de mens op het landschap? - Wat is de aard, datering en functie van sporen en structuren? Welke periodisering en fasering kan worden aangebracht? - Hoe verhouden de sporen en structuren zich ruimtelijk en functioneel tot elkaar? - Zijn er aanwijzingen voor een militaire inrichting van vindplaatsen? Licht toe. - Is er sprake van een nederzettingsterrein of handelt het om off-site sporen dan wel een ander type vindplaats? Licht toe. - Zijn er aanwijzingen voor het verlaten van vindplaatsen? Zo ja, welke en met welke periode(n) hangen deze samen? - Hoe was het terreingebruik gedurende de perioden dat er geen bewoning was? - Wat is de aard, datering en spreiding van het vondstmateriaal? - Hoe verhoudt het vondstmateriaal zich in ruimtelijke zin tot de sporen en structuren? - Wijst het vondstmateriaal op functies van sporen en structuren en zo ja, welke functies zijn dat? - Wat was de bestaansbasis van de bewoners? - Zijn er ook aanwijzingen voor het uitoefenen van specifieke ambachten? Licht toe. - Bevinden zich in het vondstmateriaal militaria? Licht toe. - Wat kan uit het vondstmateriaal en de sporen worden afgeleid met betrekking tot de ligging van de vindplaatsen nabij de limes? Zijn er bijvoorbeeld specifieke structuren of bouwvormen en is er sprake van specialisatie? - Verschillen de vindplaatsen ten opzichte van verder weg van de limes gelegen vindplaatsen en zo ja, in welk opzicht? - Is er een verband tussen locatiekeuzen en aangetroffen functies van sporen en structuren? - Wat is de conservering van sporen en vondsten en welke factoren zijn hierop van invloed geweest? Licht dit per categorie toe. - Wat is de conservering van paleo-ecologisch materiaal? Welke factoren zijn hierop van invloed geweest en in hoeverre kunnen tijdens het stadium van een eventueel definitief onderzoek vragen met betrekking tot de voedseleconomie en landschapsreconstructie worden beantwoord? - Zijn de archeologische waarden conform de KNA-waarderingsaspecten te classificeren als behoudenswaardig? Hoe luidt het selectieadvies? - Hoe verhouden de onderzoeksresultaten zich tot onderzoeksgegevens uit de archeo- en microregio, met name in relatie tot Loovelden en de vindplaatsen 1-2 te Bergerden? - Ten aanzien van welke aspecten van de NOaA kunnen de vindplaatsen informatie leveren? Licht dit toe. - Welke aanbevelingen kunnen worden gedaan ten aanzien van de strategie bij een eventueel Definitief Onderzoek, ook in relatie tot het aantal aan te leggen vlakken en grondwaterproblematiek? - Kan behoud in situ worden gerealiseerd en zo ja in welke mate? Betrek hierbij de opgave van de opdrachtgever om het plangebied met bomen te beplanten. Graven - Zijn er graven aanwezig? Zo ja, wat is de aard en datering? - Zijn er graf(veld)gerelateerde structuren aanwezig en zo ja, hoe laten die zich duiden? - Is er sprake van een grafveld en zijn begrenzingen aan te geven? - Hoe zijn de graven ten opzichte van elkaar gesitueerd? - Wat is de conservering van de graven en welke factoren zijn daarop van invloed geweest? - Wat kan van eventueel te bergen graven worden gezegd over leeftijd, geslacht, lichaamslengte, status en gezondheid? Zijn er aanwijzingen voor palenpathologie en/of traumata? - Hoe ziet van eventueel te bergen graven het bijgavenspectrum eruit en welke factoren zijn van invloed op de conservering geweest? Wat kan worden gezegd over status? Licht toe.

12 1.4 Opzet van het rapport Dit rapport betreft een standaardrapport zoals genoemd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.1 -specificatie VS05). In dit rapport worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd, waarna de eerste conclusies volgen. Dit onderzoek vormt geen eindstation, maar de basis van waaruit verder synthetiserend onderzoek kan plaatsvinden. Na de samenvatting en dit inleidende hoofdstuk volgt een omschrijving van de onderzoeksmethoden in hoofdstuk 2. Vervolgens zullen de verschillende deelonderzoeken aan de orde komen in hoofdstuk 3. Daarna worden de belangrijkste onderzoeksresultaten samengevat en worden de onderzoeksvragen op basis van de resultaten voor zover mogelijk beantwoord in hoofdstuk 4. Ten slotte worden de vindplaatsen gewaardeerd en zal een advies geformuleerd worden in hoofdstuk 5. 2 Methoden Het onderzoek is uitgevoerd conform de KNA 3.1 en het PvE. 17 Tijdens het IVO zijn vier proefsleuven aangelegd. De ligging van sleuf 1, 2 en 4 is zoals in het PvE is geduid. In overleg met de opdrachtgever en de adviseur van de bevoegde overheid is besloten om deze sleuven over een breedte van 2 m aan te leggen, bij het langdurig ontbreken van sporen. In overleg met de opdrachtgever en de bevoegde overheid is eveneens besloten, om sleuf 3 en 5 te laten vervallen. De resultaten van het tot dan toe uitgevoerde onderzoek gaven namelijk geen aanleiding om ter hoogte van sleuf 3 en 5 sporen te verwachten. Ter compensatie daarvoor is een oost-west georiënteerde sleuf getrokken, om de begrenzing van de woongrond exact vast te stellen. Ter hoogte van de oeverwallen en de woongrond zijn de sleuven over 4 m breedte aangelegd, zodat een tweede vlak gerealiseerd kon worden. De ligging van drie proefsleuven was min of meer noord-zuid georiënteerd. De andere proefsleuf was daar haaks op geprojecteerd. De exacte locatie is hieronder weergegeven (afb. 3). In het PvE werd een werkwijze voorgesteld waarbij direct onder de bouwvoor een vlak wordt aangelegd. Ter hoogte van de woongrond dient zich daar reeds het te onderzoeken niveau aan; daarbuiten dient na de vlakaanleg onder de bouwvoor verdiept te worden tot een sporen/-vondstniveau of het niveau van laklagen. 17 Defilet & Verhagen 2010, PvE 25-01-2010.

13 439100 439200 439300 439400 439500 439600 439700 439800 2 3 1 4 000 100 m ADC 2010 190900 191000 191100 191200 191300 AR 12-5-2010 Afb. 3. Aangelegde putten geprojecteerd op de topografische ondergrond.

14 De aangelegde proefsleuven waren 2 m breed en 80 tot 100 m lang. Ter hoogte van de woongrond en de oeverwallen zijn de putten verbreedt tot 4 m, zodat de graafmachine weer de sleuf in kon rijden, om een. Het eerste vlak is zoals in het PvE vermeld, direct onder de bouwvoor aangelegd. Op plaatsen waar de woongrond ontbreekt, is dit de top van de middeleeuwse oeverafzettingen. Het tweede vlak is aangelegd onder deze oeverafzettingen of onder de woongrond. De vlakken zijn machinaal aangelegd, meestal met schaafbak, omdat dit de zichtbaarheid van de sporen ten goede kwam. Tijdens de aanleg van het vlak zijn vondsten in vakken van 4 m verzameld. Alleen metalen voorwerpen en bijzondere vondsten zijn als puntvondsten ingemeten. Grondsporen zijn direct ingekrast. De vlakken en de stort zijn met behulp van een metaaldetector onderzocht. Vervolgens is het vlak en ieder spoor daarin gefotografeerd en getekend (schaal 1:50), waarbij om de 4 m een waterpashoogte is bepaald. Een selectie van de aangetroffen grondsporen is met de hand gecoupeerd waarbij vondsten zijn verzameld. Deze selectie is gebaseerd op de aard en kleur van de sporen, om een goed inzicht te verkrijgen in de staat van conservering van de verschillende soorten sporen. Alle coupes zijn gefotografeerd en getekend op schaal 1:20. Geen sporen zijn in aanmerking gekomen voor bemonstering ten behoeve van archeobotanisch en archeozoölogisch onderzoek. Verder is in een groot deel van de sporen een guts geprikt, om de diepte van deze sporen te bepalen. Op de oeverwallen en op die locaties waar de woongrond is aangetroffen was het nodig ten dele of over de gehele lengte van de sleuf een tweede vlak aan te leggen. In sleuf 4 is tot onder de Middeleeuwse oeverafzettingen verdiept, om een mogelijk Romeins niveau aan te treffen. Tijdens het verdiepen is gelet op de eventuele aanwezigheid van sporen direct onder de bouwvoor. Op beide niveaus zijn geen noemenswaardige sporen aangetroffen. Na bestudering van de profielkolommen door de fysisch geograaf (J. Brijker), bleek de put geheel in de komafzettingen te zijn aangelegd. Dit zijn doorgaans geen vestigingslocaties geweest voor mensen. Dit is tevens de reden voor het ontbreken van bewoningssporen. Naar aanleiding hiervan is in overleg met de adviseur van de bevoegde overheid besloten om de sleuven in de komafzettingen niet te verdiepen naar een tweede vlak. In sleuf 1 en 3 is ter hoogte van de aangetroffen woongrond een tweede vlak aangelegd. In sleuf 2 is ter hoogte van de zandige oeverwalafzettingen een tweede vlak aangelegd. Tijdens het aanleggen van het diepste vlak werden om de tien meter profielkolommen aangelegd. Deze zijn gefotografeerd en getekend (op schaal 1:20) en vervolgens beschreven door een fysisch geograaf. 3 Resultaten 3.1 Fysisch geografisch onderzoek (J. Brijker) 3.1.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de opbouw en de genese van de ondergrond besproken, zoals deze is aangetroffen tijdens het onderzoek te Lingewaard Zeegbos. Hierbij wordt gebruik gemaakt van literatuurgegevens, informatie verkregen bij het vooronderzoek en het op 9 maart 2010 uitgevoerde veldbezoek. Bij het veldbezoek is de profielopbouw van de putten gedocumenteerd en bestudeerd, teneinde een beeld te verkrijgen van de bodemopbouw, de gaafheid van de bodem en de (geologische) opbouw en de genese van het plangebied. 3.1.2 Methoden Voor het fysisch geografisch onderzoek is gebruik gemaakt van gedocumenteerde profielwanden en kolomopnamen in putwanden. De positie, lengte en diepte van de verschillende profielen was afhankelijk van het doel waarvoor de put is aangelegd. De profielen zijn handmatig opgeschaafd en vervolgens ingekrast en gedocumenteerd. Hierbij zijn zowel lithologische lagen als archeologisch relevante lagen onderscheiden, zoals vegetatiehorizonten, cultuurlagen en eventuele sporen. Alle lagen zijn bemonsterd en beschreven op textuur, kleur, gehalte organische stof en andere lithologische en bodemkundige verschijnselen. De profielen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode 18 die de lithologische beschrijving conform NEN5104 19 hanteert. De kolomopnames zijn gedaan in representatieve delen van het profiel. Het uitgevoerde fysisch-geografische onderzoek sluit aan op eerder uitgevoerd onderzoek op de locaties Loovelden en het Riet. 20 Bosch 2005. Nederlands Normalisatie Instituut 1989. Roessingh & Blom (in voorbereiding) en Roessing (in voorbereiding). 18 19 20

15 3.1.3 Achtergrond Het plangebied is gelegen op de overgang van de zuidelijke oeverwal van de Meinerswijkse stroomgordel naar het achterliggende komgebied (afb. 4). De stroomgordel bevindt zich circa 60 m ten noorden van het plangebied. De Meinerswijkse stroomgordel fungeerde vermoedelijk tot aan zijn eindfase (ca. 200 na Chr.) als noordgrens van het Romeinse Rijk. De fase van bewoning liep van de IJzertijd tot in de Vroege Middeleeuwen. Het zwaartepunt van de bewoning lag in de Romeinse tijd. 21 De Meinerswijkse stroomgordel was een meanderende rivier. Meanderende rivieren worden gekarakteriseerd door het voorkomen van één, meer of minder sterk kronkelende, rivierbedding. Door erosie van de buitenbocht en sedimentatie in de binnenbocht verplaatsen meanderende rivieren zich. Hierdoor vormen meanderende rivieren een brede zandige meandergordel die breder is dan de watervoerende geul. 439500 440000 NNN 000000 100m Huissen project Zeegbos Meandergordelkaart Legenda Meinerswijkse meandergordel; top zand 1-1.5m -mv 191000 191500 192000 komgebied; top Pleistoceen 2-3m -mv JB JB JB 9-9-2009 top zand 1.5-2m -mv top Pleistoceen 3-4m -mv crevasse afzettingen begrenzing oeverwal Afb. 4. Locatie van het plangebied binnen de Meinerswijkse meandergordel (Naar de zanddiepte attentiekaart van Berendsen 22 ). Rivieren zijn transporteurs van sediment: grind, zand, silt en lutum. De stroomsnelheid in de rivier is meestal te hoog voor sedimentatie van het fijne sediment. In rivierbeddingen wordt dan ook voornamelijk kalkrijk zand en grind afgezet. Tijdens perioden van hoogwater treedt de rivier buiten haar oever. In het overstroomde gebied neemt de stroomsnelheid van het water snel af als gevolg van de geringe 21 22 Schurmans 2008. Berendsen et al. 2001.

16 waterdiepte en de aanwezigheid van vegetatie. Het sediment dat in suspensie in het water aanwezig is kan dan worden afgezet. Het grovere sediment (zand en silt) wordt afgezet vlak naast de bedding, op de oevers van de rivier. Hierdoor ontwikkelt zich een kalkrijke uit zand en zandige en siltige klei bestaande oeverwal. Oeverwallen van een rivier zijn dikker dicht bij de rivier en wiggen uit in de richting van de kom. Deze oeverwal wordt bij elke overstroming verder opgehoogd en vormt een langgerekte rug in het landschap. Het fijne sediment (lutum en silt) wordt verder van de rivier, in het komgebied, afgezet. Als het waterpeil van de rivier daalt en het water door de drooggevallen oeverwal van de rivier is afgesneden stagneert de stroming en kan ook het fijnste sediment bezinken. De laagste delen van het komgebied zijn zeer nat, ook in perioden dat geen overstromingen optreden. De afgezette sedimenten worden in dit zure milieu ontkalkt. Op deze plaatsen kan veen worden gevormd. De bedding en de oeverwallen van een rivier komen door sedimentatie steeds hoger te liggen. Een verschijnsel dat door de zakking van veen en klei in de kommen versterkt wordt. Daarom liggen op oude bodemkaarten fossiele meandergordels als ruggen in het landschap. Door de hoge en droge ligging vormen oeverwallen mooie droge vestigingslocaties. In het rivierengebied worden de meeste dorpen en steden dan ook gevonden op oeverwallen of fossiele stroomgordels. Door Berendsen en Stouthamer 23 wordt de ouderdom van de Meinerswijkse stroomgordel geschat op ongeveer 1810 v. Chr. De stroomgordel is niet direct gedateerd. De eindfase is gedateerd op ongeveer 186 jaar n. Chr. Er bestaat een grote spreiding in dateringen van het einde van de sedimentatie. De dateringen van deze stroomgordel zijn dus niet optimaal en zouden verbeterd kunnen worden. De stroomgordel is in ieder geval actief geweest tot in de Romeinse tijd, en waarschijnlijk is de restgeul nog langer watervoerend geweest. De Neder-Rijn is de meest waarschijnlijke opvolger van de Meinerswijkse stroomgordel. Deze meandergordel is vanaf 614 n. Chr. actief. 24 Tot de Late IJzertijd waren veel verschillende stroomgordels actief in de Over-Betuwe. Aan het eind van de IJzertijd raakt een groot deel van deze stroomgordels buiten gebruik en wordt de afvoer geconcentreerd in een gering aantal stroomgordels: de voorlopers van de Waal en voorlopers van de Oude Rijn/Nederrijn (de voormalige Meinerswijkse stroomgordel). 25 In de Vroeg-Romeinse tijd is de Meinerswijkse stroomgordel de hoofdstroom van de Rijndelta. 26 Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de originele bodemopbouw van het plangebied uit kalkhoudende poldervaaggronden. Geomorfologisch gezien bestaat het uit een rivierkom en oeverwalachtige vlakte. 27 Uit bestudering van het AHN blijkt dat het gebied ten noorden van de Loostraat (de stroomgordel) relatief hoog gelegen is. Vermoedelijk moet hier dan ook de locatie van de Romeinse weg gezocht worden. Het beddingzand van de Meinerswijkse stroomgordel bevindt zich hier op een diepte van 1-2m mv. Het lager gelegen gebied ten zuiden van de Loostraat beslaat de oeverwal en het komgebied van deze stroomgordel. Ongeveer 200 m westelijk van het plangebied bevindt zich een relatief hoog gelegen gebied ten zuiden van de Loostraat, dit is een crevasse afzetting van de stroomgordel. Verder geven de structuren binnen het AHN hoofdzakelijk het huidige landgebruik weer (perceellering van akkerland). 3.1.4 Resultaten Binnen de aangelegde werkputten zijn om de 10 meter profielkolommen gedocumenteerd. Binnen de gedocumenteerde profielkolommen zijn afzettingen behorende tot het komgebied en de oeverwal aangetroffen. Binnen de twee aangetroffen zones, de kom- en de oeverwalafzettingen is de geologische opbouw grotendeels identiek. Komgebied Aan de basis, op een diepte van ca. 70 cm mv. bevindt zich een pakket van zwak tot incidenteel matig siltige oranjegele klei. Hierbinnen bevinden zich enkele mangaanvlekken. Hierboven (30-40 cm mv) bevindt zich een laag van zwak zandige, bruine klei. De top van het profiel wordt gevormd door een pakket van sterk zandige, donkerbruine, licht humeuze klei (de moderne bouwvoor). Alle aangetroffen afzettingen zijn kalkrijk. 23 Berendsen et al. 2001. 24 Berendsen & Stouthamer 2001. 25 Berendsen & Stouthamer 2001. 26 Schurmans 2008. 27 Stiboka 1975.

17 Afb. 5. Profiel binnen het komgebied aan de zuidzijde van werkput 1. Met als opbouw van boven naar onderen: Bouwvoor, afzettingen van de Nederrijn, komklei van de Meinerswijkse stroomgordel. Oeverwal Aan de basis, op een diepte van ca. 70 cm mv, bevindt zich een pakket van uiterst siltige, oranjegele klei. Op een diepte van 50-60 cm mv is een laag van een licht grijs gevlekte, sterk siltige klei aangetroffen. Hierboven (30-40 cm mv) bevindt zich een laag van zwak zandige, bruine klei. De top van het profiel wordt gevormd door een pakket van sterk zandige, donkerbruine licht humeuze klei (de moderne bouwvoor). Alle aangetroffen afzettingen zijn kalkrijk. Interpretatie Deze opeenvolging wordt als volgt geïnterpreteerd: Het pakket uiterst siltige klei (60-200 cm mv) aan de basis wordt geïnterpreteerd als oeverafzettingen van de Meinerswijkse stroomgordel. Hierin ligt een Romeins bewoningsniveau. Dit niveau is afgedekt door een pakket oeverafzettingen (0-60 cm mv). Het pakket wordt gerekend tot oeverafzettingen vanwege het hoge siltgehalte en de aanwezigheid van kalk. Het ontbreken van zand in het sediment wijst erop dat het is afgezet onder relatief rustige omstandigheden wat verder van de actieve bedding van de rivier af. Naar het zuiden toe worden de afzettingen kleiiger, wat inhoudt dat de grens van de oeverwal naar het komgebied bereikt wordt. De grens tussen de kom- en oeverafzettingen is aangegeven in afbeelding 5. Sleuf 4 ligt geheel binnen het komgebied. De hier aangetroffen geologische opbouw komt in hoge mate overeen met de geologische 28 opbouw van het plangebied het Riet, ca. 1 km ten oosten van het plangebied. De oever- en komafzettingen bevinden zich boven Pleistoceen beddingzand. Volgens de zanddiepte attentiekaart van 29 Berendsen bevindt het Pleistocene beddingzand zich op een diepte van 2 m mv. Deze afzettingen 30 behoren tot de Formatie van Echteld. Tijdens het huidige onderzoek zijn deze afzettingen niet bereikt. 28 29 30 Bouman, in Roessingh & Blom (in voorbereiding). Berendsen et al. 2001. De Mulder et al. 2003.

18 Afb. 6. Profiel binnen de oeverwal zone (werkput 3). Met als opbouw van boven naar onderen: Bouwvoor, afzettingen van de Nederrijn, zwak ontwikkelde vegetatiehorizont, oeverafzettingen van de Meinderswijkse stroomgordel. Paleogeografische ontwikkeling Bij voorgaand booronderzoek is vastgesteld dat het Pleistocene oppervlak zich op een diepte van 3 to 3,5 31 m mv bevindt. Dit Pleistocene oppervlak bestaat uit vlechtende rivierafzettingen met daarop het laagpakket van Wijchen. Op de Pleistocene afzettingen worden komafzettingen gevonden. Hierop ligt een 1,5 m dik pakket oeverafzettingen van de Meinerswijkse stroomgordel bestaande uit kalkrijke siltige tot zandige klei met af en toe een zandige laag (1m tot 2,5 m mv). Verder zuidelijk gaat de oeverwal over in het komgebied. De Meinerswijkse stroomgordel is actief van 1810 v. Chr. tot 186 n. Chr. In het oeverpakket is op een aantal plaatsen (ca. 60 cm mv) een cultuurlaag ontwikkeld. Met het huidige onderzoek is slechts een zeer vage cultuurlaag waargenomen, deze is echter zeer duidelijk ontwikkeld ca. 300 m ten oosten van de huidige onderzoekslocatie. De oever- en komafzettingen en het 31 Berendsen et al. 2001.

19 Romeinse oppervlak worden afgedekt door kom- en oeverafzettingen van de opvolger van de Meinerswijkse stroomgordel, waarschijnlijk de Nederrijn. Deze afzettingen zijn hoogstwaarschijnlijk afgezet gedurende de bloeifase van de Nederrijn, de Middeleeuwen. De loop van de Nederrijn heeft altijd ten noorden van de huidige Rijndijk gelegen en het afgezette oeverpakket is dan ook redelijk dun en kleiig. Na de bedijking van de Nederrijn is nog maar weinig sediment afgezet. Gedurende dijkdoorbraken is grof zand afgezet wat volledig in de bouwvoor is opgenomen. 3.2 Sporen en structuren In het noordelijke gedeelte van put 1 zijn sporen aangetroffen onder een cultuurlaag/woongrond, over een lengte van ca. 40 m en over de gehele lengte (ca. 90 m) van de dwarssleuf (sleuf 3). Dit komt ongeveer overeen met de verwachtingen gebaseerd op basis van het vooronderzoek. In totaal zijn 23 greppels, 24 kuilen, 49 paalkuilen, een paalkuil met kern (zie bijlagen), een aantal recente verstoringen en een natuurlijke verstoring aangetroffen. De bovenkant van de sporen bevindt zich op ca. 8,7 m + NAP. De sporen zijn doorgaans ca. 20 cm diep, met enkele diepere tot 70 cm. In de woongrond is keramisch materiaal aangetroffen, dat voornamelijk dateert uit de Romeinse tijd. Aardewerk dat nader gedateerd kan worden dateert uit de Vroeg-Romeinse tijd en de Midden-Romeinse tijd A en B (12 v. Chr. tot 270 n. Chr.). Een aantal greppels en (paal)kuilen lijken tezamen de contouren van een tweetal huisplattegronden (S1 en S3) en een kringreppel (S2) te vormen (zie bijlagen). Structuur 1 betreft waarschijnlijk een woonstalhuis. Met ingangspartijen in de lange gevel. Deze huizen worden doorgaans omgeven door afwateringsgreppels, die ter hoogte van de ingangen haaks op het huis gericht zijn (afb. 7). Het aardewerk in de sporen die tot de huisplattegrond zijn gerekend, dateert uit de Romeinse tijd. Een nadere datering voor het aardewerk is niet verkregen. Mogelijk dat de structuur wordt doorsneden door een spoor (spoor 16) met aardewerk uit de Vroeg-Romeinse tijd (12 v. Chr. 70 n. Chr.). Deze oversnijding is enkel in het vlak geconstateerd en dientengevolge niet zeer betrouwbaar. Deze huisplattegrond dateert op basis van deze gegevens uiterlijk uit de Vroeg-Romeinse tijd. Een latere datering in de Romeinse tijd valt echter niet uit te sluiten. Afb. 7. Een woonstalhuis aangetroffen op de Horden ( Naar Vos 1994). 32 Daarnaast zijn vermoedelijke wandgreppels aangetroffen van een woonhuis (structuur 3). In één van deze greppels is een fragment van een dolium (Romeinse voorraadkruik) aangetroffen, dat dateert uit de Romeinse tijd. Een nadere datering valt voor dit type aardewerk niet te geven. De wandgreppel van de huisplattegrond wordt echter doorsneden door een spoor waar aardewerk uit komt dat dateert uit de Midden-Romeinse tijd A. Hier moet echter bij vermeld worden dat deze oversnijding enkel in het vlak is 32 Vos 1994.

20 waargenomen. Op grond van deze gegevens, dateert de huisplattegrond vermoedelijk uit de Midden- Romeinse tijd A of vroeger (70-150 n. Chr.). Tevens is ter hoogte van de kringreppel (Structtur 2) een aantal paalkuilen aangetroffen, die vermoedelijk ook een structuur vormen. Doordat niet de gehele structuur zichtbaar is in de proefsleuf, is de structuur niet aan te geven. Binnen het plangebied lijken dus minimaal drie erven aanwezig, die door greppels begrensd zijn; de zogenaamde erfscheidingsgreppels (spoor 72/73, 54, 77 en 21). In spoor 4 van put 1 is aardewerk aangetroffen dat uit de IJzertijd dateert. Daarnaast is aardewerk uit de Midden-Romeinse tijd A in aangetroffen. Het ijzertijdaardewerk is mogelijk door opspit in dit Romeinse spoor terecht gekomen, maar toont derhalve aan dat het terrein in de IJzertijd bezocht/in gebruik is geweest. 3.3 Vondstmateriaal In totaal zijn er 427 vondsten gedaan. Deze bestaan uit 21 stuks metaal, 50 fragmenten botmateriaal, 13 stuks natuursteen, twee keramische objecten, elf stuks huttenleem, vier fragmenten bouwmateriaal en 326 fragmenten aardewerk, waarvan 149 gedraaide fragmenten en 177 handgevormde fragmenten. Het vondstmateriaal is over het algemeen goed geconserveerd, doch sterk gefragmenteerd. Aan het aardewerk is zichtbaar dat het in een natte omgeving bewaard is gebleven, door een bruinige aanslag. Metaalvondsten zijn over het algemeen sterk gecorrodeerd. 3.3.1 Aardewerk In totaal zijn 326 fragmenten aardewerk aangetroffen, waarvan 149 gedraaide fragmenten en 177 handgevormde fragmenten. Dit aardewerk is bestudeerd door F. Reigersman-van Lidth de Jeude (ADC ArcheoProjecten). Het aardewerk bestaat uit: ruwwandig en gladwandig aardewerk, handgevormd aardewerk, briquetage, terra sigillata, terra nigra, Belgische waar, (kruik)amforen en dolia. Het meeste aardewerk dateert uit de 1 e tot eind 3 e eeuw n. Chr. Een uitgebreide lijst van het aangetroffen vondstmateriaal is opgenomen in de bijlagen. Hieronder volgt een korte beschrijving van de meest aangetroffen aardewerktypen. Het handgevormde aardewerk, is aardewerk dat niet op de draaischijf vervaardigd is, maar geheel met de hand geboetseerd is. Dit type werd voornamelijk aangetroffen waarbij het baksel met zand/fijn grind gemagerd is en veelal gereduceerd gebakken is. Ook baksel dat met plantaardig materiaal gemagerd is, is aangetroffen. Briquetage kan vermoedelijk beschouwd worden als verpakkingsmateriaal voor zeezout. Hoewel er meerdere varianten van briquetage-aardewerk bekend zijn, gaat het hier in alle gevallen om briquetage uit het kustgebied. Dit type komt vanaf de 6 e eeuw v. Chr. voor en blijft in gebruik tot in de Romeinse tijd. 33 Dolia zijn grote voorraad- of transportvaten met een naar binnen gebogen verdikte rand. Bij de grote dolia zijn de bodem en de wand niet op de draaischijf gemaakt maar met de hand gevormd. De rand daarentegen is wel meestal gedraaid. Kleine dolia zijn wel volledig gedraaid. Vaak wordt op de rand en de schouder een peklaag aangebracht. Van deze peklaag is op de fragmenten uit Huissen echter niets aangetroffen. De meeste doliumfragmenten zijn gemaakt van het kenmerkende doliumbaksel, een relatief zacht, beige tot bruinrood baksel met veel beige en rood potgruis. Het ruwwandig aardewerk kan in drie grote groepen onderverdeeld worden: de regionaal geproduceerde grijze ruwwandige waar, de Low Lands Ware en het overige ruwwandige aardewerk. Het gladwandige aardewerk wordt onderverdeeld in kruiken (kruik)amforen, amforen en overig. Terra sigillata, aardewerk met een oranje tot (bruin)rode kern en glanzende harde deklaag, wordt doorgaans gezien als luxe tafelwaar. Dit aardewerk werd in verschillende productieregio s en centra geproduceerd. De herkomst van een scherf bepaalt in grote lijnen de datering ervan, omdat de verschillende productieregio s grotendeels opeenvolgend op elkaar naar onze streken exporteerden. De herkomst kan bepaald worden door het baksel, maar meer precies aan de hand van de pottenbakkersstempels en de reliëfdecoratie die op enkele typen werd aangebracht. 33 Van den Broeke 1986, 97; Van den Broeke 1987b, 117-118.

21 Terra nigra is behoort tot de categorie Belgische waar. Dit is Romeins aardewerk dat reducerend werd gebakken, waardoor een grijze of zwartglanzende kleur ontstond. 3.3.2 Metaal Het metaal is gedetermineerd door J. Langelaar (ADC ArcheoProjecten). Bij het metaal zit een fragment van een koperen sleutel, een Romeinse bronzen munt (as/dupondius), een ijzeren kram, een stuk van een beslag en een koperen hengsel/helmdrager. De rest bestaat uit spijkers of is indetermineerbaar. Deze zijn afgestoten, omdat ze niet bijdragen aan het beantwoorden van de onderzoeksvragen. De as (meervoud asses) is een munteenheid en een bronzen of koperen munt uit de Romeinse tijd. De as was de basiseenheid van het Romeinse muntenstelsel. De vroegst dateerbare as dateert uit 280 v. Chr. Geleidelijk aan word de as steeds minder waard, tot hij na de herziening van het muntenstelsel door Diocletianus (284 305 n. Chr.) geheel verdwijnt. 34 De dupondius uit de vroege Romeinse Republiek was een zeer grote gegoten bronzen munt die rond 335-285 v.chr. een diameter van circa 8 cm had en twee Romeins-Oscaanse ponden woog: 2x 273g. Rond 268 v.chr. was het gewicht al gereduceerd tot 2x 54.5 g. Na de hervorming van het muntstelsel door keizer Augustus in 23 v. Chr., werd de dupondius geslagen uit orichalcum 35 en verschilde in grootte niet veel van de as. Het gebruikte metaal is echter anders: voor de as is dat puur koper dat roder is en zachter aanvoelt dan de dupondius. Bovendien begon ten tijde van Nero (54-68 n. Chr.) de dupondius zich vaak te onderscheiden doordat het keizerlijk portret met een stralenkroon is afgebeeld in plaats van de gebruikelijke lauwerkrans welke op de as gehandhaafd blijft. Door de inflatie verloren de dupondiiin de loop der jaren steeds meer waarde en werden kleiner. In de loop van de derde eeuw werden ze vrij zelden meer geslagen en verdwenen tenslotte geheel na de hervorming van het muntstelsel door Diocletianus. 36 3.3.3 Natuursteen en keramisch bouwmateriaal (M. Melkert, ADC ArcheoProjecten) Van Lingewaard zijn acht vondstnummers gescand. Het materiaal is afkomstig uit werkputten 1 en 3, met uitzondering van vondstnummer 22, dat afkomstig is uit een greppel, zijn alle vondsten aangetroffen in spoor 3000. Vondstnummers 11, 12 en 22, afkomstig uit put 1, zijn vermoedelijk van nature aanwezig in de ondergrond: afgerond grind dan wel onbekend materiaal met wespennestgaatjes. Vondstnummer 11 bevat wel een ovaalrond, plat grindje van zandsteen, maar dit toont geen gebruikssporen en is dus vermoedelijk niet gebruikt als bijvoorbeeld speelschijfje. In put 3 zijn twee bewerkte fragmenten verzameld (vondstnummers 35 en 47) en één fragment zonder bewerkingssporen, maar wel van dezelfde steensoort als de bewerkte vondst 35. Die steensoort is een micahoudende, groengrijze zandsteen. Daarnaast zijn vijf fragmenten lavasteen (mogelijk tefriet) aangetroffen. Deze steensoort werd vroeger, vanwege het poreuze karakter van de steen, veelvuldig gebruikt als maalsteen en/of wrijfsteen. Daarnaast is lavasteen aangetroffen (vondstnummer 37). Dit werd veelal gebruikt als maalsteen en/of als wrijfsteen. Het bewerkte fragment van vondstnummer 35 is plat, driehoekig met één gezoet (fijn geschuurd) oppervlak en één, geschuind zijkantje. De andere twee zijkantjes zijn vlak (bewerkt), de onderzijde heeft een ruw breukvlak. De toepassing is onbekend. Het bewerkte fragmentje van vondstnummer 47 is hoekig met één gezoet vlakje. De overige vlakken zijn ruwe breukvlakken. Dit is een micahoudende, beige kleurige zandsteen. Het gezoete vlakje zou het oppervlak van een tegel kunnen zijn; deze zou in dat geval een dikte van minimaal 2,95 mm gehad hebben. Beide bewerkte fragmenten zijn niet aan een periode toe te wijzen. Ze zouden zowel Romeins als middeleeuws/nieuwetijds kunnen zijn. 34 http://nl.wikipedia.org/wiki/as_(munteenheid) 35 Oricalchum is een legendarische metaallegering, die in gebruik zou zijn geweest in Atlantis. Een vermoedelijk andere legering van dezelfde naam was in gebruik bij de Romeinen vanaf de tijd van Augustus. 36 http://nl.wikipedia.org/wiki/dupondius